Besluit van 19 juni 2015 tot wijziging van het besluit van 4 juli 2014 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten, de Wet hervorming kindregelingen en de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 271) en het Besluit van 10 december 2014 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Verzamelwet SZW 2015 (Stb. 516)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 juni 2015, nr. 2015-0000155360;

Gelet op de artikelen XX van de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten, XIV van de Wet hervorming kindregelingen, LIII, eerste lid, van de Invoeringswet Participatiewet en artikel XXXVII van de Verzamelwet SZW 2015;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het derde lid van het enig artikel van het Besluit van 4 juli 2014 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten, de Wet hervorming kindregelingen en de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 271) komt te luiden:

  • 3. De artikelen II, onderdelen A tot en met E, H en I, III, onderdelen A, D en E, en V, onderdelen A, B, C en F, van de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten treden in werking met ingang van 1 juli 2015.

ARTIKEL II

In het vijfde lid van het enig artikel van het Besluit van 10 december 2014 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Verzamelwet SZW 2015 (Stb. 516) vervalt: XXXVA.

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 19 juni 2015

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Uitgegeven de vierentwintigste juni 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

De beslagvrije voet, het minimumbedrag waarover een schuldenaar moet kunnen blijven beschikken ook wanneer hij te maken heeft met dwangincasso, wordt in de praktijk regelmatig te laag vastgesteld. Dit is een zorgwekkende ontwikkeling. Juist de beslagvrije voet moet er immers voor zorgen dat mensen, ondanks het feit dat zij schulden hebben, toch in de kosten van hun levensonderhoud kunnen blijven voorzien. Het handhaven van dit uitgangspunt, blijkt, mede doordat bij de vaststelling van beslagvrije voet rekening moet worden gehouden met vele factoren, in de huidige complexe praktijk moeilijk realiseerbaar. Het kabinet heeft daarom besloten de regeling rond de beslagvrije voet te vereenvoudigen. Een voorstel daartoe zal in 2016 aan de Kamer worden aangeboden.

Op 1 juli 2014 is de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten aangenomen door de Eerste Kamer. Deze wet voorziet in de invoering van de kostendelersnorm binnen de bijstand. De van toepassing zijnde bijstandsnorm is eveneens van belang voor de bepaling van de beslagvrije voet. De basis van de beslagvrije voet wordt gevormd door 90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Reden waarom bovengenoemde wet ook voorziet in de invoering van de kostendelersystematiek binnen de berekening van de beslagvrije voet en wel per 1 juli 2015.

Meerdere partijen hebben sinds juli 2014 aangeven dat deze wijziging de berekening van de beslagvrije voet veel complexer maakt. Zij wijzen erop dat een juiste vaststelling van de beslagvrije voet op dit moment reeds afhankelijk is van een groot aantal factoren en dat dit er met de invoering van de kostendelersnorm nog meer worden. De uitvoerbaarheid van de beslagvrije voet komt, zo deze partijen, daardoor zwaar onder druk te staan.

Het kabinetsbesluit de regeling rond de beslagvrije voet fundamenteel te vereenvoudigen, in combinatie met bovenstaande signalen zijn voor de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aanleiding geweest om de Staatssecretaris van Financiën te verzoeken om bij de Belastingdienst een uitvoeringstoets specifiek gericht op de invoering van de kostendelersnorm binnen de beslagvrije voet te laten uitvoeren. In deze uitvoeringstoets concludeert de Belastingdienst dat invoering niet uitvoerbaar is, omdat zij niet kan beschikken over de informatie die nodig is om voor de beslagvrije voet de kostendelersnorm steeds met juistheid vast te stellen. Zou de invoering worden doorgezet, dan zal dit wat de Belastingdienst betreft, gepaard gaan met een significant aantal foute toepassingen met ingrijpende gevolgen voor de burger. Daarbij weegt de Belastingdienst mee dat zij er thans met moeite in slaagt de huidige regeling op bevredigende wijze uit te voeren. Een verdere complicering is dan ook niet verantwoord. Ook de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders heeft desgevraagd laten weten dat het opnemen van de kostendelersnorm in de berekening van de beslagvrije voet grote uitvoeringsproblemen tot gevolg heeft.

Op basis van bovenstaande informatie heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, de Kamer bij brief van 9 juni 2015 laten weten dat het kabinet de invoering van de kostendelersnorm in de berekening van de beslagvrije voet met ingang van 1 juli 2015 uitstelt totdat definitief duidelijk is hoe de beslagvrije voet eruit gaat zien.

Vormgeving uitstel

De wijziging van artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verband met invoering van de kostendelersnorm is geregeld in artikel XVI, onderdeel A, van de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten (hierna: Wet WWB maatregelen). Het tijdstip van inwerkingtreding van deze wijziging is geregeld in het Besluit van 4 juli 2014 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten, de Wet hervorming kindregelingen en de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 271) (hierna: inwerkingtredingsbesluit kostendelersnorm, kindregelingen en Participatiewet). Om te zorgen dat deze wijziging niet in werking treedt, dient dan ook dat besluit te worden aangepast. Echter, artikel 475d Rv wordt per 1 juli 2015 ook gewijzigd door de Invoeringswet Participatiewet, de Wet hervorming kindregelingen en de Verzamelwet SZW 2015. Deze wijzigingen borduren voort op de wijziging van artikel 475d in de Wet WWB-maatregelen. Nu geregeld wordt dat deze laatste wijziging niet in werking treedt, kunnen ook de wijzigingen in genoemde wetten niet in werking treden, aangezien zij artikel 475d wijzigen zoals dat zou hebben geluid na de wijziging in de Wet WWB-maatregelen. De inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet en de Wet hervorming kindregelingen is (net zoals WWB-maatregelen) geregeld in het inwerkingtredingsbesluit kostendelersnorm, kindregelingen en Participatiewet. De inwerkingtreding van de Verzamelwet SZW 2015 is geregeld in het Besluit van 10 december 2014 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Verzamelwet SZW 2015 (Stb. 516). Deze twee besluiten worden dan ook aangepast in dit besluit zodat de wijzigingen van artikel 475d in de vier genoemde wetten geen doorgang vindt.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Naar boven