Besluit van 27 oktober 2011, houdende wijziging van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk en wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, Ambtenarenreglement Staten-Generaal en Reglement Dienst Buitenlandse Zaken in verband met het aanpassen van de uitkeringsduur van de bovenwettelijke uitkering

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 23 september 2011, nr. 2011-2000401441, CZW/WBI;

Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 12 oktober 2011, No. W04.11.0395/I;

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 24 oktober 2011, 2011-2000460124;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, komt te luiden:

1. In onderdeel, b, onder 1e, wordt de zinsnede «en 97, eerste lid» vervangen door: 97, tweede en derde lid, 130c en 130d, eerste lid en wordt de zinsnede «of de artikelen 91 en 101, dertiende en veertiende lid,» vervangen door: of artikel 87, eerste lid, onder l.

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

  • 1. De uitkeringsduur van de bovenwettelijke uitkering bedraagt drie maal de uitkeringsduur zoals vastgesteld op grond van hoofdstuk 2, paragraaf 4, van de Werkloosheidswet.

  • 2. De duur van de uitkering van betrokkene die ten tijde van het ontslag 57 jaar of ouder is en een diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, van ten minste tien jaar heeft volbracht, wordt na afloop van de termijn, voor welke die uitkering op basis van het eerste lid is toegekend, verlengd tot de eerste dag van de kalendermaand waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.

C

Artikel 5a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder a, onderdeel 1°, wordt de zinsnede «voor de vermoedelijke datum van bevalling», vervangen door: voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling.

2. Het eerste lid, onder a, onderdeel 2°, komt te luiden:

  • 2°. Het bevallingsverlof gaat in op de dag na de bevalling en bedraagt tien aaneengesloten weken vermeerderd met het aantal dagen dat het zwangerschapsverlof tot en met de vermoedelijke datum van bevalling, dan wel, indien eerder gelegen, tot en met de werkelijke datum van bevalling, minder dan zes weken heeft bedragen.

D

In artikel 8, vierde lid, wordt de zinsnede: «volgend op die waarin betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt», vervangen door: waarin betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt.

E

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

F

Artikel 15, zesde lid, vervalt.

G

Na artikel 20d wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 20e

  • 1. Ten aanzien van de betrokkene die op 31 december 2011 recht had op een bovenwettelijke uitkering op basis van dit besluit, blijft dit besluit van toepassing zoals het op die dag luidde.

  • 2. Ten aanzien van de ambtenaar die voor 1 januari 2012 is aangewezen als herplaatsingskandidaat als bedoeld in artikel 49d of artikel 49e, tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, artikel 84d of artikel 84e, tweede lid, van Ambtenarenreglement Staten-Generaal en artikel 58c of artikel 58d, tweede lid, van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken en waarvan het ontslag, bedoeld in artikel 96 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement respectievelijk in artikel 126 van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal of in artikel 99 van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken, ingaat op of na 1 januari 2012, blijft artikel 2 van dit besluit van toepassing zoals het op 31 december 2011 luidde.

ARTIKEL II

Aan artikel 49g van het Algemeen Rijksambtenarenreglement wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Op verzoek van de herplaatsingskandidaat wordt de termijn, bedoeld in het eerste lid, met maximaal een jaar verlengd ingeval de herplaatsingskandidaat bij het einde van de termijn, bedoeld in het eerste lid, in combinatie met de duur van de bovenwettelijke uitkering, de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en door deze verlenging recht ontstaat op een bovenwettelijke uitkering op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen werkloosheid voor de sector Rijk.

ARTIKEL III

Aan artikel 84g van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Op verzoek van de herplaatsingskandidaat wordt de termijn, bedoeld in het eerste lid, met maximaal een jaar verlengd ingeval de herplaatsingskandidaat bij het einde van de termijn, bedoeld in het eerste lid, in combinatie met de duur van de bovenwettelijke uitkering, de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en door deze verlenging recht ontstaat op een bovenwettelijke uitkering op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen werkloosheid voor de sector Rijk.

ARTIKEL IV

Aan artikel 58f van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Op verzoek van de herplaatsingskandidaat wordt de termijn, bedoeld in het eerste lid, met maximaal een jaar verlengd ingeval de herplaatsingskandidaat bij het einde van de termijn, bedoeld in het eerste lid, in combinatie met de duur van de bovenwettelijke uitkering, de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en door deze verlenging recht ontstaat op een bovenwettelijke uitkering op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen werkloosheid voor de sector Rijk.

ARTIKEL V

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 27 oktober 2011

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de vijftiende november 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding en voorgeschiedenis

Dit besluit strekt ertoe de afspraken over de aanpassing van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk (hierna BWWW) uit de overeenkomst loopbaanondersteuning, arbeidsmarkt, aanpassing BWWW en sociaal flankerend beleid 2008–2012 (hierna de Overeenkomst) vast te leggen in regelgeving. De Overeenkomst is een nadere invulling van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2007–2010 van 25 mei 2007 (CAO Rijk 2007–2010). De overige afspraken uit de Overeenkomst zijn vastgelegd in het Besluit sociaal flankerend beleid sector Rijk 2008–2012.

Met de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel (hierna Sor) is enige malen overleg gevoerd over de doorwerking van de wijziging van de Werkloosheidswet (hierna WW) per 1 oktober 20061 in het BWWW. Bij deze wijziging van de WW is onder andere de duur van WW-uitkeringen bekort. In de Overeenkomst is met de Sor een akkoord bereikt over de wijziging van het BWWW en is afgesproken dat deze wijziging met ingang van 1 januari 2012 in werking treedt.

In overleg met de Sor zijn enkele uitgangpunten geformuleerd die leidend zijn voor de onderhavige wijzigingen van het BWWW, het Algemeen Rijksambtenarenreglement (hierna: ARAR), het Ambtenarenreglement Staten-Generaal (hierna: ARSG) en het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken (hierna RDBZ):

ontstaan van werkloosheid dient te worden voorkomen; indien toch werkloosheid ontstaat, dient snel nieuw werk te worden gevonden. Hierbij moet sprake zijn van een goede balans tussen activering en inkomensbescherming. Deze afspraak is in de overige onderdelen van de Overeenkomst nader uitgewerkt.

In de systematiek van het BWWW wordt aangesloten bij de systematiek van de WW. Dit leidt tot vereenvoudiging van het BWWW en heeft een meer toegankelijk BWWW voor werknemers en werkgevers tot gevolg en een simpeler uitvoering.

2. Inhoud

Gelet op de verkorting van de duur van WW-uitkeringen en het voorkomen van werkloosheid, zoals beoogd in het sociaal flankerend beleid 2008–2012, wordt met het onderhavige besluit de duur van de bovenwettelijke WW-uitkering verkort in combinatie met een substantiële periode van inkomenszekerheid, die gelegenheid biedt om ander werk te vinden. De belangrijkste wijzigingen van het BWWW, voortvloeiende uit de Overeenkomst, zijn hieronder toegelicht.

2.1 Verlenging duur van de uitkering bij 57 jaar in plaats van bij 55 jaar

Op grond van het onderhavige besluit behoudt de ambtenaar, die op het moment van ontslag de leeftijd van 57 jaar heeft bereikt en een diensttijd heeft van ten minste tien jaar, een bovenwettelijke WW-uitkering tot de leeftijd van 65 jaar. Het betreft hier een wijziging van de leeftijd van 55 naar 57 jaar.

2.2 Berekeningswijze duur van de bovenwettelijke uitkering overeenkomstig systematiek van de WW

De uitkeringsduur is niet langer afhankelijk van leeftijd en de diensttijd, waarbij de uitkeringsduur een percentage van de diensttijd bedraagt. Op grond van het onderhavige besluit bedraagt de uitkeringsduur driemaal de uitkeringsduur van de WW-uitkering op het moment van ontslag. Alleen in het geval de ambtenaar de leeftijd van 57 jaar heeft bereikt op het moment van ontslag en een diensttijd heeft van ten minste tien jaar, is dit anders. De uitkeringsduur van de bovenwettelijke WW-uitkering is direct gekoppeld aan de uitkeringsduur van de WW-uitkering. Voorgaande betekent een vereenvoudiging van de uitvoering omdat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) de uitkeringsduur van WW-uitkeringen vaststelt.

De uitkeringsduur op grond van het BWWW is in de meeste gevallen hierdoor versoberd, maar er wordt voor een substantiële periode inkomensbescherming geboden. De maximale uitkeringsduur bedraagt 9 jaar en 6 maanden.

In onderstaande voorbeelden is de vaststelling van de uitkeringsduur van een bovenwettelijke WW-uitkering van voor en na de aanpassing uitgewerkt:

  • 1. Ambtenaar op moment van ontslag 52 jaar (geboortejaar 1960) en een diensttijd van 30 jaar.

  • 2. Ambtenaar op het moment van ontslag 26 jaar (geboortejaar 1986) en een diensttijd van 3 jaar en geen verder arbeidsverleden.

De uitkeringsduur bovenwettelijke WW-uitkering op grond van de situatie voor 1 januari 2012:

  • 1) Drie maanden vermeerderd met een percentage van de diensttijd. In dit geval 19,5% + (52 -/-21) * 1,5% is 66%. 66% van 30 jaar betekent een uitkeringsduur van 19 jaar en 10 maanden op basis van het percentage van de dienstijd. De totale uitkeringsduur bedraagt 20 jaar en 1 maand. De bovenwettelijke WW-uitkering eindigt bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.

  • 2) Drie maanden vermeerder met een percentage van de diensttijd. Het percentage van de diensttijd is 19,5% + (26 –/–21) * 1,5% is 27%. 27% van 3 jaar betekent een uitkeringsduur van 10 maanden op basis van het percentage van de diensttijd. De totale uitkeringsduur bedraagt 13 maanden.

De uitkeringsduur van de bovenwettelijke WW-uitkering na wijziging van het BWWW, uitgaande van het ontstaan van werkloosheid in 2012:

Voor de duur van de bovenwettelijke WW-uitkering dient de duur van de WW-uitkering te worden vastgesteld. Bij de vaststelling van de duur van de WW-uitkering op basis van de hoofdregel van de WW zijn de volgende drie stappen te onderscheiden:

  • a. In het geval er recht is op een WW-uitkering, bedraagt de duur in alle gevallen drie maanden (artikel 42, eerste lid, WW).

  • b. De duur van de WW-uitkering is langer voor de werknemer die in de vijf kalenderjaren voorafgaande aan het kalenderjaar van de werkloosheid in ten minste vier kalenderjaren over 52 dagen of meer loon heeft ontvangen. De duur wordt verlengd met een maand voor ieder volledig kalenderjaar dat het arbeidsverleden de duur van drie kalenderjaren overstijgt. De maximale uitkeringsduur van de WW is 38 maanden (artikel 42, tweede lid, WW).

  • c. Het arbeidsverleden is het aantal kalenderjaren vanaf en met inbegrip van 1998 tot en met het kalenderjaar onmiddellijk voorafgaande aan het kalenderjaar van de werkloosheid. In die kalenderjaren dient wel over ten minste 52 dagen loon zijn te ontvangen. Ook als arbeidsverleden, het zogenoemde fictieve arbeidsverleden, tellen de kalenderjaren vanaf en met inbegrip van het kalenderjaar dat de werknemer de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt tot 1998 (artikel 42, vijfde lid, WW).

Voor de hierboven aangegeven situatie 1 en 2 betekent dat het volgende.

  • 1) De uitkeringsduur bedraagt ten minste 3 maanden (a). De betrokkene heeft in de vijf kalenderjaren voorafgaande aan het jaar van werkloosheid in ten minste vier jaar loon ontvangen (b). Het arbeidsverleden bedraagt 14 jaar; de periode van 1998 tot en met 2011. Het fictieve arbeidsverleden bedraagt 20 jaar, de periode van 1978 tot en met 1997. Totale arbeidsverleden is 34 jaar, derhalve een vermeerdering van de uitkeringsduur op grond van de WW van 34 maanden (c). Totale uitkeringsduur op grond van de WW is 37 maanden. De uitkeringsduur van de bovenwettelijke WW-uitkering bedraagt 9 jaar en 3 maanden (111 maanden).

    De uitkeringsduur voor aanpassing bedroeg 13 jaar, namelijk tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.

  • 2) De uitkeringsduur bedraagt ten minste 3 maanden (a). De betrokkene heeft in de vijf kalenderjaren voorafgaande aan het jaar van werkloosheid in slechts drie kalenderjaren loon ontvangen en niet over vier kalenderjaren. Hiermee komt betrokkene niet in aanmerking voor verlenging van de uitkeringsduur op grond van de WW (b). De uitkeringsduur op grond van de WW blijft derhalve 3 maanden. De uitkeringsduur van de bovenwettelijke WW-uitkering bedraagt 9 maanden.

    De uitkeringsduur voor aanpassing bedroeg 13 maanden.

2.3 Overgangsrecht

Ten aanzien van de betrokkene die op 31 december 2011 recht had op een bovenwettelijke uitkering op basis van het besluit, blijft het besluit van toepassing zoals het op die dag luidde.

Ook voor ambtenaren, aangewezen als herplaatsingskandidaat op grond van de artikelen 49d, 49e, tweede lid, van het ARAR, 84d, 84e, tweede lid, van het ARSG en 58c, 58d, tweede lid, van het RDBZ voor 1 januari 2012 en waarvan het eervol ontslag, op grond van artikel 96 van het ARAR, respectievelijk artikel 126 van het ARSG en artikel 99 RDBZ (reorganisatieontslag), wordt verleend op of na 1 januari 2012, wordt de uitkeringsduur voor een bovenwettelijke WW-uitkering bepaald op grond van het besluit zoals het op 31 december 2011 luidde.

2.4 Wijziging ARAR, ARSG en RDBZ in verband met verlenging herplaatsingstermijn

In de Overeenkomst is bepaald dat in een enkel specifiek geval de herplaatsingstermijn van een ambtenaar op zijn verzoek met maximaal één jaar kan worden verlengd, indien bij ontslagverlening aan het einde van de herplaatsingstermijn geen recht ontstaat op een uitkeringsduur van een bovenwettelijke WW-uitkering tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Dit betreft een wijziging van artikel 49g van het ARAR, 84g van het ARSG en artikel 58g van het RDBZ.

De voorwaarden om hiervoor in aanmerking te komen zijn:

  • de ambtenaar, die aan het einde van de herplaatsingstermijn eervol ontslag wordt verleend op grond van artikel 96 ARAR, artikel 126 ARSG of artikel 99 RDBZ (reorganisatieontslag), niet voldoet aan de voorwaarden van het artikel 2, tweede lid, BWWW, namelijk: 57 jaar of ouder en een diensttijd van tien jaar of meer;

  • de uitkeringsduur van de bovenwettelijke WW-uitkering voor deze ambtenaar niet toereikend is voor een uitkering tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;

  • bij (een uitgesteld) ontslag binnen één jaar de ambtenaar wel voldoet aan de voorwaarden van artikel 2, tweede lid, BWWW, namelijk 57 jaar of ouder en een diensttijd van tien jaar of meer.

Het dienstverband en herplaatsingstermijn worden verlengd totdat de betrokken ambtenaar voldoet aan de voorwaarden van artikel 2, tweede lid, BWWW en voor maximaal één jaar.

Een voorbeeld ter verduidelijking. De ambtenaar met een diensttijd van 12 jaar is 56 jaar oud bij het einde van de herplaatsingstermijn. De uitkeringsduur van de bovenwettelijke WW-uitkering is vastgesteld op 6 jaar. De ambtenaar kan dan verzoeken zijn dienstverband en herplaatsingstermijn te verlengen tot hij de leeftijd van 57 jaar heeft bereikt. Op het moment dat hem dan eervol ontslag op grond van artikel 96 van het ARAR (reorganisatieontslag) wordt verleend, heeft hij op grond van artikel 2, tweede lid, van het BWWW recht op een uitkering tot hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.

3. Uitvoering en financiering

Op grond van artikel 21 van het besluit BWWW is de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk voor de uitvoering van het BWWW. Met de aanpassing van de BWWW wordt een directe aansluiting op de systematiek van de WW bewerkstelligd. Het is een vereenvoudiging van het besluit hetgeen zal leiden tot een betere uitvoerbaarheid.

De verwachte opbrengsten, voortvloeiende uit dit wijzigingsbesluit, maken onderdeel uit van het totale financiële beslag van de CAO Rijk 2007–2010.

Over dit wijzigingsbesluit is overeenstemming bereikt met de Sor op 14 juli 2011.

Artikelsgewijs

Artikel I

A

Dit betreft een technische aanpassing in verband met de verwijzingen in de definitiebepaling naar de uitgezonderde ontslaggronden genoemd in artikel 97, tweede en derde lid, en naar de artikelen 130c en 130d in verband met ontslag uit een substantieel bezwarende functie.

B

In artikel 2 wordt bepaald dat de uitkeringsduur van de bovenwettelijke uitkering drie maal de duur van het wettelijk recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet bedraagt, tenzij betrokkene op grond van het tweede lid valt onder de garantieregeling bij 57 jaar. Met deze aanpassing wordt een directe aansluiting op de systematiek van de Werkloosheidswet bewerkstelligd. Het is tevens een realistische versobering van de uitkeringsduur, waarbij voor een substantiële periode inkomensbescherming wordt geboden. De maximale duur van de bovenwettelijke uitkering is begrensd op negen jaar en zes maanden. Er is sprake van een goede balans tussen activering en inkomensbescherming. Deze periode is in ieder geval lang genoeg om ander werk te vinden.

C

Dit betreft een technische aanpassing waarbij in terminologie wordt aangesloten bij de Wet arbeid en zorg.

D

De wijziging in artikel 8, vierde lid, betreft een aanpassing waarbij in terminologie wordt aangesloten bij het pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.

E

In artikel 10, tweede lid, is de hoogte voor de laatste twee jaar van de aansluitende uitkering geregeld voor betrokkenen die op het moment van ontslag nog niet de leeftijd van 55 jaar hadden bereikt. In de overeenkomst met de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel (Sor) is gekozen voor een andere wijze van berekening van de duur van de uitkering. Gevolg van deze overeenkomst is dat de beperking in de hoogte van de uitkering voor de laatste twee jaar komt te vervallen.

F

Het pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP bepaalt welke elementen pensioengevend zijn en dat kan niet worden bepaald in het BWWW, waardoor artikel 15, zesde lid kan vervallen.

G

Aan het besluit wordt een artikel 20e toegevoegd waarin wordt bepaald dat indien betrokkene vóór 1 januari 2012 wordt aangewezen als herplaatsingskandidaat en die op of na 1 januari 2012 wordt ontslagen in het kader van een reorganisatie (artikel 96 ARAR), de uitkeringsduur wordt bepaald op grond van het besluit zoals dat luidde op 31 december 2011.

Artikelen II, III en IV

Deze artikelen bevatten een gelijkluidende wijziging van het ARAR, ARSG en RDBZ. Ingeval een medewerker aan het einde van de herplaatsingstermijn bij ontslag niet valt onder de garantieregeling, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het BWWW, en tot aan het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd niet voor de volledige periode recht heeft op een bovenwettelijke uitkering, maar bij ontslag binnen één jaar nadien wel zou vallen onder de garantieregeling, dan wordt de herplaatsingstermijn van betrokkene voortgezet tot op de dag dat de medewerker alsnog zou vallen onder de garantieregeling. Gevolg hiervan is dat het ontslag op grond van artikel 96 ARAR dan pas kan worden geëffectueerd.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner


X Noot
1

Wet van 28 juni 2006 tot wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met de wijziging van het WW-stelsel (Stb. 2006, 303).

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven