Besluit van 29 januari 2014, houdende regels ter waarborging van de kwaliteit van curatoren, bewindvoerders en mentoren (Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 4 december 2013, nr. 456543;

Gelet op de artikelen 383, zevende, achtste en negende lid, 435, zevende, achtste en negende lid, en 452, zevende en achtste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 22 januari 2014, nr. W03.13.0441/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 28 januari 2014, nr. 476742;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. curator:

een persoon als bedoeld in artikel 383, zevende lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

b. bewindvoerder:

een persoon als bedoeld in artikel 435, zevende lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

c. mentor:

een persoon als bedoeld in artikel 452, zevende lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

d. verklaring omtrent het gedrag:

verklaring als bedoeld in afdeling 5 van titel 2 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens;

e. accountant:

een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

f. deskundige:

een deskundige als bedoeld in artikel 452, achtste lid, onderdeel b, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

HOOFDSTUK 2 KWALITEITSEISEN

Eisen betreffende de werving (integriteit), opleiding, scholing en begeleiding

Artikel 2
  • 1. De curator beschikt over een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven voor het uitoefenen van de taken van curator, van hemzelf en van de personen door wie hij de taken van een curator uitoefent.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde verklaring is niet eerder afgegeven dan zes maanden voorafgaande aan de datum van de eerste benoeming tot curator, dan wel de datum van aanvang van de uitoefening van de taken, en is niet ouder dan vijf jaren gerekend vanaf de datum van afgifte.

  • 3. De curator draagt er zorg voor dat de personen door wie hij de taken van een curator uitoefent, niet:

    • a. handelingsonbekwaam zijn;

    • b. onder mentorschap zijn gesteld;

    • c. bewindvoerder van de onder curatele gestelde zijn in de zin van artikel 287 van de Faillissementswet, dan wel de taken van een dergelijke bewindvoerder uitoefenen;

    • d. een direct betrokken of behandelend hulpverlener zijn, dan wel de taken van een dergelijke hulpverlener uitoefenen;

    • e. behoren tot de leiding of tot het personeel van de instelling waar de onder curatele gestelde wordt verzorgd of die aan de onder curatele gestelde begeleiding biedt.

  • 4. Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op bewindvoerders en mentoren.

Artikel 3
  • 1. De curator dan wel de natuurlijke persoon die de rechtspersoon die curator is, vertegenwoordigt, heeft ten minste een passende beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen d en e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs met goed gevolg afgerond. De curator beschikt voor iedere persoon door wie hij de taken van een curator uitoefent, over een afschrift van het bewijs dat ten minste de in de vorige zin bedoelde opleiding met goed gevolg is afgerond.

  • 2. De curator onderhoudt en ontwikkelt zijn voor het curatorschap van belang zijnde kennis en vaardigheden door ten minste jaarlijks een bijscholings- of trainingsactiviteit te verrichten.

  • 3. De curator draagt zorg voor de begeleiding van de personen door wie hij de taken van een curator uitoefent door ten minste jaarlijkse functioneringsgesprekken te voeren en deze schriftelijk vast te leggen en hen jaarlijks in staat te stellen om een bijscholings- of trainingsactiviteit als bedoeld in het tweede lid te verrichten.

  • 4. De vorige leden zijn van overeenkomstige toepassing op bewindvoerders, met dien verstande dat de bewindvoerder die is benoemd in een bewind wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden als bedoeld in artikel 431, eerste lid, onderdeel b, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, ten minste een passende beroepsopleiding als bedoeld in artikel 1.1, onder d, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek met goed gevolg heeft afgerond, dan wel gedurende een periode van ten minste twee jaar als curator of bewindvoerder heeft gefungeerd.

  • 5. Het eerste lid, eerste zin, en het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op mentoren. Voor zover een persoon door wie de mentor zijn taken uitoefent geen opleiding als bedoeld in de eerste zin heeft afgerond, voorziet de mentor in de begeleiding van deze persoon in de uitoefening van zijn taken door een persoon die deze opleiding wel met goed gevolg heeft afgerond.

Eisen omtrent de omgang met de betrokkene

Artikel 4
  • 1. De curator gaat bij zijn taakvervulling uit van de levensovertuiging, godsdienstige gezindheid en culturele achtergrond van de onder curatele gestelde.

  • 2. De curator bevordert, waar mogelijk, de zelfredzaamheid van de onder curatele gestelde.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op bewindvoerders en mentoren.

Artikel 5
  • 1. De curator stelt, zo mogelijk in overleg met de onder curatele gestelde, het doel van de curatele vast en de wederzijdse afspraken om dat doel te bereiken. De curator verstrekt aan de onder curatele gestelde een op schrift gesteld document met het doel en, voor zover mogelijk, de gemaakte afspraken, waarin wordt toegelicht wat de curator en de onder curatele gestelde wederzijds van elkaar mogen verwachten. De curator licht het document mondeling toe. De curator overlegt het document aan de kantonrechter voorafgaande aan zijn benoeming.

  • 2. De curator is ten minste tijdens vier werkdagen per week voor de onder curatele gestelde telefonisch bereikbaar en voor het overige zodanig bereikbaar, dat de onder curatele gestelde binnen twee werkdagen een reactie ontvangt. De curator voorziet buiten de werkdagen in zijn bereikbaarheid voor noodgevallen. De curator stelt de onder curatele gestelde op de hoogte van zijn bereikbaarheid in het document, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De curator heeft ten minste tweemaandelijks contact met de onder curatele gestelde, tenzij de onder curatele gestelde geen contact met de curator wenst of daartoe niet in staat is.

  • 4. De curator vermeldt in het document, bedoeld in het eerste lid, wie voor de onder curatele gestelde als contactpersoon fungeert en wie diens vervanger is. Indien de contactpersoon wijzigt, stelt de curator de onder curatele gestelde daarvan onverwijld schriftelijk op de hoogte.

  • 5. De curator verschaft de onder curatele gestelde ten minste maandelijks een overzicht van de mutaties op de rekening, bedoeld in artikel 386, derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de onder curatele gestelde daar bezwaar tegen maakt of niet in staat is het overzicht te begrijpen.

  • 6. Het eerste lid, tweede lid, eerste en derde volzin, en het vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op bewindvoerders, met dien verstande dat in het vijfde lid wordt gedoeld op de rekening, bedoeld in artikel 436, vierde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 7. Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op mentoren.

Artikel 6
  • 1. De curator heeft een klachtenregeling en verstrekt deze bij of onverwijld na zijn benoeming aan de onder curatele gestelde.

  • 2. De klachtenregeling vermeldt ten minste:

    • a. dat een klacht kan worden ingediend door degene die gerechtigd is de curatele te verzoeken als bedoeld in artikel 379, eerste en tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek,

    • b. bij wie en op welke wijze een klacht kan worden ingediend,

    • c. dat de klacht door de curator wordt afgehandeld binnen een termijn van ten hoogste zes weken,

    • d. dat een toelichting wordt verstrekt indien een klacht ongegrond wordt verklaard,

    • e. indien een klacht gegrond wordt verklaard, of en zo ja welke gevolgen de curator hieraan verbindt;

    • f. de mogelijkheden die de klager ter beschikking staan bij ongegrondverklaring van de klacht.

  • 3. De curator handelt de klacht af in overeenstemming met de klachtenregeling, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. De curator zorgt er voor dat de klacht wordt behandeld door een ander dan degene op wie de klacht betrekking heeft, tenzij de klacht de curator zelf betreft.

  • 5. Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op bewindvoerders en mentoren, met dien verstande dat in het tweede lid, onderdeel a, wordt gedoeld op artikel 432, eerste en tweede lid, respectievelijk artikel 451, eerste en tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Eisen omtrent bedrijfsvoering

Artikel 7
  • 1. De curator draagt zorg voor het vormen, wekelijks bijhouden en sluiten van een dossier van iedere onder curatele gestelde.

  • 2. Het dossier bevat alle voor de uitoefening van de curatele van belang zijnde documentatie en correspondentie met en ten aanzien van de onder curatele gestelde, waaronder in ieder geval:

    • a. de voor de curator beschikbare documenten die de vermogenstoestand van de onder curatele gestelde betreffen,

    • b. de voor de curator beschikbare documenten die de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van de onder curatele gestelde betreffen,

    • c. de vastlegging van de contacten van de curator met de onder curatele gestelde, dan wel een aantekening over het uitblijven van contact op grond van artikel 5, derde en vijfde lid.

  • 3. Het eerste lid en het tweede lid, onderdelen a en c, zijn van overeenkomstige toepassing op bewindvoerders.

  • 4. Het eerste lid en het tweede lid, onderdelen b en c, zijn van overeenkomstige toepassing op mentoren.

Artikel 8
  • 1. De curator heeft een beschrijving van:

    • a. de aanmelding en intakeprocedure,

    • b. de uitvoering van de curatele, daaronder begrepen de communicatie met de onder curatele gestelde,

    • c. de beëindiging van het curatorschap, daaronder begrepen de overdracht van het curatorschap aan de opvolger, en de beëindiging van de curatele,

    • d. de financiële en administratieve organisatie, en, in voorkomend geval,

    • e. de ondersteuning,

    en werkt in overeenstemming met de beschreven processen.

  • 2. De curator heeft waarborgen ingebouwd voor:

    • a. de juistheid van de boedelbeschrijving,

    • b. de vastlegging en uitvoering van de gemaakte afspraken en opdrachten ten behoeve van de onder curatele gestelde,

    • c. de juistheid van de rechten en verplichtingen van vermogensrechtelijke aard van de onder curatele gestelde,

    • d. de betrouwbaarheid en continuïteit van de gegevensverwerking,

    • e. de continuïteit van de werkzaamheden in geval van ziekte of uitval van de curator, en

    • f. het voldoen aan de in artikel 9 gestelde eisen,

    en werkt in overeenstemming met deze waarborgen.

  • 3. De curator heeft een beschrijving van de verschillende functies, waarin de taken en bevoegdheden voor iedere functie zijn vastgesteld, en werkt in overeenstemming met de beschreven functies, tenzij de curator geen andere persoon of personen heeft door wie hij zijn taken uitoefent.

  • 4. De functies van het geven van opdracht tot betaling zijn gescheiden van de functie van uitbetaling en boekhouding, tenzij de curator geen andere persoon of personen heeft door wie hij zijn taken uitoefent.

  • 5. De curator zorgt ervoor dat hij voldoende in staat is om eventuele door hem of door een persoon door wie hij zijn taken uitoefent veroorzaakte schade van de onder curatele gestelde te vergoeden, bijvoorbeeld door het hebben afgesloten van een verzekering tegen beroepsaansprakelijkheid die een voldoende jaarlijkse dekking biedt tegen schadegevallen.

  • 6. Het eerste tot en met vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op bewindvoerders.

  • 7. Het eerste lid, het tweede lid, onderdelen b, d, e en f, en het derde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op mentoren.

Artikel 9
  • 1. De curator geniet, direct of indirect, geen ander voordeel uit zijn positie als curator dan de beloning die hij voor zijn curatorschap ontvangt. In het bijzonder:

    • a. aanvaardt hij geen giften van de onder curatele gestelde,

    • b. koopt hij geen goederen van de onder curatele gestelde,

    • c. geniet hij geen voordeel uit de uiterste wilsbeschikking die de onder curatele gestelde gedurende de curatele heeft gemaakt, en

    • d. geniet hij geen voordeel van enige opdracht die hij aan zichzelf of een derde verstrekt in het kader van zijn curatorschap.

  • 2. Als een indirect voordeel voor de curator wordt beschouwd een voordeel, bedoeld in het eerste lid, genoten door:

    • a. personen door wie de curator zijn taak uitoefent,

    • b. de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel, en een ouder, kind, broer of zuster van de curator,

    • c. voor zover de curator een rechtspersoon is, de bestuurder, commissaris of aandeelhouder van de curator,

    • d. rechtspersonen verbonden met curator, doordat:

      • i. de curator meer dan de helft van de stemrechten in de algemene vergadering van de rechtspersoon kan uitoefenen, dan wel meer dan de helft van de bestuurders of van de commissarissen van de rechtspersoon kan benoemen of ontslaan,

      • ii. de rechtspersoon en de curator deel uitmaken van een groep in de zin van artikel 24b van Boek 2, of

      • iii. de curator bestuurder of commissaris is van de rechtspersoon.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op bewindvoerders en mentoren.

Artikel 10
  • 1. Uit de administratie van de curator blijkt, per 31 december van het voorafgaande jaar:

    • a. het aantal onder curatele gestelden van wie hij curator is,

    • b. het aantal personen door wie hij zijn taken als curator uitoefent,

    • c. voor zover van toepassing, zijn overige bedrijfsmatige of beroepsmatige activiteiten,

    • d. hoeveel klachten er gedurende het desbetreffende jaar zijn ingediend,

    • e. hoeveel klachten gedurende het desbetreffende jaar binnen de in artikel 6, tweede lid, onder c bedoelde termijn zijn afgehandeld, en

    • f. hoeveel klachten gedurende het desbetreffende jaar gegrond zijn verklaard.

  • 2. Indien een klacht aanleiding is geweest voor een aanpassing in de werkwijze, maakt de curator daar melding van.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op bewindvoerders en mentoren.

HOOFDSTUK 3 VERKLARING EN VERSLAG VAN DE ACCOUNTANT EN DE DESKUNDIGE

Artikel 11

  • 1. De curator verleent opdracht aan een accountant om te onderzoeken of de curator voldoet aan de in artikel 7 tot en met 10 gestelde eisen, alsmede aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 386, derde lid, van Boek 1 en in artikel 10, dan wel, voor zover van toepassing, in titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. Het onderzoek naar de in artikel 7 en 8 gestelde eisen en naar de verplichting, bedoeld in artikel 386, derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, kan plaatsvinden door middel van een steekproef van ten minste tien dossiers of, in geval van meer dan honderd dossiers, tien procent van de dossiers, tot ten hoogste honderd dossiers.

  • 3. De accountant geeft zijn bevindingen omtrent de wijze waarop aan de in artikel 7 tot en met 10 gestelde eisen en de in artikel 386, derde lid, bedoelde verplichting is voldaan, weer in het verslag, bedoeld in artikel 383, achtste lid, onderdeel b, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 4. De accountant geeft de uitslag van het onderzoek omtrent de balans en staat van baten en lasten, bedoeld in artikel 10 van Boek 2, dan wel, voor zover van toepassing, omtrent de jaarrekening overeenkomstige titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek weer in een verklaring. Artikel 393, derde tot en met zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing op de verklaring omtrent de balans en de staat van baten en lasten.

  • 5. Het in het derde lid bedoelde verslag van de accountant omvat in ieder geval:

    • a. het verslagjaar waarop het onderzoek betrekking heeft,

    • b. een beschrijving van de reikwijdte van het onderzoek, waarin ten minste wordt vermeld welke vaktechnische standaarden in acht zijn genomen en welke steekproeven zijn genomen,

    • c. voor zover van toepassing, een vermelding van de gebleken tekortkomingen naar aanleiding van het onderzoek,

    • d. voor zover van toepassing, een vermelding van de verbeteringen die noodzakelijk zijn om aan de in het derde lid bedoelde eisen en verplichtingen te voldoen.

  • 6. De accountant ondertekent en dagtekent het verslag, bedoeld in het derde lid.

  • 7. Het eerste tot en met zesde lid is van overeenkomstige toepassing op bewindvoerders, met dien verstande dat voor het in het eerste en derde lid genoemde artikel 386, derde lid, moet worden gelezen artikel 436, vierde lid.

  • 8. Het eerste tot en met zesde lid is van overeenkomstige toepassing op mentoren, met dien verstande dat de mentor in plaats van aan een accountant, opdracht kan verlenen aan een deskundige als bedoeld in artikel 12, om te onderzoeken of de mentor voldoet aan de in artikel 7 tot en met 10 gestelde eisen, dat het onderzoek geen betrekking heeft op de verplichting, bedoeld in artikel 386, derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en dat een mentor die voldoet aan de eisen in artikel 3, onderdeel f, van de Regeling verslaggeving Wet Toelating Zorginstellingen kan volstaan met een samenstellingsverklaring van een accountant ten aanzien van de uitslag van het onderzoek, bedoeld in het vierde lid.

  • 9. Onverminderd hetgeen is bepaald in artikel 383, negende lid, en artikel 435, negende lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek zijn van het in het eerste lid bedoelde onderzoek van de accountant naar de in artikel 8 gestelde eisen vrijgesteld:

    • a. zij die een financiële onderneming zijn die ingevolge de Wet op het financieel toezicht het bedrijf van bank mogen uitoefenen,

    • b. notarissen,

    • c. gerechtsdeurwaarders, en

    • d. accountants.

Artikel 12

  • 1. De kantonrechter kan op verzoek van de mentor of ambtshalve een deskundige benoemen die bericht over de vraag of de mentor voldoet aan de eisen gesteld in de artikelen 7 tot en met 10.

  • 2. De benoeming, bedoeld in het eerste lid, geldt voor de duur van ten hoogste drie jaren. Herbenoeming voor ten hoogste deze termijn is mogelijk.

  • 3. De deskundige die zijn benoeming heeft aanvaard, is verplicht de opdrachten die uit de benoeming voortvloeien, onafhankelijk en naar beste weten te volbrengen.

Artikel 13

  • 1. De curator legt, tezamen met zijn verklaring, bedoeld in artikel 383, achtste lid, onderdeel a, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, aan de kantonrechter die hem benoemt, dan wel ten overstaan van wie hij rekening en verantwoording aflegt, de documenten over, bedoeld in de artikelen 2, 3, eerste lid, en 10.

  • 2. De curator legt het verslag, bedoeld in artikel 11, derde lid, en de verklaring, bedoeld in artikel 11, vierde lid, over aan de kantonrechter die hem benoemt, dan wel ten overstaan van wie hij rekening en verantwoording aflegt.

  • 3. Heeft de curator in de twaalf maanden voorafgaande aan zijn benoeming, dan wel aan het indienen van de rekening en verantwoording, reeds de in het eerste en tweede lid bedoelde documenten overgelegd, dan vermeldt hij bij zijn benoeming, dan wel bij de rekening en verantwoording, de datum van overlegging en bij welke kantonrechter hij de documenten heeft overgelegd.

  • 4. Indien uit de in het eerste of tweede lid bedoelde documenten blijkt dat de curator aan één of meer van de gestelde eisen of verplichtingen niet voldoet, kan de kantonrechter van de curator verlangen dat hij binnen drie maanden een nieuw document overlegt, waaruit blijkt dat hij alsnog aan deze eisen of verplichtingen voldoet.

  • 5. Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op bewindvoerders, met dien verstande dat voor artikel 383, achtste lid, moet worden gelezen artikel 435, achtste lid.

  • 6. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op mentoren, met dien verstande dat de mentor de in het eerste en tweede lid bedoelde documenten, overlegt aan de kantonrechter die hem benoemt dan wel aan wie hij verslag uitbrengt en dat voor artikel 383, achtste lid, moet worden gelezen artikel 452, achtste lid. Heeft de mentor in de 24 maanden voorafgaande aan zijn benoeming, dan wel aan het uitbrengen van het verslag, reeds de in het eerste en tweede lid bedoelde documenten overgelegd, dan vermeldt hij bij zijn benoeming, dan wel bij het verslag, de datum van de verklaring en bij welke kantonrechter hij de verklaring heeft overgelegd.

  • 7. Van het overleggen van de documenten, bedoeld in artikel 2 en 3, eerste lid, zijn vrijgesteld:

    • a. zij die een financiële onderneming zijn die ingevolge de Wet op het financieel toezicht het bedrijf van bank mogen uitoefenen,

    • b. notarissen,

    • c. gerechtsdeurwaarders, en

    • d. accountants.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 14

Dit besluit treedt in werking gelijktijdig met het tijdstip waarop artikel I, onderdeel E, onder 2, zevende tot en met negende lid van artikel 383, onderdeel P, zevende tot en met negende lid van artikel 435, onderdeel AA, onder 3, van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap volledig in werking treedt.

Artikel 15

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 29 januari 2014

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Uitgegeven de eenendertigste januari 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap (Stb. 2013, 414) worden kwaliteitseisen gesteld aan curatoren, bewindvoerders en mentoren die drie of meer personen onder hun hoede hebben. De wet voorziet tevens in controle op het voldoen aan de kwaliteitseisen door een accountant of, in geval van mentorschap, in een door de kantonrechter benoemde deskundige. Tenslotte bevat de wet vrijstellingen voor bepaalde categorieën curatoren en bewindvoerders. Dit besluit bevat een nadere invulling en uitwerking van de wettelijke kwaliteitseisen, het toezicht erop en de vrijstellingen. Doel van het besluit is om tegen redelijke kosten adequaat toezicht op de kwaliteit van curatoren, bewindvoerders en mentoren te bewerkstelligen. Uitgangspunt daarbij is dat de intensiteit van de controle past bij de aard van de eis, zoals uiteengezet in de toelichting bij de twee nota van wijziging (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012/13, 33 054, nr. 8).

Het is de kantonrechter die de curator, bewindvoerder en mentor benoemt en ontslaat. Thans ziet de kantonrechter er vooral op toe dat de bewindvoerder voor iedere rechthebbende een rekening bij de bank opent en aanhoudt en dat de uitgaven ten laste van het vermogen van de rechthebbende toelaatbaar zijn. Voorts toetst de kantonrechter de periodieke rekening en verantwoording van de bewindvoerder. De kantonrechter oefent geen toezicht uit op de bedrijfsvoering. Het ontbreken van toezicht op de bedrijfsvoering van bewindvoerders is een duidelijk manco gebleken. Bewindvoerders zijn failliet gegaan en rechthebbenden hebben daardoor aanzienlijke schade geleden. Mede om die reden wordt de beoordeling van de geschiktheid van bewindvoerders ook op dergelijke aspecten van aanvullende normering voorzien.

De wet stelt ook kwaliteitseisen aan curatoren en mentoren met drie of meer mensen onder hun hoede. Hoewel zich bij mentoren en curatoren tot op heden geen vergelijkbare problemen hebben voorgedaan als met bewindvoerders, neemt ook het aantal ondercuratelestellingen en mentorschappen jaarlijks toe. De kans op misstanden neemt daarmee eveneens toe. Voor curatoren en mentoren die op meer dan incidentele wijze het curatorschap en mentorschap uitoefenen, acht ik het een taak voor de overheid om de kwaliteit van deze curatoren en mentoren, evenals bewindvoerders, te waarborgen. De betrokkenen zelf zijn daartoe onvoldoende in staat. Het stellen van kwaliteitseisen past bovendien bij de professionalisering van deze beroepsgroepen.

De wet verplicht de curator, bewindvoerder en mentor om bij diens benoeming en jaarlijks aan te tonen dat hij aan de gestelde kwaliteitseisen voldoet. Daartoe dient hij een eigen verklaring, alsmede een verslag van een accountant of, in geval van een mentor en onverminderd de bevoegdheid van de kantonrechter, bedoeld in artikel 459, tweede lid, derde volzin, van Boek 1 BW, een door de kantonrechter benoemde deskundige, en een verklaring van een accountant over te leggen aan de kantonrechter. Mentoren behoeven de accountantsverklaring eenmaal in de twee jaar over te leggen. Ter onderbouwing van de eigen verklaring van de curator, bewindvoerder of mentor dient hij bewijsstukken over te leggen in de vorm van de verklaring omtrent het gedrag en een diploma van de behaalde opleiding. Het wordt niet nodig geacht dat de accountant dit controleert, omdat de kantonrechter dit eenvoudig zelf kan doen.

De kantonrechter blijft gehouden zijn eigen afweging te maken over de geschiktheid van de curator, bewindvoerder of mentor in een bepaald geval. De aan te leveren documenten vormen daarbij de minimale vereisten. Indien de kantonrechter twijfels heeft over de geschiktheid van een curator, bewindvoerder of mentor, kan de kantonrechter bijvoorbeeld aanvullende eisen stellen, zoals het volgen van een bepaalde opleiding of training.

Kwaliteitseisen

De kwaliteitseisen zien op de bedrijfsvoering en scholing van de curator, bewindvoerder en mentor en, voor zover van toepassing, op de werving, scholing en begeleiding van en het toezicht op de personen door wie hij zijn taken uitoefent (zie de artikelen 383, 435 en 452, zevende lid, van Boek 1 BW). Deze eisen worden nader uitgewerkt in hoofdstuk 2 van het besluit. Daar worden eisen gesteld betreffende de werving (integriteit), opleiding, scholing en begeleiding, de omgang met de betrokkene, de klachtenregeling, de dossiervorming, de bedrijfsvoering en eisen ter voorkoming van belangenverstrengeling. In de artikelsgewijze toelichting wordt nader op deze eisen ingegaan. Enkele eisen die van belang zijn voor de kwaliteit zijn niet afzonderlijk in hoofdstuk 2 vermeld. Het gaat om de verwerking van persoonsgegevens conform de Wet bescherming persoonsgegevens, het openen van een afzonderlijke bankrekening in artikel 386, derde lid, en artikel 436, derde lid, van Boek 1 BW en het voldoen aan de boekhoudplicht in artikel 15i van Boek 3 BW. Deze eisen worden reeds in de wet gesteld en behoeven hier niet nogmaals te worden vastgelegd. Wel dient de kantonrechter te worden geïnformeerd of de curator, bewindvoerder en mentor aan de eisen voldoen. Dit komt aan de orde in hoofdstuk 3.

In dit besluit worden kwaliteitseisen gesteld aan de curator, bewindvoerder en mentor met drie of meer personen onder hun hoede. Is de curator, bewindvoerder of mentor een rechtspersoon, dan worden de eisen gesteld aan de rechtspersoon, dan wel aan de natuurlijke persoon of personen die de rechtspersoon vertegenwoordigen. Sommige kwaliteitseisen hebben betrekking op de personen door wie de curator, bewindvoerder of mentor zijn taak uitoefent. Het gaat dan bijvoorbeeld om werknemers van de curator of vrijwilligers die zijn aangesloten bij een regionale stichting mentorschap. Het is de verantwoordelijkheid van de curator, bewindvoerder of mentor om ervoor te zorgen dat hij en de personen door wie hij zijn taken uitoefent aan de gestelde eisen voldoen. Daarbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen de eisen die aan de werving, scholing en begeleiding door de curator, bewindvoerder of mentor worden gesteld (interne verhoudingen) en de eisen die worden gesteld in de verhouding tussen de vertegenwoordiger en een derde (de onder curatele gestelde of degene ten aanzien van wie een beschermingsbewind en/of mentorschap is ingesteld, kantonrechter, accountant). Voor deze laatste categorie geldt dat, uit het feit dat een vertegenwoordiger zijn taak uitoefent door andere personen, deze personen geacht worden zich te gedragen in overeenstemming met de eisen die aan de curator, bewindvoerder en mentor worden gesteld. Het is de verantwoordelijkheid van de curator, bewindvoerder en mentor om erop toe te zien dat de personen door wie hij zijn taak uitoefent zich houden aan de gestelde kwaliteitseisen.

In het kader van de werving van personen door wie de curator zijn taken uitoefent stelt het besluit eisen aan de integriteit en opleiding van deze personen. Het is aan de curator, bewindvoerder en mentor om zich ervan te vergewissen dat de personen die zij werven, ook geschikt zijn voor de uitoefening van hun taken. Dit is een voortdurende verplichting, die ook tot uiting komt in de begeleiding van en het toezicht op deze personen. Dit is een enigszins andere benadering dan die in het concept besluit werd gehanteerd, waar de desbetreffende bepalingen van het besluit van overeenkomstige toepassing werd verklaard op de personen die onder verantwoordelijkheid van de curator, bewindvoerder of mentor diens wettelijke taken of een deel daarvan uitvoeren, dan wel begeleiding geven aan personen die deze taken uitvoeren. In de reacties op de consultatie werd gevraagd om te verduidelijken welke kwaliteitseisen specifiek gelden voor deze personen. Dit heeft ertoe geleid dat uitsluitend de curator, bewindvoerder en mentor als directe normadressaat worden beschouwd. Het is hun verantwoordelijkheid om aan de kwaliteitseisen te voldoen, ook al oefenen zij hun taken door andere personen uit.

Op grond van artikel 383, vijfde lid, van Boek 1 BW worden handelingsonbekwamen en zij ten behoeve van wie mentorschap is ingesteld, uitgesloten van het curatorschap. In het zesde lid wordt bepaald dat evenmin tot curator kunnen worden benoemd zij van wie één of meer goederen onder een bewind als bedoeld in titel 19 staan, zij die in staat van faillissement verkeren en zij ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is. Hetzelfde geldt voor bewindvoerders op grond van het voorgestelde artikel 435, zesde lid. Er is overwogen om deze wettelijke eisen van overeenkomstige toepassing te verklaren op de personen door wie de curator of bewindvoerder zijn taak uitoefent, vanuit de gedachte dat ook van hen wordt verwacht dat zij hun eigen financiën op orde hebben. Een dergelijke eis zou er echter toe leiden dat een werknemer die zelf in de WSNP terecht komt, zijn baan zou verliezen. Dit zou voor de desbetreffende persoon een zeer ingrijpend gevolg zijn. Daarom wordt het aan de curator in kwestie overgelaten om in voorkomend geval passende maatregelen te treffen, bijvoorbeeld een wijziging van de werkzaamheden.

Het besluit is aldus opgezet, dat wordt uitgegaan van kwaliteitseisen die aan de curator worden gesteld (artikelen 3 tot en met 10). Vanwege de leesbaarheid is ervoor gekozen om per artikel te vermelden welke eisen van overeenkomstige toepassing worden verklaard op bewindvoerders en op mentoren. Wanneer in de toelichting gewag wordt gemaakt van curatoren en onder curatele gestelden, kan derhalve in voorkomend geval ook worden gelezen: bewindvoerder en rechthebbenden, en mentor en betrokkenen. Er zijn enkele verschillen. Zo behoeven bewindvoerders niet in dezelfde mate contact te hebben met de rechthebbende als curatoren en mentoren met de betrokkene. Mentoren behoeven niet in dezelfde mate te voldoen aan de eisen met betrekking tot de bedrijfsvoering als curatoren en bewindvoerders, met name omdat zij niet het vermogen van de betrokkene beheren.

Verslag en verklaring van de accountant en verslag van de deskundige

Op grond van artikelen 383 en 435, achtste lid, van Boek 1 BW dient de kandidaat curator of -bewindvoerder een verslag van een accountant over te leggen van diens bevindingen over de wijze waarop aan de eisen en verplichtingen wordt voldaan, alsmede een verklaring van de accountant omtrent de balans en de staat van baten en lasten, bedoeld in artikel 10 van Boek 2 BW, dan wel, voor zover van toepassing, omtrent de jaarrekening overeenkomstig titel 9 van Boek 2 BW. In geval van een mentor voorziet artikel 452, achtste lid, in een verslag door een door de kantonrechter benoemde deskundige en een accountantsverklaring. Het gaat om een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 BW, dat wil zeggen een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent ten aanzien van wie bij de inschrijving in het in artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten bedoelde register een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 36, derde lid, van die wet. Hoofdstuk 3 van dit besluit ziet op het verslag en de verklaring van de accountant en het verslag van de deskundige, alsmede op de benoeming van de laatste.

In het besluit wordt, zoals uiteengezet in de toelichting bij de tweede nota van wijziging (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012/2013, 33 054, nr. 8), een onderscheid gemaakt tussen eisen inzake de bedrijfsvoering en eisen inzake de omgang, bejegening en communicatie met de betrokkene. Het besluit stelt verplicht dat een accountant verslag doet omtrent zijn bevindingen op welke wijze de curator, bewindvoerder of mentor voldoet aan de eisen inzake de dossiervorming (artikel 7), de bedrijfsvoering (artikel 8), de eisen ter voorkoming van belangenverstrengeling (artikel 9) en een overzicht van voor de bedrijfsvoering relevante gegevens (artikel 10). Daarnaast controleert de accountant of de curator of bewindvoerder een afzonderlijke bankrekening heeft geopend (artikel 386, derde lid, en 436, vierde lid van Boek 1 BW) en geeft hij een verklaring omtrent de balans en de staat van baten en lasten, dan wel, voor zover van toepassing, omtrent de jaarrekening. Voor de in artikel 7 tot en met 10 gestelde eisen wordt de mentor de keuze gelaten of hij de accountant, dan wel een door de kantonrechter benoemde deskundige opdracht verleent. De benoeming van een deskundige door de kantonrechter biedt ruimte voor continuering van de zich ontwikkelende praktijk van Mentorschap Netwerk Nederland (MNN). MNN heeft een onafhankelijke commissie van deskundigen ingesteld die de naleving toetst door de regionale stichtingen van het MNN toetsingskader «Geef 8 op kwaliteit». Bovendien stelt deze wijze van benoeming ook niet in verenigingsverband opererende mentoren in staat om een deskundige aan te zoeken.

Overige in hoofdstuk 2 genoemde eisen zijn meer gedragsgeörienteerd. Het gaat dan bijvoorbeeld over het bevorderen van de zelfredzaamheid en het uitgaan van de levensbeschouwing, godsdienstige gezindheid en culturele achtergrond van de betrokkene (artikel 4), het maken van afspraken met de betrokkene, de contactmomenten en de bereikbaarheid (artikel 5) en de klachtenregeling (artikel 6). Deze eisen zullen niet jaarlijks worden getoetst. Daarvoor zijn de volgende redenen In de eerste plaats zou dit een meer diepgaand onderzoek vergen op een terrein waar de accountant geen specifieke deskundigheid bezit. De kosten van een dergelijk onderzoek acht ik niet in verhouding tot de baten staan. In de tweede plaats zien de klachten van betrokkenen vaak op de communicatie en bejegening. De kantonrechter die dergelijke klachten ontvangt, is mitsdien al op de hoogte van eventuele misstanden. Een jaarlijks onderzoek voor iedere curator, bewindvoerder en mentor hiernaar is derhalve niet nodig. Het staat een kantonrechter die herhaaldelijk klachten ontvangt van betrokkenen over de slechte bereikbaarheid of onheuse bejegening van de curator, bewindvoerder of mentor, vrij om op de voet van artikel 194 tot en met 200 en 284 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een deskundigenbericht te verlangen over de vraag of de curator, bewindvoerder of mentor aan deze eisen voldoet.

Deze systematiek wijkt in enkele opzichten af van die van het concept besluit. In het concept besluit werd uitgegaan van accountantscontrole op alle kwaliteitseisen. Teneinde de controle voor de accountant te vergemakkelijken, waren de eisen gegoten in de vorm van een verklaring van de curator, bijvoorbeeld dat hij de zelfredzaamheid van de onder curatele gestelde zoveel mogelijk zou bevorderen. Het feit dat de curator een dergelijke verklaring heeft getekend, biedt echter geen garantie dat hij ook in overeenstemming met deze eis werkt. Daarvoor is een meer inhoudelijk onderzoek noodzakelijk, voor welke de accountant geen specifieke deskundigheid bezit. In het concept besluit was tevens voorgesteld dat de curator, bewindvoerder of mentor de keuze heeft of hij het onderzoek naar de eisen die niet zien op de bedrijfsvoering laat verrichten door een door de kantonrechter benoemde deskundige. Dit riep echter de vraag op over welke deskundigheid de deskundige moet beschikken om te toetsen of de curator aan deze eisen voldoet. Dit alles heeft ertoe geleid dat thans wordt voorgesteld dat de gedragsgeöriënteerde eisen, gesteld in artikel 4 tot en met 6, niet jaarlijks worden gecontroleerd, maar uitsluitend indien de kantonrechter daar om verzoekt. De kantonrechter kan dan de gewone regels omtrent het deskundigenbericht volgen.

Het nu gevolgde systeem is goedkoper, omdat niet alle eisen jaarlijks op naleving behoeven te worden gecontroleerd. Bovendien bevat het voorgestelde systeem een prikkel voor de curator, bewindvoerder en mentor om aan de kwaliteitseisen te voldoen: indien de kantonrechter daartoe aanleiding ziet, bijvoorbeeld na klachten van betrokkenen, kan hij verzoeken om een deskundigenrapport. Dit rapport moet door de curator, bewindvoerder of mentor worden betaald. Deze vertegenwoordiger zal naar alle waarschijnlijkheid willen voorkomen dat de kantonrechter een dergelijk verzoek doet, door aan de eisen te voldoen. Het systeem maakt derhalve wel een inhoudelijke toetsing van de gedragsgeöriënteerde eisen mogelijk, maar deze kan en behoeft alleen dan te worden ingezet wanneer daartoe aanleiding is.

Consultatie en advies

Bij het opstellen van de kwaliteitseisen kon inspiratie worden ontleend aan de kwaliteitsverordening van de Branchevereniging voor Professionele Bewindvoerders (BPBI) en aan het kwaliteitssysteem van MNN. Inmiddels heeft de Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (NBA) de Kwaliteitsverordening van BPBI beoordeeld en de werkzaamheden als uitvoerbaar beoordeeld onder de voorwaarden dat de accountant duidelijk de reikwijdte van het onderzoek vermeldt en in het rapport een nadere aanduiding geeft van de specifieke situaties.1

De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, BPBI, MNN, NBA en de Nederlandse Beroepsvereniging Professionele Mentoren (NBPM) zijn uitgenodigd om op het concept besluit te reageren. Over het concept besluit heeft tevens internetconsultatie plaatsgevonden. Er zijn in totaal vijftien reacties ontvangen, zowel van belangenorganisaties als van particulieren, raadpleegbaar via http://internetconsultatie.nl/kwaliteitseisen_curatoren_bewindvoerders_mentoren/reacties . Daarnaast is advies gevraagd aan de Raad voor de rechtspraak. Een nader concept is voorgelegd aan verschillende praktijkdeskundigen en is besproken met de NBA.

Het advies en de reacties hebben geleid tot tal van wijzigingen ten opzichte van het conceptbesluit, zowel ten aanzien van de opzet van het besluit, als aan de inhoud van de eisen, alsmede de wijze van controle op de naleving van de eisen. Voor het vergroten van het inzicht in de materie ben ik de Raad voor de rechtspraak en alle respondenten zeer erkentelijk. In de artikelsgewijze toelichting wordt op de wijzigingen nader ingegaan.

Regeldrukeffecten voor burgers en bedrijven en financiële gevolgen

De effecten voor burgers en bedrijven en de financiële gevolgen zijn reeds beschreven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011/2012, 33 054, nr. 3, p. 14–17). Ten opzichte van de beschrijving in de memorie van toelichting hebben enkele wijzigingen plaatsgevonden in de regeldrukeffecten, die voortvloeien uit de nota van wijziging (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011/2012, 33 054, nr. 7) en de tweede nota van wijziging (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012/2013, 33 054, nr. 8). In de eerste plaats moeten curatoren, bewindvoerders en mentoren die drie of meer personen onder hun hoede hebben, aan de kwaliteitseisen voldoen (artikel 1:383/435/452, zevende lid, BW). Deze norm was eerst tien personen. Dat leidt tot een beperkte toename van het aantal curatoren, bewindvoerders en mentoren dat aan de kwaliteitseisen moet voldoen, omdat de professionele vertegenwoordigers meer dan tien personen moeten bijstaan om voldoende inkomen te genereren. In de tweede plaats zijn er wijzigingen in de verklaring van de accountant. De accountant behoeft niet langer een verklaring af te geven over het voldoen aan alle eisen, maar uitsluitend verslag te doen over de eisen inzake de bedrijfsvoering en een verklaring over de balans en de staten van baten en lasten (artikel 1:383/435/452, achtste lid, onder c, BW). Dit leidt tot een afname van de berekende kosten voor de accountantsverklaring. Het totaal van de toe- en afnames van de kosten leidt per saldo niet tot substantiële wijzigingen in de omvang van regeldrukeffecten voor curatoren, bewindvoerders en mentoren.

Ten slotte worden in het besluit eisen gesteld aan de personen via wie de curator, bewindvoerder en mentor zijn taken uitoefent. Mede als gevolg van de aangescherpte regeling inzake belangenconflicten voor curatoren, bewindvoerders en mentoren (art. 1:383, vijfde lid, en artikel 435/452, zesde lid, BW) dient op grond van artikel 2, derde lid, van het besluit de curator/bewindvoerder/mentor er zorg voor te dragen dat de personen via wie hij zijn taken uitoefent, evenmin een belangenconflict hebben, bijvoorbeeld omdat zij werknemer zijn van de instelling waar de betrokkene wordt verzorgd. Het komt in de praktijk voor dat beheerstichtingen van zorginstellingen als bewindvoerder zijn benoemd van cliënten van de zorginstelling, terwijl zij werken met gedetacheerde werknemers van de zorginstelling. Onder het besluit is dat niet langer toegestaan. De wet kent een overgangstermijn van twee jaar voor het voldoen aan de kwaliteitseisen voor bestaande curatoren, bewindvoerders en mentoren. Dit betekent dat een beheerstichting ofwel de werknemers van de zorginstelling rechtstreeks in dienst moeten nemen, ofwel op andere wijze moeten voorzien in de uitoefening van de taken van de bewindvoerder (artikel V van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap). Voor die overgang hebben de stichtingen twee jaar de tijd vanaf de datum van inwerkingtreding van het besluit. Naar schatting gaat het om circa 30 beheerstichtingen die als bewindvoerder gebruik maken van de diensten van werknemers van zorginstellingen. De regeling inzake belangenconflicten levert voor deze beheerstichtingen nalevingskosten op, meer in het bijzonder inhoudelijke nalevingskosten dan wel inhoudelijke verplichtingen. Stel dat een beheerstichting thans gebruik maakt van twee werknemers van een zorginstelling, die bij de stichting zijn gedetacheerd. De detachering moet binnen twee jaar worden beëindigd en de stichting moet op andere wijze voorzien in de uitoefening van de taken van bewindvoerder. Indien de stichting zelf werknemers in dienst neemt, worden de kosten geschat op € 60.000 per stichting. De totale inhoudelijke nalevingskosten worden daarmee geschat op € 1.800.000.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Artikel 1 bevat definities van begrippen die in dit besluit worden gehanteerd. Deze begrippen verwijzen naar de verschillende wetsbepalingen, teneinde de leesbaarheid van het besluit te vergroten. Het gaat dan om de definitie van curator, bewindvoerder, mentor, verklaring omtrent gedrag, accountant en deskundige.

Artikel 2

Gelet op de bevoegdheden die een curator toekomen, is het van belang dat er wordt nagegaan of hij in het verleden strafbare feiten heeft begaan die een risico vormen dat hij zijn taken niet naar behoren vervult. Hetzelfde geldt voor de werving van personen door wie hij zijn taken uitoefent. Deze functie heeft de Verklaring omtrent gedrag (VOG). Deze verklaring kan zowel voor natuurlijke personen als voor rechtspersonen worden aangevraagd en afgegeven. Het eerste lid vereist daarom een VOG voor de curator en de personen door wie de curator zijn taken uitoefent, die is aangevraagd en afgegeven voor het vervullen van de taken van curator.

Teneinde ervoor te zorgen dat deze verklaringen voldoende actuele waarde hebben, bepaalt het tweede lid dat de VOG niet eerder mag zijn afgegeven dan zes maanden voor de datum van de eerste benoeming tot curator, dan wel de datum van aanvang van de uitoefening van de taken in geval van de personen door wie hij zijn taak uitoefent, en niet ouder mag zijn dan vijf jaar. Overwogen is om aan te sluiten bij een termijn van drie maanden conform de kwaliteitsverordening van de BPBI en de termijn die de Raad voor Rechtsbijstand voor WSNP-bewindvoerders hanteert. Hiervan is afgezien, omdat er in de consultatie op werd gewezen dat de doorlooptijd van het verzoek tot benoeming bij de kantonrechter ertoe zou kunnen leiden dat een nieuwe VOG zou moeten worden aangevraagd. Met een termijn van zes maanden is dat risico uiterst klein.

Het derde lid stelt, evenals het eerste lid, eisen aan de werving van personen door wie de curator zijn taken uitoefent. Zij mogen niet handelingsonbekwaam zijn (onderdeel a), te hunner behoeve mag geen mentorschap zijn ingesteld (onderdeel b), zij mogen geen Wsnp-bewindvoerder van de onder curatele gestelde zijn, noch de taken van deze bewindvoerder uitvoeren (onderdeel c), zij mogen niet een direct betrokken of behandelend hulpverlener zijn, noch de taken van een dergelijke hulpverlener uitvoeren (onderdeel d), en zij mogen niet behoren tot de leiding of tot het personeel van de instelling waar de onder curatele gestelde wordt verzorgd of die aan de onder curatele gestelde begeleiding biedt (onderdeel e). Deze bepaling is complementair aan artikel 383, vijfde lid, 435, zesde lid, en 452, zesde lid, waarin deze eisen zijn gesteld aan de curator, bewindvoerder en mentor zelf. Achterliggende gedachte bij deze eisen is dat de curator en de personen door wie hij zijn taken uitvoert, niet in conflict komen tussen het behartigen van het belang van de onder curatele gestelde en andere belangen, zoals het belang van schuldeisers in geval van de Wsnp-bewindvoerder, en het belang van de werkgever/zorginstelling.

Het vierde lid verklaart de eerste twee leden van overeenkomstige toepassing op bewindvoerders en mentoren. Dit betekent ook dat een VOG eveneens vereist is voor de personen door wie bewindvoerders en mentoren hun taken uitoefenen.

Artikel 3

Artikel 3 stelt eisen aan de opleiding, scholing en begeleiding van de curator en de personen door wie hij zijn taak uitoefent. De eisen zijn niet bedoeld voor personen die louter ondersteunende taken verrichten, zoals het aannemen van de telefoon. Dan is immers geen sprake van de uitoefening van taken van een curator, bewindvoerder of mentor. Mede naar aanleiding van de reacties in de consultatie is verduidelijkt hoe deze eisen uitwerken in geval van rechtspersonen. Aangezien een rechtspersoon niet kan voldoen aan opleidingseisen, zijn deze eisen van toepassing op de natuurlijke persoon of personen die de curator-rechtspersoon vertegenwoordigen. Voor zover de bestuursleden de rechtspersoon vertegenwoordigen, dienen zij derhalve aan de opleidingseisen te voldoen.

Het eerste lid bepaalt dat een curator ten minste een passende MBO-4 opleiding heeft voltooid. Overwogen is om HBO werk- en denkniveau te eisen, zoals de BPBI kwaliteitsverordening doet. Hiervan is afgezien om de volgende redenen. In de eerste plaats zou het vereisen van HBO-niveau betekenen dat het curatorschap als professie bij voorbaat niet toegankelijk zou zijn voor een grote groep personen. De toetreding van de «markt» voor het curatorschap zou daarmee onnodig worden belemmerd. Een curator kan immers wel geschikt zijn voor relatief eenvoudige curatelen, zonder dat hij geschikt is voor de meer complexe gevallen. In de tweede plaats is «HBO werk- en denkniveau» een onvoldoende duidelijke maatstaf om een persoon toe te laten dan wel af te wijzen als curator. Daarom wordt een MBO-4 diploma vereist. Met «passend» wordt bedoeld een opleiding die de curator voldoende basis geeft voor diens vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke taken. Niet iedere opleiding komt daarvoor dus in aanmerking. Te denken valt aan opleidingen in de financieel-administratieve of sociaal-maatschappelijke sfeer. Het wordt aan de kantonrechter overgelaten om dit te beoordelen.

Overwogen is om te vereisen dat de curator de relevante wet- en regelgeving kent, zoals de voor curatele relevante bepalingen uit het BW, de regelgeving op sociaal-economisch terrein (het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (beslagvrije voet), de Wet werk en bijstand, de wet gemeentelijke schuldhulpverlening, Faillissementswet (Wsnp), om regelgeving op het gebied van de maatschappelijke en gezondheidszorg, zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst, de Wet bijzondere opneming psychiatrische ziekenhuizen, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten, de Wet bescherming persoonsgegevens. Daarvan is afgezien. Om een dergelijke bepaling voor de accountant of de deskundige voldoende controleerbaar te maken, zou een lijst moeten worden gemaakt van opleidingen waar deze kennis op adequate wijze wordt bijgebracht. De noodzaak voor een dergelijke overheidsinmenging ontbreekt. Het is aan de kantonrechter om zich een oordeel te vormen over de geschiktheid in een individueel geval. Daarbij kan hij ook betrekken de kennis die een curator heeft ten aanzien van de wet- en regelgeving. Zo zal een bewindvoerder in een «schuldenbewind» meer kennis nodig hebben van de beslagvrije voet en de schuldhulpverlening dan een bewindvoerder van een Alzheimerpatiënt. Hetzelfde geldt ten aanzien van de communicatieve vaardigheden van een curator.

Het tweede lid verplicht de curator tot een jaarlijkse bijscholings- of trainingsactiviteit. Gelet op de bijzondere verhouding met de onder curatele gestelde en de uiteenlopende gevallen die zich kunnen voordoen, heeft iedere curator baat bij het verder ontwikkelen van de communicatieve vaardigheden, zoals luistervaardigheden en omgang met weerstand. Met name kan gesprekstraining veel problemen in de omgang met de betrokkene voorkomen. Dergelijke scholing wordt, zoals hierboven uiteengezet, niet als startkwalificatie verplicht gesteld. Behoud van kwaliteit wordt gewaarborgd doordat nieuwe kennis en vaardigheden worden geleerd en bestaande kennis en vaardigheden op peil worden gehouden. Binnen het verenigingsverband van bijvoorbeeld BPBI en MNN kunnen ook ervaringen worden uitgewisseld over nuttige cursussen en trainingen. Mede naar aanleiding van de reacties in de consultatie komt de oorspronkelijke eis van een minimale scholingsactiviteit van acht uur te vervallen. Uiteindelijk gaat het om de kwaliteit van de scholing en de bereidheid van de curator om zich te blijven ontwikkelen. Bovendien kan het ook heel leerzaam zijn om met enkele curatoren een «heidag» te houden over bepaalde onderwerpen. Om deze redenen is het aantal scholingsuren niet gekwantificeerd en valt deze eis niet onder het accountantsonderzoek.

Het derde lid bepaalt dat de curator zorgdraagt voor de begeleiding van de personen door wie hij de taken van een curator uitoefent. Mede naar aanleiding van de consultatie is verduidelijkt hoe deze begeleiding gestalte krijgt, door ten minste jaarlijkse functioneringsgesprekken te voeren en hen jaarlijks de gelegenheid te geven een bijscholings- of trainingsactiviteit als bedoeld in het tweede lid te verrichten. Deze minimum invulling van eisen die aan begeleiding worden gesteld beogen eraan bij te dragen dat de curator, ongeacht welke persoon zijn taken feitelijk uitoefent, steeds dezelfde mate aan kwaliteit biedt.

Het vierde lid verklaart de eisen van overeenkomstige toepassing op bewindvoerders, met een extra opleidingseis voor bewindvoerders in zogenoemde «schuldenbewinden», dat wil zeggen bewinden wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden. Mede naar aanleiding van de reacties in de consultatie wordt de eis gesteld dat een bewindvoerder die is benoemd in een bewind wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden ten minste een HBO-diploma moet hebben, dan wel ten minste twee jaar als bewindvoerder moet hebben gefungeerd. Op deze wijze wordt een bewindvoerder in staat gesteld in meer «eenvoudige» bewinden ervaring op te doen, alvorens te mogen worden benoemd in meer complexe bewinden. Hetzelfde geldt voor de personen door wie de bewindvoerder zijn taken uitoefent.

Het vijfde lid verplicht mentoren tot het hebben afgerond van een passende MBO-4 opleiding. Deze eis geldt niet voor de personen door wie de mentor zijn taken uitoefent. In de consultatie werd erop gewezen dat een groep mensen die bijvoorbeeld als vrijwilliger feitelijke mentortaken uitoefent, door het stellen van deze eis zou worden uitgesloten van deze mogelijkheid. Het vijfde lid bepaalt daarom voorts, dat de mentor in de begeleiding van deze personen voorziet door een persoon die deze opleiding wel met goed gevolg heeft afgerond. Te denken valt aan de begeleiding zoals bij de regionale stichtingen mentorschap wordt uitgevoerd door de coördinatoren. De begeleiding dient zodanig te zijn dat deze persoon de mentortaken steeds in overleg met de begeleider uitoefent.

Artikel 4

De geschiktheid van een curator uit zich onder meer in de opstelling van de curator bij de uitoefening van zijn taken. «Goed curatorschap» houdt mede in dat de curator zich verplaatst in de levensovertuiging, godsdienstige gezindheid en culturele achtergrond van de onder curatele gestelde en dat hij deze bij het nemen van beslissingen ten aanzien van hem tot richtsnoer neemt (vgl. ook artikel 12 van het VN-Verdrag inzake van rechten van personen met een handicap). Thans staat dit omschreven in de Aanbevelingen mentorschap van het LOVCK. Artikel 15 van de Wet op de jeugdzorg bevat een soortgelijke norm voor de stichting die een bureau jeugdzorg in stand houdt (vgl. in deze zin ook het amendement Bischop/Voordewind bij de Jeugdwet, Kamerstukken II, vergaderjaar 2013/2014, 33 684, nr. 56, dat op 17 oktober 2013 door de Tweede Kamer is aangenomen). Het uitgaan van de overtuiging van de onder curatele gestelde wordt bijvoorbeeld mede bepaald door de opvattingen omtrent eventuele medische behandeling die betrokkene heeft of heeft gehad. Deze opvattingen kunnen ook zijn neergelegd in een zogenoemd «levenstestament».

Het gaat erom dat de curator als vertegenwoordiger van de onder curatele gestelde niet zijn eigen normen en waarden centraal stelt, maar hetgeen de onder curatele gestelde wil of zou hebben gewild. Een voorbeeld biedt de uitspraak van rechtbank Arnhem, sector kanton, van 13 juli 2011, LJN BR5772, waarin onder meer aan de orde was de vergoeding voor het «wassen en knippen» van de rechthebbende. De bewindvoerder wees erop dat de rechthebbende meer aan de kapper uitgaf dan zij zelf deed. De kantonrechter overwoog: «Waar sprake is van de aanwezigheid van voldoende financiële middelen, geeft het welzijn en welbevinden van rechthebbende de doorslag bij de beslissing of een uitgave wel of niet moet worden gedaan. Pas als sprake is van hoge uitgaven, waardoor de continuïteit van de gevoerde levensstandaard in gevaar komt, kan de bewindvoerder met recht bezwaren opperen. De gebruikelijke levensstandaard van de rechthebbende is maatstaf, niet de maatstaf die anderen aanleggen.» Artikel 453, vijfde lid, van Boek 1 BW bepaalt in geval van mentorschap dat, indien de betrokkene zich tegen een handeling van ingrijpende aard verzet, de handeling slechts kan plaatsvinden indien zij kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de betrokkene te voorkomen (zie ook artikel 465, zesde lid, van Boek 7 BW). Ook de hulpverlener heeft een eigen verantwoordelijkheid: op grond van artikel 465, vierde lid, van Boek 7 BW heeft de hulpverlener de plicht om besluiten van de curator die hij niet in overeenstemming kan achten met de zorg van een goed hulpverlener naast zich neer te leggen. In de reacties op de consultatie is de suggestie gedaan om te verwijzen naar economische, sociale en culturele rechten conform de artikelen 22 en 25 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, over de verwezenlijking van economische, sociale en culturele rechten, respectievelijk een levensstandaard die hoog genoeg is voor de gezondheid en het welzijn. Deze suggestie is niet overgenomen, omdat een verwijzing naar deze grondrechten te weinig concreet is om als maatstaf voor de curator te fungeren.

De geschiktheid van een curator wordt kortom mede bepaald door de capaciteit en bereidheid van een curator om de opvattingen en achtergrond van de betrokkene tot uitgangspunt te nemen. Daartoe bepaalt het eerste lid dat de curator bij zijn taakvervulling uitgaat van de levensovertuiging, godsdienstige gezindheid en culturele achtergrond van de onder curatele gestelde. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat een curator zich verplaatst in de betrokkene en zoveel mogelijk samen met of in plaats van deze in diens geest handelt en beslist. Het is de verantwoordelijkheid van de curator dat ook de personen door wie hij zijn taak uitoefent, deze uitgangspunten in acht nemen. De accountant behoeft niet te controleren of de curator aan deze eis voldoet.

In het tweede lid is het uitgangspunt vervat, dat de curator, waar mogelijk, de zelfredzaamheid van de onder curatele gestelde bevordert (zie ook het algemeen deel van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel en het eerdergenoemde VN-Verdrag). Het gaat er dan om dat de curator, indien de toestand van de onder curatele gestelde dit toelaat of zicht op verbetering biedt, met de onder curatele gestelde bespreekt welke mate van zelfbeschikking de laatste wenst en aankan en hoe daar gestalte aan wordt gegeven (zie ook artikel 5). Het is de verantwoordelijkheid van de curator dat ook de personen door wie hij zijn taak uitoefent, deze uitgangspunten in acht nemen. De accountant behoeft niet te controleren of de curator aan deze eis voldoet.

De eisen in het eerste en tweede lid gelden ook voor bewindvoerders en mentoren, zo bepaalt het derde lid.

Artikel 5

De kwaliteit van hetgeen een curator doet, hangt mede af van de wijze waarop hij omgaat met de onder curatele gestelde. Voor een goed verloop van de curatele is voorts onontbeerlijk dat de verwachtingen die de curator en de onder curatele gestelde van elkaar hebben, zo mogelijk worden uitgesproken en vastgelegd. Het eerste lid geeft een nadere invulling aan de communicatie met en de bejegening van de onder curatele gestelde en voorziet in vastlegging, voor zover in de actuele situatie mogelijk of indien er zicht bestaat op verbetering van de bestaande situatie, van het doel van de curatele, zo mogelijk in samenspraak met de betrokkene (zie ook artikel 4, tweede lid, dat hetzelfde uitgangspunt hanteert).

Het doel van de curatele hangt mede samen met de omstandigheid of de curatele voor een bepaalde tijd of voor onbepaalde tijd is ingesteld en biedt de curator een handvat voor de periodieke evaluatie (artikel 385, tweede lid, van Boek 1 BW). In veel gevallen is de onder curatele gestelde zelf onvoldoende in staat om zijn verwachtingen onder woorden te brengen. In die gevallen doet de curator er goed aan personen uit de nabije omgeving, bijvoorbeeld nabije familie en de instelling waar de betrokkene wordt verzorgd, te betrekken bij het uiten van deze verwachtingen en het vaststellen van het doel. Deze personen zijn immers op grond van de wet ook bevoegd om het ontslag van de curator te verzoeken en het einde van de curatele (zie de artikelen 385, eerste lid, onder d, en 389, 448, 449, 461 en 462, allen tweede lid, van Boek 1 BW).

Het doel van de curatele kan verschillen al naar gelang de grond van ondercuratelestelling. Indien de onder curatele gestelde bijvoorbeeld psychische en verslavinggerelateerde problemen heeft, kan het doel zijn dat de betrokkene over drie jaar weer redelijk normaal kan functioneren. De afspraken kunnen dan bijvoorbeeld inhouden dat de betrokkene zich inzet voor zijn behandeling en naar een afkickcentrum gaat en dat de curator ervoor zorgt dat hij wordt behandeld voor zijn psychische problemen en in een afkickcentrum terecht kan. Indien de betrokkene een ernstige verstandelijke beperking heeft, kan het doel van de curatele een blijvende vertegenwoordiging en belangenbehartiging zijn van de onder curatele gestelde. Ook dan kan het waardevol zijn om afspraken te maken door de curator met bijvoorbeeld de nabije familieleden van de betrokkene. Mede gelet op de begrijpelijkheid van de gemaakte afspraken verplicht het eerste lid dat deze schriftelijk ter hand worden gesteld aan de onder curatele gestelde en mondeling worden toegelicht, een en ander tenzij dit niet mogelijk of zinvol is omdat de laatste daartoe niet in staat is. De curator overlegt het document aan de kantonrechter vóór zijn benoeming tot curator. Indien er vóór de zitting nog geen afspraken zijn gemaakt, bevat het document het aanbod van de curator. Op deze wijze kan de kantonrechter van de inhoud kennis nemen en deze bij zijn beslissingen betrekken. Zo nodig kunnen de afspraken ter zitting of daarna worden aangevuld.

Onder de gemaakte afspraken valt eveneens de bereikbaarheid van de curator. Mede naar aanleiding van de reacties in de consultatie is verduidelijkt op welke wijze de curator bereikbaar moet zijn. Het tweede lid bepaalt dat de curator ten minste op vier werkdagen per week voor de onder curatele gestelde op kenbare tijden telefonisch bereikbaar en voor het overige zodanig bereikbaar, dat de onder curatele gestelde binnen twee werkdagen een reactie ontvangt. Met werkdagen wordt, zoals gebruikelijk, gedoeld op maandag tot en met vrijdag. De eis van telefonische bereikbaarheid houdt in dat een onder curatele gestelde, indien hij belt op de door de curator aangegeven tijd (bijvoorbeeld tussen 9 en 11 uur), in contact kan komen met de curator of een persoon door wie hij zijn taak uitoefent. Het aantal uren en het aantal telefoonlijnen om deze bereikbaarheid te bewerkstelligen, kan per curator verschillen. Indien hij voor het overige bereikbaar is per email of voicemail, dient de onder curatele gestelde binnen twee werkdagen een reactie te ontvangen. Voorts bepaalt het tweede lid dat de curator buiten de werkdagen voorziet in zijn bereikbaarheid voor noodgevallen. Daarmee wordt gedoeld op aangelegenheden waarin onverwijld moet worden gehandeld of beslist. Te denken is aan een spoedopname in het ziekenhuis of GGZ-instelling. De curator stelt de onder curatele gestelde op de hoogte van zijn bereikbaarheid in het eerste lid genoemde document. Op deze wijze wordt verduidelijkt wat de curator en de onder curatele gestelde van elkaar kunnen verwachten.

Het derde lid bepaalt dat de curator ten minste een keer per twee maanden contact heeft met de onder curatele gestelde, tenzij deze geen contact met de curator wenst of daartoe niet in staat is. De wijze van contact kan verschillen. Gelet op de regiefunctie die de curator heeft in het kader van de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van de betrokkene, wordt het voor een behoorlijke taakvervulling noodzakelijk geacht dat de curator ten minste tweemaandelijks contact heeft met de onder curatele gestelde, bijvoorbeeld om na te gaan of het zorgplan wordt uitgevoerd. In de consultatie is erop gewezen dat niet alle onder curatele gestelden prijs stellen op contact of daartoe in staat zijn. De curator maakt hiervan aantekening in het dossier (zie artikel 7, tweede lid, onderdeel c).

Het vierde lid bepaalt dat de curator in het document, bedoeld in het eerste lid, vermeldt wie voor de onder curatele gestelde als contactpersoon fungeert en wie diens vervanger is. Indien de contactpersoon wijzigt, stelt de curator de onder curatele gestelde daarvan onverwijld schriftelijk op de hoogte. Op deze wijze weet de betrokkene steeds bij wie hij met zijn vragen terecht kan en wordt de curator gedwongen zijn bedrijfsproces zo in te richten dat iedere onder curatele gestelde één vast aanspreekpunt heeft. Daarmee wordt, indien een rechtspersoon tot curator is benoemd, de continuïteit van het menselijke aspect, in de vorm van de betrokkenheid door één vaste persoon, gewaarborgd.

Het vijfde lid verplicht de curator om de onder curatele gestelde ten minste iedere maand een overzicht te verschaffen van de mutaties op de rekening, bedoeld in artikel 386, derde lid, van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de onder curatele gestelde daar bezwaar tegen maakt of niet in staat is het overzicht te begrijpen. Het concept besluit bevatte hier geen regeling voor. In de voorbereiding van de ministeriële regeling over de vergoeding van curatoren, bewindvoerders en mentoren is naar voren gekomen dat het gebruikelijk is dat bewindvoerders een dergelijk maandelijks mutatieoverzicht verstrekken. Dit overzicht stelt de onder curatele gestelde in staat na te gaan hoe zijn financiële situatie is en wordt om die reden passend geacht in dit besluit. Indien de onder curatele gestelde daartegen bezwaar maakt of niet in staat is het overzicht te begrijpen, maakt de curator daarvan aantekening in het dossier (zie artikel 7, tweede lid, onder c).

Het zesde lid verklaart de vorige leden grotendeels van overeenkomstige toepassing op bewindvoerders. Voor de bewindvoering is van bijzonder belang het eerste lid, dat ziet op de omgang met betrokkene en de vastlegging van het doel van de maatregel en de wederzijdse afspraken. Indien het personen betreft van wie de goederen wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden onder beschermingsbewind zijn gesteld, is het uitgangspunt dat de onderbewindstelling tijdelijk van aard is en gericht op het weer beheersbaar maken van de situatie. Daarvoor zijn, zowel van de kant van de bewindvoerder als van de kant van de rechthebbende, inspanningen nodig. Het kan voor het welslagen van het bewind tevens bevorderlijk zijn dat de bewindvoerder duidelijk maakt wat hij niet voor de rechthebbende kan doen en de wellicht (te) hoge verwachtingen van de rechthebbende («de bewindvoerder lost mijn schuldprobleem op») bijstelt. Duidelijkheid vooraf kan problemen achteraf voorkomen. Niet van overeenkomstige toepassing verklaard is de verplichting om te voorzien in bereikbaarheid voor noodgevallen buiten de werkdagen. Het beheer van het vermogen wordt doorgaans niet geacht buiten de werkdagen tot noodsituaties te leiden. Evenmin is van overeenkomstige toepassing verklaard de verplichting om tweemaandelijks contact te houden met de betrokkene. Voor bewindvoerders wordt een dergelijke frequentie niet nodig geacht, omdat het beheer van het vermogen niet noodzakelijkerwijs regelmatig contact met de rechthebbende vereist. De bewindvoerder zal in ieder geval contact hebben met de rechthebbende wanneer hij rekening en verantwoording aflegt (artikel 445 van Boek 1 BW).

Het zevende lid verklaart het eerste tot en met vierde lid van overeenkomstige toepassing op mentoren.

Artikel 6

Van groot belang voor de kwaliteit van hetgeen een curator doet, is hoe deze omgaat met klachten. Hierop wordt de kwaliteit van de curator getoetst. Klachten, suggesties of kritiek kunnen op verschillende wijze worden geuit. Ongeacht door wie en op welke wijze geuit, kan een klacht voor de curator aanleiding zijn om kritisch stil te staan bij zijn werkwijze en om zijn kennis en vaardigheden verder te ontwikkelen. Een klacht kan ook een vorm van «stoom afblazen» zijn over zaken die niet in de macht van de curator liggen. Artikel 6 stelt eisen aan de klachtenregeling van de curator. Dit betekent ook dat een betrokkene die een klacht indient, weet op welke wijze zijn klacht wordt behandeld. Het eerste lid schrijft voor dat de curator een klachtenregeling heeft en dat hij deze bij zijn benoeming aan de betrokkene verstrekt. In de praktijk zal het document, bedoeld in artikel 5, tezamen met de klachtenregeling kunnen worden overhandigd.

Het tweede lid stelt eisen aan de inhoud van de klachtenregeling. De klachtenregeling vermeldt in de eerste plaats dat een klacht kan worden ingediend door degene die gerechtigd is een ondercuratelestelling te verzoeken (onderdeel a). Dit zijn de betrokkene zelf, zijn partner en naaste familieleden en de instelling waar de betrokkene wordt verzorgd of die aan de betrokkene begeleiding biedt. In het concept besluit was een ruimere kring gerechtigd tot het indienen van een klacht, te weten eenieder die kan worden geïdentificeerd op basis van diens naam en adresgegevens. Mede naar aanleiding van de reacties in de consultatie is de kring beperkt tot de verzoekgerechtigden. De gedachte is dat deze kring van personen en instellingen ook bevoegd is tot het verzoek van het ontslag van de curator (zie het voorgestelde artikel 385, eerste lid, onderdeel d, van Boek 1 BW). In dat geval is het passend dat daaraan vooraf kan gaan de minder ver strekkende weg van de indiening van een klacht, zodat de curator in staat wordt gesteld eerst zelf te reageren op eventuele bezwaren tegen diens werkwijze. Op deze wijze wordt eveneens de betrokkenheid van de personen in de nabije omgeving van de onder curatele gestelde versterkt. De inperking van de kring van gerechtigden laat onverlet dat andere personen die buiten deze kring vallen, zoals een buurvrouw of huisvriend, nog steeds kunnen klagen bij de curator. De curator behoeft deze klachten niet volgens de klachtenprocedure af te handelen.

De klachtenregeling beschrijft voorts bij wie de klacht kan worden ingediend en op welke wijze, bijvoorbeeld schriftelijk (onderdeel b). De klacht moet door de curator worden afgehandeld binnen een termijn van zes weken (onderdeel c). Deze termijn ziet op de interne afhandeling van de klacht. Indien een klacht ongegrond wordt verklaard, dient dit te worden toegelicht (onderdeel d). Vanuit de gedachte dat klachtbehandeling leidt tot reflectie op het eigen handelen, wordt verlangd dat de curator jegens de klager ook de gevolgen die aan de gegrondverklaring worden verbonden, expliciet noemt (onderdeel e). Het kan bijvoorbeeld gaan om het uitspreken van een verontschuldiging, de vergoeding van nodeloos veroorzaakte kosten voor de betrokkene of de aanpassing van een werkproces van de curator.

Indien een curator is aangesloten bij een branchevereniging of koepelorganisatie die ook een klachtenregeling heeft, zoals BPBI en MNN, kan een klager wiens klacht bij de curator ongegrond is verklaard vervolgens de klachtenprocedure van die vereniging volgen. Eventueel kan een klager tevens een klacht indienen bij de kantonrechter. Op deze mogelijkheden dient de klachtenregeling te wijzen (onderdeel f). Het is aan de kantonrechter om te bepalen hoe deze vervolgens met een klacht omgaat. Men zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Arnhem, sector kanton, van 11 april 2012, LJN BW2619, over een klacht als aanleiding voor de kantonrechter om gebruik te maken van zijn ambtshalve bevoegdheid tot vaststelling van schade door slecht bewind.

Het derde lid bevat de verplichting van de curator om een klacht af te handelen in overeenstemming met de klachtenregeling. Het vierde lid bepaalt dat de curator er voor zorgt dat de klacht wordt behandeld door een ander dan degene op wie de klacht betrekking heeft, tenzij de klacht de curator zelf betreft. Deze laatste zinsnede is toegevoegd naar aanleiding van de reacties in de consultatie om te verduidelijken in welke gevallen deze verplichting niet geldt. Als het niet mogelijk is dat een ander de klacht behandelt, bijvoorbeeld omdat de curator zelfstandig opereert en geen werknemers heeft, handelt hij de klacht zelf af. Hij dient er dan wel te voor te zorgen dat, bij ongegrondverklaring van de klacht, de klager bij een ander met zijn klacht terecht kan, bijvoorbeeld een branchevereniging of een andere curator.

Het vijfde lid verklaart de vorige leden van overeenkomstige toepassing op bewindvoerders en mentoren. Met betrekking tot bewindvoerders in «schuldenbewinden» komt het klachtrecht eveneens toe aan het college van burgemeester en wethouders, omdat die ook gerechtigd zijn tot het verzoeken van instelling, opheffing van een bewind wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden en het ontslag van een bewindvoerder in dergelijke bewinden.

Artikel 7

Voor een goede uitoefening van de taken van curator en de controleerbaarheid daarvan zijn zorgvuldig opgebouwde dossiers van de onder curatele gestelden van belang. Artikel 7, eerste lid, bepaalt dat de curator zorg draagt voor het vormen, wekelijks bijhouden en sluiten van een dossier. De verplichting tot het wekelijks bijhouden van de dossiers betekent dat een getrouw beeld kan worden gegeven van de situatie van de onder curatele gestelde. Mede naar aanleiding van de consultatie is uitdrukkelijk vermeld dat het actueel houden van het dossier op wekelijkse basis mag geschieden. Indien de curatele eindigt of een nieuwe curator wordt benoemd, kan het dossier worden gesloten of overgedragen aan de betrokkene dan wel aan de nieuwe curator. De curator legt dan ook eindrekening en verantwoording af.

Het tweede lid bepaalt welke stukken in het dossier worden opgenomen. Vanaf het eerste gesprek met de betrokkene dient een dossier te worden opgebouwd met daarin onder meer de benoemingsbeschikking, het doel van de curatele en de gemaakte afspraken, een kopie van het legitimatiebewijs, het bankrekeningnummer, inschrijving in de registers, correspondentie met de griffie en de kantonrechter. Mede naar aanleiding van de consultatie wordt in het tweede lid verduidelijkt welke documenten in ieder geval in het dossier horen. Het gaat (onderdeel a) om de voor de curator beschikbare documenten die de vermogenstoestand van de onder curatele gestelde betreffen, zoals de boedelbeschrijving inclusief een inventarisatie van schulden plus de ontvangstbevestiging van de griffie, aanschrijvingen ten behoeve van inkomensvoorzieningen, aanschrijvingen van instanties inzake lopende financiële verplichtingen, rekening en verantwoording plus de ontvangstbevestiging van de griffie, en, in geval van schulden, afspraken omtrent de betaling van leefgeld, vaste lasten, extra uitgaven dan wel het aflossen van schulden, aangifte van de inkomstenbelasting, correspondentie met schuldeisers, schuldhulpverlening en WSNP-bewindvoerder. Het gaat (onderdeel b) om de voor de curator beschikbare documenten die de zorgbehoefte van de onder curatele gestelde en de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van de onder curatele gestelde betreffen, zoals correspondentie met de zorgverzekeraar en de instelling waar de onder curatele gestelde wordt verzorgd of die de hem begeleiding biedt en het zorgplan. Tenslotte behoort (onderdeel c) ook in het dossier te worden vastgelegd wanneer er contact is geweest met de onder curatele gestelde, welke afspraken er toen zijn gemaakt en de correspondentie met de onder curatele gestelde.

Bij het beheren van het dossier handelt de curator in overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens. In dat kader is de curator onder meer verantwoordelijk voor een zorgvuldige gegevensverwerking en geheimhouding (vgl. artikel 12 Wet bescherming persoonsgegevens). Dit betekent dat hij bijvoorbeeld geen gegevens aan derden mag verstrekken, tenzij dit voor de uitoefening van zijn taken noodzakelijk is.

Bovenstaande geldt op grond van het derde lid ook voor bewindvoerders, met uitzondering van de zorgbehoefte en zorgverlening, en op grond van het vierde lid ook voor mentoren, met uitzondering van het tweede lid, onderdeel a, omtrent de vermogenstoestand.

Artikel 8

Artikel 8 stelt eisen aan de bedrijfsvoering van de curator. Het eerste lid voorziet in een beschrijving van de werkprocessen: de aanmelding en intakeprocedure, de uitvoering van de curatele, de beëindiging van het curatorschap en van de curatele, de financiële en administratieve organisatie en, in voorkomend geval, de ondersteuning (vgl. artikel 13 kwaliteitsverordening BPBI). Onder de aanmelding en intakeprocedure vallen onder meer het maken van afspraken met de onder curatele gestelde, het verstrekken van de documenten, bedoeld in artikel 5 en 6, en het bijwonen van de zitting inzake het verzoek tot ondercuratelestelling en benoeming tot curator. Onder de uitvoering van de curatele vallen alle handelingen die voortvloeien uit de wettelijke taken van de curator. Naar aanleiding van de consultatie wordt expliciet vermeld dat hieronder ook valt de communicatie met de onder curatele gestelde. In de praktijk gaan veel klachten (mede) over de communicatie tussen de betrokkene en de vertegenwoordiger. Daarom wordt het nuttig geacht dat ook de werkprocessen voor de verschillende vormen van communicatie met de onder curatele gestelde (mondeling en schriftelijk, zoals telefoon, e-mail en bezoek) worden vastgelegd. Daarbij moet tevens worden beschreven wat met het resultaat van de communicatie gebeurt: vastlegging van beheerbeslissingen, toezeggingen en acties (zie ook artikel 7, tweede lid, onderdeel c). Ook is van belang dat naderhand is reconstrueren welke medewerker welke mededeling heeft gedaan, zodat wordt voorkomen dat langs elkaar heen wordt gewerkt. Mede naar aanleiding van de consultatie is toegevoegd dat de curator werkt in overeenstemming met de beschreven processen. Dit houdt in dat de accountant niet alleen nagaat of er een beschrijving is, maar ook of de curator volgens de beschrijving werkt. Naar aanleiding van de consultatie wordt eveneens uitdrukkelijk genoemd dat onder de beëindiging van het curatorschap, mede wordt begrepen de overdracht van het curatorschap aan de opvolger. Daarmee wordt beoogd eventuele klachten hierover zoveel mogelijk te voorkomen. De financiële en administratieve organisatie wordt nader uitgewerkt in het tweede lid. Met ondersteuning wordt bedoeld: het aannemen van telefoon, de administratie, het uitbesteden van bepaalde diensten zoals het doen van belastingaangifte.

Het tweede lid ziet op de administratieve organisatie en financiële processen en bepaalt dat de curator waarborgen heeft ingebouwd voor a) de juistheid van de boedelbeschrijving, b) de vastlegging en uitvoering van de gemaakte afspraken en opdrachten ten behoeve van de onder curatele gestelde, c) de juistheid van de rechten en verplichtingen van vermogensrechtelijke aard van de onder curatele gestelde, d) de betrouwbaarheid en continuïteit van de gegevensverwerking, e) de continuïteit van de werkzaamheden in geval van ziekte of uitval van de curator en de contactpersoon van de betrokkene, en f) het voldoen aan de in artikel 9 gestelde eisen. Met betrekking tot de juistheid van de boedelbeschrijving (onderdeel a) geldt dat de curator op grond van artikel 386, eerste lid, juncto 338, van Boek 1 BW verplicht is om het vermogen van de onder curatele gestelde te inventariseren. Als deze inventarisatie onjuist of onvolledig is, kan de curator het vermogen van de betrokkene niet als een goed curator beheren en is er risico van misbruik en/of schade. De curator dient een checklist te hebben van de handelingen die nodig zijn om het vermogen te inventariseren en deze inventarisatie te verifiëren. Het inbouwen van waarborgen met betrekking tot de vastlegging en uitvoering van de gemaakte afspraken en opdrachten (onderdeel b) betekent in de eerste plaats dat er interne controle plaatsvindt op de dossiervorming, bedoeld in artikel 7. In de tweede plaats moet er een systeem zijn waardoor alle opdrachten tijdig worden vastgelegd en met de vereiste zorgvuldigheid worden uitgevoerd. De rechten en verplichtingen van vermogensrechtelijke aard van de betrokkene moeten volledig, juist en tijdig worden vastgelegd en intern worden verantwoord (onderdeel c). Voorts worden waarborgen vereist voor de betrouwbaarheid en continuïteit van de gegevensverwerking (onderdeel d). Dit houdt onder meer in dat er voorzieningen zijn getroffen om fysieke en digitale gegevens zo nodig te kunnen reconstrueren. Mede naar aanleiding van de consultatie is toegevoegd dat waarborgen worden gesteld aan de vervanging bij ziekte of uitval van de curator (onderdeel e). De curator dient voor dergelijke gevallen een achtervang te regelen. Indien er meerdere personen zijn door wie de curator zijn taken uitoefent, betekent dit tevens dat de curator waarborgen stelt aan de continuïteit van de werkzaamheden bij ziekte of uitval van de aangewezen contactpersoon van de betrokkene. Tevens is toegevoegd dat de curator waarborgen stelt voor het voldoen aan de eisen, gesteld in artikel 9 (onderdeel f), ter voorkoming van belangenverstrengeling. De curator dient ervoor te zorgen dat interne controles plaatsvinden om mogelijke belangenverstrengeling tegen te gaan. Deze controles zien ook op de personen door wie de curator zijn taken uitoefent. De beschreven waarborgen moeten ook functioneren; daarom bepaalt het tweede lid dat de curator werkt in overeenstemming met deze waarborgen. Het is aan de accountant om hierover te rapporteren.

Het derde lid vereist een beschrijving van de functies die aan de verschillende werkprocessen gekoppeld zijn en de vaststelling van de taken en bevoegdheden van iedere functie. Op deze wijze is duidelijk wie verantwoordelijk is voor welke functie in het werkproces. Het vierde lid bepaalt voorts dat de functies van het geven van opdracht tot betaling en die van uitbetaling en boekhouding gescheiden zijn. Dit is een invulling van het «vier-ogen» principe, teneinde het risico van misbruik zoveel mogelijk te verminderen. Een curator die geen medewerkers heeft behoeft niet aan deze eisen te voldoen.

Het vijfde lid bepaalt dat de curator ervoor zorgt dat hij voldoende in staat is eventuele schade die voortvloeit uit zijn curatorschap te vergoeden. Voor zover de curator hiertoe onvoldoende eigen vermogen heeft, kan een beroepsaansprakelijkheidsverzekering geboden zijn (vgl. artikel 23 van de BPBI kwaliteitsverordening). Aangezien zich uiteenlopende situaties kunnen voordoen, wordt geen minimumbedrag voorgeschreven dat voor uitkering beschikbaar moet zijn. Het wordt aan de praktijk overgelaten om hiervoor maatstaven te ontwikkelen. In de inschrijfvoorwaarden voor Wsnp-bewindvoerders van de Raad voor Rechtsbijstand staat dat een verzoeker een beroepsaansprakelijkheidsverzekering dient te hebben afgesloten voor minimaal een bedrag van € 450.000,– per gebeurtenis tot een totaal van tenminste tweemaal dit bedrag per jaar.

Het zesde lid verklaart de vorige leden van overeenkomstige toepassing op bewindvoerders. Het zevende lid doet hetzelfde voor mentoren, met dien verstande dat de bepalingen die betrekking hebben op het vermogensbeheer ( tweede lid, onderdelen a en c, en vierde lid) niet op hen van toepassing zijn. Voor mentoren worden onder werkprocessen begrepen: de aanmelding en het intakegesprek, uitvoering, beëindiging en ondersteunende processen (vgl. ook het model documentenboek behorend bij «Goed Mentorschap» van MNN). In geval van mentoren ziet het in het tweede lid, onderdeel b, vermelde vastleggen en uitvoeren van de gemaakte afspraken en opdrachten ten behoeve van de betrokkene op bijvoorbeeld het mede ondertekenen van het zorgplan en de afspraken die daaruit voortvloeien.

Artikel 9

Een curator dient in het belang van de onder curatele gestelde te handelen. Daarom moeten belangenconflicten die ertoe kunnen leiden dat hij zijn eigen belang of andere belangen, zoals van schuldeisers, voorop stelt, zoveel mogelijk worden vermeden. Om die reden stelt de wet beperkingen aan de personen die in aanmerking komen voor benoeming tot curator in artikel 383, zesde lid (vgl. ook artikel 435, zesde lid, en 452, zesde lid, van Boek 1 BW voor bewindvoerders respectievelijk mentoren). In artikel 2 worden eisen gesteld aan de integriteit van de curator. Artikel 9 strekt ertoe belangenverstrengeling tegen te gaan.

Het eerste lid bepaalt dat de curator, direct of indirect, geen ander voordeel mag genieten uit zijn positie van curator dan de beloning die hij voor zijn curatorschap ontvangt. Vervolgens worden enkele gevallen van belangenconflicten in het bijzonder genoemd. De curator mag in de eerste plaats geen giften van de onder curatele gestelde aannemen (onderdeel a). Juist omdat de betrokkene niet handelingsbekwaam is, zou de curator immers niet alleen de gift aanvaarden, maar de facto ook verlenen. Hetzelfde geldt voor het kopen van goederen van de onder curatele gestelde (onderdeel b). Indien de curator de auto van de betrokkene zou kopen, is hij tegelijkertijd koper en verkoper. Men vergelijke de algemene regel inzake Selbsteintritt in artikel 68 van Boek 3 BW: «Tenzij anders is bepaald, kan een gevolmachtigde slechts dan als wederpartij van de volmachtgever optreden, wanneer de inhoud van de te verrichten rechtshandeling zo nauwkeurig vaststaat, dat strijd tussen beider belangen uitgesloten is.»

Indien de betrokkene een uiterste wilsbeschikking in de vorm van een testament heeft gemaakt met de curator als begunstigde, en de curator heeft hier weet van, kan dit de invulling van zijn curatorschap beïnvloeden. Om de belangenbehartiging zuiver te houden, mag de curator geen voordeel trekken uit de uiterste wilsbeschikking die de onder curatele gestelde gedurende zijn curatele heeft gemaakt (onderdeel c). Deze eis is ontleend aan artikel 59 van Boek 4 BW, dat hetzelfde verlangt van beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg. Ondanks zijn handelingsonbekwaamheid kan een onder curatele gestelde immers onder bepaalde voorwaarden toch een uiterste wilsbeschikking maken (zie artikel 55 van Boek 4 BW).

In de praktijk komt het voor dat een bank of een notaris ook bewindvoerder is. Artikel 9 staat aan die situatie niet in de weg. In artikel 11, negende lid, worden banken, notarissen, gerechtsdeurwaarders en accountants vrijgesteld van een deel van het accountantsonderzoek. Onderdeel d bepaalt dat de curator geen voordeel geniet van enige opdracht die hij aan zichzelf of een derde verstrekt in het kader van zijn curatorschap. Gedacht kan worden aan de situatie dat de curator een keuze moet maken voor bepaalde dienstverleners, bijvoorbeeld bij het openen van een bankrekening of het afsluiten van een zorgverzekering. Indien de curator zelf dergelijke diensten verleent of provisie krijgt voor het aanbrengen van nieuwe klanten, heeft de curator een eigen belang dat het handelen in het belang van de betrokkene kan vertroebelen. Een curator mag evenmin (mede) de belangen van schuldeisers behartigen. Om die reden mag een Wsnp-bewindvoerder van een persoon niet worden benoemd tot curator of bewindvoerder van diezelfde persoon (vgl. artikel 383 en 435, zesde lid, van Boek 1 BW). Voor gerechtsdeurwaarders geldt dat zij niet tevens als incassobureau mogen fungeren voor schuldeisers van de onder curatele gestelde. De kantonrechter die een curator met een «nevenfunctie» benoemt, kan bijvoorbeeld handelingen op grond van artikel 441, tweede lid, onder f, aanwijzen die de machtiging van de kantonrechter behoeven. Men vergelijke de uitspraak van de rechtbank Maastricht, sector kanton van 6 juni 2012, LJN: BW7883, over een bewindvoerder die tevens als advocaat in zijn bewindsdossiers optrad.

Mede naar aanleiding van de consultatie bevat het tweede lid een nadere invulling van het begrip «indirect voordeel» voor de curator. Het gaat om (rechts)personen met wie de curator een bijzondere band heeft: a) personen door wie de curator zijn taak uitoefent, b) de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel, ouder, kind, broer of zuster van de curator, c) voor zover de curator een rechtspersoon is, de bestuurder, commissaris of aandeelhouder van de curator, en d) rechtspersonen verbonden met curator, doordat: i) de curator meer dan de helft van de stemrechten in de algemene vergadering van de rechtspersoon kan uitoefenen, dan wel meer dan de helft van de bestuurders of van de commissarissen van de rechtspersoon kan benoemen of ontslaan, ii) de rechtspersoon en de curator deel uitmaken van een groep in de zin van artikel 24b van Boek 2 BW, of iii) de curator bestuurder of commissaris is van de rechtspersoon. Deze opsomming beoogt te verduidelijken in welke gevallen een voordeel voor de curator aannemelijk wordt geacht.

Het derde lid verklaart de vorige leden van toepassing op bewindvoerders en mentoren.

Artikel 10

Artikel 10 stelt enkele eisen aan de administratie van de curator. Op grond van artikel 15i van Boek 3 BW geldt een administratieplicht voor een ieder die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefent. Dit geldt ook voor rechtspersonen op basis van artikel 10 van Boek 2 BW. In de wet is deze plicht uitgebreid naar alle curatoren, bewindvoerders en mentoren. Reden hiervoor is dat een curator financieel gezond moet zijn om het curatorschap goed te kunnen vervullen. Door het voeren van een administratie is de financiële situatie van de curator inzichtelijk. Dit is nuttig voor de kantonrechter, wanneer hij bijvoorbeeld voor de beslissing staat om de curator in een nieuw geval te benoemen.

Het eerste lid verplicht de curator om zijn administratie zodanig in te richten, dat hij jaarlijks een overzicht heeft van enige voor de bedrijfsvoering relevante gegevens. Het gaat om het aantal onder curatele gestelden (onderdeel a), het aantal personen door wie de curator zijn taken uitoefent (onderdeel b), en eventuele zijn overige zakelijke activiteiten (onderdeel c). Het komt bijvoorbeeld voor dat een curator tevens actief is in het budgetbeheer. Deze gegevens zijn voor de kantonrechter bruikbaar bij de beoordeling of een curator ruimte heeft voor uitbreiding van zijn curatorschappen of om vast te stellen of er een verhoogd risico van belangenverstrengeling optreedt (vgl. artikel 9).

Niet is overgenomen het advies van de Raad voor de rechtspraak en de suggestie van de BPBI om eisen te stellen aan de solvabiliteit. De reden hiervoor is dat de controle van de solvabiliteit door de accountant een momentopname is, terwijl de situatie weer anders kan zijn op het moment dat de kantonrechter de accountantsverklaring van de curator ontvangt. Ik acht het overleggen van de accountantsverklaring inzake de boekhoudplicht in dat opzicht voldoende informatief voor de kantonrechter.

Daarnaast wordt de curator verplicht zijn administratie inzake de klachten op orde te hebben. De curator moet bijhouden hoeveel klachten er per jaar zijn ingediend, afgehandeld en gegrond verklaard. Tevens dient de curator melding te maken van een aanpassing van zijn werkwijze, indien een klacht daartoe aanleiding heeft gegeven, zo bepaalt het tweede lid. Op deze wijze wordt inzichtelijk op welke wijze de curator omgaat met de klachten en wat hij doet om deze in het vervolg te voorkomen.

Het derde lid verklaart de vorige leden van overeenkomstige toepassing op bewindvoerders en mentoren.

Artikel 11

Zoals in het algemeen deel vermeld, voorziet de wet in een verslag en verklaring van de accountant over het voldoen aan de kwaliteitseisen en verplichtingen. Artikel 383, achtste lid, van Boek 1 BW bepaalt daartoe dat er nadere regels kunnen worden gesteld omtrent de vorm en inhoud van de verklaring en het verslag, alsmede de wijze van overlegging aan de kantonrechter. Artikel 11 van dit besluit biedt de uitwerking daarvan.

Het eerste lid maakt duidelijk dat het de curator is die opdracht verleent aan een accountant als bedoeld in als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 BW. De kosten van de verklaring komen derhalve voor rekening van de curator. In de ministeriële regeling voor de beloning van de curator zal met deze kosten rekening worden gehouden.

Het onderzoek van de accountant omvat in de eerste plaats het voldoen aan de in het besluit neergelegde kwaliteitseisen inzake de bedrijfsvoering, dat wil zeggen de dossiervorming (artikel 7), de werkprocessen (artikel 8), de belangenverstrengeling (artikel 9) en de overige gegevens die uit de administratie blijken (artikel 10). In de tweede plaats dient de accountant te onderzoeken of de curator een aparte bankrekening voor de onder curatele gestelde heeft geopend en van deze rekening gebruik maakt (artikel 386, derde lid). In de derde plaats onderzoekt de accountant de balans en de staat van baten en lasten (artikel 383, achtste lid, onderdeel c, van Boek 1 BW). Voor curatoren die een rechtspersoon zijn als bedoeld in artikel 360 van Boek 2 BW gelden daarenboven de voorschriften met betrekking tot de jaarrekening en het jaarverslag van titel 9 van Boek 2 BW.

Het tweede lid bepaalt ten aanzien van enkele eisen dat deze steekproefsgewijs kunnen worden gecontroleerd. Het gaat om de eisen inzake de dossiervorming (artikel 7) en bedrijfsvoering (artikel 8), alsmede de gescheiden bankrekening (artikel 386, derde lid, van Boek 1 BW). De steekproef dient ten minste 10 dossiers en, voor zover er meer dan 100 dossiers zijn, tien procent van de dossiers te omvatten, tot ten hoogste 100 dossiers. De kwaliteitsverordening van de BPBI bevat eveneens voorschriften voor de omvang van de steekproef. Voor beginnende curatoren geldt dat de accountant slechts dossiers kan onderzoeken, voor zover deze er zijn. Indien er nog geen dossiers zijn, vermeldt de accountant dat in zijn verslag op de voet van het derde lid.

In het derde lid wordt bepaald dat de accountant zijn bevindingen omtrent de wijze waarop aan de in artikel 7 tot en met 10 gestelde eisen en de in artikel 386, derde lid, bedoelde verplichting is voldaan, weergeeft in het verslag, bedoeld in artikel 383, achtste lid, onderdeel b, van Boek 1 BW. In het concept besluit werd uitgegaan van «verklaring». Uit gesprekken met de NBA bleek dat de term «verklaring» door accountants uitsluitend wordt gebruikt voor een onderzoek naar financiële informatie. Daarom is in de eerdergenoemde tweede nota van wijziging voorgesteld dat de curator, bewindvoerder of mentor een verklaring overlegt van de accountant ten aanzien van de jaarrekening en een verslag van zijn bevindingen omtrent de wijze waarop de kandidaat aan de eisen inzake de bedrijfsvoering voldoet. Ook in de BPBI kwaliteitsverordening is een rapport van feitelijke bevindingen van de accountant verplicht gesteld.

Het vierde lid ziet op de verklaring van de accountant inzake de balans en de staat van baten en lasten, dan wel de jaarrekening. Artikel 393, derde tot en met zesde lid, van Boek 2 BW is van overeenkomstige toepassing verklaard met betrekking tot de balans en de staat van baten en lasten. Dat betekent dat de accountant onderzoekt of de balans en de staat van baten en lasten een zodanig inzicht geeft, dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat, alsmede, voor zover de aard van de balans en de staat van baten en lasten dat toelaat, over de solvabiliteit en liquiditeit van de curator. De accountant brengt omtrent zijn onderzoek verslag uit en geeft de uitslag van zijn onderzoek weer in een verklaring omtrent de getrouwheid van de balans en de staat van baten en lasten. Deze verklaring heeft de vorm van een goedkeurende verklaring, verklaring met een beperking, afkeurende verklaring, of een verklaring van oordeelonthouding. De accountant ondertekent en dagtekent de accountantsverklaring. Indien de accountantsverklaring omtrent de jaarrekening overeenkomstig titel 9 van Boek 2 BW geschiedt, volstaat deze verklaring.

Het vijfde lid is eveneens ontleend aan het deskundigenonderzoek, bedoeld in artikel 393, vijfde lid, van Boek 2 BW. Het verslag, bedoeld in het derde lid, omvat ten minste: het verslagjaar waarop het onderzoek betrekking heeft (onderdeel a), een beschrijving van de reikwijdte van het onderzoek, waarin ten minste wordt vermeld welke vaktechnische standaarden in acht zijn genomen en welke steekproeven zijn genomen (onderdeel b), eventueel een vermelding van de gebleken tekortkomingen naar aanleiding van het onderzoek (onderdeel c), en een vermelding van de verbeteringen die noodzakelijk zijn om aan de in het derde lid bedoelde eisen en verplichtingen te voldoen (onderdeel d). Op deze wijze weet de curator niet alleen wat hij niet goed doet, maar ook wat hij moet doen om zijn bedrijfsvoering te verbeteren.

Zoals in het algemeen deel van de toelichting beschreven, omvat het onderzoek van de accountant niet alle eisen, maar uitsluitend de eisen inzake de bedrijfsvoering die voor de accountant goed te onderzoeken zijn. Mede naar aanleiding van de consultatie en na overleg met de NBA is in het besluit verduidelijkt wat nu precies van de accountant wordt verlangd. Met de beschrijving van de reikwijdte van het onderzoek maakt de accountant een rapport van feitelijke bevindingen op ten aanzien van de door hem onderzochte eisen. Zo kan hij bijvoorbeeld constateren dat in 2 van de door hem onderzochte 15 dossiers een boedelbeschrijving ontbreekt. De reden dat geen oordeel van de accountant wordt gevraagd over de door hem onderzochte eisen is, dat een accountant pas een goedkeurende verklaring zal afgeven als hij voldoende zekerheid heeft dat de curator aan de gestelde eisen voldoet. Dit vergt een veel dieper – en dus ook kostbaarder onderzoek.

Het zesde lid bepaalt dat de accountant het verslag, bedoeld in het derde lid, ondertekent en dagtekent.

Het zevende lid verklaart de vorige leden van overeenkomstige toepassing op bewindvoerders. De verplichting tot het openen van een afzonderlijke bankrekening staat voor bewindvoerders in artikel 436, vierde lid, van Boek 1 BW.

Het achtste lid bevat een bijzondere regeling voor mentoren. Ook voor mentoren is een verklaring van een accountant vereist inzake de balans en de staat van baten en lasten. Voor mentoren gelden lichtere eisen aan het onderzoek dan voor curatoren en bewindvoerders. Daartoe wordt aangesloten bij de Regeling verslaggeving Wet Toelatingen Zorginstellingen, op grond waarvan een zorginstelling met een omzet van minder dan één miljoen euro per jaar en minder dan tien fte personeel kan volstaan met samenstellingsverklaring van een accountant in plaats van een verklaring als bedoeld in artikel 393, vijfde lid, van Boek 2 BW . Gelet op het feit dat mentoren de niet-vermogensrechtelijke belangen van betrokkenen behartigen is er geen aanleiding om zwaardere eisen te stellen aan mentoren dan aan zorginstellingen. In het concept besluit was ook voor mentoren accountantscontrole op de bedrijfsvoering verplicht gesteld. In de consultatie is erop gewezen dat mentoren geen vermogen beheren en dat de zorginhoudelijke punten van de bedrijfsvoering beter door een door de kantonrechter benoemde deskundige kunnen worden gecontroleerd, tegen lagere kosten dan een accountant. Aan deze bezwaren is gehoor gegeven. Dit sluit aan bij de zich ontwikkelende praktijk dat een commissie van onafhankelijke deskundigen de bedrijfsvoering van regionale stichtingen mentorschap toetst.

In het negende lid worden enkele categorieën bedrijven en beroepen vrijgesteld van het accountantsonderzoek naar de werkprocessen. Het gaat om banken, notarissen, deurwaarders en accountants. Reden hiervoor is dat de betrokken bedrijven en beroepen reeds op andere wijze aan toezicht onderworpen zijn door De Nederlandsche Bank, Bureau financieel toezicht respectievelijk de Autoriteit Financiële Markten. Het onderzoek naar de dossiervorming en bedrijfsvoering is specifiek voor curatoren, bewindvoerders en mentoren. Dit wordt niet reeds in ander verband gecontroleerd. Daarom moeten ook de genoemde instellingen en beroepsbeoefenaren de bevindingen van de accountant hieromtrent overleggen. Op grond van het voorgestelde artikel 383, negende lid, en 435, negende lid, zijn banken, notarissen, gerechtsdeurwaarders en accountants vrijgesteld van het overleggen van de accountantsverklaring.

Artikel 12

Artikel 12 voorziet in de benoeming van een deskundige door de kantonrechter, op verzoek van de mentor of ambtshalve. De benoeming vertoont gelijkenissen met de algemene benoeming van een deskundige in artikel 194 e.v. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Een verschil is dat de kantonrechter in dit besluit niet de opdrachtgever is voor het deskundigenbericht. De mentor is de opdrachtgever (vgl. artikel 11, achtste lid). De kantonrechter benoemt de deskundige, opdat deze in aanmerking kan komen voor een opdracht van een mentor om te onderzoeken of de mentor voldoet aan bepaalde kwaliteitseisen.

De beoogde gang van zaken is als volgt: een mentor kan de kantonrechter verzoeken om benoeming van een of meer deskundigen. Indien deze zijn benoemd, kan de mentor vervolgens opdracht verlenen aan deze deskundigen tot het onderzoek met betrekking tot de in artikel 7 tot en met 10 gestelde eisen. De mentor kan ook een door de kantonrechter reeds benoemde deskundige deze opdracht verlenen. Deze werkwijze zal naar verwachting in de praktijk leiden tot het ontstaan van een lijst van benoemde deskundigen bij de kantonrechter. Uit deze lijst kan de kantonrechter ook putten indien hij ambtshalve een deskundige wil benoemen. Voor het geval de vereiste deskundigheid regionaal of landelijk schaars vertegenwoordigd blijkt te zijn, wordt het aan de rechterlijke macht overgelaten om – zo nodig – aanbevelingen voor kantonrechters te formuleren die tot een doelmatige, boven arrondissementale inzet van de schaarse deskundigheid kunnen leiden. Op grond van artikel 459, tweede lid, van Boek 1 BW kan de kantonrechter ten aanzien van verschillende onderdelen van het verslag een ander tijdstip van overlegging bepalen.

Het tweede lid bepaalt dat de benoeming voor ten hoogste drie jaren geldt. Deze beperking is ingegeven door de gedachte dat de onafhankelijkheid van de deskundige wordt bevorderd indien de kantonrechter periodiek beoordeelt of de deskundige voor herbenoeming in aanmerking komt. Een deskundige kan onbeperkt worden herbenoemd, telkens voor ten hoogste drie jaren.

Op grond van het derde lid is de deskundige die zijn benoeming heeft aanvaard, verplicht de opdrachten die uit de benoeming voortvloeien onpartijdig en naar beste weten te volbrengen. Een vergelijkbare verplichting staat in artikel 198, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Omdat de benoeming tot deskundige in dit besluit niet gepaard gaat met een opdracht van de kantonrechter tot een bericht zoals bij de deskundigenbenoeming in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, geldt de verplichting voor de opdrachten die uit de benoeming voortvloeien. Het is de mentor die opdracht verleent aan de door de kantonrechter benoemde deskundige (zie artikel 11, achtste lid). De bepalingen inzake de overeenkomst van opdracht (artikel 400 e.v. van Boek 7 BW) zijn van toepassing.

Artikel 13

Artikel 13 bevat nadere regels omtrent de overlegging van de verklaringen en van het verslag, bedoeld in het voorgestelde artikel 383, achtste lid van Boek 1 BW. Het eerste lid verplicht de curator tot het overleggen van zijn verklaring dat hij aan de gestelde eisen en verplichtingen voldoet, vergezeld van de stukken die dienen ter bewijs (VOG, diploma en overige relevante gegevens.

Het tweede lid ziet op het overleggen van het verslag en de verklaring van de accountant. Indien de curator in het kader van zijn aanstaande benoeming de verklaringen en het verslag dient te overleggen, zal hij dat doen bij de kantonrechter die hem zal benoemen. Vervolgens is de curator op grond van artikel 386, eerste lid, vierde volzin, van het wetsvoorstel gehouden om jaarlijks een dergelijke verklaring te overleggen. Deze jaarlijkse overlegging van de verklaring zal tegelijkertijd kunnen plaatsvinden met het indienen van de rekening en verantwoording. Het eerste en tweede lid bepalen derhalve dat de curator de verklaringen en het verslag overlegt aan de kantonrechter die hem benoemt, dan wel de kantonrechter ten overstaan van wie hij rekening en verantwoording aflegt.

Om te voorkomen dat een curator die meerdere personen onder zijn hoede heeft, bij verschillende kantonrechters verklaringen en verslagen moet overleggen, bepaalt het tweede lid dat, indien de curator in de twaalf maanden voorafgaande aan zijn benoeming dan wel aan het indienen van de rekening en verantwoording, reeds de vereiste documenten heeft overgelegd, hij bij zijn benoeming dan wel bij de rekening en verantwoording de datum van de overlegging vermeldt, alsmede bij welke kantonrechter hij de documenten heeft overgelegd. Op deze wijze kan de tweede kantonrechter bij de eerste kantonrechter nagaan wat de inhoud van de documenten is.

In het concept besluit werd hetzelfde beoogd, maar was dit anders geformuleerd. Met de huidige redactie wordt beter duidelijk gemaakt wat nu precies van de curator wordt verwacht.

Het vierde lid biedt de curator die niet volledig voldoet aan de kwaliteitseisen enig respijt. De kantonrechter heeft in dat geval de mogelijkheid om binnen drie maanden een nieuwe verklaring of nieuw verslag te verlangen. Het ligt in de rede dat de kantonrechter hiertoe uitsluitend overgaat, indien hij meent dat de gesignaleerde tekortkomingen op korte termijn verbetering vergen en binnen drie maanden hersteld kunnen zijn. De door de accountant vermelde noodzakelijke verbeteringen (tweede lid, onderdeel d) kunnen daarbij behulpzaam zijn. Indien de curator heeft nagelaten een verklaring of verslag te overleggen, of indien de verklaring of het verslag inhoudt dat niet wordt voldaan aan één of meer van de gestelde eisen, komt hij niet voor benoeming in aanmerking. Het niet voldoen aan de kwaliteitseisen vormt tevens een grond voor ontslag.

Het vijfde en zesde lid verklaren de vorige leden van overeenkomstige toepassing op bewindvoerders en mentoren. Aangezien een mentor geen rekening en verantwoording indient, wordt voor de overlegging aangeknoopt bij de kantonrechter ten overstaan van wie hij het verslag overlegt (artikel 459, tweede lid, van Boek 1 BW). Tevens is voor mentoren de termijn voor het hebben overlegd van de accountantsverklaring gesteld op 24 maanden in plaats van 12 maanden.

Het zevende lid bevat een vrijstelling van het overleggen van de VOG en het vereiste diploma voor banken, notarissen, gerechtsdeurwaarders en accountants, omdat door De Nederlandse Bank, Bureau financieel toezicht en de Autoriteit Financiële Markten al toezicht wordt uitgeoefend.

Artikel 14

De wet bevat de mogelijkheid om voor verschillende onderdelen verschillende tijdstippen van inwerkingtreding te voorzien (artikel VI Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap). Bij de inwerkingtreding van de wet kan een onderscheid worden gemaakt tussen de leden van de artikelen die de grondslag voor dit besluit vormen en de overige leden van de artikelen. De inwerkingtreding van het besluit is om die reden gekoppeld aan de volledige inwerkingtreding van artikel I, onderdeel E, onder 2, zevende tot en met negende lid van artikel 383, onderdeel P, zevende tot en met negende lid van artikel 435, onderdeel AA, onder 3, van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap. De inwerkingtreding is voorzien voor 1 april 2014.

Artikel 15

Artikel 16 geeft aan hoe het besluit moet worden geciteerd: Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven