Besluit van 10 november 2014, houdende regels omtrent de verstrekking van subsidie aan een rechtspersoon die is aanvaard door Onze Minister van Veiligheid en Justitie ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in de artikelen 241, 256 en 302 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, ten aanzien van vreemdelingen (Besluit subsidie rechtspersonen voor voogdij en gezinsvoogdij vreemdelingen 2015)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 13 oktober 2014, nr. 571509;

Gelet op artikel 48v Wet Justitie-subsidies;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 22 oktober 2014, RvS. no. W03.14.0372/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 30 oktober 2014, kenmerk 578457;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

a. Onze Minister:

Onze Minister van Veiligheid en Justitie;

b. rechtspersoon:

de rechtspersoon die is aanvaard door Onze Minister ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 241, zesde lid, 256, eerste lid, of artikel 302, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek ten aanzien van vreemdelingen;

c. subsidie:

de aan de rechtspersoon te verstrekken subsidie ten behoeve van de uitoefening van de taak, bijzondere door Onze Minister aan te geven kosten daaronder begrepen.

d. gerealiseerde jaarbezetting:

het aantal minderjarigen waarvoor de rechtspersoon in het jaar waarvoor de subsidie wordt verstrekt, taken bedoeld in de artikelen 241, zesde lid, 256, eerste lid, of 302, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft uitgevoerd.

Artikel 2

  • 1. De subsidie wordt per boekjaar verstrekt.

  • 2. Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

  • 3. De subsidie wordt bepaald aan de hand van door Onze Minister vast te stellen normbedragen per taak.

HOOFDSTUK II. VERLENING EN VASTSTELLING VAN DE SUBSIDIE

§ 1. De aanvraag

Artikel 3
  • 1. Uiterlijk 1 juli van het jaar voorafgaand aan het boekjaar stelt Onze Minister de rechtspersoon schriftelijk in kennis van het beleid, dat betrekking heeft op de taak van de rechtspersoon.

  • 2. Voorts deelt hij de voorlopig vastgestelde normbedragen mee.

Artikel 4

De aanvraag van de subsidie gaat tevens vergezeld van het certificaat, bedoeld in artikel 3.3 van de Jeugdwet ofwel van de uitkomsten van de jaarlijkse controle door de certificerende instelling, bedoeld in artikel 3.2.3, eerste lid, van het Besluit Jeugdwet.

§ 2. De subsidieverlening

Artikel 5

Het bedrag van de subsidieverlening wordt bepaald door de normbedragen per taak te vermenigvuldigen met de toegekende capaciteit, zijnde het aantal minderjarigen op de peildatum 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het boekjaar.

Artikel 6
  • 1. Het bedrag, bedoeld in artikel 5, kan in de loop van het begrotingsjaar worden gewijzigd, indien als gevolg van de ontwikkeling van de prijzen of de ontwikkeling in de loonkosten de geldende begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie wordt aangepast.

  • 2. Onze Minister kan bij de verlening van de subsidie tevens bepalen welk percentage van de subsidie zal worden aangemerkt als prijsgevoelig en welk percentage van de subsidie zal worden aangemerkt als loongevoelig.

Artikel 7
  • 1. Onze Minister beslist voor 1 januari van het boekjaar op de aanvraag tot subsidieverlening.

  • 2. Indien de subsidie wordt verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt zij verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34 van de Algemene wet bestuursrecht.

§ 3. Verplichtingen van de rechtspersoon

Artikel 8

De rechtspersoon behoeft de voorafgaande toestemming van Onze Minister voor de rechtshandelingen genoemd in de onderdelen a tot en met f en h tot en met j van het eerste lid van artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht alsmede voor een fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 9

De rechtspersoon verstrekt aan Onze Minister uiterlijk vier weken na het einde van ieder kwartaal:

  • a. een opgave van het aantal minderjarigen ten aanzien van wie het de taken bedoeld in de artikelen 241, zesde lid, 256, eerste lid, of 302, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek uitvoert met een aanduiding van de taken;

  • b. andere, door Onze Minister te bepalen, gegevens die voor de verstrekking van de subsidie van belang zijn.

Artikel 10
  • 1. De rechtspersoon vormt een egalisatiereserve.

  • 2. De egalisatiereserve mag uitsluitend worden aangewend voor uitgaven die in overeenstemming zijn met het activiteitenplan, bedoeld in artikel 4:62 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3. Per boekjaar mag de toevoeging aan de egalisatiereserve niet meer bedragen dan 5% van de vastgestelde subsidie, inclusief genoten rente, waarbij het totaal van de opgebouwde egalisatiereserve niet meer mag bedragen dan een door Onze Minister te bepalen bedrag.

  • 4. Een subsidietekort komt ten laste van de egalisatiereserve van de rechtspersoon. Is de egalisatiereserve niet toereikend, dan wordt in het navolgend boekjaar aan Onze Minister een plan van aanpak overgelegd om dit tekort op te heffen. Alsdan kan het subsidietekort ten laste komen van het eigen vermogen.

  • 5. Onze Minister kan nadere regels stellen inzake het beheer van de egalisatiereserve.

Artikel 11

De rechtspersoon kan ten behoeve van specifieke doelen reserves of voorzieningen vormen mits deze door Onze Minister zijn goedgekeurd.

Artikel 12
  • 1. In de gevallen, bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is de rechtspersoon aan Onze Minister een vergoeding voor vermogensvorming schuldig.

  • 2. De rechtspersoon doet van de gevallen, bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, onverwijld mededeling aan Onze Minister.

  • 3. Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding voor roerende zaken wordt uitgegaan van de waarde op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in het geval, bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt uitgegaan van de ontvangen schadevergoeding.

  • 4. Het vaststellen van de hoogte van de vergoeding voor onroerende zaken vindt plaats door drie deskundigen. Onze Minister onderscheidenlijk de rechtspersoon wijzen elk een deskundige aan, die in onderling overleg een derde deskundige aanwijzen.

  • 5. Indien het vermogen is gevormd mede met andere middelen dan de subsidie, komt aan Onze Minister toe het bedrag, waarmee de subsidiëring door Onze Minister in verhouding tot die middelen aan de vorming van het vermogen heeft bijgedragen.

  • 6. Onze Minister komt de in het eerste lid bedoelde vordering niet toe, indien de activiteiten van de rechtspersoon met toestemming van Onze Minister door een andere rechtspersoon worden voortgezet en de activa en passiva tegen boekwaarde aan die rechtspersoon in eigendom worden overgedragen.

Artikel 13
  • 1. Indien de rechtspersoon zaken ter beschikking stelt aan of diensten verricht voor natuurlijke personen of rechtspersonen, die niet de ondersteuning van de rechtspersoon ten doel hebben, brengt zij een vergoeding in rekening die ten minste kostendekkend is.

  • 2. Indien aan de rechtspersoon zaken ter beschikking worden gesteld door een andere rechtspersoon, die de ondersteuning van de rechtspersoon ten doel heeft, betaalt zij aan deze andere rechtspersoon geen hogere vergoeding dan het bedrag dat ter zake op grond van de historische kostprijs en rekening houdende met de voor de rechtspersoon geldende afschrijvingspercentages in redelijkheid in rekening kan worden gebracht.

  • 3. Indien een andere rechtspersoon, die de ondersteuning van de rechtspersoon ten doel heeft, voor deze rechtspersoon diensten verricht welke in het algemeen door de rechtspersoon in eigen beheer worden verricht, betaalt de rechtspersoon aan de andere rechtspersoon geen hogere vergoeding dan het bedrag dat het verrichten van de diensten in eigen beheer zou hebben gekost.

  • 4. De rechtspersoon verstrekt desgevraagd aan Onze Minister een beschrijving van de tussen de rechtspersoon en andere rechtspersonen bestaande organisatorische dan wel financiële banden alsmede, van zodanig nog in het leven te roepen of te wijzigen banden, voor zover deze banden van invloed kunnen zijn op de bepaling van de vergoedingen, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid.

Artikel 14
  • 1. De rechtspersoon verzekert zijn burgerrechtelijke aansprakelijkheid tegenover derden in voldoende mate.

  • 2. De rechtspersoon verzekert zijn burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor de minderjarigen die betrokken zijn bij de uitoefening van de taken, indien deze aansprakelijkheid niet reeds anderszins is verzekerd.

  • 3. De rechtspersoon verzekert zijn onroerende zaken tegen brandschade naar herbouwwaarde en zijn roerende zaken tegen brandschade, waterschade en diefstal.

§ 4. De subsidievaststelling

Artikel 15
  • 1. De rechtspersoon dient vóór 1 mei van het jaar volgend op het boekjaar een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

  • 2. In de exploitatierekening, bedoeld in artikel 4:76 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de afschrijving van onroerende zaken gespreid over veertig jaren, van verbouwingen over tien jaren en van duurzame gebruiksmiddelen gespreid conform door Onze Minister vast te stellen termijn, die per gebruiksmiddel kan verschillen.

  • 3. Onze Minister kan met betrekking tot de vormgeving van de exploitatierekening en het activiteitenverslag, bedoeld in artikel 4:75 van de Algemene wet bestuursrecht, modellen vaststellen.

Artikel 16
  • 1. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 4:78 van de Algemene wet bestuursrecht, onderzoekt de accountant tevens de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2. Onze Minister stelt een aanwijzing over de reikwijdte en de intensiteit van de controle als bedoeld in artikel 4:79, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, vast.

Artikel 17
  • 1. Indien bij de vaststelling van de subsidie blijkt dat het gemiddeld aantal minderjarigen meer bedraagt dan 105% van het aantal minderjarigen, waarvan bij de bepaling van het bedrag van de subsidieverlening, bedoeld in artikel 5, is uitgegaan, vindt een verhoging van de subsidie plaats. De hoogte van de verhoging is de uitkomst van de vermenigvuldiging van het subsidiebedrag met de uitkomst van de volgende formule:

    {(gerealiseerde jaarbezetting : totaal aantal minderjarigen bij de bepaling van de subsidie) x 100%} – 105%.

  • 2. Indien bij de vaststelling van de subsidie blijkt dat het gemiddeld aantal minderjarigen minder bedraagt dan 95% van het aantal minderjarigen, waarvan bij de bepaling van het bedrag van de subsidieverlening, bedoeld in artikel 5, is uitgegaan, vindt een verlaging van de subsidie plaats. De hoogte van de verlaging is de uitkomst van de vermenigvuldiging van het subsidiebedrag met de uitkomst van de volgende formule:

    95% – {(gerealiseerde jaarbezetting : totaal aantal minderjarigen bij de bepaling van de subsidie) x 100%}.

  • 3. Op de subsidie berekend overeenkomstig de voorgaande leden wordt in mindering gebracht het bedrag waarmee de toevoeging aan de egalisatiereserve, bedoeld in artikel 10, van de rechtspersoon meer bedraagt dan 5% van de vastgestelde subsidie voor het desbetreffende boekjaar, inclusief genoten rente, of het totaal van de opgebouwde egalisatiereserve hoger is dan het door Onze Minister te bepalen bedrag.

Artikel 18
  • 1. Onze Minister beslist binnen acht maanden na ontvangst van de aanvraag op de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

  • 2. Indien de rechtspersoon niet binnen de door Onze Minister gestelde termijn, bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, de aanvraag heeft aangevuld, wordt de subsidie aan de hand van de beschikbare informatie door Onze Minister ambtshalve vastgesteld.

§ 5. Bevoorschotting

Artikel 19
  • 1. Bij de aanvraag tot verlening van de subsidie wordt tevens een aanvraag tot verlening van een voorschot gedaan.

  • 2. Onze Minister beslist op de aanvraag tot verlening van een voorschot op hetzelfde moment als waarop een beslissing wordt genomen op de aanvraag tot verlening van de subsidie.

HOOFDSTUK III. SLOTBEPALINGEN

Artikel 20

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 21

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit subsidie rechtspersonen voor voogdij en gezinsvoogdij vreemdelingen 2015.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 10 november 2014

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Uitgegeven de eenentwintigste november 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Artikel 3.2 van de Jeugdwet bepaalt dat de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering uitsluitend geschiedt door een gecertificeerde instelling. Stichting Nidos is één van deze gecertificeerde instellingen.

Nidos is een bijzondere gecertificeerde instelling omdat zij als rechtspersoon een aantal in het Burgerlijk Wetboek opgedragen taken dient uit te voeren. Het gaat dan om de volgende taken:

  • Het uitvoeren van de voogdij of de voorlopige voogdij over een minderjarige door of voor wie een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 is ingediend, en in verband daarmee in Nederland verblijft, alsmede over door Onze Minister van Veiligheid en Justitie aan te wijzen categorieën andere minderjarigen (artikelen 241 en 302 Boek 1 BW).1

  • Het uitvoeren van een ondertoezichtstelling, indien door of voor de minderjarige een aanvraag is ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 en die minderjarige in verband daarmee in een opvangcentrum als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers verblijft (artikel 256, eerste lid, Boek 1 BW).

    Nidos is ook een bijzondere gecertificeerde instelling omdat zij in de regel niet gefinancierd wordt door de gemeente zoals de andere gecertificeerde instellingen, maar – voor de taken die op grond van het BW aan haar zijn opgedragen – gesubsidieerd wordt vanuit het Rijk. De grondslag voor deze subsidiering stond in de Wet op de jeugdzorg. Deze wet vervalt op 1 januari 2015. Bij de Invoeringswet Jeugdwet is in de Wet Justitie-subsidies een delegatiegrondslag opgenomen. In artikel 48v Wet Justitie-subsidies is bepaald dat de Minister van Veiligheid en Justitie een rechtspersoon die bovengenoemde taken uitvoert, subsidie kan verstrekken. Dit Besluit subsidie rechtspersonen voor voogdij en gezinsvoogdij vreemdelingen strekt hiertoe.

Wijze van subsidiëring

De wijze van subsidiëring is gebaseerd op de systematiek die gehanteerd werd in de Wet op de jeugdzorg. Deze systematiek voldoet in de praktijk en er is dus geen reden om deze wijze van subsidiering te veranderen. De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn onverkort van toepassing.

Administratieve lasten

In het besluit zijn geen nieuwe administratieve verplichtingen voor de rechtspersoon opgenomen. Aangezien de rechtspersoon niet onder de definitie valt van het bedrijfsleven zoals het kabinet deze heeft vastgesteld, heeft dit besluit geen gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

Overgangsrecht

In het Besluit Jeugdwet is aangegeven dat het Besluit subsidie rechtspersonen voor voogdij en gezinsvoogdij vreemdelingen van rechtswege is komen te vervallen.2

De subsidieaanvraag voor het jaar 2015 wordt in 2014 gedaan en hierop wordt in 2014 nog beslist.

Artikelsgewijs

Artikel 2

De regeling van afdeling 4.2.8 Awb, inzake de per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen, is van toepassing. Nu de subsidie van Nidos hoger ligt dan 125.000 euro wordt afdeling 4.2.8 toegepast volgens de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking3.

Artikel 3

Om de rechtspersoon in staat te stellen een subsidieaanvraag in te dienen conform artikel 4:60 Awb, stelt de Minister van Veiligheid en Justitie de rechtspersoon uiterlijk 1 juli schriftelijk in kennis van het beleid, dat betrekking heeft op de taak van de rechtspersoon.

Artikel 4

Alleen instellingen die daartoe gecertificeerd zijn, mogen kinderbeschermingsmaatregelen uitvoeren. Een instelling krijgt een certificaat als voldaan wordt aan het normenkader. Dit normenkader is uitgewerkt in een ministeriele regeling.4

Zonder certificaat mag Nidos de wettelijke taken dus niet uitvoeren. Daarom dient het certificaat ook bij de subsidieaanvraag te worden overgelegd. Het certificaat is drie jaar geldig. Elk jaar zal de certificerende instelling een controle uitvoeren om te bepalen of Nidos nog aan de certificeringseisen voldoet (artikel 3.2.3, eerste lid, Besluit Jeugdwet). In plaats van het certificaat zullen dan de uitkomsten van de audit worden overlegd. Het overleggen is in aanvulling op de eisen die artikel 4:61 Awb stelt en dient derhalve te worden verstrekt naast het activiteitenplan en de begroting bedoeld in dit artikel.

Artikel 5

Dit artikel bepaalt de systematiek van subsidiëren. De subsidie van de rechtspersoon wordt vastgesteld op basis van het aantal minderjarigen op de peildatum 1 oktober van het jaar T-1 te vermenigvuldigen met het vastgestelde normbedrag.

Artikel 6

Ontwikkeling van de prijzen of ontwikkeling van de loonkosten kunnen ertoe nopen dat de geldende begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie wordt aangepast. Dit artikel bepaalt dat in een dergelijk geval ook de subsidie van de rechtspersoon kan worden aangepast.

Artikel 7

Dit artikel stelt regels omtrent de beslissing tot subsidieverlening. Het tweede lid regelt het begrotingsvoorbehoud: subsidieverlening onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

Artikel 8

Aansluitend op artikel 4:71 Awb bepaalt dit artikel dat de rechtspersoon de toestemming van de Minister van Veiligheid en Justitie behoeft voor het verrichten van bepaalde rechtshandelingen. Het betreft hier rechtshandelingen die van invloed kunnen zijn op de aanwending van subsidiegelden, op de hoogte van later ingediende subsidieaanvragen, of op de kwaliteit en omvang van de activiteiten. Ook is toestemming van de Minister van Veiligheid en Justitie vereist voor een fusie, aangezien deze rechtshandeling gevolgen heeft voor de wijze waarop de gesubsidieerde taken worden uitgeoefend.

Artikel 9

Nidos zal als gecertificeerde instelling beleidsinformatie gaan leveren aan het Centraal Bureau voor de Statistiek. Daarnaast wordt de Minister van Veiligheid en Justitie per kwartaal op de hoogte gesteld van het aantal minderjarigen die onder voogdij van de rechtspersoon staan of onder haar toezicht zijn gesteld. De Minister krijgt hierdoor inzicht in de te subsidiëren kosten.

Voor zover andere gegevens voor de bepaling van de uiteindelijke hoogte van de subsidie van belang kunnen zijn, kan de Minister bepalen dat ook deze gegevens per kwartaal worden verstrekt.

Indien gedurende het boekjaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten doet de rechtspersoon daarvan onverwijld mededeling aan de Minister van Veiligheid en Justitie. Dit volgt uit artikel 4:70 Awb.

Artikel 10

In dit artikel wordt de egalisatiereserve geregeld. Deze reserve is bedoeld om de verschillen tussen de werkelijk gemaakte kosten en de vastgestelde subsidiebedragen op te vangen (artikel 4:72 Awb). De egalisatiereserve is een buffer, waarmee tekorten in het ene jaar kunnen worden opgevangen met overschotten in het andere jaar.

In artikel 4:72, tweede lid, Awb is geregeld dat de egalisatiereserve met zo hoog mogelijke rente en zo veilig mogelijk wordt belegd. De genoten rente wordt aan de egalisatiereserve toegevoegd (derde lid van 4:72 Awb).

Artikel 11

Fluctuaties in de reguliere exploitatie dienen opgevangen te worden met de egalisatiereserve. Aanvullend kan het noodzakelijk zijn dat voor specifieke of incidentele kosten voorzieningen of reserves worden gecreëerd. Te denken daarbij valt daarbij aan een reserve voor onderhoud en een tijdelijke reserve voor het opvangen van de kosten van een reorganisatie of een voorziening vakantiegelden. Het toestemmingsvereiste door de Minister voorkomt dat de gemaximeerde egalisatiereserve via de weg van het creëren van specifieke reserves en voorzieningen wordt uitgehold, waardoor de totale vermogenspositie niet meer in evenwicht is met de financiële risico’s.

Artikel 12

Dit artikel regelt in welke gevallen de rechtspersoon vergoedingsplichtig is in het geval de verstrekking van subsidie heeft geleid tot vermogensvorming. De basis van de regeling ligt in artikel 4:41 Awb.

Als belangrijkste voorbeelden van situaties waarin een vergoedingsplicht ontstaat kunnen worden genoemd de intrekking van de subsidieverlening of subsidievaststelling, de beëindiging van de subsidie of de ontbinding van de rechtspersoon.

Overeenkomstig het eerste lid, onder b, van artikel 4:41 Awb, wordt in de leden 3 en 4 aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald. Het vijfde lid geeft een nadere regel over de hoogte van de vergoeding. Het zesde lid bepaalt dat een rechtspersoon niet vergoedingsplichtig is, indien de werkzaamheden van de rechtspersoon door een andere rechtspersoon worden overgenomen en voortgezet.

Artikel 13

Dit artikel strekt ertoe te voorkomen dat subsidiegelden via ondersteunende rechtspersonen (moederstichtingen of steunstichtingen) wegvloeien.

Het eerste lid ziet erop dat ook aan andere derden dan ondersteunende rechtspersonen voor het ter beschikking stellen van zaken of het verrichten van diensten een kostendekkende prijs in rekening wordt gebracht. Om bij voorbeeld te voorkomen dat de gesubsidieerde rechtspersoon een onroerende zaak, die op zijn balans is afgeschreven, tegen de boekwaarde aan een ondersteunende rechtspersoon verkoopt, die het in goede staat verkerende pand vervolgens tegen een reële prijs verhuurt aan de gesubsidieerde, is in het tweede lid bepaald dat in een dergelijk geval de huurprijs op andere wijze berekend dient te worden. Anders zouden langs deze weg hogere subsidies kunnen worden verkregen. Het derde lid bevat eenzelfde regeling in geval van het verrichten van diensten. Om te kunnen beoordelen of in een gegeven geval een rechtspersoon als een ondersteunende rechtspersoon moet worden beschouwd in verband met de berekening van de hoogte van de te betalen vergoedingen, is in het vierde lid bepaald dat desgevraagd een beschrijving van de organisatorische en financiële banden tussen de gesubsidieerde en andere rechtspersonen wordt verstrekt.

Artikel 14

Dit artikel bepaalt waarvoor de rechtspersoon zich dient te verzekeren.

Artikelen 15 tot en met 18

Deze artikelen stellen regels omtrent de subsidievaststelling.

Artikel 19

Dit artikel geeft regels omtrent de bevoorschotting.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Opgemerkt dient te worden dat bij dit Besluit is uitgegaan van inwerkingtreding van de Jeugdwet (Stb. 2014, 105), het wetsvoorstel Invoeringswet Jeugdwet (thans ter behandeling in de Tweede Kamer), de wet herziening van de maatregelen van kinderbescherming (Stb. 2014, 130), de aanpassing van wetgeving en vaststelling van overgangsrecht in verband met de herziening van de maatregelen van kinderbescherming (Stb. 2014, 131) en het ontwerpbesluit Jeugdwet (thans ter advisering bij de Afdeling advisering van de Raad van State). De inwerkintreding staat gepland op 1 januari 2015, maar het inwerkingtredingsbesluit betreffende deze 5 regelingen is nog niet gepubliceerd. Dit inwerkingtredingsbesluit kan ook pas gepubliceerd worden nadat alle wetgeving in het Staatsblad is gepubliceerd. Inwerkingtreding van alleen de Jeugdwet zonder de Aanpassingswet is niet mogelijk omdat essentiële wijzigingen in andere wetten dan zouden ontbreken.

X Noot
2

Nota van toelichting, hoofdstuk 13 Tot slot.

X Noot
3

Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van 15 december 2009, nr. 3086415 (Stcrt. 2009, 20306), houdende vaststelling van Aanwijzingen voor subsidieverstrekking.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven