33 054 Wijziging van enige bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek inzake curatele, onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen en mentorschap ten behoeve van meerderjarigen en enige andere bepalingen (Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap)

Nr. 8 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 31 oktober 2012

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. Het in onderdeel E voorgestelde artikel 383 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het (nieuwe) vijfde lid, onder f, onder 2°, wordt de zinsnede «maken deel uit» vervangen door: deel uitmaken.

2. Aan het zevende lid wordt, onder vervanging van de punt door een komma, toegevoegd: alsmede aan de verplichtingen bedoeld in artikel 386, derde lid, en in artikel 15i van boek 3.

3. Het achtste lid komt te luiden:

8. De persoon, bedoeld in het zevende lid, overlegt aan de rechter die hem benoemt:

  • a. zijn verklaring dat hij aan de in het zevende lid bedoelde kwaliteitseisen en verplichtingen voldoet,

  • b. een verslag van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2, van diens bevindingen over de wijze waarop aan de eisen en verplichtingen wordt voldaan, en

  • c. een verklaring van de accountant omtrent de balans en staat van baten en lasten, bedoeld in artikel 10 van boek 2, dan wel, voor zover van toepassing, omtrent de jaarrekening overeenkomstig titel 9 van boek 2. Artikel 396, zevende lid, van boek 2 is ten aanzien van artikel 393 lid 1 niet van toepassing.

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de vorm en de inhoud van de verklaringen en het verslag, alsmede de wijze van overlegging. Toont de persoon aan dat hij in de twaalf maanden voorafgaande aan zijn benoeming de verklaringen en het verslag reeds aan de rechter heeft overgelegd, dan is hij van de overlegging vrijgesteld.

4. Het negende lid komt te luiden:

9. Van de overlegging van de in het achtste lid bedoelde verklaring van de accountant zijn vrijgesteld:

  • a. zij die een financiële onderneming zijn die ingevolge de Wet op het financieel toezicht het bedrijf van bank mogen uitoefenen,

  • b. notarissen,

  • c. gerechtsdeurwaarders,

  • d. accountants.

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de in de vorige zin bedoelde ondernemingen en beroepsbeoefenaren geheel of gedeeltelijk worden vrijgesteld van de in het zevende lid bedoelde eisen inzake de werving, scholing en bedrijfsvoering.

b. De vierde volzin van het in onderdeel G voorgestelde eerste lid van artikel 386 komt te luiden: De curator, bedoeld in artikel 383, zevende lid, legt jaarlijks de verklaringen en het verslag over, bedoeld in artikel 383, achtste lid.

c. Het in onderdeel J voorgestelde artikel 391 komt te luiden:

Artikel 391

1. Door een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen orgaan wordt een openbaar register gehouden, waarin rechtsfeiten worden aangetekend die betrekking hebben op curatele en op bewind als bedoeld in titel 19. In het register worden, voor iedere curatele en ieder in te schrijven bewind afzonderlijk, met vermelding van de dagtekening, ingeschreven:

  • de naam en geboortedatum van de onder curatele gestelde en de rechthebbende;

  • een uittreksel van de rechterlijke beslissingen, waarbij de curatele of het bewind wegens verkwisting dan wel het hebben van problematische schulden wordt ingesteld, verlengd of opgeheven;

  • een uittreksel van de rechterlijke beslissingen, waarbij, voor zover de rechter zulks overeenkomstig artikel 436, derde lid, derde volzin, heeft bepaald, het bewind wegens een lichamelijke of geestelijke toestand wordt ingesteld, verlengd of opgeheven;

  • de grond waarop de curatele is ingesteld;

  • voor zover van toepassing, de datum waarop de curatele of het bewind eindigt;

  • een uittreksel van de rechterlijke beslissingen, waarbij een curator of bewindvoerder wordt benoemd, geschorst of ontslagen;

  • de naam en woonplaats van de curator of curatoren en de bewindvoerder of bewindvoerders en de taakverdeling, voor zover de rechter deze heeft vastgesteld.

2. Een ieder heeft kosteloze inzage in het register en kan tegen betaling een uittreksel daaruit verkrijgen, met inachtneming van het bij of krachtens de Wet griffierechten burgerlijke zaken bepaalde.

3. De griffier van de rechtbank geeft de in het eerste lid, onder 1° tot en met 7° genoemde gegevens, alsmede het bericht van het overlijden van de onder curatele gestelde dan wel rechthebbende, door aan het in het eerste lid bedoelde orgaan ten behoeve van het in het eerste lid genoemde register.

4. Het einde van de curatele en het bewind door het verstrijken van de tijdsduur waarvoor de maatregel is ingesteld, leidt tot doorhaling van de inschrijving in het openbaar register op de dag na het verstrijken van de tijdsduur. Een beschikking tot opheffing van de curatele of het bewind leidt tot doorhaling van de inschrijving in het openbaar register op het tijdstip waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Het overlijden van de onder curatele gestelde of de rechthebbende leidt tot doorhaling van de inschrijving in het openbaar register, nadat de griffie van de rechtbank het bericht van het overlijden heeft ontvangen.

d. Het in onderdeel P voorgestelde artikel 435 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het zesde lid worden de onderdelen k en l vernummerd tot h en i.

2. In het zesde lid, onder h (nieuw), wordt «onder curatele gestelde» telkens vervangen door: rechthebbende.

3. In het zesde lid, onder i (nieuw), onder 2°, wordt de zinsnede «maken deel uit» vervangen door: deel uitmaken.

4. Aan het zevende lid wordt, onder vervanging van de punt door een komma, toegevoegd: alsmede aan de verplichtingen bedoeld in artikel 436, vierde lid, en artikel 15i van boek 3.

5. Het achtste lid komt te luiden:

8. De persoon, bedoeld in het zevende lid, overlegt aan de rechter die hem benoemt:

  • a. zijn verklaring dat hij aan de in het zevende lid bedoelde kwaliteitseisen en verplichtingen voldoet,

  • b. een verslag van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2, van diens bevindingen over de wijze waarop aan de eisen en verplichtingen wordt voldaan, en

  • c. een verklaring van de accountant omtrent de balans en staat van baten en lasten, bedoeld in artikel 10 van boek 2, dan wel, voor zover van toepassing, omtrent de jaarrekening overeenkomstig titel 9 van boek 2. Artikel 396, zevende lid, van boek 2 is ten aanzien van artikel 393 lid 1 niet van toepassing.

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de vorm en de inhoud van de verklaringen en het verslag, alsmede de wijze van overlegging. Toont de persoon aan dat hij in de twaalf maanden voorafgaande aan zijn benoeming de verklaringen en het verslag reeds aan de rechter heeft overgelegd, dan is hij van de overlegging vrijgesteld.

6. Het negende lid komt te luiden:

9. Van de overlegging van de in het achtste lid bedoelde verklaring van de accountant zijn vrijgesteld:

  • a. zij die een financiële onderneming zijn die ingevolge de Wet op het financieel toezicht het bedrijf van bank mogen uitoefenen,

  • b. notarissen,

  • c. gerechtsdeurwaarders,

  • d. accountants.

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de in de vorige zin bedoelde ondernemingen en beroepsbeoefenaren geheel of gedeeltelijk worden vrijgesteld van de in het zevende lid bedoelde eisen inzake de werving, scholing en bedrijfsvoering.

e. In de in onderdeel Q voorgestelde toevoeging aan het derde lid van artikel 436 wordt de zinsnede «als bedoeld in de artikelen 432 en 433, tweede lid» vervangen door: tot onderbewindstelling wegens een lichamelijke of geestelijke toestand, voor zover het bewind alle goederen betreft, die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.

f. Het in onderdeel U voorgestelde vierde lid van artikel 445 komt te luiden:

4. De bewindvoerder, bedoeld in artikel 435, zevende lid, legt jaarlijks de verklaringen en het verslag over, bedoeld in artikel 435, achtste lid.

g. Het in onderdeel AA voorgestelde artikel 452 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het zesde lid, onder d, wordt «onder curatele gestelde» telkens vervangen door: betrokkene.

2. In het zesde lid, onder e, onder 2°, wordt de zinsnede «maken deel uit» vervangen door: deel uitmaken.

3. In het derde onderdeel komt de aanhef te luiden:

Na het zesde lid worden, onder vernummering van het zevende tot tiende lid, drie leden ingevoegd, luidende:

4. Aan het zevende lid wordt, onder vervanging van de punt door een komma, toegevoegd: alsmede aan de verplichtingen bedoeld in artikel 15i van boek 3.

5. Het achtste lid komt te luiden:

8. De persoon, bedoeld in het zevende lid, overlegt aan de rechter die hem benoemt:

  • a. zijn verklaring dat hij aan de in het zevende lid bedoelde kwaliteitseisen en verplichtingen voldoet,

  • b. een verslag van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2, dan wel van een door de kantonrechter benoemde deskundige, van diens bevindingen over de wijze waarop aan de eisen wordt voldaan, en

  • c. een verklaring van de accountant omtrent de balans en staat van baten en lasten, bedoeld in artikel 10 van boek 2, dan wel, voor zover van toepassing, omtrent de jaarrekening overeenkomstig titel 9 van boek 2. Artikel 396, zevende lid, van boek 2 is ten aanzien van artikel 393 lid 1 niet van toepassing.

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de vorm en de inhoud van de verklaringen en het verslag, de benoeming van de deskundige, alsmede de wijze van overlegging. Toont de persoon aan dat hij in de twaalf maanden voorafgaande aan zijn benoeming de verklaringen en het verslag reeds aan de rechter heeft overgelegd, dan is hij van de overlegging vrijgesteld.

6. Het negende lid komt te vervallen en het tiende lid wordt vernummerd tot negende lid.

h. Het in onderdeel BB voorgestelde artikel 459, tweede lid, komt te luiden:

2. De mentor, bedoeld in artikel 452, zevende lid, legt jaarlijks de verklaringen en het verslag over, bedoeld in artikel 452, achtste lid.

i. In het in onderdeel DD voorgestelde artikel 461, tweede lid, wordt «artikel 432» vervangen door: artikel 451.

j. In het in onderdeel EE voorgestelde artikel 462, tweede lid, wordt «artikel 452» vervangen door: artikel 451.

B

Artikel II komt te luiden:

ARTIKEL II

Het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 24, tweede lid, onder b, van boek 3 wordt «curateleregister» vervangen door: curatele- en bewindregister.

2. In artikel 55, eerste en tweede lid, van boek 4 wordt «geestelijke stoornis» vervangen door: lichamelijke of geestelijke toestand.

C

Artikel III komt te luiden:

ARTIKEL III

In artikel 48, eerste lid, onder c, van de Wet op het consumentenkrediet wordt de zinsnede «ingevolge de Faillissementswet aangesteld» vervangen door: ingevolge de Faillissementswet of ingevolge artikel 383, zevende lid, dan wel artikel 435, zevende lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

D

Na artikel III wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IIIa

De Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 41, eerste lid, wordt «curateleregister» vervangen door: curatele- en bewindregister.

2. Artikel 56, eerste lid, komt te luiden:

1. De griffier van de rechtbank die in het curatele- en bewindregister melding heeft gemaakt van een rechterlijke uitspraak waarbij met betrekking tot een persoon een voorziening in de curatele is getroffen, doet daarvan mededeling aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van inschrijving, dan wel indien deze onbekend is, aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de rechtbank is gevestigd, onder vermelding welke persoon het betreft en de datum waarop de rechtsgeldigheid van de voorziening ingaat.

TOELICHTING

Een aantal onderdelen van deze nota van wijziging ziet op het herstel van foutieve verwijzingen en vormt geen inhoudelijke wijziging (onderdelen A.a.1, A.d.1, 2 en 3, A.g.1. 2 en 3, A.i, A.j, B.2 en C). Deze wijzigingen zullen niet worden toegelicht. De inhoudelijke wijzigingen worden voorgesteld naar aanleiding van de voorbereiding van het besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren en van de wijziging van het besluit curateleregister. In beide gevallen wordt een deel van de nadere uitwerking die bij besluit is voorzien, thans in de wet neergelegd.

Bij de voorbereiding van de wijziging van het besluit curateleregister is naar voren gekomen dat behoefte bestaat aan een register dat qua opzet en werking meer aansluit bij de artikelen 19 en 19a van de Faillissementswet. Het is voor de gebruikers van het register – zowel raadplegers als medewerkers van de griffie – eenvoudiger om deze systematiek te hanteren. Om die reden loopt de tekst van het thans voorgestelde artikel 391 meer synchroon met de artikelen 19 en 19a van de Faillissementswet. Het besluit curateleregister kan daarmee worden ingetrokken. Over deze wijziging is advies gevraagd aan de Raad voor de rechtspraak. De Raad onderschrijft de strekking van de voorgestelde wijziging en heeft enkele aandachtspunten, waarop in de artikelsgewijze toelichting wordt ingegaan. Het advies van de Raad voor de rechtspraak wordt als bijlage bij deze nota van wijziging meegezonden.*)

Doel van het besluit kwaliteitseisen is om tegen redelijke kosten adequaat toezicht op de kwaliteit van curatoren, bewindvoerders en mentoren te bewerkstelligen. Het conceptbesluit plus toelichting, waarover internetconsultatie heeft plaatsgevonden, is verzonden als bijlage bij de nota naar aanleiding van het verslag. Mede naar aanleiding van de reacties in de consultatie en de daaropvolgende gesprekken met de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) en andere deskundigen ter voorbereiding van het besluit kwaliteitseisen curatoren, bewindvoerders en mentoren, wordt een aantal wijzigingen voorgesteld ten opzichte van het systeem zoals neergelegd in het wetsvoorstel en het conceptbesluit. Dit heeft voornamelijk te maken met de controleerbaarheid van de eisen, de wijze waarop de betrokkenheid van de accountant wordt vormgegeven en de positie van de door de kantonrechter benoemde deskundige.

In het besluit zal de controle op het voldoen aan de kwaliteitseisen op verschillende wijze worden vormgegeven, waarbij uitgangspunt is dat de intensiteit van de controle past bij de aard van de eis. Een persoon die drie personen of meer onder zijn hoede heeft, komt slechts voor benoeming tot curator, bewindvoerder of mentor in aanmerking, indien hij bij de kantonrechter verklaart dat hij aan de gestelde kwaliteitseisen voldoet. Ter onderbouwing van deze verklaring dient hij bewijsstukken te overleggen in de vorm van de verklaring omtrent het gedrag en een diploma van de behaalde opleiding. Het wordt niet nodig geacht dat de accountant dit controleert, omdat de kantonrechter dit eenvoudig zelf kan doen.

Met betrekking tot de eisen inzake de omgang, bejegening en communicatie met de betrokkene (onder meer over het vastleggen van afspraken, de contactmomenten, de klachtenregeling) wordt evenmin betrokkenheid van de accountant voorgesteld. In de eerste plaats zou dit een meer diepgaand onderzoek vergen op een terrein waar de accountant geen specifieke deskundigheid bezit. De kosten van een dergelijk onderzoek acht ik niet in verhouding tot de baten staan. In de tweede plaats zien de klachten van betrokkenen vaak op de communicatie en bejegening. De kantonrechter die dergelijke klachten ontvangt, is mitsdien al op de hoogte van eventuele misstanden. Een jaarlijks onderzoek voor iedere curator, bewindvoerder en mentor hiernaar is derhalve niet nodig. Het staat een kantonrechter die herhaaldelijk klachten ontvangt van betrokkenen over de slechte bereikbaarheid of onheuse bejegening van de curator, bewindvoerder of mentor, vrij om op de voet van artikel 194 tot en met 200 en 284 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een deskundigenbericht te verlangen over de vraag of de curator, bewindvoerder of mentor aan deze eisen voldoet.

Met betrekking tot de eisen inzake de bedrijfsvoering geldt het volgende. Uit gesprekken met de NBA bleek dat de term «verklaring» door accountants uitsluitend wordt gebruikt voor een onderzoek naar financiële informatie. Daarom wordt in deze nota van wijziging voorgesteld dat de kandidaat-curator, bewindvoerder of mentor een verklaring overlegt van de accountant ten aanzien van de jaarrekening en een verslag van zijn bevindingen omtrent de wijze waarop de kandidaat aan de eisen inzake de bedrijfsvoering voldoet. Ook in de BPBI kwaliteitsverordening is een rapport van feitelijke bevindingen van de accountant verplicht gesteld.

Mede naar aanleiding van de reactie van Mentorschap Netwerk Nederland (MNN) zal worden voorgesteld om de mate van betrokkenheid van de accountant bij het voldoen aan de kwaliteitseisen bij mentoren in het besluit enigszins anders uit te werken dan bij curatoren en bewindvoerders, omdat deze uitsluitend de niet-vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene waarnemen. Mentoren zullen kunnen kiezen tussen een accountant of een door de kantonrechter benoemde deskundige om verslag uit te brengen van hun bevindingen omtrent de eisen van de dossiervorming en de bedrijfsvoering. Nu de bedrijfsvoering niet is gericht op het beheer van het vermogen, maar op niet-vermogensrechtelijke aangelegenheden, heeft de accountant geen specifieke meerwaarde ten opzichte van andere deskundigen. De benoeming van een deskundige door de kantonrechter biedt ruimte voor continuering van de zich ontwikkelende praktijk van MNN. MNN heeft een onafhankelijke commissie van deskundigen ingesteld die de naleving toetst door de regionale stichtingen van het MNN toetsingskader «Geef 8 op kwaliteit». Ook niet in verenigingsverband opererende mentoren worden op deze wijze in staat gesteld om een deskundige te verzoeken. Wel wordt ook voor de mentor een verklaring van een accountant omtrent de jaarrekening verplicht. Bij de vraag of de kandidaat-mentor geschikt is voor zijn taak, is immers ook van belang of de mentor financieel gezond is. De verklaring van de accountant omtrent de jaarrekening biedt de kantonrechter daar enig inzicht in.

Kort samengevat, is het nu voorgestelde systeem beter in verhouding met het doel wat met de kwaliteitseisen wordt beoogd. Het is goedkoper, omdat niet alle eisen jaarlijks behoeven te worden gecontroleerd, en effectiever, omdat de accountant uitsluitend die eisen onderzoekt waarbij hij een meerwaarde heeft. Bovendien bevat het voorgestelde systeem een prikkel voor de curator, bewindvoerder en mentor om aan de kwaliteitseisen te voldoen: indien de kantonrechter daartoe aanleiding ziet, bijvoorbeeld na klachten van betrokkenen, kan hij verzoeken om een deskundigenbericht. Dit bericht moet door de vertegenwoordiger worden betaald. De vertegenwoordiger zal naar alle waarschijnlijkheid proberen te voorkomen dat de kantonrechter een dergelijk verzoek doet, door aan de eisen te voldoen. Het nu voorgestelde systeem maakt derhalve wel een inhoudelijke toetsing van deze eisen mogelijk, maar deze kan worden ingezet wanneer daartoe aanleiding is.

Hieronder zullen de voorgestelde inhoudelijke wijzigingen artikelsgewijs worden toegelicht.

A.a.2, d.4 en g.4 (artikel 383, 435, 452, zevende lid)

Bij de voorbereiding van het besluit kwaliteitseisen is naar voren gekomen dat het ook van belang is voor de kwaliteit van de curator, bewindvoerder en mentor dat wordt toegezien op de naleving van enkele wettelijke verplichtingen, die niet nogmaals in het besluit behoeven te worden vastgelegd. Voor de curator en de bewindvoerder gaat het in de eerste plaats om de naleving van de verplichting om een aparte bankrekening te openen (artikel 386, derde lid, en artikel 436, vierde lid). Een belangrijk element in het beoordelen van de kwaliteit van de curator, bewindvoerder en mentor vormt voorts de boekhouding. Op grond van artikel 15i van Boek 3 BW is een ieder die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefent, verplicht van zijn vermogenstoestand en van alles betreffende zijn bedrijf of beroep, naar de eisen van dat bedrijf of beroep, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend. Artikel 15i van Boek 3 BW verklaart artikel 10, tweede tot en met vierde lid, van Boek 2 BW van overeenkomstige toepassing. Het gaat om het jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar opmaken van de balans en de staat van baten en lasten, het bewaren van de administratie gedurende zeven jaren en digitalisering van de gegevens. Voorgesteld wordt derhalve dat de kandidaat-curator en -bewindvoerder, naast aan de in het besluit te stellen kwaliteitseisen, ook voldoen aan de verplichtingen bedoeld in artikel 383, derde lid, respectievelijk 436, vierde lid, en in artikel 15i van boek 3.

Op grond van de voorgestelde toevoeging geldt de boekhoudplicht ook voor curatoren, bewindvoerders en mentoren die geen bedrijf of beroep uitoefenen en geen rechtspersoon zijn. Reden hiervoor is dat het inzicht in de jaarcijfers van de curator, bewindvoerder of mentor voor de kantonrechter van belang is bij de beoordeling of deze vertegenwoordiger voor benoeming in nieuwe zaken in aanmerking komt. Dit geldt ongeacht de vraag of de curator, bewindvoerder of mentor op vrijwillige of professionele basis opereert.

A.a.3, d.5 en g.5 (artikel 383, 435, 452, achtste lid)

Zoals in het algemeen deel van de toelichting reeds is vermeld, wordt een aantal wijzigingen voorgesteld in het achtste lid van artikel 383, 435, en 452, naar aanleiding van de voorbereiding van het besluit kwaliteitseisen curatoren, bewindvoerders en mentoren. De kandidaat-curator, -bewindvoerder of -mentor dient de volgende stukken te overleggen aan de rechter die hem benoemt.

In de eerste plaats dient hij onder a) een verklaring van hemzelf te overleggen dat hij aan de in het zevende lid bedoelde kwaliteitseisen en verplichtingen voldoet. In het besluit zullen nadere regels worden gesteld over de vorm en de inhoud van de verklaring, bijvoorbeeld dat deze is voorzien van relevante bewijsstukken (VOG, diploma), alsmede voor de kantonrechter relevante gegevens inzake de bedrijfsvoering en de klachtenregeling bevat.

In de tweede plaats dient de kandidaat een verslag te overleggen van een accountant, dan wel van een door de kantonrechter benoemde deskundige, van diens bevindingen over de wijze waarop aan de eisen en verplichtingen wordt voldaan. In geval van een curator en een bewindvoerder gaat het om het verslag van een accountant over de verplichting om een aparte bankrekening te openen en over de eisen inzake de bedrijfsvoering. Een mentor zal ten aanzien van deze eisen ook kunnen kiezen voor een verslag van een door de kantonrechter benoemde deskundige terzake. Daarnaast kan de kantonrechter verzoeken om een aanvullend verslag van een deskundige over het voldoen aan de kwaliteitseisen, indien hij daartoe aanleiding ziet.

In de derde plaats dient de kandidaat een verklaring te overleggen van de accountant omtrent de balans en staat van baten en lasten, bedoeld in artikel 10 van boek 2, dan wel, voor zover van toepassing, omtrent de jaarrekening overeenkomstig titel 9 van boek 2. De verplichting tot het opmaken van de balans en staat van baten en lasten vloeit voort uit artikel 15i, tweede lid, van boek 3 BW. Dit betekent dat de kandidaat-curator, bewindvoerder of mentor zijn jaarrekening, in de mate waarin hij daartoe op grond van artikel 10 van boek 2, dan wel overeenkomstig titel 9 van boek 2 verplicht is, door een accountant moet laten onderzoeken en daarover een verklaring moet laten geven. Aangezien artikel 396, zevende lid, kleine rechtspersonen vrijstelt van de accountantscontrole, wordt dit deel van het artikel niet van toepassing verklaard. Reden voor het verplicht stellen van een accountantsverklaring is dat de kantonrechter dan kan afgaan op de jaarcijfers waarover de accountant zijn oordeel heeft gegeven.

Het achtste lid bevat voorts de grondslag voor het toezicht op de naleving van de kwaliteitseisen in het besluit kwaliteitseisen, door te bepalen dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld omtrent de vorm en de inhoud van de verklaringen en het verslag, de benoeming van de deskundige, alsmede de wijze van overlegging.

Tenslotte voorziet het achtste lid in een vrijstelling voor kandidaten die al in de twaalf maanden voorafgaande aan hun benoeming deze verklaringen en het verslag aan de rechter hebben overgelegd. Een soortgelijke vrijstelling staat reeds in het wetsvoorstel in het negende lid. Door de vrijstelling te verplaatsen wordt verduidelijkt dat het negende lid van artikel 383 en 435 uitsluitend ziet op een gedeeltelijke vrijstelling voor bepaalde instellingen en beroepsbeoefenaren (zie de toelichting hieronder). Inhoudelijk is de vrijstelling op enkele onderdelen gewijzigd. In de eerste plaats wordt niet langer verwezen naar «de verklaring». In de tweede plaats wordt verduidelijkt dat een curator of bewindvoerder die in de twaalf maanden voorafgaande aan zijn benoeming reeds de verklaringen en het verslag heeft overgelegd, van de overlegging is vrijgesteld. Met de introductie van de periode van twaalf maanden wordt de termijn van de vrijstelling gelijk getrokken met de termijn van de jaarlijkse overlegging na de benoeming. In de derde plaats wordt een kandidaat-curator niet langer vrijgesteld, indien hij op grond van artikel 435, achtste lid, stukken heeft overgelegd. De reden hiervoor is dat de curator aan meer kwaliteitseisen moet voldoen dan een bewindvoerder, omdat hij ook de niet-vermogensrechtelijke belangen van de onder curatele gestelde behartigt. Andersom wordt een kandidaat-bewindvoerder of -mentor wel vrijgesteld, indien hij de stukken als curator heeft overgelegd.

De met de in het achtste lid bedoelde vrijstelling beoogde gang van zaken is als volgt: een kandidaat dient ofwel de vereiste verklaringen en het verslag te overleggen, ofwel een bewijs dat hij deze stukken al eerder heeft overgelegd. Op deze wijze behoeft de kandidaat niet bij iedere benoeming deze stukken te overleggen en kan de kantonrechter de stukken eenvoudig achterhalen, alvorens te beslissen over de benoeming van de kandidaat.

A.a.4 en d.6 (artikel 383 en 435, negende lid)

Bij de voorbereiding van het besluit kwaliteitseisen curatoren, bewindvoerders en mentoren is naar voren gekomen dat de in het negende lid genoemde vrijstelling voor banken, notarissen, gerechtsdeurwaarders en accountants voor de eisen inzake de bedrijfsvoering, onvoldoende specifiek is. De achterliggende gedachte van de vrijstelling van deze categorieën is dat op deze ondernemingen en beroepsbeoefenaren reeds in ander verband toezicht wordt gehouden. De vrijstelling beoogt zowel onvoldoende toezicht als dubbel toezicht te voorkomen. Daarom wordt expliciet gemaakt dat deze ondernemingen en instellingen zijn vrijgesteld van de overlegging van de verklaring van de accountant. Evenmin is het noodzakelijk dat zij een verklaring omtrent het gedrag of een diploma van de gevolgde opleiding overleggen. De voorgestelde wijziging bevat de grondslag hiervoor, die in het besluit kwaliteitseisen nader zal worden uitgewerkt. Het onderzoek naar de bedrijfsvoering is voor een deel specifiek voor curatoren, bewindvoerders en mentoren. Daarom moeten ook de genoemde instellingen en beroepsbeoefenaren de bevindingen van de accountant hieromtrent overleggen.

A.b, f en h (artikel 386, eerste lid, 445, tweede lid, en 459, tweede lid)

Deze artikelleden zien op de jaarlijkse overlegging van de verklaringen en het verslag, bedoeld in het achtste lid van artikel 383, 435 en 452. Zie voor de toelichting hierboven bij het achtste lid van artikel 383, 435 en 452.

A.c (artikel 391, eerste lid)

Ik ben voornemens de Raad voor de rechtspraak aan te wijzen als het orgaan dat het centraal register houdt. De griffie van iedere rechtbank kan dan rechtstreeks de informatie voor het register aanleveren in plaats van de informatie eerst naar de rechtbank ’s Gravenhage te sturen. Deze rechtstreekse aanlevering voorkomt tijdverlies en vermindert de kans op fouten. Dit wordt door de Raad voor de rechtspraak onderschreven. Volgens de Raad voor de rechtspraak sluit de voorgestelde wijziging aan bij de structuur en architectuur van het nieuw ontwikkelde centraal ontsloten landelijk gezagsregister en ontstaat er een efficiëntere beheeromgeving, hetgeen de datakwaliteit ten goede komt.

Voor het raadplegen van het register wordt aangeknoopt bij de naam en geboortedatum van de onder curatele gestelde en rechthebbende. Raadplegers van het register kunnen op deze wijze gemakkelijk zoeken of een bepaalde persoon daarin voorkomt. Overwogen is om ook de geboorteplaats aan de zoeksleutel toe te voegen, om persoonsverwisselingen zoveel mogelijk te voorkomen. Hiervan is naar aanleiding van het advies van de Raad voor de rechtspraak afgezien, omdat het bestaande register aanknoopt bij de naam en geboortedatum, in lijn met een eerder advies van het College bescherming persoonsgegevens. Voorts wordt de in het register in te schrijven informatie beperkt tot de informatie die relevant is voor de raadplegers van het register, waaronder (potentiële) schuldeisers en ambtenaren van de burgerlijke stand. Het gaat dan om de informatie of een persoon onder curatele is gesteld respectievelijk of zijn goederen onder bewind zijn gesteld en om de informatie over de curator of bewindvoerder van die persoon.

Voorgesteld wordt om de uittreksels van de beslissingen tot instelling van de curatele of het bewind, alsmede tot verlenging of opheffing ervan, in te schrijven. Met betrekking tot beschermingsbewind wordt naar aanleiding van een opmerking van de Raad in de aanhef verduidelijkt dat het gaat om een bewind wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden, dan wel om een bewind wegens een lichamelijke of geestelijke toestand dat alle goederen betreft, die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, voor zover de rechter zulks overeenkomstig artikel 436, derde lid, heeft bepaald. Andere rechterlijke beslissingen betreffende de curatele of het bewind, bijvoorbeeld over machtigingen en over de rekening en verantwoording, behoeven niet te worden ingeschreven. Reden hiervoor is dat dergelijke beslissingen niet relevant zijn voor (potentiële) schuldeisers. Een machtiging geschiedt doorgaans voor een concrete rechtshandeling waarbij de wederpartij bekend is. De rekening en verantwoording wordt afgelegd aan de rechthebbende.

Daarnaast dient de grond voor de ondercuratelestelling te worden ingeschreven. De grond is van belang vanwege het verschil in rechtsgevolg. Uit artikel 382 volgt immers dat de onder curatele gestelde in geval van curatele wegens drank- of drugsmisbruik bekwaam blijft tot het verrichten van familierechtelijke handelingen. Op deze wijze kan bijvoorbeeld een ambtenaar van de burgerlijke stand eenvoudig controleren of degene die van plan is om in het huwelijk te treden daartoe al dan niet bekwaam is.

Indien in hoger beroep een beslissing van de kantonrechter wordt bekrachtigd, vernietigd of herroepen die tot gevolg heeft dat de curatele wordt ingesteld, verlengd of opgeheven, dan wel de curator of bewindvoerder wordt benoemd, geschorst of ontslagen, wordt eveneens een uittreksel van deze beslissing ingeschreven. Hetzelfde geldt voor cassatie.

Eveneens wordt ingeschreven de datum van het einde van de curatele of het beschermingsbewind, voor zover de instelling voor bepaalde tijd is geschied. Ook worden uittreksels van de beslissingen tot benoeming, schorsing en ontslag van een curator of bewindvoerder ingeschreven. Daarbij wordt tevens de naam en de woonplaats van de curator of bewindvoerder vermeld, zodat een (potentiële) schuldeiser weet bij wie hij terecht kan. Indien er twee curatoren of bewindvoerders worden benoemd, worden beide ingeschreven, alsmede de eventuele taakverdeling die tussen hen is bepaald.

De dagtekening is van belang om de volgende reden. Op grond van artikel 434, tweede lid, gaat het bewind in daags nadat de beschikking is verstrekt of verzonden, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt. Artikel 439, eerste lid, bepaalt dat indien een rechtshandeling ongeldig is omdat zij ondanks het bewind werd verricht door of gericht tot de rechthebbende, deze ongeldigheid alleen aan de wederpartij kan worden tegengeworpen indien deze het bewind kende of had behoren te kennen. Het tweede lid van artikel 439 bepaalt dat indien een goed is vervreemd of bezwaard door iemand die daartoe ingevolge het bewind niet bevoegd was, die onbevoegdheid aan een verkrijger van het goed of het beperkt recht daarop slechts kan worden tegengeworpen indien deze het bewind kende of behoorde te kennen. Zodra het bewind is aangetekend in het register, kan het bewind worden gekend en zal het bewind doorgaans aan een derde kunnen worden tegengeworpen. Deze had immers bij het aangaan van de rechtshandeling het register kunnen raadplegen.

Het uittreksel van de beslissing bevat ook de ingangsdatum van het bewind, indien deze afwijkt van de wettelijke hoofdregel. Er is niet voor gekozen om het bewind te laten aanvangen op aanvang van de dag waarop het is ingesteld, zoals wel het geval is bij faillissement (artikel 23 Fw). Indien de rechthebbende op de dag van onderbewindstelling nieuwe schulden aangaat, blijkt dat nog niet uit het register en zal de schuldeiser het bewind niet uit dien hoofde kunnen kennen. De schuldeiser die het bewind niet kende en ook niet hoefde te kennen kan zijn vordering op de rechthebbende verhalen (vgl. artikel 440, eerste lid).

Artikel 391, tweede lid

Het tweede lid bepaalt dat een ieder recht heeft op kosteloze inzage van het register en tegen betaling een uittreksel kan verkrijgen (vgl. artikel 19a lid 3 Fw). Die betaling betreft dan een bedrag vast te stellen volgens de tarieven die gelden bij of krachtens de Wet griffierechten burgerlijke zaken. Uittreksels zullen waarschijnlijk niet dikwijls worden verzocht nu het openbaar register online kan worden ingezien.

Artikel 391, derde lid

Het derde lid regelt de werkwijze van het «vullen» van het register. Nadat een rechterlijke beslissing is genomen, voert de griffie van de rechtbank de in het eerste lid opgesomde gegevens in, waarmee het register wordt gevuld. Naast deze gegevens hebben ook de dood van de onder curatele gestelde en rechthebbende een rechtens relevant gevolg: zij leiden tot het einde van de curatele en het beschermingsbewind. Dit betekent dat ook het overlijden van deze personen in het register moet worden ingevoerd. Dit wordt geregeld in het vierde lid.

Artikel 391, vierde lid

Het vierde lid beoogt de doorhaling van de inschrijving te bewerkstelligen in geval van het einde van de curatele en het beschermingsbewind. De inschrijving in het openbaar register dient onder meer om de rechthebbende te behoeden voor de gevolgen van het aangaan van nieuwe schulden, alsmede om inzicht te verschaffen aan (potentiële) schuldeisers dat zij eventuele vorderingen op de onder curatele gestelde en rechthebbende wellicht niet voldaan zullen zien. Indien de curatele of het bewind geëindigd zijn, is er ook geen noodzaak meer om de rechthebbende te beschermen. Evenmin vereist de bescherming van (potentiële) schuldeisers dat de inschrijving nog zichtbaar blijft. Uitsluitend de rechthebbende heeft er baat bij om een tijdens het bewind verrichte rechtshandeling nadien te betwisten. In dat geval dient de rechthebbende aan te tonen dat ten tijde van het verrichten van de rechtshandeling sprake was van beschermingsbewind. Dit kan de rechthebbende met de beschikking.

Naar aanleiding van de opmerking van de Raad voor de rechtspraak is verduidelijkt wanneer doorhaling van de inschrijving plaatsvindt. In de eerste plaats kan de curatele of het bewind eindigen, doordat de maatregel voor een bepaalde tijd is ingesteld. Doorhaling van de inschrijving vindt dan plaats op de dag na de datum waarop de maatregel is geëindigd. In de tweede plaats kan de maatregel eindigen door opheffing. Doorhaling van de inschrijving vindt plaats nadat de beschikking tot opheffing van de curatele of het bewind in kracht van gewijsde is gegaan. Indien geen hoger beroep tegen de beschikking wordt ingesteld, betekent dit doorgaans dat de inschrijving drie maanden na de beschikking wordt doorgehaald. Op grond van artikel 449, tweede lid, kan een beschikking op een eerder tijdstip in werking treden en derhalve leiden tot het einde van het bewind. Ook in dat geval zal de inschrijving pas worden doorgehaald nadat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. In de derde plaats kan de maatregel eindigen door het overlijden van de betrokkene. In geval de onder curatele gestelde of rechthebbende is overleden, komt het voor dat dit bericht de rechtbank eerst bereikt geruime tijd na het overlijden, bijvoorbeeld bij de indiening van de rekening en verantwoording. Derhalve wordt voorgesteld dat de griffie van de rechtbank de inschrijving doorhaalt nadat de griffie het bericht van overlijden heeft ontvangen.

Lasten voor burgers en bedrijven ten aanzien van artikel 391

De wijziging bevat geen verplichting voor burgers of bedrijven, dus ook niet voor bewindvoerders en curatoren, om bepaalde informatie aan de overheid te verstrekken. Indien een rechterlijke beslissing die betrekking heeft op curatele of bewind moet worden ingeschreven in het register, gebeurt dat door de griffier van de rechtbank die de beslissing genomen heeft.

Lasten voor het gerechtelijk apparaat ten aanzien van artikel 391

Ik voorzie geen aanvullende financiële lasten voor het gerechtelijk apparaat. De wijziging van het besluit curateleregister is reeds ingecalculeerd. De wijziging van artikel 391 brengt hierin geen verandering. De Raad onderschrijft dat de inschatting van de werklast reeds bij het advies over het wetsvoorstel is meegenomen.

Overgangsrecht ten aanzien van het curateleregister

Ik zie geen noodzaak voor een specifieke overgangsregeling. Voor de raadplegers van het register moet het voldoende zijn dat zij op basis van naam plus geboortedatum een vermelding krijgen, ongeacht of deze in het «oude» of het «nieuwe» register is ingeschreven. Voor de griffies geldt dat zij geen handelingen behoeven te verrichten ten aanzien van het verleden van de geregistreerden in het «oude» register. Vanaf het moment van inwerkingtreding van de wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap kan de nieuwe regeling worden toegepast, ook ten opzichte van de «oude» gevallen. Dus indien een curatele wordt opgeheven, kan de inschrijving worden doorgehaald. Aangezien het huidige besluit curateleregister bepaalt dat een inschrijving pas wordt doorgehaald na 110 jaar, bevat het curateleregister waarschijnlijk veel vermeldingen van personen die inmiddels overleden zijn. Het wordt aan de Raad voor de rechtspraak overgelaten om op enig moment het register op te schonen.

Overgangsrecht ten aanzien van beschermingsbewind

De Raad voor de rechtspraak heeft aandacht gevraagd voor lopende onderbewindstellingen en adviseert om het overgangsrecht zodanig vorm te geven, dat alleen bewindbeslissingen die na instelling van het curatele- en bewindregister zijn genomen, dienen te worden ingeschreven. Ik deel de mening van de Raad dat uitsluitend bewindbeslissingen die na instelling van het curatele- en bewindregister zijn genomen, voor inschrijving vatbaar zijn. Ik acht het evenwel niet nodig om hiervoor een specifieke regeling te treffen. De grondslag voor inschrijving van beschermingsbewind in het curatele- en bewindregister ontstaat pas bij inwerkingtreding van deze wet. Hoewel artikel VI van het wetsvoorstel weliswaar de mogelijkheid biedt om voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan een verschillend tijdstip van inwerkingtreding vast te stellen, acht ik het niet goed denkbaar dat artikel 431 in werking treedt op een tijdstip dat verschilt van het tijdstip van inwerkingtreding van artikelen 391 en 436, derde lid.

A.e (artikel 436, derde lid)

Bij de voorbereiding van de wijziging van het besluit curateleregister ben ik tot het inzicht gekomen dat de noodzaak voor registratie van beschermingsbewinden wegens een geestelijke of lichamelijke toestand zich naar alle waarschijnlijkheid uitsluitend zal voordoen in geval van een bewind over alle goederen van de rechthebbende, gelet op het doel van de inschrijving van het bewind, te weten het voorkomen van het maken van nieuwe schulden. Om die reden is de verwijzing in artikel 436, derde lid, aangepast.

B.1 en D (artikel Ii en artikel IIIa)

Deze wijzigingen vloeien voort uit het voorgestelde artikel 391.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

*) Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven