Besluit van 4 juli 2014 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten, de Wet hervorming kindregelingen en de Invoeringswet Participatiewet

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 juli 2014, nr. 2014-0000093074,

Gelet op de artikelen XX van de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten, XIV van de Wet hervorming kindregelingen en LIII, eerste lid, van de Invoeringswet Participatiewet;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

  • 1. Met ingang van 1 januari 2015 treden in werking, in de hieronder aangegeven volgorde:

    • a. de artikelen van de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten, met uitzondering van de artikelen II, onderdelen A tot en met E, H en I, III, onderdelen A, D en E, V, onderdelen A, B, C en F, VI, onderdelen A, B, D en F tot en met H, en IX, onderdelen A tot en met F en H,

    • b. de artikelen van de Wet hervorming kindregelingen, met uitzondering van de artikelen I, onderdelen A, voor zover het betreft artikel 7, eerste tot en met vijfde lid, en achtste en negende lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, C, E, F, I, J en K, II, onderdelen A, B, vierde subonderdeel, en Ba, VII, onderdeel B, vierde subonderdeel, VIIa, X, onderdeel A, tweede subonderdeel, Xa en Xb, en

    • c. de artikelen van de Invoeringswet Participatiewet, met uitzondering van de artikelen I, onderdeel F, voor zover het betreft artikel 10d, negende lid, II, onderdeel J, voor zover het betreft artikel 19, vijfde lid, III, onderdelen J, K, L en N, XIV, onderdeel C, LI, en LII.

  • 2. Artikel II, onderdeel J, van de Invoeringswet Participatiewet, voor zover het betreft artikel 19, vijfde lid, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin die wet wordt geplaatst.

  • 3. De artikelen II, onderdelen A tot en met E, H en I, III, onderdelen A, D en E, en V, onderdelen A, B, C en F, van de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten treden in werking met ingang van 1 juli 2015.

  • 4. De artikelen VII, onderdeel B, vierde subonderdeel, X, onderdeel A, tweede subonderdeel, Xa en Xb van de Wet hervorming kindregelingen treden in werking met ingang van 1 augustus 2015.

  • 5. Artikel IX, onderdelen A tot en met F en H van de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten treedt in werking met ingang van 1 juli 2016.

  • 6. Artikel III, onderdelen J, K, L en N, van de Invoeringswet Participatiewet treedt in werking met ingang van 1 januari 2018.

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 4 juli 2014

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Uitgegeven de vijftiende juli 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Met dit koninklijk besluit wordt geregeld dat de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten, de Wet hervorming kindregelingen en de Invoeringswet Participatiewet met ingang van 1 januari 2015 in werking treden (behoudens een aantal artikelen). Er is voorzien in een bepaalde volgorde van inwerkingtreding omdat deze drie wijzigingswetten een aantal van dezelfde wetten wijzigen. Om de wijzigingsopdrachten in deze wetten goed op elkaar te laten aansluiten is gekozen voor de aangegeven volgorde.

De artikelen of artikelonderdelen van de hiervoor genoemde wetten treden niet allemaal met ingang van 1 januari 2015 in werking. Hierna volgt per wet de toelichting op de uitzonderingen.

Voor wat betreft de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten zijn er drie groepen uitzonderingen.

In het derde lid staan de artikelen en artikelonderdelen die betrekking hebben op de nieuwe uitkeringsnormering bij samenwonen (kostendelersnorm) in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene nabestaandenwet (ANW). Deze treden, zoals beoogd, met ingang van 1 juli 2015 in werking. Met dit tijdstip van inwerkingtreding wordt vanaf de vaststelling van de wet een overgangsperiode van 1 jaar gerealiseerd, waarmee de regering enige compensatie wil bieden voor de inbreuk op bestaande uitkeringsrechten die het gevolg is van de invoering van de kostendelersnorm in deze wetten. Voor een toelichting bij dit overgangsrecht wordt verwezen naar de hoofdstukken 8 en 9 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.1

In het vijfde lid staan het artikel en de artikelonderdelen die betrekking hebben op de nieuwe uitkeringsnormering bij samenwonen (kostendelersnorm) in de Toeslagenwet (TW). Dit artikel treedt met ingang van 1 juli 2016 in werking. Zoals eerder al aan de Tweede Kamer is medegedeeld heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) aangegeven dat de invoering van de kostendelersnorm in de TW, gepland op 1 juli 2015, niet haalbaar is en uitstel met 1 jaar noodzakelijk is.2 Daarom is besloten om de ingangsdatum van de invoering van de kostendelersnorm in de TW te verschuiven naar 1 juli 2016.

De inwerkingtreding van het artikel en de artikelonderdelen die betrekking hebben op de nieuwe uitkeringsnormering bij samenwonen (kostendelersnorm) in de Algemene Ouderdomswet (AOW) (artikel VI, onderdelen A, B, D en F tot en met H) wordt niet in dit besluit geregeld. Zoals ook al eerder aan de Tweede Kamer is medegedeeld is besloten de invoering van de kostendelersnorm in de AOW met 1 jaar uit te stellen naar 1 juli 2016.3 De regering heeft oog voor de samenloop van de kostendelersnorm in de AOW met de hervormingen in de (mantel)zorg. De invoering van de kostendelersnorm in de AOW wordt daarom met een jaar uitgesteld. De regering zal het uitstel benutten om samen met o.a. gemeenten, Mezzo en het Sociaal en Cultureel Planbureau te bezien hoe arrangementen rond mantelzorg verder ondersteuning behoeven en om te onderzoeken wat de effecten zijn van de kostendelersnorm in de AOW op de mantelzorg. De resultaten van dit onderzoek zullen voor de thans beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2016 worden voorgelegd aan beide Kamers. De inwerkingtreding van de kostendelersnorm in de AOW zal in het voorjaar van 2016 in een separaat inwerkingtredingsbesluit worden vastgesteld. De regering zal eerst met het parlement debatteren over de resultaten van het onderzoek. Voor de duidelijkheid wordt er op gewezen dat de onderdelen van de wijzigingen van de IOAW, IOAZ, ANW, TW en AOW die niet betrekking hebben op de kostendelersnorm, maar op het leveren van een tegenprestatie (artikelen II, onderdelen F, G en Ga) en III, onderdelen B, C en Ca) of op het zich onthouden van ernstige gedragingen jegens met de uitvoering van de wet belaste personen en instanties (artikel V, onderdelen D en E, VI, onderdelen C en E en IX, onderdeel G), tezamen met de overeenkomstige bepalingen in de Wet werk en bijstand met ingang van 1 januari 2015 in werking treden.

Voor wat betreft de Wet hervorming kindregelingen zijn er twee groepen uitzonderingen. De eerste groep betreft een aantal wijzigingen in de Algemene Kinderbijslagwet, de ANW en de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. Die artikelen zijn al met ingang van 1 juli 2014 in werking getreden. Dit is geregeld in een apart inwerkingtredingbesluit, waarin die wijzigingen zijn toegelicht. De andere groep betreft artikelen die met ingang van 1 augustus 2015 in werking treden. Dit zijn wijzigingen in de Wet op het kindgebonden budget, de Wet studiefinanciering 2000, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, die verband houden met de integratie van de tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor ouders met kinderen in de leeftijd van 16 en 17 jaar in het kindgebonden budget. Deze wijzigingen treden in werking met ingang van 1 augustus 2015, het begin van het schooljaar 2015–2016.

Met betrekking tot de Invoeringswet Participatiewet is er ook een aantal uitzonderingen op de inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2015. Dit betreft ten eerste het in artikel II, onderdeel J, voorgestelde vijfde lid van artikel 19 van de Wet sociale werkvoorziening. In dat lid wordt geregeld dat het UWV geen onderzoek meer verricht en niet meer besluit op aanvragen tot indicatie op grond van de Wet sociale werkvoorziening die niet minimaal zestien weken voor de inwerkingtredingsdatum van de Invoeringswet Participatiewet zijn ingediend. Zoals in de toelichting op de vierde nota van wijziging van het wetsvoorstel4 is aangekondigd, dient deze bepaling de dag na publicatie van de wet in het Staatsblad in werking te treden.

De tweede groep uitzonderingen betreft artikel III, onderdelen J, K, L en N, en heeft betrekking op de uitkeringsverlaging voor jonggehandicapten met arbeidsvermogen van 75% naar 70% van het wettelijk minimumloon (WML). Zoals in de zesde nota van wijziging bij het wetsvoorstel Invoeringswet Participatiewet is toegelicht gaat deze uitkeringsverlaging in met ingang van 1 januari 2018.5

Verder wordt het in artikel I, onderdeel F, opgenomen negende lid van artikel 10d uitgezonderd van inwerkingtreding per 1 januari 2015. Dit onderdeel treedt in werking indien het in de brief van 3 februari 20146 opgenomen ritme van aanpassing van de laagste loonschalen in collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO) niet wordt gehaald. Dit wordt vastgesteld ultimo 2017.

Ten slotte is er een groep artikelen (XIV, onderdeel C, LI en LII) die niet in werking zullen treden. De wijzigingsopdracht in artikel XIV, onderdeel C, ziet op een artikellid dat inmiddels is vervallen. Verder wordt in artikel LI abusievelijk verwezen naar «Wet werken naar vermogen» in plaats van «Participatiewet». Er is daarom voor gekozen dit artikel niet in werking te laten treden en de voorgestelde wijziging op te nemen in een binnenkort bij de Tweede Kamer in te dienen wetsvoorstel. Voorts bevat de uitbreiding van de grondslag voor de in artikel LII genoemde besluiten een foutieve verwijzing. De verwijzing naar het juiste artikel zal in de betreffende besluiten zelf worden opgenomen.

Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat naast de in dit besluit genoemde uitzonderingen ook het inwerkingtredingsartikel (artikel LIII) van de Invoeringswet Participatiewet zelf twee uitzonderingen bevat die zijn ingevoegd bij amendement van het lid Dijkgraaf.7 Het betreft de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel Cc, en artikel LIIBa, onderdeel B. In artikel I, onderdeel Cb, en artikel LIIBa, onderdeel A, is de mogelijkheid opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen over verplichte regionale samenwerking op grond van artikel 8c van de Participatiewet en artikel 2.8 van de Jeugdwet. Deze onderdelen treden per 1 januari 2015 in werking. In artikel I, onderdeel Cc, en artikel LIIBa, onderdeel B, is geregeld dat de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen, vervalt. Aangezien deze mogelijkheid pas drie jaar na inwerkingtreding dient te vervallen, is in artikel LIII, tweede en derde lid, geregeld dat artikel I, onderdeel Cc, en artikel LIIBa, onderdeel B, pas 3 jaar na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel Cb, respectievelijk artikel 2.8 van de Jeugdwet in werking treden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 3, p. 40 e.v.

X Noot
2

Brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer van 3 februari 2013, Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 23, p. 6.

X Noot
3

Brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Eerste Kamer van 28 mei 2014 en memorie van antwoord, Kamerstukken I 2013/14, 33 801, C en p. 11, brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer van 28 mei 2014 en nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 2013/14, 33 853, nr. 6, p. 3 en 10 en brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 juni 2014.

X Noot
4

Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr.107, p. 123.

X Noot
5

Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 115, p. 11–12.

X Noot
6

Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 23.

X Noot
7

Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 151.

Naar boven