Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2013, 34041 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2013, 34041 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Ministers van Financiën, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Infrastructuur en Milieu,
Gelet op artikel 2, vierde lid, en artikel 2b, tweede en derde lid, van de Wet financiering decentrale overheden;
Besluiten:
In deze regeling wordt verstaan onder:
de waarde die kan worden berekend aan de hand van de actuele marktrente van de resterende looptijden van de toekomstige kasstromen (rente en aflossing) van een deposito;
het Agentschap van de Generale Thesaurie van het ministerie van Financiën;
een honderdste van een procent (0,01%);
het recht van een derde partij om op eerste afroep te kunnen beschikken over een maximaal overeengekomen bedrag van een openbaar lichaam die middelen in rekening-courant bij ’s Rijks schatkist aanhoudt;
het creditbedrag op een aan de rekening-courant gekoppelde rekening, waarover een vooraf vastgestelde rente wordt vergoed en waarover gedurende een vooraf vastgestelde periode door het openbaar lichaam niet vrij beschikt kan worden;
de dagelijkse vaststelling door de Europese Centrale Bank van de rente waartegen gemiddeld genomen overnight en zonder onderpand liquiditeiten zijn geleend in de eurogeldmarkt door een panel van banken (EONIA, afgerond op 2 decimalen);
de dagelijks door een door de minister van Financiën aangewezen elektronisch handelsplatform vastgestelde rentes voor Nederlandse staatsleningen (Dutch State Loans) van verschillende looptijden;
de dagelijks door een door de minister van Financiën aangewezen elektronisch handelsplatform vastgestelde rentes voor Nederlands schatkistpapier (Dutch Treasury Certificates) van verschillende looptijden;
het maximum bedrag dat gedurende de dag rood mag worden gestaan op de tussenrekening;
de rekening-courant bij het ministerie van Financiën;
de rekening die het openbaar lichaam aanhoudt bij een bank via welke de zero-balancing plaatsvindt;
de Wet financiering decentrale overheden;
de aanzuivering dan wel de afroming van de tussenrekening ten laste dan wel ten gunste van de rekening-courant.
1. Het openbaar lichaam heeft op eigen naam een tussenrekening bij een of meer banken.
2. Het openbaar lichaam verstrekt aan de staat een machtiging voor de tussenrekening waarmee de staat de zero-balancing kan uitvoeren. Hiertoe ondertekent het openbaar lichaam de bankmachtiging zoals die door de staat ten behoeve van de betreffende bank is opgesteld.
3. De tussenrekening kent een door het openbaar lichaam, in overleg met de staat, vast te stellen intradaglimiet.
4. De tussenrekening mag door het openbaar lichaam alleen voor het doel van zero-balancing worden gebruikt. De minister van Financiën kan een openbaar lichaam toestaan om de tussenrekening ook voor andere doelen dan zero-balancing te gebruiken.
5. Transacties ten laste en ten gunste van de tussenrekening worden door openbare lichamen bij voorkeur niet later dan 15.30 uur verricht.
6. Alle kosten verbonden aan de tussenrekening die banken in rekening brengen bij het openbaar lichaam komen voor rekening van het openbaar lichaam.
1. De staat opent op naam van het openbaar lichaam een rekening-courant, waarop het openbaar lichaam de krachtens artikel 2 van de wet bedoelde middelen aanhoudt.
2. De staat is verantwoordelijk voor de verwerking van de mutaties op de rekening-courant.
3. Een debetstand in rekening-courant is niet toegestaan.
1. Een openbaar lichaam kan aan de rekening-courant een depositorekening koppelen.
2. De looptijd van een deposito is minimaal gelijk aan 2 dagen en maximaal gelijk aan 30 jaar.
3. Het vervroegd laten vrijvallen van een deposito is uitsluitend mogelijk indien de middelen, of een deel daarvan, benodigd zijn voor het uitoefenen van de publieke taak bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet. Het vervroegd laten vrijvallen gebeurt tegen de actuele marktwaarde, die wordt berekend overeenkomstig de berekening die is opgenomen in bijlage 1 bij de Regeling rekening-courant- en leningenbeheer derden.
1. De modelovereenkomst, bedoeld in artikel 2b, tweede lid, van de wet, is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage.
2. De staat gebruikt de informatie waarover zij uit hoofde van de rekening-courantovereenkomst beschikt uitsluitend ten behoeve van de uitvoering van de rekening-courantovereenkomst en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.
1. Over de in rekening-courant aangehouden middelen wordt de daggeldrente vergoed.
2. Over een deposito wordt een rente vergoed waarvan de hoogte afhankelijk is van de looptijd van het deposito, waarbij geldt dat voor een deposito met een looptijd van maximaal 12 maanden een rente wordt vergoed die gelijk is aan de bij die looptijd horende DTC-rente, en voor een deposito met een looptijd van meer dan 12 maanden een rente wordt vergoed die gelijk is aan de bij die looptijd horende DSL-rente.
3. Indien de rente, bedoeld in het eerste en tweede lid, negatief is, wordt de betreffende rente gelijk gesteld aan nul.
4. Over een debetstand in de rekening-courant wordt een rente in rekening gebracht die gelijk is aan de daggeldrente, vermeerderd met een boete van 100 basispunten. Indien de daggeldrente negatief is, wordt de rente gelijk gesteld aan 100 basispunten.
5. Bij de berekening van rente wordt, indien de overeengekomen rentevastperiode maximaal gelijk is aan een jaar, de periode waarop de rente betrekking heeft op het juiste aantal dagen gesteld en het jaar op 360 dagen gesteld (‘actual/360’).
Indien de overeengekomen rentevastperiode minimaal gelijk is aan een jaar en een dag worden zowel het jaar als de periode waarop de rente betrekking heeft op het juiste aantal dagen gesteld, resulterend in de formule ‘actual/actual’.
1. Uitgezonderd van de verplichting om in ’s Rijks schatkist te worden aangehouden, zijn:
a. middelen voor zover deze, gerekend over een kwartaal gemiddeld het drempelbedrag, bedoeld in het tweede lid, niet te boven gaan;
b. middelen aangehouden in de fondsen, bedoeld in artikel 15.47 van de Wet milieubeheer;
c. middelen op een G-rekening als bedoeld in artikel 1, onder k, van de Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004.
2. Het drempelbedrag, genoemd in het eerste lid, onder a, wordt bepaald op basis van het begrotingstotaal van het openbaar lichaam. Voor openbare lichamen met een begrotingstotaal kleiner of gelijk aan € 500 miljoen is het drempelbedrag gelijk aan 0,75% van het begrotingstotaal, waarbij het drempelbedrag minimaal € 250.000 bedraagt. Voor openbare lichamen met een begrotingstotaal groter dan € 500 miljoen is het drempelbedrag gelijk aan € 3,75 miljoen, vermeerderd met 0,2% van het deel van het begrotingstotaal dat de € 500 miljoen te boven gaat.
De minister van Financiën kan een borgstelling voor derden toestaan op middelen die een openbaar lichaam in ’s Rijks schatkist aanhoudt, mits het openbaar lichaam daartoe een verzoek heeft ingediend en de middelen, die het in ’s Rijks schatkist aanhoudt, toereikend zijn.
1. De minister van Financiën kan een openbaar lichaam op diens verzoek uitzonderen van de verplichting, bedoeld in artikel 2, indien sprake is van een van de volgende omstandigheden:
a) Het openbaar lichaam beschikt niet over een eigen bankrekening;
b) Het openbaar lichaam houdt de krachtens artikel 2 van de wet bedoelde middelen op de rekening-courant van een ander openbaar lichaam in ’s Rijks schatkist aan.
2. Een lijst van de openbare lichamen die zijn uitgezonderd op grond van het eerste lid wordt gepubliceerd op de website van het Agentschap. Een openbaar lichaam dat is uitgezonderd op grond van het eerste lid stelt het Agentschap zo spoedig mogelijk op de hoogte van wijzigingen in de omstandigheden op grond waarvan de uitzondering is verleend.
1. Voor het kwartaal waarin deze regeling in werking treedt, geldt dat het bedrag aan middelen dat openbare lichamen op grond van artikel 7, eerste lid, buiten ’s Rijks schatkist mogen aanhouden niet wordt berekend over het hele kwartaal, maar over 31 dagen.
2. Middelen op een direct opvraagbare spaarrekening waarvoor is bepaald dat over een minimum saldo gedurende een bepaalde periode de financiële instelling waarbij de spaarrekening wordt aangehouden een bonusrente vergoedt (bonusspaarrekeningen) zijn uitgezonderd van de verplichting om deze in ’s Rijks schatkist aan te houden tot 31 december 2013.
3. De minister van Financiën kan een openbaar lichaam dat naar verwachting kort na de inwerkingtreding van deze regeling ophoudt te bestaan een uitzondering verlenen als bedoeld in artikel 9, eerst lid. Daarnaast kan de minister van Financiën de middelen van dit openbaar lichaam voor een bepaalde periode uitzonderen van de verplichting om deze in ’s Rijks schatkist aan te houden.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties R.H.A. Plasterk
De Minister van Infrastructuur en Milieu M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
TUSSEN
<<Naam openbaar lichaam>>
EN
DE STAAT DER NEDERLANDEN
De partijen:
I. De staat der Nederlanden (ministerie van Financiën, Agentschap van de Generale Thesaurie), rechtsgeldig vertegenwoordigd door << Naam agent, agent >> (hierna te noemen: de staat);
II. De << Naam openbaar lichaam >>, zijn zetel hebbende te << Naam statutaire vestigingsplaats>>;
overwegende dat:
a. op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet financiering decentrale overheden het openbaar lichaam zijn liquide middelen dient aan te houden in ’s Rijks schatkist;
b. het aanhouden van de middelen in de schatkist kan plaatsvinden in de vorm van een rekening-courant of deposito als bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden;
c. de staat op naam van het openbaar lichaam één of meerdere rekeningen-courant zal openen, die wordt gekoppeld aan één of meerdere tussenrekeningen, zoals bedoeld in artikel 2 van de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden, van het openbaar lichaam;
d. het openbaar lichaam op grond van artikel 2b, tweede lid, van de Wet financiering decentrale overheden een rekening-courantovereenkomst met de staat der Nederlanden heeft.
komen het volgende overeen:
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
de waarde die kan worden berekend aan de hand van de actuele marktrente van de resterende looptijden van de toekomstige kasstromen (rente en aflossing) van een deposito;
een positief saldo op de rekening-courant;
een negatief saldo op de rekening-courant;
het creditbedrag op een aan de rekening-courant gekoppelde rekening, waarover een vooraf vastgestelde rente wordt vergoed en waarover gedurende een vooraf vastgestelde periode door de rechtspersoon niet vrij beschikt kan worden;
het overnight maximaal toegestane debetsaldo op de rekening-courant;
het gedurende een werkdag maximaal toegestane debetsaldo op de tussenrekening;
de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden;
de rekening bedoeld in artikel 3 van de Regeling die het openbaar lichaam aanhoudt bij de staat, waarop de dagelijkse inkomsten en uitgaven worden bijgehouden;
de rekening, bedoeld in artikel 2 van de Regeling, via welke de zero-balancing plaats vindt en die het openbaar lichaam aanhoudt bij een bank;
de dag waarop een in de rekening-courant geboekt bedrag voor het eerst meeloopt in de renteberekening van de staat;
kalenderdagen, behoudens weekenden, algemeen erkende feestdagen en dagen waarop in Nederland geen giraal betalingsverkeer mogelijk is, waarop de overeengekomen werkzaamheden zullen worden verricht;
het aanzuiveren dan wel afromen van de tussenrekening ten laste dan wel ten gunste van de rekening-courant.
1. Na afloop van iedere werkdag draagt de staat er zorg voor dat het saldo op de tussenrekening gereguleerd wordt naar nul door afschrijving van de rekening-courant of aanvulling op de rekening-courant.
1. De kredietlimiet op de rekening-courant is EUR 0.
2. Indien het openbaar lichaam de kredietlimiet overschrijdt, is het openbaar lichaam in verzuim zonder dat daartoe een ingebrekestelling nodig is. Van de vaststelling van het verzuim stelt de staat het openbaar lichaam onverwijld in kennis. De overschrijding van de kredietlimiet wordt door het openbaar lichaam binnen een termijn van vijf werkdagen opgeheven. Gedurende de periode waarin de kredietlimiet wordt overschreden is over het bedrag van de overschrijding rente met boete verschuldigd conform artikel 6, vierde lid, van de regeling.
3. De staat is gerechtigd om de intradaglimiet op de tussenrekening te verlagen tot EUR 0 nadat de termijn van vijf werkdagen zoals bedoeld in het tweede lid is verstreken. De staat stelt het openbaar lichaam onverwijld in kennis van de verlaging. Eventuele kosten die de bank in rekening brengt voor de verlaging van de intradaglimiet zijn voor rekening van het openbaar lichaam.
1. De staat vergoedt aan het openbaar lichaam creditrente over creditsaldi op de rekening-courant conform artikel 6, eerste lid, van de regeling. Het openbaar lichaam vergoedt aan de staat debetrente over debetsaldi op de rekening-courant conform artikel 6, vierde lid, van de regeling.
2. Verschuldigde creditrente wordt verrekend met verschuldigde debetrente.
3. De rente die verschuldigd is na de verrekening, bedoeld in het tweede lid, wordt verrekend op de rekening-courant per de eerste kalenderdag na afloop van het kwartaal waarop de rente betrekking heeft.
4. De staat stelt na afloop van ieder kwartaal een rentenota elektronisch aan het openbaar lichaam beschikbaar.
1. Bij voldoende creditsaldo op de rekening-courant kan het openbaar lichaam bij de staat deposito’s plaatsen.
2. Het openbaar lichaam kan de staat verzoeken zijn rekening-courant te debiteren voor het plaatsen van een deposito. Hiertoe maakt het openbaar lichaam gebruik van de hiervoor door het Agentschap aangeboden internetfaciliteit.
3. De staat vergoedt het openbaar lichaam rente over een deposito overeenkomstig artikel 6, tweede lid, van de regeling.
4. De rente wordt jaarlijks op de rentevervaldatum van het deposito uitgekeerd, of, als deze dag geen werkdag is, op de eerstvolgende werkdag. De rente over een deposito dat niet afloopt op een rentevervaldatum, wordt uitgekeerd op de afloopdatum van het deposito. De staat schrijft op de afloopdatum het bedrag van de rente en het deposito bij op de rekening-courant.
5. Bij voortijdige beëindiging van een deposito schrijft de staat het op grond van artikel 4, derde lid, van de regeling verschuldigde bedrag bij op de rekening-courant op de door het openbaar lichaam gevraagde dag.
1. De staat stelt rekeningafschriften van de rekening-courant elektronisch aan het openbaar lichaam beschikbaar.
2. De staat gebruikt de informatie over de rekening-courant en deposito’s uitsluitend ten behoeve van de uitvoering van deze overeenkomst en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.
3. Het openbaar lichaam geeft op verzoek van de staat desgevraagd tijdig informatie over verwachte uitgaven ten laste van de rekening-courant of ontvangsten ten gunste van de rekening-courant indien deze op een werkdag tezamen EUR 50 miljoen of meer bedragen.
4. Het openbaar lichaam controleert, voor zo ver mogelijk, of door of namens het openbaar lichaam gegeven opdrachten door de staat juist en volledig zijn uitgevoerd. Bij constatering van een onjuistheid of onvolledigheid brengt het openbaar lichaam de staat daarvan zo spoedig mogelijk in kennis, waarna de staat, bij akkoordbevinding, een correctie zal uitvoeren.
1. Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.
2. Eventuele geschillen tussen partijen die voortvloeien uit of verband houden met deze overeenkomst, worden aanhangig gemaakt bij de bevoegde rechter te Den Haag, tenzij partijen alsnog arbitrage of bindend advies overeenkomen.
De verplichtingen in deze overeenkomst gaan in op de tweede werkdag na ontvangst van de overeenkomst door het openbaar lichaam, maar niet eerder dan de dag waarop de regeling in werking is getreden.
Aldus opgemaakt,
te Den Haag op <<datum>>
DE MINISTER VAN FINANCIËN,
namens deze:
<< naam agent >>
De agent
Voorwaarde: |
Creditsaldo: geen minimum saldo Debetsaldo: niet van toepassing |
Renteniveau: |
Zoals bepaald in de regeling |
Renteconventie: |
Dagtelling op basis van actual/360 Betaalbaarstelling respectievelijk inning van rente op de eerste kalenderdag van het kwartaal volgend op het kwartaal waarop de rente betrekking heeft |
Kosten: |
Geen |
Voorwaarde: |
Voor het plaatsen van een deposito moet er voldoende saldo staan op de rekening-courant. Het minimum bedrag voor het plaatsen van een deposito is EUR 10.000,–. |
Looptijden: |
2 dagen t/m 30 jaar |
Renteniveaus: |
Zoals bepaald in de regeling |
Renteconventie: |
<= 1 jaar: dagtelling op basis van actual/360 > 1 jaar: dagtelling op basis van actual/actual |
Vervroegde opname: |
Tegen marktwaarde, zoals bedoeld in artikel 4, derde lid, van de regeling. |
Kosten: |
Geen |
Deze regeling bevat de uitwerking van artikel 2, vierde lid, en artikel 2b, tweede en derde lid, van de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido). Deze artikelen betreffen de verplichting voor decentrale overheden om mee te doen aan schatkistbankieren, oftewel, hun overtollige liquide middelen aan te houden in ’s Rijks schatkist.
Deze regeling werkt nader uit hoe schatkistbankieren voor decentrale overheden werkt en welke rechten en verplichtingen decentrale overheden en de staat hebben. De regeling bevat daartoe artikelen over de manier waarop decentrale overheden hun middelen in de schatkist aanhouden. Elke decentrale overheid krijgt daartoe een rekening-courant bij het ministerie van Financiën. Via deze rekening-courant kan de decentrale overheid deposito’s plaatsen. Op de middelen in de rekening-courant en deposito’s vergoedt de staat rente. De manier waarop de rente wordt berekend en vergoed, is opgenomen in deze regeling. Verder bevat deze regeling een artikel over de mogelijkheid voor decentrale overheden om aan derden een borgstelling op hun middelen in de rekening-courant te verstrekken.
De Wet financiering decentrale overheden bevat de mogelijkheid voor de minister om bepaalde middelen uit te zonderen van de verplichting om deze in de schatkist aan te houden. Deze regeling bevat de uitwerking van deze uitzonderingsbepaling. De uitgezonderde middelen zijn vermeld in artikel 7. Het drempelbedrag is een van de uitzonderingen. Decentrale overheden zullen in hun jaarstukken moeten rapporteren over de benutting van het drempelbedrag. Deze rapportageverplichting is niet in deze regeling opgenomen, maar wordt apart uitgewerkt in de relevante regelgeving.
De voorwaarden voor de rekening-courant die decentrale overheden bij het ministerie van Financiën aanhouden worden vastgelegd in een rekening-courantovereenkomst tussen de staat en elke decentrale overheid (of: openbaar lichaam op basis van de Wet fido) afzonderlijk. Op grond van de Wet fido wordt deze overeenkomst van kracht zodra deze door de decentrale overheid ontvangen is. De wet bepaalt ook dat de inhoud van de overeenkomst gelijk is aan de modelovereenkomst, die als bijlage 1 bij deze regeling is opgenomen.
De Wet fido staat het decentrale overheden onder voorwaarden toe om hun overtollige middelen onderling uit te lenen in plaats van deze in ’s Rijks schatkist aan te houden. Ook onderlinge leningen hebben een verlagend effect op de EMU-schuld. Om de onderlinge leningen in de EMU-schuld te kunnen consolideren, moet bekend zijn hoe groot het uitstaande bedrag aan onderlinge leningen is. In het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV), het Waterschapsbesluit, de Regeling beleidsvoorbereiding en verantwoording waterschappen en de Regeling informatie voor derden (Iv3) zullen eisen worden gesteld aan de manier waarop decentrale overheden rapporteren over de uitstaande onderlinge leningen. Daarbij zal ook worden opgenomen dat gerapporteerd moet worden over beleggingen in Nederlands staatspapier. Voor die beleggingen geldt een overgangsregeling, maar aangezien deze ook een verlagend effect hebben op de EMU schuld is het van belang dat het CBS de omvang kent.
Artikel 1 bevat de definitiebepalingen voor de regeling. Met het begrip rekening-courant wordt in de regeling een rekening-courant bij het ministerie van Financiën bedoeld. Het is deze rekening-courant waarop decentrale overheden hun overtollige middelen aanhouden bij de schatkist. De tussenrekening is een rekening die het openbaar lichaam opent bij een of meerdere van zijn banken. De tussenrekening wordt alleen gebruikt om middelen van en naar de schatkist te laten boeken. Dit gebeurt door middel van zero-balancing. Middelen op de tussenrekening worden aan het einde van de werkdag door de bank en het ministerie van Financiën afgeroomd ten gunste van de rekening-courant bij de schatkist of juist aangevuld ten laste van de rekening-courant bij de schatkist. Met de middelen in de rekening-courant kan de decentrale overheid ook een of meer deposito’s afsluiten. Met een deposito kan een decentrale overheid een deel van zijn middelen voor een bepaalde periode vastzetten. Hierover vergoedt de staat een andere (veelal hogere) rente dan op de middelen in de rekening-courant. Het begrip actuele marktwaarde wordt gebruikt voor het vervroegd opnemen van een deposito.
De begrippen EONIA, DSL-rente en DTC-rente worden gebruikt voor het bepalen van de rentevergoeding op de middelen in de rekening-courant en op deposito’s. Voor het bepalen van de DSL-rente en de DTC-rente wordt gebruik gemaakt van informatie afkomstig van een elektronisch handelsplatform (op dit moment is dat MTS Netherlands). Uit oogpunt van flexibiliteit is het te gebruiken platform niet in deze regeling opgenomen, maar wordt deze door de minister van Financiën vastgesteld. Dit is ook nu al het geval voor de andere deelnemers aan schatkistbankieren. De rentetarieven worden dagelijks gepubliceerd op de website van het Agentschap (www.dsta.nl ). Het Agentschap behoudt zich het recht voor van deze rentestanden af te wijken als blijkt dat de rentetarieven niet correct zijn gepubliceerd.
Dit artikel verplicht de decentrale overheid om een nieuwe bankrekening te hebben die gebruikt gaat worden voor het schatkistbankieren. Elke decentrale overheid moet minimaal één nieuwe bankrekening openen bij haar bank (of een van haar banken). Het is ook mogelijk om bij meerdere banken een nieuwe rekening te openen, en dus meerdere rekeningen te gebruiken om geld van en naar de schatkist te boeken. Per bank kan in beginsel maar één tussenrekening worden gebruikt; in uitzonderlijke omstandigheden kan toegestaan worden meerdere tussenrekeningen bij één bank te gebruiken. De tussenrekening wordt in beginsel alleen gebruikt om middelen van- en naar de schatkist te boeken. De tussenrekening mag niet opgenomen zijn in een stelsel van rente- of saldocompensatie en mag ook geen mogelijkheid hebben voor het innen van incasso’s of het koppelen van creditcards.
Decentrale overheden kunnen bij de minister van Financiën echter een verzoek indienen om een bestaande bankrekening te gebruiken als tussenrekening ten behoeve van het schatkistbankieren. In dat geval wordt – in afwijking van de hoofdregel – de bankrekening niet alleen gebruikt voor boekingen van en naar de schatkist, maar ook voor de dagelijkse betalingen en ontvangsten. Dit is analoog aan de situatie waarop enkele decentrale overheden op dit moment al vrijwillig meedoen aan schatkistbankieren. Deze mogelijkheid is primair bedoeld voor situaties waarbij het gebruik van een tussenrekening niet goed mogelijk is. Bij belastingkantoren zijn bijvoorbeeld de geldstromen erg groot ten opzichte van de begroting. Het drempelbedrag is daardoor juist erg laag ten opzichte van de geldstromen. Door een bestaande rekening als tussenrekening te gebruiken wordt automatisch het saldo van uitgaven en inkomsten aan het einde van de dag naar de schatkist afgeroomd dan wel aangevuld. Dit verkleint het risico dat de decentrale overheid onbedoeld het drempelbedrag overschrijdt.
De decentrale overheid dient aan de staat een bankmachtiging af te geven om op de nieuwe bankrekening(en) zero-balancing uit te voeren. Hiermee wordt het mogelijk dat de staat aan het einde van de werkdag het saldo op de nieuwe rekening afboekt ten gunste van de rekening-courant van de decentrale overheid bij de staat. Om dit mogelijk te maken moet de staat gemachtigd worden om het saldo van de tussenrekening in te zien en om middelen van de tussenrekening af te boeken (ten gunste van de rekening-courant bij de schatkist) en naar de tussenrekening over te boeken (ten laste van de rekening-courant bij de schatkist). De tekst van de machtiging is door de staat in overleg met de bank opgesteld en dient door de decentrale overheid te worden ondertekend. Omdat de precieze tekst van de machtiging is afgestemd met de bank is er voor elke bank een specifiek machtigingsformulier beschikbaar dat niet gewijzigd kan worden.
Elke nieuwe bankrekening moet zijn voorzien van een intradaglimiet. Als een decentrale overheid middelen wil overboeken vanuit de schatkist naar zijn eigen (stelsel van) betaalrekening(en) dan doet hij dit door de tussenrekening te debiteren ten gunste van zijn reguliere betaalrekening(en). Hierdoor ontstaat gedurende de dag een roodstand op de tussenrekening. Deze roodstand wordt aan het einde van de dag opgeheven doordat middels de zero-balancing het saldo wordt aangevuld vanuit de rekening-courant bij de schatkist. Gedurende de dag moet er op de tussenrekening dus roodstand mogelijk zijn en daarvoor is een intradaglimiet nodig. De intradaglimiet wordt aan de bank gegarandeerd door de staat. De hoogte van de intradaglimiet wordt daarom door de decentrale overheid in overleg met de staat vastgesteld.
Transacties van en naar de tussenrekening worden door de decentrale overheid bij voorkeur verricht voor 15:30 uur. Dit geeft de staat de tijd om te bepalen hoeveel middelen er die dag nodig zijn voor het zero-balancen van de tussenrekeningen. In het geval dat er toch boekingen van of naar de tussenrekening worden gedaan na 15:30 uur dan wordt de tussenrekening alsnog aan het einde van de dag op nul gesteld. Het gaat hier dus eerder om een inspanningsverplichting van de kant van de decentrale overheid dan om een dwingende eis.
Alle kosten voor de tussenrekening zijn voor rekening van de decentrale overheid, voor zover deze door de bank bij de decentrale overheid in rekening worden gebracht. De staat betaalt aan de bank ook een bedrag voor het uitvoeren van de zero-balancing van de tussenrekening naar de rekening van de staat. Deze kosten worden door de bank niet bij de decentrale overheid in rekening gebracht. De kosten die de bank wel bij de decentrale overheid in rekening kan brengen zijn bijvoorbeeld de kosten voor het aanhouden van de tussenrekening, en transactiekosten voor boekingen die de decentrale overheid van en naar de tussenrekening doet.
De Wet fido verplicht alle decentrale overheden om hun overtollige middelen in ’s Rijks schatkist aan te houden. Artikel 3 van de regeling werkt dit nader uit. De staat zal voor elke decentrale overheid die een tussenrekening heeft een rekening-courant bij de schatkist openen. Het aanhouden van middelen bij ’s Rijks schatkist gebeurt door deze middelen aan te houden in de rekening-courant. De staat is verantwoordelijk voor het verwerken van mutaties van en naar de rekening-courant. Roodstand op de rekening-courant is niet toegestaan, maar kan technisch niet worden voorkomen. Er is daarom in de regeling ook een debetrente opgenomen.
De voorwaarden voor de rekening-courant (en voor de deposito’s zoals bedoeld in artikel 4) worden vastgelegd in een rekening-courant overeenkomst tussen de staat en het openbaar lichaam. Elke decentrale overheid heeft dus een afzonderlijke overeenkomst met de staat. Op grond van de Wet fido wordt de rekening-courantovereenkomst van kracht zodra deze door het openbaar lichaam is ontvangen. De overeenkomsten zullen gelijk zijn aan de modelovereenkomst die als bijlage bij deze regeling is gevoegd. Hoewel de overeenkomst van kracht wordt zodra deze is ontvangen, is in de overeenkomst bepaald dat de verplichtingen uit de overeenkomst twee dagen na ontvangst van kracht worden, maar nooit eerder dan de dag waarop de regeling in werking treedt. Een decentrale overheid hoeft dus pas twee dagen na ontvangst van de overeenkomst (of vanaf de dag waarop de regeling in werking treedt) te beginnen met het aanhouden van overtollige middelen in de schatkist. Dit geeft de decentrale overheid voldoende tijd om zich hier op voor te bereiden.
Als een decentrale overheid dat wenst kan een deel van de middelen op de rekening-courant voor langere tijd worden vastgezet in een of meerdere deposito’s. Een decentrale overheid kan een deposito vervroegd laten vrijvallen. Dit kan echter alleen als de decentrale overheid (een deel van) de middelen nodig heeft voor het uitoefenen van zijn publieke taak. In de praktijk is een directe koppeling tussen het vrijvallen van een deposito en een uitgave aan de publieke taak waarschijnlijk niet altijd te maken. Dat is ook niet nodig. Deze randvoorwaarde is alleen bedoeld om te voorkomen dat via het vervroegd opvragen van deposito’s gespeculeerd wordt op verwachte ontwikkelingen in de rentestand met als doel koerswinst te realiseren of koersverlies te minimaliseren. Het uitgangspunt is derhalve dat een deposito alleen vervroegd kan worden opgevraagd wanneer de middelen benodigd zijn voor het daadwerkelijk verrichten van uitgaven. Een deposito kan alleen in zijn geheel vervroegd vrijvallen. Uiteraard kan een deel van de vrijgevallen middelen wel worden gebruikt om een of meerdere nieuwe deposito’s af te sluiten.
Bij voortijdige beëindiging van een deposito wordt de actuele marktwaarde van het deposito uitgekeerd. Voor de berekening van de actuele marktwaarde wordt gebruik gemaakt van de methode voor bestaande deelnemers aan schatkistbankieren. Deze berekening is opgenomen in bijlage 1 van de Regeling rekening-courant- en leningenbeheer derden.
Als bijlage bij de regeling is de modelovereenkomst opgenomen. Alle rekening-courantovereenkomsten tussen de staat en de decentrale overheden zullen gelijk zijn aan deze modelovereenkomst. Ook is de geheimhoudingsplicht van de staat in dit artikel opgenomen. Die geheimhouding houdt in dat het Agentschap de informatie die zij heeft over de middelen van decentrale overheden alleen mag gebruiken voor het uitvoeren van de rekening-courantovereenkomst, dus voor het beschikbaar stellen van rekeningafschriften, het uitkeren van rente enzovoort. De staat kan de informatie, op geaggregeerd niveau, wel gebruiken om verantwoording af te leggen, bijvoorbeeld in de begroting en het jaarverslag van het Rijk.
Dit artikel regelt welke rente decentrale overheden vergoed krijgen over de middelen die zij in ’s Rijks schatkist aanhouden. Over de middelen in de rekening-courant is deze rente gelijk aan EONIA, door het Agentschap afgerond op 2 decimalen. Hoewel roodstand in de rekening-courant niet is toegestaan kan roodstand technisch niet worden voorkomen. Er wordt daarom ook een rente vastgesteld die decentrale overheden betalen over een debetstand in de rekening-courant. Om roodstand te ontmoedigen wordt deze rente gelijk gesteld aan EONIA, vermeerderd met een boeterente van 100 basispunten. De hoogte van de boeterente is gelijk aan de boeterente zoals die voor andere deelnemers aan schatkistbankieren geldt.
Voor deposito’s wordt de rente gebaseerd op de rente die de staat betaalt op de financiële markten. Voor deposito’s met een looptijd tot en met één jaar is de rente gelijk aan de rente die de staat betaalt op kortlopende schulden met eenzelfde looptijd. Dit is het DTC-rentetarief (DTC staat voor Dutch Treasury Certificate). Voor deposito’s met een looptijd langer dan één jaar is de rente gelijk aan de rente op staatsobligaties met dezelfde looptijd. Dit is het DSL-rentetarief (DSL staat voor Dutch State Loan). De rentetarieven worden elke werkdag gepubliceerd op de website van het Agentschap van het ministerie van Financiën.
Rentetarieven kunnen negatief zijn. Om te voorkomen dat decentrale overheden in dat geval aan de staat een rentevergoeding moeten betalen over hun aangehouden middelen wordt bepaald dat de rente voor de rekening-courant en op deposito’s altijd minimaal nul is. Voor de debetrente voor de rekening-courant geldt de boete als minimum. Als de EONIA negatief zou zijn, wordt deze rente dus vastgesteld op 1% (100 basispunten).
Voor het berekenen van de te vergoeden of te betalen rente wordt in dit artikel ook de renteconventie vastgelegd. Voor de rekening-courant en deposito’s tot en met één jaar is dit ‘actual/360’. Voor deposito’s met een looptijd langer dan één jaar is dit ‘actual/actual’. Deze renteconventies zijn gebruikelijk in de markt.
De Wet fido bepaalt dat bepaalde middelen uitgezonderd kunnen worden van de verplichting om deze in ’s Rijks schatkist aan te houden. Het drempelbedrag is een van deze uitzonderingen. Het drempelbedrag wordt hieronder nader toegelicht.
Middelen zoals bedoeld in artikel 15.47 van de Wet milieubeheer zijn uitgezonderd. Dit zijn de zogeheten ‘nazorgfondsen’ van de provincies. De Wet milieubeheer stelt expliciet dat het is toegestaan om een deel van deze middelen risicovol te investeren in bijvoorbeeld aandelen. Nazorgfondsen worden in de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo) dan ook apart benoemd. Het ligt daarom niet voor de hand om decentrale overheden te verplichten om deze midden in de schatkist aan te houden.
Als een decentrale overheid een zogeheten G-rekening heeft, dan zijn de middelen op deze G-rekening uitgezonderd. Een G-rekening is een geblokkeerde rekening waarmee de eigenaar alleen betalingen kan doen aan de Belastingdienst. Voor deze middelen geldt dus dat deze niet kunnen worden overgeboekt naar de schatkist.
De bovenstaande middelen zijn uitgezonderd van de verplichting om deze in de schatkist aan te houden. Deze middelen worden dus ook niet tot het drempelbedrag gerekend. Voor deze middelen gelden uiteraard wel de bepalingen van de Ruddo.
Derdengelden zijn niet opgenomen als uitzondering. Deze middelen zijn immers niet het juridisch eigendom van de decentrale overheid en deze middelen vallen daarom ook niet onder de verplichting uit de Wet fido om deze in de schatkist aan te houden. Ook verplichtingen om bijvoorbeeld onderpand te storten of een borgstelling aan te houden bij een derde partij zijn niet opgenomen in de bijlage. Dit zijn immers uitzettingen die gedaan worden uit hoofde van de publieke taak waardoor de betreffende middelen niet als overtollig kunnen worden beschouwd.
Het drempelbedrag is bedoeld om te voorkomen dat decentrale overheden tot op de laatste euro hun overtollige middelen bij de schatkist aan zouden moeten houden. De omvang van het drempelbedrag is afhankelijk van de omvang van de begroting van de decentrale overheid. Een decentrale overheid mag middelen tot aan het drempelbedrag buiten de schatkist aanhouden. Het maakt daarbij niet uit of middelen bij één bank of bij meerdere banken (en/of vermogensbeheerders) uitstaan, het gaat steeds om de totale overtollige middelen van een decentrale overheid (dus over de verschillende rekeningstelsels heen). De Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo) is op deze middelen van toepassing. Het drempelbedrag zorgt ervoor dat de meeste decentrale overheden hun cash management en treasuryfunctie min of meer op dezelfde manier kunnen blijven invullen. Dankzij het drempelbedrag kan een decentrale overheid tijdelijke fluctuaties in haar liquide middelen beter opvangen zonder direct incidentele uitschieters in de schatkist te hoeven storten of uit de schatkist te hoeven opnemen. Ook kan de drempel er voor zorgen dat kleinere decentrale overheden met nauwelijks overtollige middelen in hun werkwijze niet dagelijks met schatkistbankieren te maken hebben. Ook kan het drempelbedrag gebruikt worden om een saldo aan te houden op betaalrekeningen die weinig gebruikt worden, bijvoorbeeld een rekening waar slechts af en toe ontvangsten op binnen komen.
De hoogte van het drempelbedrag hangt af van de omvang van de begroting van de decentrale overheid. Voor de definitie van ‘begrotingstotaal’ wordt aangesloten bij de bestaande definitie in de Wet fido (die onder andere wordt gebruikt voor het vaststellen van de kasgeldlimiet). Het drempelbedrag wordt vastgesteld als 0,75 procent van het begrotingstotaal van het lopende jaar van de decentrale overheid voor zover het begrotingstotaal niet groter is dan € 500 miljoen. Als het aldus berekende bedrag lager is dan € 250.000 dan wordt het drempelbedrag vastgesteld op € 250.000. Als het begrotingstotaal van de decentrale overheid groter is dan € 500 miljoen dan wordt het drempelbedrag vastgesteld als € 3,75 miljoen plus 0,2% van het deel van het begrotingstotaal dat de € 500 miljoen te boven gaat. Het drempelbedrag kent dus als het ware twee schijven, 0,75% tot € 500 miljoen, en 0,2% voor alles daarboven.
Voorbeeldtabel drempelbedrag
Begrotingstotaal |
Drempelbedrag |
---|---|
€ 20.000.000 |
€ 250.000 |
€ 100.000.000 |
€ 750.000 |
€ 200.000.000 |
€ 1.500.000 |
€ 500.000.000 |
€ 3.750.000 |
€ 2.000.000.000 |
€ 6.750.000 |
€ 5.000.000.000 |
€ 12.750.000 |
De drempel is in eerste instantie vastgelegd in het financieel akkoord dat het Rijk op 18 januari 2013 overeen is gekomen met de bestuurders van de koepels van decentrale overheden. Onderdeel van dat akkoord is tevens een maximering van het totaal aan middelen dat op grond van de drempel buiten de schatkist mag blijven. Dit maximumbedrag is vastgesteld op € 375 miljoen. Of het totaal aan middelen dat op grond van de drempel buiten de schatkist binnen het maximum van € 375 miljoen blijft, zal worden meegenomen in de eerste evaluatie van de wet of indien nodig eerder.
Het drempelbedrag is gedefinieerd als een gemiddeld bedrag per kwartaal. Dat betekent dat het gemiddelde van het bedrag aan overtollige middelen dat een decentrale overheid gedurende het kwartaal elke kalenderdag buiten de schatkist heeft aangehouden niet boven het drempelbedrag mag liggen. Een decentrale overheid met een drempelbedrag van € 1 miljoen mag dus elke dag € 1 miljoen buiten de schatkist aanhouden. Het hanteren van een gemiddelde per kwartaal geeft extra flexibiliteit aan de decentrale overheid. In plaats van elke dag € 1 miljoen kan een decentrale overheid bijvoorbeeld ook een dag € 10 miljoen buiten de schatkist aanhouden, mits dat gecompenseerd wordt door bijvoorbeeld de tien dagen daarna € 100.000 in plaats van € 1 miljoen buiten de schatkist aan te houden. Alleen positieve saldi tellen mee voor de benutting van het drempelbedrag. Als de decentrale overheid op een dag rood staat bij de bank (‘negatieve overtolligheid’) dan telt een dergelijke roodstand niet als een negatieve benutting van de drempel, maar als een benutting van nul. Het aanhouden gedurende een dag van € 10 miljoen buiten de schatkist kan dus niet gecompenseerd worden door gedurende een dag € 10 miljoen rood te staan bij de bank.
Voor openbare lichamen die zijn uitgezonderd van de aanmelding voor schatkistbankieren omdat zij niet hun eigen treasury uitvoeren geldt dat zij hun eventuele overtollige middelen via een ander openbaar lichaam in de schatkist moeten aanhouden. Het openbaar lichaam via welke dit gebeurt mag het drempelbedrag van het uitgezonderde openbare lichaam simpelweg optellen bij zijn eigen drempelbedrag. Er hoeft dan geen onderscheid gemaakt te worden tussen overtollige middelen van de beide openbare lichamen.
Over de hoogte en de benutting van het drempelbedrag in ieder kwartaal rapporteert de decentrale overheid in de jaarstukken. Het gaat daarbij om zowel de voor dat jaar berekende hoogte van het drempelbedrag als de benutting van dat drempelbedrag in elk kwartaal. Deze rapportageverplichting is niet opgenomen in deze regeling, maar zal worden opgenomen in bestaande rapportageverplichtingen. Het doel hiervan is om te verzekeren dat adequate controle plaatsvindt op naleving door decentrale overheden van bepalingen omtrent de drempel.
Voor decentrale overheden is de mogelijkheid beschikbaar om een borgstelling (ook wel trekkingsrecht genoemd) te verlenen aan derden op de middelen die een decentrale overheidbij de schatkist aanhoudt. Hiermee kan de decentrale overheid een derde partij de garantie geven dat een bepaald bedrag beschikbaar is voor die derde partij. De borgstelling kan bijvoorbeeld gebruikt worden als onderpand: in plaats van de middelen direct naar de derde partij over te boeken krijgt de derde partij de zekerheid dat hij de middelen zal ontvangen als het onderpand wordt ingeroepen.
De minister van Financiën kan openbare lichamen uitzonderen van de verplichting om gebruik te maken van een tussenrekening en van de verplichting om een rekening-courant bij ’s Rijks schatkist aan te houden. Dit gebeurt door een decentrale overheid uit te zonderen van de verplichtingen in artikel 2. Als deze uitzondering wordt verleend dan hoeven deze openbare lichamen dus geen tussenrekening te openen ten behoeve van schatkistbankieren. Vanzelfsprekend krijgen deze decentrale overheden ook geen rekening-courant bij de schatkist.
Deze uitzondering is bedoeld voor openbare lichamen die ofwel in het geheel geen liquide middelen kunnen hebben, of voor openbare lichamen die hun overtollige middelen via een andere decentrale overheid in de schatkist kunnen aanhouden. Dit laatste komt bijvoorbeeld voor bij gemeenschappelijke regelingen die hun treasury laten uitvoeren door een van de deelnemende gemeenten.
Deze uitzondering is nadrukkelijk geen uitzondering op de verplichting om overtollige middelen in de schatkist aan te houden. Ook als een gemeenschappelijke regeling zijn treasury heeft uitbesteed dan moet zij er voor zorgen dat de overtollige middelen in de schatkist worden aangehouden. Dit kan dan bijvoorbeeld gebeuren in de rekening-courant van het openbaar lichaam dat de treasury uitvoert.
Openbare lichamen die op basis van een van de genoemde redenen uitgezonderd willen worden van de verplichting om een tussenrekening te hebben kunnen een verzoek (schriftelijk of via e-mail) indienen bij de minister van Financiën. Het enkele feit dat een openbaar lichaam geen overtollige middelen heeft of verwacht te hebben is geen valide uitzonderingsgrond. Evenmin is een geringe omvang van een openbaar lichaam (zoals bijvoorbeeld afgemeten aan het begrotingstotaal) een valide uitzonderingsgrond.
Het Agentschap zal op zijn website een lijst bijhouden van openbare lichamen waaraan een uitzondering is verstrekt.
Artikel 10 bevat enkele overgangsbepalingen.
Allereerst bepaalt het eerste lid dat voor het kwartaal waarin de regeling van kracht wordt, de benutting van het drempelbedrag anders wordt berekend. Normaal gesproken wordt het drempelbedrag berekend als gemiddelde over het kwartaal. Aangezien de regeling niet aan het begin van een kwartaal van kracht wordt, wordt voor het kwartaal van ingang een andere berekening gehanteerd. Voor dit kwartaal geldt dat gerekend over de laatste 31 dagen, het gemiddeld per kalenderdag buiten ’s Rijks schatkist aangehouden bedrag niet hoger mag zijn dan het drempelbedrag. Voor de benutting van het drempelbedrag worden alleen de dagen meegeteld nadat de verplichtingen uit de rekening-courantovereenkomst van kracht zijn geworden.
Het tweede lid bepaalt dat middelen op zogeheten ‘bonusspaarrekeningen’ uitgezonderd zijn tot 31 december 2013. Deze middelen zijn vrij opneembaar, en vallen daarmee niet onder de overgangsregeling beleggingen. De betreffende middelen zouden dus eigenlijk vanaf de ingangsdatum in de schatkist moeten worden aangehouden. Om te voorkomen dat decentrale overheden hierdoor bonusrente mislopen worden deze middelen tijdelijk uitgezonderd. Deze middelen moeten dus uiterlijk op 31 december in de schatkist worden aangehouden.
Tot slot is er bij de overgangsbepalingen een uitzonderingsmogelijkheid opgenomen die is bedoeld om openbare lichamen te kunnen uit zonderen van de verplichtingen van schatkistbankieren als zeker is dat deze openbare lichamen binnen afzienbare tijd ophouden te bestaan. Dit is bijvoorbeeld van toepassing op herindeling van gemeenten per 1 januari 2014. Dit artikel bevat bovendien de mogelijkheid om alle middelen van zo’n openbaar lichaam uit te zonderen van de verplichting om deze in de schatkist aan te houden. Decentrale overheden die in aanmerking willen komen voor een dergelijke uitzondering kunnen daartoe een verzoek (schriftelijk of via e-mail) indienen bij de minister van Financiën. Door deze openbare lichamen uit te zonderen wordt voorkomen dat deze voor een korte periode relatief hoge administratieve lasten en kosten moeten maken om mee te kunnen doen aan schatkistbankieren.
De modelovereenkomst bevat de tekst voor de individuele overeenkomsten tussen de staat en elk openbaar lichaam dat meedoet aan schatkistbankieren. Op grond van de Wet fido wordt deze overeenkomst van kracht op het moment dat deze door het openbaar lichaam is ontvangen. Vanaf dat moment is de decentrale overheid verplicht haar overtollige middelen in ’s Rijks schatkist onder te brengen.
De overeenkomst regelt een aantal zaken. Onder andere de rekening-courant die de decentrale overheid bij de staat aanhoudt. De staat zorgt er voor dat deze wordt geopend en dat mutaties worden verwerkt. De overeenkomst bevat ook een bepaling over de manier waarop rente wordt vergoed of in rekening gebracht. Ook bevat de overeenkomst bepalingen over de mogelijkheid voor decentrale overheden om deposito’s te plaatsen bij de staat. Tot slot zijn er bepalingen over de geheimhoudingsplicht van de staat en het toepasselijke recht.
Artikelsgewijs
Artikel 1 bevat de definitiebepalingen voor de overeenkomst. Sommige bepalingen worden ook in de regeling al gedefinieerd maar zijn hier herhaald zodat de overeenkomst ook zelfstandig leesbaar is.
Aan het einde van iedere werkdag wordt het saldo op de nieuwe bankrekening(en) van de decentrale overheid op nul gesteld. Een positief saldo wordt overgeboekt naar haar rekening-courant bij de staat; een negatief saldo wordt aangevuld vanuit haar rekening-courant bij de staat. Om de zero-balancing mogelijk te maken dient de decentrale overheid de staat te machtigen om de zero-balancing uit te mogen voeren. Deze verplichting is opgenomen in de regeling.
Het is niet toegestaan om rood te staan op de rekening-courant. De kredietlimiet van de rekening-courant wordt daarom vastgesteld op nul. Technisch is roodstand echter niet te voorkomen. Door de tussenrekening te debiteren kan een decentrale overheid middelen opnemen van zijn rekening-courant. Dit kan elke werkdag tot maximaal de intradaglimiet op de tussenrekening. Omdat de staat garant staat voor de intradaglimiet zal een debetstand op de tussenrekening aan het einde van de dag altijd worden aangevuld tot nul, ook als een decentrale overheid daarvoor eigenlijk niet voldoende middelen op haar rekening-courant heeft. Het kan dus niet worden uitgesloten dat een decentrale overheid een roodstand op haar rekening-courant bij de schatkist creëert. Daarom is in de Regeling ook een debetrente opgenomen die door de staat in rekening wordt gebracht bij roodstand in de rekening-courant.
Dit artikel regelt dat een decentrale overheid een eventuele roodstand op de rekening-courant binnen vijf werkdagen ongedaan maakt. De staat heeft de mogelijkheid om bij roodstand de intradaglimiet op de tussenrekening te verlagen naar nul, zodat de decentrale overheid de roodstand bij de schatkist niet verder kan verhogen. Als een decentrale overheid rood staat in de rekening-courant dan wordt zij daarvan door de staat in kennis gebracht.
Voor de rekening-courant geldt zowel een creditrente als een debetrente. De hoogte van de beide rentes is in de regeling vastgelegd. Door de staat te betalen creditrente wordt verrekend met door de staat te ontvangen debetrente. De rente wordt na afloop van elk kwartaal uitbetaald of geïnd. Uitbetaling of inning gebeurt op de rekening-courant van de decentrale overheid. De staat stelt na afloop van elk kwartaal een overzicht beschikbaar van de door de decentrale overheid ontvangen en betaalde rente.
Een decentrale overheid kan bij de staat deposito’s plaatsen. De rente die de staat vergoedt, is vastgelegd in de regeling. Dit artikel regelt de manier waarop deposito’s worden geplaatst, hoe de rente wordt vergoed en wanneer en tegen welke vergoeding een deposito vervroegd mag worden opgenomen.
Het plaatsen van deposito’s gebeurt via een internetfaciliteit die de staat aanbiedt. Het deposito wordt geplaatst uit de middelen in de rekening-courant. Er kan dus alleen een deposito worden geplaatst als er voldoende middelen in de rekening-courant aanwezig zijn. Over een deposito wordt eenmaal of – wanneer een deposito een looptijd heeft langer dan 12 maanden – eenmaal per jaar rente uitgekeerd. Dit gebeurt op de rentevervaldatum, of de eerste werkdag daarna. De rente die de staat op een deposito vergoedt, wordt bijgeschreven op de rekening-courant van de decentrale overheid, net als de middelen (resterende rente en het deposito zelf) die de staat de decentrale overheid verschuldigd is als het deposito op de vervaldatum afloopt.
Als een deposito voortijdig wordt beëindigd, dan vergoedt de staat aan de decentrale overheid de actuele marktwaarde van het deposito. De actuele marktwaarde wordt berekend zoals vermeld in bijlage 1 bij de Regeling rekening-courant- en leningbeheer derden. Deze berekeningswijze is identiek aan de berekeningswijze die wordt gebruikt voor de huidige deelnemers aan schatkistbankieren.
De decentrale overheid kan via de internetfaciliteit die door de staat wordt aangeboden het saldo op zijn rekening-courant inzien. Ook kan de decentrale overheid hier de rekeningafschriften die de staat beschikbaar stelt inzien en downloaden.
Omdat decentrale overheden hun middelen op de rekening-courant bij de schatkist aanhouden heeft de staat informatie over deze saldi en de mutaties daarin. Deze informatie zal de staat alleen gebruiken voor het uitvoeren van schatkistbankieren en in geaggregeerde vorm voor de verantwoording die daarover aan bijvoorbeeld het parlement wordt afgelegd. De staat zal informatie die zij dankzij schatkistbankieren over decentrale overheden heeft, niet mogen gebruiken voor andere doeleinden dan het schatkistbankieren zelf.
Om schatkistbankieren te kunnen uitvoeren is het wenselijk dat de staat inzicht heeft in de bedragen die van en naar de rekening-courant geboekt gaan worden. In dit artikel is daarom de mogelijkheid opgenomen dat de staat bij de decentrale overheid informatie kan opvragen over verwachte mutaties op de rekening-courant. Het gaat daarbij alleen om grote mutaties, en alleen in uitzonderingsgevallen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2013-34041.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.