Besluit van 15 mei 2015 tot vaststelling van het tijdstip van gedeeltelijke inwerkingtreding van de Wet elektronische dienstverlening burgerlijke stand, van het Besluit van 17 december 2014 tot wijziging van het Besluit burgerlijke stand 1994 in verband met de Wet elektronische dienstverlening burgerlijke stand (Stb. 2014, 587) en van het Besluit elektronische dienstverlening burgerlijke stand

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 7 mei 2015, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 642998;

Gelet op artikel IV, eerste lid, van de Wet elektronische dienstverlening burgerlijke stand, artikel II, eerste lid, van het Besluit tot wijziging van het Besluit burgerlijke stand 1994 (Stb. 2014, 587) en artikel 5 van het Besluit elektronische dienstverlening burgerlijke stand;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

De artikelen I, onderdelen B en E, en II van de Wet elektronische dienstverlening burgerlijke stand treden in werking met ingang van 1 juli 2015.

ARTIKEL II

Artikel I, onderdelen G, voor zover het de akte van overlijden betreft, O en T, met uitzondering van artikel 67a, eerste lid, van het Besluit van 17 december 2014 tot wijziging van het Besluit burgerlijke stand 1994 in verband met de Wet elektronische dienstverlening burgerlijke stand (Stb. 2014, 587) treedt in werking met ingang van 1 juli 2015.

ARTIKEL III

De artikelen 1 en 2 van het Besluit elektronische dienstverlening burgerlijke stand treden in werking met ingang van 1 juli 2015.

Onze Minister van Veiligheid en Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 15 mei 2015

Willem-Alexander

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Uitgegeven de zevenentwintigste mei 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

Met dit koninklijk besluit wordt een aanvang gemaakt met de invoering van de elektronische dienstverlening door de burgerlijke stand, zoals is voorzien bij de Wet elektronische dienstverlening burgerlijke stand (Stb. 2014, 380), het bij besluit van 17 december 2014 gewijzigde Besluit burgerlijke stand 1994 (Stb. 2014, 587) en het op 28 april 2015 goedgekeurde Besluit elektronische dienstverlening burgerlijke stand. De Wet en de beide Besluiten bevatten een bepaling op grond waarvan de elektronische dienstverlening door de burgerlijke stand gefaseerd in werking kan treden. Het voornemen is steeds geweest om hiervan gebruik te maken en daarbij vanaf 1 juli 2015 te beginnen met de overlijdensaangifte. Na verloop van tijd volgt de elektronische melding van een voorgenomen huwelijk en beoogd geregistreerd partnerschap. Daarna wordt, als sluitstuk van de elektronische dienstverlening jegens de burger (de zogenaamde «front-office»), de elektronische geboorteaangifte ingevoerd (Kamerstukken I, 2013/14, 32 444, H, p. 5). Drie jaar na de inwerkingtreding van de wet – medio 2018 – zal eerst een tussenbalans worden opgemaakt, aan de hand waarvan zal worden besloten over de eventuele digitalisering van de zogenaamde «back-office» bij gemeenten.

Op basis van de ontwikkelde randvoorwaarden voor een goede en betrouwbare elektronische dienstverlening bij de burgerlijke stand is een pilot opgezet, die zich richtte op het uittesten van een nieuwe werkwijze bij het doen van aangifte en het elektronisch verstrekken van het verlof tot begraven bij een aantal gemeenten. De gemeente ’s-Hertogenbosch heeft vervolgens nader invulling gegeven aan de inrichting van de elektronische dienstverlening bij overlijden door middel van een pilot digitale Aangifte Overlijden. Deze pilot is in het voorjaar van 2015 getoetst door het bureau Advies in Vertrouwen. Gelet op de uitkomsten van deze onafhankelijke toetsing1 is het verantwoord om, indien gemeenten hiertoe willen overgaan, vanaf 1 juli 2015 voor uitvaartondernemers de elektronische weg open te stellen voor het doen van de overlijdensaangifte. Daarmee wordt ook aangesloten bij de wens van de Nederlandse Vereniging van Gemeenten en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken.

Artikel I

Op grond van het eerste artikel treden de wijzigingen van artikel 1:19h van het Burgerlijk Wetboek (BW) met ingang van 1 juli 2015 in werking (onderdeel E). Hierdoor wordt het voor uitvaartondernemers mogelijk de aangifte van overlijden bij gemeenten die de elektronische weg hebben opengesteld, digitaal te doen. Voor invoering van deze elektronische dienstverlening dienen gemeenten over adequate systemen van gegevensverwerking te beschikken. Hierin wordt voorzien door de inwerkingtreding van artikel 1:18b BW (onderdeel B).

De wijziging van artikel 12 van de Wet op de lijkbezorging (artikel II van de Wet elektronische dienstverlening burgerlijke stand) is een wetstechnische aanpassing die samenhangt met de elektronische overlijdensaangifte en daarom ook met ingang van 1 juli 2015 in werking treedt.

Artikel II

De wijzigingen van het Besluit burgerlijke stand 1994 die ingevolge het tweede artikel in werking treden, betreffen de bepalingen die de wettelijke belemmeringen voor het doen van de elektronische overlijdensaangifte wegnemen. Het gaat om het vervallen van de vereiste ondertekening van de akte van overlijden door de verschijnende partij(en) (onderdeel G), een wetstechnische aanpassing (onderdeel O), en aanvullende vereisten voor het doen van de elektronische aangifte door de uitvaartondernemer (onderdeel T, voor zover het het tweede lid van artikel 67a betreft).

Artikel III

Ingevolge het derde artikel treden het eerste en tweede artikel van het Besluit elektronische dienstverlening burgerlijke stand ook in werking. In dit besluit wordt invulling gegeven en worden nadere eisen gesteld aan de te gebruiken systemen van gegevensverwerking door de gemeenten als bedoeld in artikel 1:18b BW. In het eerste artikel wordt bepaald welke open standaarden daarbij worden toegepast inzake de informatiebeveiliging, de toegankelijkheid, de digitale documentformaten en de bevraging van basisgegevens die behoren tot de wettelijk vastgestelde basisregistraties. Het tweede artikel bepaalt nader hoe de vaststelling van de juistheid van de identiteit van de aangever bij een elektronische aangifte of melding bij de burgerlijke stand geschiedt.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Advies in Vertrouwen, Tussentijdse evaluatie pilot digitale Aangifte Overlijden Gemeente ’s-Hertogenbosch, Pilot in het kader van de e-dienstverlening van de Burgerlijke Stand (april 2015).

Naar boven