Besluit van 7 november 2013 tot een wijziging van het Waterschapsbesluit in verband met het invoeren van het verplicht schatkistbankieren

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 7 oktober 2013, nr. IENM/BSK-2013/221803, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 98a, eerste en tweede lid, van de Waterschapswet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 16 oktober 2013, nr. W14.13.0361/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 1 november 2013, nr. IENM/BSK-2013/252742, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Waterschapsbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsbepaling «overheden» vervalt.

2. Er wordt een begripsbepaling in de alfabetische volgorde ingevoegd, luidende:

openbare lichamen:

openbare lichamen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet financiering decentrale overheden;.

B

Artikel 4.41, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c komt te luiden:

  • c. bijdragen aan activa in eigendom van:

    • 1°. bedrijven;

    • 2°. openbare lichamen;

    • 3°. het Rijk;

    • 4°. overigen;.

2. Onderdeel d wordt geletterd tot f.

3. Na onderdeel c worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

  • d. geactiveerde bijdragen aan het Rijk;

  • e. geactiveerde bijdragen aan openbare lichamen;.

C

Artikel 4.43 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a, onder 2°, en onderdeel b, onder 3°, wordt «overheden» vervangen door: openbare lichamen.

2. Onderdeel c komt te luiden:

  • c. uitzettingen in ’s Rijks schatkist met een oorspronkelijke looptijd van een jaar of langer;.

3. Na onderdeel c wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. overige uitzettingen met een oorspronkelijke looptijd van een jaar of langer.

D

Artikel 4.46 komt te luiden:

Artikel 4.46

In de toelichting op de balans worden de uitzettingen met een looptijd korter dan een jaar gespecificeerd in:

  • a. uitzettingen bij bedrijven;

  • b. uitzettingen in ’s Rijks schatkist;

  • c. overige uitzettingen;

  • d. verstrekte kasgeldleningen aan openbare lichamen;

  • e. overige verstrekte kasgeldleningen.

E

Artikel 4.47 komt te luiden:

Artikel 4.47

In de toelichting op de balans worden onder de liquide middelen afzonderlijk opgenomen:

  • a. kasmiddelen en cheques;

  • b. positieve rekening-courantverhouding met ’s Rijk schatkist;

  • c. positieve rekening-courantverhoudingen met openbare lichamen;

  • d. overige positieve rekening-courantverhoudingen;

  • e. overige bank- en girotegoeden.

F

Artikel 4.49, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. nog te ontvangen voorschotbedragen die ontstaan door voorfinanciering op uitkeringen, waarbij onderscheid wordt gemaakt in ontvangsten van:

    • 1°. de Europese Unie;

    • 2°. het Rijk;

    • 3°. provincies;

    • 4°. overige openbare lichamen;.

G

Artikel 4.56, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a, onder 1°, wordt «overheden» vervangen door: openbare lichamen.

2. In onderdeel b wordt, onder vernummering van de onderdelen 1° tot en met 5° tot 2° tot en met 6°, voor onderdeel 2° (nieuw) een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • 1°. openbare lichamen;.

H

Artikel 4.58 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt na «kasgeldleningen» ingevoegd: aangegaan bij openbare lichamen.

2. De onderdelen b tot en met f worden geletterd f tot en met j.

3. Er worden na onderdeel a vier onderdelen ingevoegd, luidende:

  • b. overige kasgeldleningen;

  • c. negatieve rekening-courantverhouding met ’s Rijk schatkist;

  • d. negatieve rekening-courantverhoudingen met openbare lichamen;

  • e. overige negatieve rekening-courantverhoudingen;.

I

Artikel 4.59, eerste lid, onderdeel b komt te luiden:

  • b. de ontvangen voorschotbedragen voor uitkeringen die dienen ter dekking van lasten van volgende begrotingsjaren, waarbij onderscheid wordt gemaakt in ontvangsten van:

    • 1°. de Europese Unie;

    • 2°. het Rijk;

    • 3°. provincies;

    • 4°. overige openbare lichamen;.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 7 november 2013

Willem-Alexander

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Uitgegeven de twintigste november 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

§ 1. Inleiding en aanleiding

Dit besluit wijzigt hoofdstuk 4 van het Waterschapsbesluit inzake beleidsvoorbereiding en verantwoording in verband met de wijziging van de Wet financiering decentrale overheden in verband met het rentedragend aanhouden van liquide middelen in ’s Rijks schatkist (verplicht schatkistbankieren).

Deze wetswijziging stelt het schatkistbankieren voor de waterschappen verplicht.

Schatkistbankieren houdt in dat gemeenten, provincies, waterschappen en door hen opgerichte gemeenschappelijke regelingen de liquide middelen en beleggingen die zij (tijdelijk) niet nodig hebben voor de uitoefening van hun taken en verantwoordelijkheden – met andere woorden hun overtollige middelen – aanhouden in de schatkist bij het Ministerie van Financiën. Middelen kunnen worden aangehouden via een rekening-courant of in een of meerdere deposito’s. Het wetsvoorstel bevat expliciet de mogelijkheid dat decentrale overheden – onder bepaalde voorwaarden – er voor kunnen kiezen om onderling leningen te verstrekken. Daartoe is in artikel 2, derde lid, van de hiervoor bedoelde wet bepaald dat openbare lichamen hun liquide middelen in de vorm van leningen kunnen uitzetten bij andere openbare lichamen, met dien verstande dat openbare lichamen geen leningen kunnen verstrekken aan openbare lichamen ten aanzien waarvan zij met het financiële toezicht zijn belast. Om onderlinge leningen te kunnen consolideren met de overheidsschuld, is het noodzakelijk dat de decentrale overheden hun onderlinge leningen in de administratie en verantwoordingsdocumenten inzichtelijk maken en aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) te rapporteren.

Om de eisen van het verplicht schatkistbankieren te vertalen naar de informatie voor derden over de financiën van het waterschap is het noodzakelijk categorieën toe te voegen bij de rapportageverplichtingen aangaande de toelichting op de balansposten zoals bedoeld in het Waterschapsbesluit. De categorie «openbare lichamen» in de zin van de Wet financiering decentrale overheden dient te worden toegevoegd bij de vaste schuld, de vlottende schuld, de financiële vaste activa en de uitzettingen zodat duidelijk is welke leningen onderling uitstaan. Een andere noodzakelijk aanpassing betreft de toevoeging van de categorieën «uitzettingen in ’s Rijks schatkist met een looptijd van een jaar of langer» onder financiële vaste activa en de categorieën «uitzettingen in ’s Rijks schatkist met een looptijd korter dan een jaar» en «rekening-courantverhouding met het Rijk» onder de uitzettingen met een rentetypische looptijd korter dan een jaar en de liquide middelen. Op deze manier wordt in het kader van het schatkistbankieren inzichtelijk hoeveel kortlopende- en langlopende uitzettingen een bepaalde decentrale overheid heeft uitstaan in ’s Rijks schatkist en hoeveel het saldo op de rekening-courant bij het Rijk bedraagt.

Op grond van artikel 4.74 van het Waterschapsbesluit regelt de Regeling beleidsvoorbereiding en verantwoording waterschappen dat het CBS een opgave ontvangt van het totaal van uitstaande onderlinge leningen en uitzettingen bij de schatkist van het Rijk. Mede uit deze gegevens berekent het CBS de EMU-schuld. Het uitzetten van overtollige liquide middelen bij het Rijk en het onderling lenen tussen openbare lichamen reduceert de EMU-schuld. Dit is een van de doelstellingen van het verplicht schatkistbankieren.1 In de Regeling beleidsvoorbereiding en verantwoording waterschappen staat welke informatie voor derden beschikbaar wordt gesteld. Bij deze financiële informatie wordt de indeling van het Waterschapsbesluit gebruikt. Die regeling hoefde daarom niet te worden aangepast, maar wel hoofdstuk 4 van het Waterschapsbesluit.

Ten slotte staat geregeld in de Regeling beleidsvoorbereiding en verantwoording waterschappen dat waterschappen met tussenkomst van het CBS gegevens over het EMU-saldo aanleveren bij de Europese Unie. Het is in het kader van de Wet houdbare overheidsfinanciën van belang dat het EMU-saldo van de verschillende overheden juist wordt bepaald en hiervoor is het noodzakelijk dat de waterschappen in hun administraties, verantwoordingsdocumenten en informatieverstrekking aan het Centraal Bureau voor de Statistiek specifieker inzicht geven in de organisaties waarvan zij subsidies en andere bijdragen ontvangen. Eveneens is het van belang dat de waterschappen de bijdrage die zij aan het Deltafonds betalen en de subsidie-ontvangsten die zij vanuit dit fonds ontvangen in het kader van het hoogwaterbeschermingsprogramma uniform verantwoorden en wel zodanig dat deze verantwoording het EMU-saldo niet onnodig belast. Hiertoe zijn enkele wijzigingen opgenomen in het Waterschapsbesluit waardoor de financiële verslaglegging voldoet aan de bovenstaande punten.

§ 2. Uitvoering en handhaving

Dit besluit voorziet vooral in wijzigingen in het Waterschapsbesluit om de inzichtelijkheid te vergroten op basis van informatie die al voorhanden is. De extra toelichting in de balans betekent een kleine wijziging in de financiële verslaglegging. Indien waterschappen hun informatie niet goed aanleveren aan het CBS kan het college van gedeputeerde staten op grond van artikel 98a van de Waterschapswet een aanwijzing geven en zo nodig voor rekening van het waterschap zelf de benodigde informatie aan het CBS verstrekken.

§ 3. Gevolgen

De administratie van het waterschap dient éénmalig te worden aangepast ten aanzien van de nieuw geïntroduceerde onderdelen in de toelichting op de balans. De uitvoering van de aanpassingen door dit besluit leiden niet tot significante financiële consequenties voor de waterschappen, maar passen binnen de normale bedrijfsvoering.

§ 4. Consultatie

Het ontwerp van dit besluit is ter consultatie voorgelegd aan de Unie van Waterschappen (UvW) en het CBS. Het besluit is in nauw overleg met hen opgesteld. Het CBS gaf aan dat het besluit beantwoordt aan de informatiebehoeften van het CBS ter verbetering van de kwaliteit van de raming van (de opbouw van) het EMU-saldo en de (geconsolideerde) EMU-schuld op kwartaal- en jaarbasis van de waterschappen. Ook de UvW kan zich vinden in het besluit als een goede uitwerking van de wettelijke kaders. De UvW heeft geadviseerd om in onderdeel B te regelen dat de geactiveerde bijdragen aan het Rijk en openbare lichamen op de balans afzonderlijk worden toegelicht. Deze aanpassing is overgenomen.

II Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdelen A en G

De opgenomen definitie van «openbare lichamen» is de definitie die in de Wet financiering decentrale overheden is opgenomen. Onder de vervallen definitie van «overheden» viel ook het Rijk, maar door het verplicht schatkistbankieren wordt het Rijk waar nodig al als aparte categorie genoemd. Waterschappen kunnen op grond van de Wet financiering decentrale overheden geen leningen afnemen van het Rijk en om deze reden wordt het onderscheid tussen Rijk en openbare lichamen in artikel 4.56 niet aangebracht.

Onderdeel B

Op grond van dit onderdeel kunnen in de toelichting op de balans de kapitaalverstrekking van het waterschap aan andere overheden worden onderscheiden in bijdragen aan het Rijk en bijdragen aan andere decentrale overheden. De solidariteitsbijdragen van de waterschappen aan het Deltafonds ten behoeve van het Hoogwaterbeschermingsprogramma, moeten, voor zover zij worden geactiveerd, worden verantwoord op de post die wordt genoemd in onderdeel B, derde lid, onder d.

Onderdelen C en D

Het gaat in de onderdelen C en D om het maken van onderscheid in de toelichting op de balans voor de tijdelijk overtollige middelen die op grond van het verplicht schatkistbankieren door waterschappen zijn uitgezet bij de schatkist of zijn uitgeleend aan openbare lichamen. Onderling lenen kan aan openbare lichamen als bedoeld in de Wet financiering decentrale overheden. Het gaat om provincies, gemeenten, waterschappen, lichamen ingesteld met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen of overige bij wet ingestelde door de Minister van Financiën, de Minister van Binnenlandse Zaken of de Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen lichamen. In onderdeel C gaat het om uitzettingen met een looptijd van een jaar en langer en in onderdeel D gaat het om uitzettingen met een looptijd korter dan een jaar. Onderdeel D maakt ook onderscheid ten aanzien van leningen. Daarop wordt in de toelichting hierna ingegaan.

Onderdelen D, E, G en H

Deze wijzigingen betreffen het maken van een nieuw onderscheid in de toelichting voor leningen die een medeoverheid met betrekking tot de onderlinge leenfaciliteit is aangegaan in het kader van het verplicht schatkistbankieren. Het gaat veelal om kasgeldleningen en rekening-courantverhoudingen (hier mede bij liquide middelen ingedeeld). Onderdeel G regelt dat inzichtelijk wordt gemaakt of een leenfaciliteit is aangegaan met een looptijd van een jaar of langer. De onderdelen D en H betreffen het inzichtelijk maken van leenfaciliteiten met een looptijd korter dan een jaar.

Onderdelen F en I

In deze onderdelen wordt nader onderscheid gemaakt tussen organisaties die voorschotbedragen uitbetalen of nog zullen uitbetalen. Het gaat om een onderscheid tussen de Europese Unie, het Rijk, provincies en overige openbare lichamen. De aanleiding hiervoor is onder andere dat waterschappen subsidies ontvangen voor de versterking van de waterkeringen uit het Deltafonds van het Rijk in het kader van het nieuwe hoogwaterbeschermingsprogramma. Deze subsidiestromen moeten kenbaar worden gemaakt in de informatie voor het CBS. Ook van andere subsidiestromen naar de waterschappen moet het CBS meer inzicht hebben in de subsidieverstrekker.

Artikel II

Gestreefd wordt naar inwerkingtreding van dit besluit tegelijkertijd met het begin van het financiële jaar na het invoeren van het verplicht schatkistbankieren. De inwerkingtreding van deze wet volgt niet de vaste verandermomenten, omdat de EMU-schuld zo snel mogelijk gereduceerd dient te worden in het kader van de Europese begrotingsnormen. Om het invoeringsproces makkelijker te laten lopen is het Ministerie van Financiën bezig om de decentrale overheden te ondersteunen met de invoering van het verplicht schatkistbankieren.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


X Noot
1

Kamerstukken II 2012–2013, 33 540, nr. 3.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven