Besluit van 15 oktober 2015, houdende wijziging van het Besluit veiligheidsregio’s, ter vereenvoudiging, actualisering en verbetering van dat besluit, alsmede ter aanpassing van de verdeelformule van de brede doeluitkering rampenbestrijding

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 20 juli 2015, nr. 666849;

Gelet op de artikelen 18, eerste lid, en 31, vierde lid, van de Wet veiligheidsregio’s;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 29 juli 2015, nr: W03.15.0255/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 14 oktober 2015, nr. 689858;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit veiligheidsregio’s wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.1.1 komt te luiden:

Artikel 2.1.1

Het bestuur van de veiligheidsregio draagt zorg voor de inrichting van de hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing, die bestaat uit de volgende onderdelen:

  • a. de meldkamer;

  • b. een of meer commando’s plaats incident, afhankelijk van de aard van de ramp of crisis en de wijze waarop deze zich ontwikkelt;

  • c. een of meer teams bevolkingszorg, afhankelijk van de aard van de ramp of crisis en de wijze waarop deze zich ontwikkelt;

  • d. een regionaal operationeel team, en

  • e. een gemeentelijk beleidsteam of, bij een bovenlokale ramp of crisis, een regionaal beleidsteam.

B

Artikel 2.1.2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «bestaat uit» vervangen door: bestaat ten minste uit.

2. In onderdeel f wordt «voorlichtingsfunctionaris» vervangen door: functionaris crisiscommunicatie.

C

Artikel 2.1.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «bestaat uit» vervangen door «bestaat ten minste uit» en wordt «voorlichting» vervangen door: crisiscommunicatie.

2. In het tweede lid komt onderdeel a te luiden:

  • a. het verzorgen van de crisiscommunicatie.

D

Artikel 2.1.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «bestaat uit» vervangen door: bestaat ten minste uit.

2. In onderdeel g wordt «voorlichtingsfunctionaris» vervangen door: functionaris crisiscommunicatie.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien er meer commando’s plaats incident zijn, is het regionaal operationeel team belast met de coördinatie daarvan.

E

Artikel 2.1.5

In het eerste lid wordt «bestaat uit» vervangen door: bestaat ten minste uit.

F

In artikel 2.2.4 wordt «mogelijkebeschrijving» vervangen door: mogelijke beschrijving.

G

De artikelen 2.3.1 en 2.3.2 worden als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst van artikel 2.3.2 wordt de aanduiding «2.» geplaatst.

2. De tekst van artikel 2.3.1 wordt na het plaatsen van de aanduiding «1.» opgenomen als eerste lid van artikel 2.3.2.

3. Artikel 2.3.2, eerste lid, (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel b komt de tekst na «vijfenveertig minuten» te luiden: «, met uitzondering van de leidinggevende van de sectie informatiemanagement, die binnen dertig minuten begint;».

b. In onderdeel c wordt «de voorlichtingsfunctionaris» vervangen door: functionaris crisiscommunicatie.

c. In onderdeel f wordt «die met de coördinatie van de voorlichting is belast endie» vervangen door: die met de coördinatie van de crisiscommunicatie is belast, die.

4. Artikel 2.3.1. komt te luiden:

Artikel 2.3.1

  • 1. De besturen van de veiligheidsregio’s hanteren een uniforme opschalingsprocedure.

  • 2. Onze Minister kan nadere regels geven over de opschalingsprocedure.

H

Artikel 2.4.1, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het totaalbeeld is opgebouwd uit ten minste de beschikbare gegevens over het incident, over de hulpverlening, over de prognose en de aanpak en over de getroffen maatregelen en de resultaten ervan.

I

In artikel 2.4.3 wordt «opdrachtvan» vervangen door: opdracht van.

J

In artikel 2.4.4 wordt «volledigis» vervangen door: volledig is.

K

In artikel 3.1.4 wordt «vanbasishandelingen» vervangen door: van basishandelingen.

L

In artikel 3.2.1 wordt «opkomstijden» vervangen door: opkomsttijden.

M

Bijlage 2 wordt vervangen door de bijlage die is opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2016, met uitzondering van artikel I, onderdeel M, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2017.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 15 oktober 2015

Willem-Alexander

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Uitgegeven de dertigste oktober 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Bijlage bij artikel I, onderdeel M, van het Besluit van 15 oktober 2015, houdende wijziging van het Besluit veiligheidsregio’s, ter vereenvoudiging, actualisering en verbetering van dat besluit, alsmede ter aanpassing van de verdeelformule van de brede doeluitkering rampenbestrijding

Bijlage 2, behorende bij artikel 8.1, eerste lid, van het Besluit veiligheidsregio’s

Het voor het vaste en variabele deel van het voor de doeluitkering beschikbare bedrag wordt verdeeld op grond van de volgende formule:

[vast deel + (8,15 * woonruimten) + (67,71 * bebouwde oppervlakte) + (0,48 * oadwr) + (659,22 * kernen500) + (2,41 * totale oppervlakte) + (7.736,14 * hoofdvaarwegen) + (28.430,04 * BRZO) + (0,32 * inwoners) + (11,37 * OZB niet-woningen)] * uitkeringsfactor.

De vaststelling van het aantal eenheden per structuurkenmerk of maatstaf geschiedt naar de toestand op 1 januari voorafgaand aan het uitkeringsjaar.

Toelichting op de in de formule gebruikte structuurkenmerken en maatstaven

Bebouwde oppervlakte

Oppervlakte van de bebouwing in hectaren.

Vindplaats: tabelnummer 21 van bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001.

BRZO

Het aantal hogedrempelbedrijven als bedoeld in artikel 1 van het Besluit risico’s zware ongevallen 2015.

Vindplaats: lijst van risicovolle bedrijven via www.brzoplus.nl; in die lijst zijn de hogedrempelbedrijven voorzien van het kenmerk VR.

Hoofdvaarwegen

Lengte van de hoofdvaarwegen per kilometer in het hoofdvaarwegennet.

Vindplaats: Ministerie van Infrastructuur en Milieu, database Vaarwegen in Nederland (VIN).

Inwoners

Aantal inwoners.

Vindplaats: tabelnummer 2 van bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001.

Kernen500

Aantal woonkernen die ieder 500 adressen of meer omvatten.

Vindplaats: tabelnummer 36a van bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001.

Oadwr

De oadwr (de omgevingsadressendichtheid woonruimten van een regio) wordt berekend door de gemiddelde omgevingsadressendichtheid van de adressen in elke in die regio gelegen gemeente, uitgedrukt in het aantal adressen per vierkante kilometer (bron: Centraal bureau voor de statistiek), te vermenigvuldigen met het aantal woonruimten in die gemeente (bron: Centraal bureau voor de statistiek) en die uitkomsten op te tellen. Die uitkomst wordt gedeeld door 1000, om te komen tot een voor de verdeelformule bruikbare waarde.

OZB niet-woningen

Betreft de maatstaf «belastingcapaciteit niet-woningen»: Het totaal van de vastgestelde waarden van onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, als bedoeld in artikel 220, onderdeel b, van de Gemeentewet en waarover naar de toestand op 1 januari van het uitkeringsjaar door de gemeente onroerende zaakbelastingen (Ozb) kan worden geheven. De maatstaf bedraagt 70% van de Ozb-waarde en wordt uitgedrukt in miljoenen euro’s.

Vindplaats: tabelnummer 38a van bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001.

Totale oppervlakte

Totale oppervlakte van land, binnenwater en buitenwater in hectaren.

Vindplaats: tabelnummers 16, 19 en 20 van bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001.

Uitkeringsfactor

Het quotiënt van het beschikbare totaalbedrag, verminderd met de bedragen die zijn genoemd in artikel 8.2, en de som van a) de producten die worden verkregen door voor iedere verdeelmaatstaf het aantal eenheden te vermenigvuldigen met het bedrag per eenheid, en b) de vaste bedragen.

Vast deel

Een gelijk bedrag per regio.

Woonruimten

Aantal woonruimten.

Vindplaats: tabelnummer 24 van bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001.

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Dit besluit omvat uiteenlopende wijzigen van het Besluit veiligheidregio’s, waardoor dat besluit is vereenvoudigd en is aangepast aan enkele ontwikkelingen sinds de totstandkoming ervan. Ook is de verdeelformule van de brede doeluitkering rampenbestrijding (BDUR) aangepast.

Tijdens de behandeling van het voorstel van Wet veiligheidsregio’s in de Eerste Kamer heeft de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toegezegd dat de Wet veiligheidsregio’s (Wvr) na twee jaar geëvalueerd zou worden om te kunnen bezien hoe de wet in de praktijk uitwerkt. Deze wetsevaluatie is uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC). In aanvulling hierop heeft het kabinet naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de brand bij Chemiepack in Moerdijk (Kamerstukken II 2011/12, 26 956, nr. 116) een onafhankelijke commissie ingesteld (de Evaluatiecommissie Wet veiligheidsregio’s en het stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing; hierna te noemen de Commissie Hoekstra), om een integraal advies uit te brengen over de werking van de Wvr en over het brede stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing (Kamerstukken II 2011/12, 26 956 nr. 126). De Commissie heeft in haar advies het wetsevaluatierapport van het WODC betrokken. Het kabinet heeft in zijn brieven van 24 september 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 26 956, nr. 181) en 22 november 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 26 517, nr. 76) aangekondigd knelpunten in de lagere regelgeving aan te passen of praktisch op te lossen. In de huidige situatie worden diverse bepalingen in de lagere regelgeving door veiligheidsregio’s als knellend ervaren. Het kabinet hanteert bij het oplossen van de knelpunten het uitgangspunt dat in lagere regelgeving randvoorwaarden worden vastgelegd om uniformiteit ten behoeve van de samenwerking te bereiken en onderlinge prestaties/kwaliteitsniveaus inzichtelijk te maken. Het is de verantwoordelijkheid van de besturen van de veiligheidsregio’s en de professionals om te bepalen hoe binnen de gestelde kaders hieraan (gezamenlijk) invulling wordt gegeven.

Voor de aanpassing van het Besluit veiligheidsregio’s is gekozen voor een traject dat in elk geval bestaat uit een eerste en een tweede tranche. De in dit besluit doorgevoerde wijzigingen vormen de eerste tranche. Het betreft wijzigingen die de hiervoor bedoelde knelpunten beogen op te lossen zonder verstrekkende consequenties in organisatorisch, administratief of financieel opzicht. Ook zijn er enkele terminologische actualiseringen doorgevoerd, en enkele technische correcties aangebracht. In de artikelsgewijze toelichting worden alle wijzigingen besproken. Daar wordt ook nader ingegaan op de aanpassing van de verdeelformule van de BDUR. In de tweede tranche worden uitkomsten van lopende projecten, zoals het project RemBrand van de branchevereniging Brandweer Nederland, en andere relevante ontwikkelingen betrokken. Het project RemBrand heeft tot doel indicatoren te definiëren voor de brandweerzorg, inclusief de risicobeheersing.

De wijzigingen zijn mede op basis van werkbijeenkomsten met het veld ontwikkeld, en een concept van het besluit, met uitzondering van artikel 1, onderdeel M (over bijlage 2 bij het Besluit veiligheidsregio’s), is ter consultatie voorgelegd aan een groot aantal organisaties (zie paragraaf 3).

2. Financiële gevolgen

De voorgestelde aanpassingen leiden niet tot extra kosten voor besturen van veiligheidsregio’s.

3. Consultatie 1

Een concept van dit besluit is, nog zonder artikel I, onderdeel M, in de periode van juni tot en met september 2014 ter consultatie voorgelegd aan het Veiligheidsberaad (VB), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Kring van commissarissen van de Koning, het Interprovinciaal Overleg, de Nationale politie, het Instituut Fysieke Veiligheid, VNO-NCW, CMHF, AbvaKabo/FNV, de CNV en de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers. Geen van de geconsulteerde partijen heeft zich uitgesproken tegen de voorgestelde wijzigingen. Een aantal partijen heeft wel opmerkingen gemaakt of vragen gesteld. Dit betrof vooral de voorgestelde wijzigingen met betrekking tot de inrichting van de hoofdstructuur (het commando plaats incident en het team bevolkingszorg), de informatievoorziening en de uniforme opschalingsprocedure. Hierna wordt kort ingegaan op de opmerkingen en vragen, die overigens niet hebben geleid tot aanpassing van het concept.

Inrichting hoofdstructuur

Het Veiligheidsberaad heeft aangegeven dat er geen feitelijk onderscheid is tussen «team bevolkingszorg» en «sectie bevolkingszorg», terwijl dit onderscheid in het besluit veiligheidsregio’s wel werd en nog steeds wordt gemaakt.

Deze opmerking is niet overgenomen. Een onderscheid tussen enerzijds «team» en anderzijds «sectie» is in de hoofdrichting van de rampenbestrijding en crisisbeheersing wel degelijk aanwezig. Met «team bevolkingszorg» wordt een specifiek onderdeel van de hoofdinrichting van de rampenbestrijding en crisisbeheersing bedoeld. Een «sectie bevolkingszorg» is een onderdeel van een regionaal operationeel team (ROT). Een ROT is, net als het team bevolkingszorg, onderdeel van de hoofdstructuur van rampenbestrijding en crisisbeheersing.

De Nationale politie heeft in haar reactie de vraag gesteld of het mogelijk is om ter plekke in te schatten of een regionaal operationeel team (ROT) nodig is of dat meerdere commando plaats incident (CoPI’s) volstaan.

In de Gecoördineerde Regionale Inzet Procedure (GRIP) is alleen in fase één sprake van een CoPI, bij verdere opschaling, dus vanaf GRIP 2, wordt een ROT ingericht naast de reeds ingerichte CoPI of CoPI’s. Het ligt in de rede dat het ROT dan een coördinerende rol op zich neemt. Dit is in de praktijk overigens al gebruikelijk.

Door de Nationale politie werd verder ingebracht dat met betrekking tot de samenstelling van een CoPI onderscheid gemaakt zou moeten worden tussen een Officier van de Dienst van politie (OVD politie) en een Officier van Dienst van de Koninklijke marechaussee (OVD KMar). Voorgesteld werd om de bevoegdheidsverdeling duidelijk te maken door de toevoeging dat de OVD politie bevoegd is op civiel terrein en de OVD KMar op militair terrein.

Deze suggestie wordt niet overgenomen. Praktisch gezien zou de door de Nationale politie bedoelde aanvulling belemmerend kunnen werken voor de taakuitvoering van de KMar, bijvoorbeeld op Schiphol waar de KMar in principe een rol van OVD kan vervullen, hoewel Schiphol civiel terrein is.

Informatievoorziening

De Nationale politie stelde dat niet helder is wat de randvoorwaarden zijn van een totaalbeeld van een ramp of crisis.

De randvoorwaarden van bedoeld totaalbeeld zijn niet gewijzigd, en ook de verplichting om op hoofdlijnen een totaalbeeld van de ramp of crisis bij te houden, is blijven bestaan. Het Besluit veiligheidsregio’s bevatte een beschrijving van een aantal kerngegevens waaruit dat totaalbeeld dient te worden opgebouwd, alsmede een gedetailleerde uitwerking hiervan. In lijn met het advies van de Commissie Hoekstra is er juist voor gekozen om de gedetailleerde eisen te laten vervallen. De opmerking van de Nationale politie heeft derhalve niet geleid tot aanpassing van dit besluit.

Opschalingsprocedure

De Nationale politie heeft aangegeven dat de GRIP-procedure een hulpstructuur is die niet rigide moet worden toegepast, en stelt daarom voor het besluit zodanig aan te passen dat een uniforme opschalingsprocedure pas wordt ingevoerd nadat eerst een uniformering van de daaraan gekoppelde werkprocessen binnen de verschillende disciplines is opgesteld.

Dit voorstel is niet overgenomen. In lijn met het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het advies van de Commissie Hoekstra is de verplichting van besturen van veiligheidsregio’s om een uniforme opschalingsprocedure te hanteren, vastgelegd in het besluit. Bedoelde uniformiteit hoeft geen belemmering te vormen voor enige flexibiliteit in de uitvoering van de procedure. Indien nodig kunnen nadere regels worden gesteld aan de uitwerking van deze bepaling.

4. Consultatie 2

In de periode 24 maart tot en met 4 mei 2015 is de voorgenomen wijziging van bijlage 2, die samenhangt met aanpassing van de verdeelformule van de brede doeluitkering rampenbestrijding (BDUR), ter consultatie voorgelegd aan het Veiligheidsberaad (VB) en is aan de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) advies gevraagd overdie voorgenomen aanpassing. Het VB en de Rfv hebben niet negatief geadviseerd ten aanzien van de voorgenomen wijziging. De reacties hebben niet geleid tot aanpassing ervan.

Het VB meldde dat meerdere regio’s het Cebeon-onderzoek te cijfermatig en kostengeoriënteerd vinden, en daarom pleiten voor een nadere validatie van onder andere de onderzoeksmethode.

Het onderzoek van Cebeon was inderdaad conform de opdracht kostengeoriënteerd. Cebeon heeft met behulp van de gebruikelijke onderzoeksmethode voor de periodieke herijking van het gemeentefonds en de BDUR het totaalbeeld van de lasten geactualiseerd en de verdeling aangepast aan de geactualiseerde lastenpatronen. Een nadere validatie was daarom niet nodig.

Het VB heeft ook opgemerkt dat de herverdeeleffecten van de gewijzigde formule voor verdeling van de BDUR op macroniveau beperkt blijken te zijn, maar dat bij individuele regio’s negatieve herverdeeleffecten kunnen optreden, van enkele tienduizenden euro’s tot mogelijk € 0,7 mln. Het VB heeft daarom geadviseerd een overgangsregeling te treffen, waarvan de opschorting van de wijziging met één jaar onderdeel zou kunnen zijn. Dit advies heb ik deels overgenomen. De wijziging van bijlage 2 maakt al wel deel uit van het onderhavige besluit, maar de inwerkingtreding van dat deel vindt eerst plaats met ingang van 1 januari 2017. Gezien het beperkte effect van de wijziging op macroniveau acht ik dat voldoende als overgangsregeling.

De Rfv heeft geconcludeerd dat de nieuwe verdeling voor het clusteronderdeel Brandweer en Rampenbestrijding van het gemeentefonds en de BDUR kan worden ingevoerd, maar dat een fundamentele herziening van de financieringswijze nodig is om de financiële verhoudingen weer gelijk te laten lopen met de bestuurlijke verhoudingen. De Rfv acht rechtstreekse bekostiging van de veiligheidsregio’s door het Rijk het meest aangewezen.

De Evaluatiecommissie Wet veiligheidsregio’s (Wvr) en het stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing (de commissie Hoekstra) heeft echter in haar advies1 gepleit voor het handhaven van het uitgangspunt van verlengd lokaal bestuur voor de veiligheidsregio’s en van de financiering van de veiligheidsregio uit de middelen van de gemeenten en het Rijk (hybride financiering). Het kabinet heeft dit advies in zijn kabinetsstandpunt overgenomen2. Het kabinet ziet naar aanleiding van het advies van de Rfv op dit moment geen aanleiding zijn standpunt te heroverwegen. Veiligheidsregio’s zijn immers verlengd lokaal bestuur en dit betekent dat de inliggende gemeenten ook in staat moeten zijn via de financiën te sturen op de taakuitvoering van hun veiligheidsregio. Financiering door het Rijk blijft daarnaast noodzakelijk, onder andere om te kunnen sturen op landelijke prioriteiten. De suggestie van de Rfv om de maatstaf «kernen500» in de verdeelformule van de BDuR te schrappen, is niet overgenomen, omdat deze maatstaf een onderscheidende invloed heeft op de hoogte van de uitkering per regio.

5. Administratieve lasten

De wijzigingen bieden de besturen van veiligheidsregio’s meer armslag, en zullen dus geen extra administratieve lasten met zich brengen.

6. Voorhangprocedure

Voor de voordracht is het ontwerp van dit besluit, ingevolge artikel 80 van de wet, overgelegd aan beide kamers der Staten-Generaal. Van de Kamers is geen reactie ontvangen.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Dit artikel is redactioneel enigszins aangepast, en onderdeel c is overgeheveld naar artikel 2.1.4 (zie de toelichting bij onderdeel D, derde lid).

Onderdeel B
  • 1. In de aanhef van artikel 2.1.2, eerste lid, zijn de woorden «ten minste» toegevoegd, zodat het artikel beter aansluit op de huidige praktijk. Aan de samenstelling van de kern van het commando plaats incident (CoPi) wordt niet getornd; deze blijft bestaan uit de functionarissen, genoemd onder a. tot en met f, om geen afbreuk te doen aan het principe van unité de doctrine in opschaling bij (boven)regionale samenwerking. De toevoeging maakt enige flexibiliteit mogelijk zodat ook andere functionarissen dan de in het artikel genoemde bij het CoPi kunnen aansluiten, bijvoorbeeld een plotter.

  • 2. Met de wijziging in het eerste lid, onder f, wordt terminologisch aangesloten op de huidige praktijk. De basis voor deze wijziging is te vinden in het rapport «Eenheid in verscheidenheid». Het kabinet en het Veiligheidsberaad hebben met de hoofdlijnen van dit rapport ingestemd (Kamerstukken II 2012/13, 26 956, nr. 148).

Onderdeel C
  • 1. Ook een team bevolkingszorg moet een vaste kern hebben zoals omschreven in het tweede lid van artikel 2.1.3. Tegelijkertijd is een limitatieve opsomming te stringent en dient dit team meer flexibel te kunnen zijn in die zin dat ook andere dan de in het artikel genoemde functionarissen deel van dit team kunnen uitmaken. De toevoeging «ten minste» maakt dit mogelijk.

  • 1 en 2. Met deze terminologische wijzigingen wordt aangesloten op de huidige praktijk.

Onderdeel D
  • 1. De opsomming van de samenstelling van een regionaal operationeel (ROT) was limitatief geformuleerd in het oorspronkelijke artikel 2.1.4, eerste lid. Er was dus geen flexibiliteit mogelijk in de samenstelling van een ROT, terwijl het bijvoorbeeld wenselijk kan zijn om een liaison van Defensie aan het ROT toe te voegen. Door deze wijziging wordt dat mogelijk, zonder dat aan de kern van een ROT wordt getornd.

  • 2. De terminologische aanpassing van de aanduiding «voorlichtingsfunctionaris» is toegelicht onder onderdeel B.

  • 3. Deze bepaling heeft dezelfde strekking als artikel 2.1.1, onder c, van het oorspronkelijke besluit. Aangezien de bepaling ziet op een (eventuele) taak van het regionaal operationeel team, is artikel 2.1.4 een betere plaats daarvoor dan artikel 2.1.1, dat ziet op de hoofdstructuur.

Onderdeel E

In een gemeentelijk beleidsteam kan de behoefte bestaan om andere functionarissen dan leidinggevenden van de brandweer, de GHOR, de politie en de bevolkingszorg, deel te laten nemen. Bijvoorbeeld vertegenwoordigers van een waterschap of een liaison van Defensie. Om deze reden is door de toevoeging van de woorden «in elk geval» ruimte gecreëerd om het gemeentelijk beleidsteam meer flexibel in te richten, zonder afbreuk te doen aan de kern van het gemeentelijk beleidsteam.

Onderdeel G
  • 1 en 2. Om aan het begin van paragraaf 3 ruimte te maken voor een nieuw artikel, is het oorspronkelijke artikel 2.3.1 nu (als eerste lid) opgenomen in artikel 2.3.2.

  • 3. Met deze wijzigingen wordt aangesloten op de huidige praktijk; ook is een onvolkomenheid in de oorspronkelijke bekendmaking van de tekst hersteld.

  • 4. Dit artikel regelt dat besturen van veiligheidsregio’s een uniforme procedure voor de opschaling hanteren. In de nota van toelichting op het oorspronkelijke besluit werd expliciet verwezen naar het referentiekader Gecoördineerde Regionale Inzet Procedure (GRIP) zoals vastgelegd in Staatsblad 2010, 255, blz. 23. Het rapport «Eenheid in verscheidenheid» heeft duidelijk gemaakt dat een uniforme opschalingsprocedure van belang is voor bovenregionale samenwerking en het koppelvlak tussen Rijk en regio. In genoemd rapport is een aangepast opschalingsprocedure (GRIP) opgenomen waarin bedoelde bovenregionale samenwerking en de aansluiting met het Rijk tot uitdrukking komt. (Kamerstukken II, 2012/13, 26 956, nr. 148).

Aan de uniforme opschalingsprocedure kunnen nadere regels worden gesteld over bijvoorbeeld het koppelvlak tussen Rijk en regio.

Onderdeel H

Het oorspronkelijke artikel 2.4.1, tweede lid, bevatte een gedetailleerde opsomming van de gegevens die onderdeel moesten zijn van een totaalbeeld tijdens een ramp of crisis. Het laten vervallen van de gedetailleerde eisen doet recht aan de verantwoordelijkheden van het bestuur om zelf invulling te geven aan bedoeld totaalbeeld, terwijl de randvoorwaarden onverkort gehandhaafd blijven.

De onderdelen F, H, I, J en L herstellen enkele onvolkomenheden in de oorspronkelijke bekendmaking van de tekst.

Onderdeel M

Op basis van een extern onderzoek naar de verdeelsystematiek van de brede doeluitkering rampenbestrijding (BDUR) is in bijlage 2 de verdeelformule van de BDUR aangepast, zoals hieronder wordt beschreven.

Het onderzoek is door mij uitgevoerd samen met de beheerders van het gemeentefonds, die tegelijkertijd het subcluster Brandweer en Rampenbestrijding van het gemeentefonds hebben onderzocht. Het onderzoek betreft een kostengeoriënteerd onderzoek met behulp van de onderzoeksmethode die gebruikelijk is voor herijking van het gemeentefonds en de BDUR. Uitgangspunt bij het onderzoek naar de BDUR is dat het totaal beschikbare bedrag voor deze doeluitkering niet wijzigt. Uit het onderzoek is gebleken dat veiligheidsregio’s meer uitgaven hebben gedaan in het kader van het Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO) en externe veiligheid dan waarvan in de vorige verdeelformule werd uitgegaan. Met het oog hierop is in de verdeelformule van de BDUR het gewicht van de maatstaf BRZO verhoogd en is tevens de verdeelmaatstaf onroerend zaak belasting niet-woningen toegevoegd. De wijziging van de verdeelformule voor de BDUR leidt tot op macroniveau beperkte financiële herverdeeleffecten voor de veiligheidsregio's ten faveure van veiligheidsregio's met meerdere hogedrempelbedrijven als bedoeld in het Besluit risico’s zware ongevallen 2015; de verschuiving is niet direct gerelateerd aan de grootte van de stad of van de veiligheidsregio.

Met ingang van 2011 en met ingang van 2014 is het BDUR-budget opgehoogd met een zogenoemd BTW-compensatiebudget in verband met het vervallen van de mogelijkheid tot het afzonderlijk claimen van BTW-betalingen. Dat budget werd met een aparte formule verdeeld over de regio’s. In de nieuwe verdeelformule van de BDUR is de verdeling van die BTW-component integraal verwerkt.

Naast de hiervoor besproken wijzigingen zijn geen andere inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd. Toch is bijlage 2 integraal vervangen, omdat van de gelegenheid gebruik is gemaakt de toegankelijkheid van de bijlage te vergroten: het gebruik van afkortingen is tot een minimum teruggebracht, en de toelichting op de structuurkenmerken of maatstaven is alfabetisch geordend.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Kamerstukken II 2013/14, 26 956, nr. 181

X Noot
2

Kamerstukken II 2013/14, 29 517, nr. 76

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven