Besluit van 9 november 2015 tot intrekking van het Besluit van 1 juni 2010 tot vaststelling van nadere voorschriften omtrent de inhoud van het jaarverslag van banken (Stb. 2010, 215)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 9 oktober 2015, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 686831, gedaan mede namens Onze Minister van Financiën;

Gelet op artikel 391 lid 5 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 oktober 2015, nr. W03.15.0357/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 4 november 2015, nr. 696815, uitgebracht mede namens Onze Minister van Financiën;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit van 1 juni 2010 tot vaststelling van nadere voorschriften omtrent de inhoud van het jaarverslag van banken (Stb. 2010, 215) wordt ingetrokken.

ARTIKEL II

Op jaarverslagen die betrekking hebben op een boekjaar dat is aangevangen voor 1 januari 2015 blijft het Besluit van 1 juni 2010 tot vaststelling van nadere voorschriften omtrent de inhoud van het jaarverslag van banken (Stb. 2010, 215) zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, van toepassing.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 9 november 2015

Willem-Alexander

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

Uitgegeven de zesentwintigste november 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit strekt tot het intrekken van het besluit waarbij de code banken (hierna ook: code) is aangewezen als gedragscode zoals bedoeld in artikel 391 lid 5 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW). Het besluit is mede namens de Minister van Financiën opgesteld.

Op 9 september 2009 heeft het bestuur van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) de code banken vastgesteld. De code was opgesteld in reactie op het rapport van de Adviescommissie Toekomst Banken en beoogde onder meer versterking van governance binnen banken, risicomanagement, audit en beloningsbeleid. Ter ondersteuning van dit initiatief heeft de regering bij besluit van 1 juni 2010 (Stb. 2010, 215) op verzoek van de banken de code wettelijk verankerd. Door deze verankering werden alle banken verplicht om in hun jaarverslag te vermelden dat de code was nageleefd of moesten zij gemotiveerd uitleggen waarom de code niet was nageleefd (het «pas toe of leg uit»-principe). De Onafhankelijke Monitoring Commissie Code Banken (hierna: de Commissie) had tot taak de naleving van de code te monitoren en bracht daarover schriftelijk verslag uit aan de Minister van Financiën en de NVB (Stcrt. 2010, 9574). De aanstelling van de leden van de Commissie is op 23 maart 2013 geëindigd en het besluit tot instelling van de Commissie is op 21 november 2013 ingetrokken (Stcrt. 2013, 33234).

De Minister van Financiën heeft de eindrapportage van de Commissie bij brief van 22 januari 2013 aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II 2012/13, 32 013, nr. 28). In het algemeen blijkt uit de eindrapportage dat de sector intensief aan de slag is gegaan met de implementatie van de code en duidelijke stappen heeft gezet om de beginselen uit de code na te leven. Meer specifiek komt bijvoorbeeld naar voren dat risicomanagement hoog op de agenda staat van de raad van commissarissen en de raad van bestuur. Ook is er veel bereikt op het terrein van het centraal stellen van het klantbelang. Het centraal stellen van de klant is doorgedrongen tot in de kernwaarden van banken. De sector heeft grote vooruitgang geboekt bij het implementeren van de code. De rapportage van de Commissie laat verder zien dat de code banken een belangrijk instrument van zelfregulering is. De Minister van Financiën heeft de banken aangemoedigd om in 2013 gezamenlijk het gesprek met de samenleving aan te gaan en verder te werken aan noodzakelijke cultuurveranderingen om het vertrouwen van het publiek in de sector duurzaam te herstellen. In reactie hierop hebben de banken in 2014 een maatschappelijk statuut, een nieuwe code en gedragsregels gepubliceerd onder de gezamenlijke noemer «Toekomstgericht Bankieren». Met het Maatschappelijk Statuut geven banken aan waar zij voor staan en wat er van hen mag worden verwacht. De nieuwe code is een concretisering van het Maatschappelijk Statuut op het niveau van de onderneming en de gedragsregels, tenslotte, zien op de individuele bankmedewerker. In de nieuwe code zijn beginselen opgenomen die zien op de beheerste en integere bedrijfsvoering van banken voor zover die niet reeds in wet- en regelgeving zijn vervat. Verder worden eisen gesteld aan kennis en ervaring van de raad van commissarissen en bepaalt de nieuwe code dat het beloningsbeleid primair gericht is op de lange termijn.

De nieuwe code is op 1 januari 2015 in werking getreden. Banken dienen op basis van de nieuwe code op hun website en in het jaarverslag verantwoording af te leggen over de naleving ervan. De naleving zal worden gemonitord door de nieuwe onafhankelijke Monitoring Commissie Code Banken. Deze is op 14 oktober 2014 door de Nederlandse Vereniging van Banken ingesteld. Als sluitstuk hebben de banken een systeem van tuchtrecht ontwikkeld waar elke bankier aan gebonden is. Het tuchtrecht wordt uitgevoerd door een onafhankelijke stichting.

Sinds de wettelijke verankering van de code banken zijn verschillende van de daarin opgenomen principes opgenomen in wet- en regelgeving. Als voorbeeld geldt de moreel-ethische verklaring voor bestuurders van banken, de verplichting tot het afnemen waarvan per 1 januari 2013 in de wet is opgenomen (Stb. 2012, 678). In 2015 is deze groep uitgebreid naar alle personen die de ethische personificatie vormen van de bank (Stb. 2014, 472). Daarnaast zijn verschillende principes op het terrein van beloningen opgenomen in de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen. Verder zijn in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en het daarop gebaseerde Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft bepalingen opgenomen met betrekking tot governance. Het gaat dan bijvoorbeeld om de geschiktheidseis voor beleidsbepalers in artikel 3:8 Wft (Stb. 2012, 7). In de nieuwe code zijn beginselen opgenomen die zien op de beheerste en integere bedrijfsvoering van banken, zoals het beginsel dat de doelstellingen van banken gericht zijn op de lange termijn en dat dit onder meer tot uitdrukking komt in het beleid ten aanzien van duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daarnaast zijn bepalingen uit de eerdere code opgenomen die niet reeds in wet- en regelgeving zijn vervat.

Banken zullen vanaf 2016 in hun jaarverslag rapporteren op basis van de nieuwe code. Vanuit het kabinet is voor wat betreft de wettelijke verankering gekozen om deze niet voort te zetten. De NVB heeft niet verzocht om een verankering van de nieuwe code. Gebleken is dat de banken de beginselen sectorbreed zijn gaan implementeren en de belangrijkste beginselen in wetgeving zijn vervat waardoor voorzien is in toezicht op sectorbrede naleving van deze beginselen, wat een belangrijke reden voor verankering was. Tot slot levert het systeem van tuchtrecht een aanvullende vorm van toezicht op die bijdraagt aan herstel van vertrouwen in de sector. Door deze nieuwe code niet wettelijk te verankeren wordt de verantwoordelijkheid voor de code als instrument van zelfregulering bij de sector zelf gelaten. Dit is in lijn met de visie van het kabinet dat zelfregulering, waar mogelijk, de voorkeur verdient boven wettelijke verplichtingen. Bij brief van 3 december 2014 heeft de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer reeds kenbaar gemaakt voornemens te zijn de wettelijke verankering in te trekken (Kamerstukken II 2014/15, 32 013, nr. 88). Door de intrekking van de wettelijke verankering van de code banken per 1 januari 2016, wordt voorkomen dat banken zowel zullen rapporteren over de nieuwe als over de oude code banken. De intrekking van de wettelijke verankering sluit aan bij het intrekken van de wettelijke verankering van de code verzekeraars (Stb. 2014, 555).

De verplichtingen in verband met de implementatie en naleving van de code banken en de verslaggeving over de toepassing ervan gingen gepaard met € 562.000 aan administratieve lasten voor de banken. Daarbij werd uitgegaan van circa 75 banken die 10 mandagen besteedden aan het verzamelen van informatie en het vastleggen van een paragraaf over de code banken in het jaarverslag. Per mandag was daarvoor € 750 aan kosten berekend. Deze kosten komen met het intrekken van het besluit in formele zin te vervallen omdat de kosten niet meer voortvloeien uit de wettelijke verankering. Voor zover de beginselen inmiddels zijn opgenomen in wetgeving, is het zo dat bij die betreffende wetten reeds rekening is gehouden met de administratieve lasten.

Een ontwerp van dit besluit is op grond van artikel 391 lid 6 van Boek 2 van het BW op 13 juli 2015 aan de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal overgelegd (Kamerstukken II 2014/15, 32 013, nr. 105). Vanuit geen van beide Kamers zijn opmerkingen ontvangen.

Artikelen

Artikel I

In artikel I wordt de aanwijzing van de code banken die in 2010 als gedragscode is aangewezen, ingetrokken. Hiermee wordt de wettelijke verplichting om te rapporteren over de naleving van de code opgeheven.

Artikel II en III

De intrekking van de aanwijzing van de code banken treedt in werking met ingang van 1 januari 2016. Zoals hierboven aangegeven zullen banken vanaf die datum rapporteren over de naleving van de nieuwe code op basis van zelfregulering. De verplichting om te rapporteren over de code vervalt voor jaarverslagen die betrekking hebben op een boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2015. Met betrekking tot jaarverslagen over een boekjaar dat voor 1 januari 2015 is aangevangen bepaalt het overgangsrecht in artikel II dat de rapportageverplichting blijft bestaan.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven