Certificatieschema voor toetsing van het kwaliteitsmanagementsysteem van uitvoerende
organisaties voor Jeugdbescherming en Jeugdreclassering versie 1.0
Waarin opgenomen het normenkader ten behoeve van certificering van uitvoerende organisaties
voor Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, versie 1.0
Inhoud
1. Aanleiding en verantwoording
|
0
|
|
|
2. Van Doel naar Normen
|
0
|
|
|
3. Schema van het Normenkader, opbouw en invulling
|
0
|
|
|
4. Doel en scope van certificering
|
0
|
|
|
5. Eisen aan het certificatieproces
|
0
|
|
|
6. Gerichtheid van de auditor
|
0
|
|
|
7. Weging van auditresultaten, schorsing en intrekking van het certificaat
|
0
|
|
|
8. Ingangsdatum en overgangsregeling
|
0
|
|
|
9. Schema van normen en eisen
|
0
|
|
|
10. Definities van veel gebruikte begrippen in dit toetsingskader
|
0
|
|
|
11. Bronnen en referenties
|
0
|
1. Aanleiding en verantwoording
1.1 Inleiding, doel van het normenkader
Vanaf 1 januari 2015 is de Jeugdwet van kracht. Deze wet vervangt de Wet op de Jeugdzorg
uit 2005. De vernieuwing betekent zowel een transitie, verplaatsing van verantwoordelijkheden,
rollen en bevoegdheden, als een transformatie, een inhoudelijke verbeterslag. De vervanging
van de wet heeft onder andere tot doel een verdere professionalisering van jeugdhulp
waarin kwaliteitsborging een prominente plek inneemt. Ook beoogt de Jeugdwet een substantiële
vermindering van bureaucratie voor alle betrokken instanties.
Uitvoering van de Jeugdwet betekent onder andere dat de verantwoordelijkheid voor
de organisatie van de jeugdbescherming en jeugdreclassering bij de gemeenten ligt.
De gemeenten hebben de regierol in de uitvoering van de wet en zijn verantwoordelijk
voor de afspraken met en inzet van uitvoerende organisaties in de hulp.
Jeugdbescherming en jeugdreclassering worden, conform de Jeugdwet, uitgevoerd door
organisaties die in het bezit zijn van een geldig certificaat als uitvoerder voor
jeugdbescherming en/of jeugdreclassering. Dit certificaat wordt verkregen indien men
voldoet aan de eisen zoals die zijn geformuleerd in voorliggend normenkader.
Kwaliteit bij het uitvoeren van opgelegde maatregelen voor jeugdigen en waar van toepassing
het gezin, wordt van cruciaal belang geacht. Het Rijk en de VNG erkennen beiden dat
de decentralisatie van de jeugdbescherming en jeugdreclassering gepaard moet gaan
met opnieuw aandacht voor (het vaststellen van) passende randvoorwaarden. Dit vanwege
de aard van de taken van de uitvoerende instellingen en de kwetsbaarheid van de doelgroep.
In de Jeugdwet zijn kwaliteitsbepalingen opgenomen voor jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde
instellingen. Het normenkader wordt als ministeriële regeling opgenomen onder de Jeugdwet.
Het bevat de eisen voor een uitvoerende instelling vanuit de geldende en nieuwste
inzichten op het gebied van kwaliteitsmanagement en -orging voor uitvoerende instellingen.
Erin opgenomen zijn die elementen uit de Jeugdwet die direct te maken hebben met kwaliteitsborging.
Hiermee wordt duidelijk gemaakt wat en waar de verbinding is tussen de wet en het
normenkader.
Met de eisen, die in hoofdstuk 9 zijn geformuleerd, hebben de opstellers het volgende
doel:
Doel van het normenkader
Het normenkader biedt een overzicht van de eisen gericht op het borgen van kwaliteit
van de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering waaraan minimaal moet
worden voldaan. Door te voldoen aan de genoemde eisen kan een uitvoerende organisatie
van jeugdbescherming en jeugdreclassering worden gecertificeerd.
Specifieke doelen van het certificeren van de uitvoerende organisatie met behulp van
Het normenkader zijn de volgende:
• Stimuleren en ondersteunen van de uitvoerende organisatie in het continu verbeteren
van de kwaliteit van de organisatie teneinde de verwachte resultaten te behalen en
te borgen.
• Vertrouwen geven aan gemeenten dat een uitvoerende organisatie voldoet aan de basale
eisen voor het borgen van de kwaliteit van de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering.
• Rechtsgelijkheid en rechtszekerheid voor jeugdigen en het gezin borgen bij de uitvoering
van jeugdbescherming en jeugdreclassering.
|
Doelgroep van het normenkader
Het normenkader en het certificatieschema zijn openbare documenten en bedoeld voor
uitvoerende organisaties van jeugdbescherming en jeugdreclassering en haar professionals.
Hiermee hebben zij inzicht in de kwaliteitseisen die aan hen worden gesteld. Daarnaast
gebruikt de Certificerende Instelling Het normenkader als leidraad voor toetsing van
deze uitvoerende organisaties. Cliëntenorganisaties en ketenpartners hebben met Het
normenkader eveneens inzicht in de basale kwaliteitseisen waaraan een uitvoerende
organisatie moet voldoen.
1.2 Betrokken personen en organisaties
De opstellers van Het normenkader achten een breed draagvlak voor de inhoud van het
kader in het werkveld van groot belang. Alleen dán zal het normenkader ook zo werken
als bedoeld. Om dit te bereiken zijn vrijwel alle organisaties die na invoering van
de Jeugdwet een rol spelen bij de uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering
op een bepaalde manier betrokken geweest bij de opstelling van Het normenkader.
De opstellers vormden een deskundigencommissie onder voorzitterschap van Kees Ahaus,
hoogleraar Healthcare Management Rijksuniversiteit Groningen. Leden van de deskundigencommissie
waren:
-
• Reinier ter Kuile, directeur Justitieel Jeugdbeleid, Ministerie van Veiligheid en
Justitie
-
• Martin Dirksen, bestuurder, Jeugdzorg Nederland
-
• Tanja Ineke, directeur Bestuurszaken, Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
(UWV)
-
• Teun Hardjono, hoogleraar Kwaliteitsmanagement en certificatie, Erasmus Universiteit
Rotterdam
-
• Mariëlle Bruning, hoogleraar Jeugdrecht, Universiteit Leiden
-
• Geert Jan Stams, hoogleraar Forensische Orthopedagogiek, Universiteit van Amsterdam
-
• Siewert Pilon, hoofd OZW, Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)
-
• Marie-Louise van Kleef, algemeen directeur, Raad voor de Kinderbescherming
De Werkgroep Normenkader Jeugdbescherming en Jeugdreclassering voerde de voorbereidende
werkzaamheden uit voor de deskundigencommissie. De leden van deze Werkgroep waren
mensen die op persoonlijke titel deelnamen en zijn afkomstig uit de volgende organisaties:
-
• Gemeente Hellendoorn
-
• Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)
-
• Inspectie Jeugdzorg
-
• Inspectie Veiligheid en Justitie
-
• William Schrikkergroep (WSG)
-
• Bureau Jeugdzorg Noord Holland
-
• Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam
-
• Bureau Jeugdzorg Limburg
-
• 3RO, reclasseringsorganisatie waarin de drie organisaties (Reclassering Nederland,
Leger des Heils en de Vereniging voor verslavingsreclassering) die voorheen apart
werkten zijn verenigd
-
• Bureau Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie
-
• Nederlands Jeugdinstituut
-
• Jeugdzorg Nederland
Er is twee keer een brainstormbijeenkomst geweest waarin concepten van het normenkader
werden voorgelegd aan grote groepen deelnemers van betrokken organisaties. De uitgenodigde
deelnemers waren van:
-
• alle 15 Bureaus Jeugdzorg
-
• vier landelijk werkende instellingen (LJ&R, WSG, NIDOS, SGJ)
-
• zeven gemeenten
-
• Interprovinciaal Overleg (IPO)
-
• Belangenvereniging Medewerkers Bureaus Jeugdzorg (BMJ)
-
• Nederlands Instituut van Psychologen (NIP)
-
• Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO)
-
• Inspectie Jeugdzorg
-
• Raad voor de Kinderbescherming
-
• Landelijke Organisatie voor Cliëntenparticipatie (LOC)
-
• Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen (NVP)
-
• 3 Reclasseringsorganisaties (3RO)
Een aantal deelnemende partijen hebben binnen de eigen organisatie klankbordbijeenkomsten
georganiseerd.
Tot slot zijn er twee pilots geweest bij Bureaus Jeugdzorg. Onder verantwoordelijkheid
van het ministerie van Veiligheid en Justitie zijn deze pilots uitgezet. In deze pilots
heeft een externe auditor het normenkader getoetst op haalbaarheid en doeltreffendheid.
Men heeft gekeken of de pilotorganisaties in principe aan de eisen zouden kunnen voldoen,
of de bedoeling van het normenkader wordt getoetst en wat men nodig heeft om de toetsing
goed te kunnen uitvoeren (bijvoorbeeld ten behoeve van de interne audits).
1.3 Leeswijzer
Eisen aan een uitvoerende organisatie worden gevormd vanuit een bedoeling, een bestaansreden
van een dergelijke organisatie. Deze bestaansreden komt voort uit een maatschappelijke
behoefte die moet worden gerealiseerd. Voor jeugdbescherming en jeugdreclassering
vloeit deze behoefte voort uit de beschrijvingen in het Verdrag voor de Rechten van
het Kind en wordt ingevuld in de Jeugdwet, de Kinderbeschermingswetgeving, het Wetboek
van Strafrecht en de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen. De eisen die in de
Jeugdwet (inclusief AMvB en Ministeriële Regelingen) aan een uitvoerende organisatie
in deze sector worden gesteld moeten daarom een weerslag zijn van de maatschappelijke
behoefte die moet worden gerealiseerd.
In hoofdstuk 1 tot en met 3 staat de tekst zoals die ook is opgenomen in het normenkader
voor uitvoerende instellingen voor jeugdbescherming en jeugdreclassering. Deze tekst,
inclusief de tabel met eisen is gepubliceerd in het document Normenkader voor Jeugdbescherming
en Jeugdreclassering versie 1.0.
In hoofdstuk 2 wordt beschreven hoe de inhoudelijke eisen in Het normenkader, in het
verlengde van de Jeugdwet, tot stand zijn gekomen, uitgaande van deze benadering.
In hoofdstuk 3 wordt de opbouw en invulling van het schema geschetst uitgaande van
deze benadering.
Hoofdstuk 4 tot en met 8 beschrijft de insteek die is gekozen bij het beoordelen en
certificeren van uitvoerende organisaties op basis van het normenkader inclusief de
tabel met de eisen en wijze van beoordelen.
Hoofdstuk 4 benadrukt het doel en de scope van de certificering op basis van het normenkader
en geeft daarmee de essentie van dit certificeringsschema weer. Cyclus van beoordeling
en geldigheidsduur zijn daar onderdelen van.
In hoofdstuk 5 en 6 staan de eisen die worden gesteld aan het proces van certificeren
en wordt de gerichtheid van de auditors bij het auditen in relatie tot het normenkader
beschreven.
In hoofdstuk 7 wordt een uitleg gegeven over de wijze van beoordelen door de auditors
van de certificerende instelling.
Hoofdstuk 8 geeft de afspraken over ingangsdatum en overgangsregeling weer, één en
ander conform de regels in de Jeugdwet.
In hoofdstuk 9 staan de inhoudelijke normen en eisen die worden gesteld aan een uitvoerende
organisatie om in aanmerking te komen voor een certificaat met daarbij de wijze van
beoordeling per norm voortkomend uit de beschrijving in hoofdstuk 7.
In hoofdstuk 10 worden relevante begrippen omschreven en hoofdstuk 11 geeft de referenties
en bronnen weer.
2. Van Doel naar Normen
2.1 doel Jeugdbescherming en Jeugdreclassering
Als hoofddoel van de Jeugdwet wordt aangegeven: ‘het voorkomen van zorgafhankelijkheid
en het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend
vermogen van diens gezin en van anderen in de sociale omgeving’.
Voor uitvoering van de ondertoezichtstelling (OTS) geldt dat het daarbij gericht moet
zijn op: ‘het opheffen van de bedreiging voor de veiligheid en ontwikkeling van het
kind.’
Voogdij richt zich op: ‘het realiseren van een stabiele, duurzame en voor de ontwikkeling
van de jeugdige, optimale opvoeding.’
Jeugdreclassering richt zich op: ‘het voorkomen van recidive en het realiseren van
een gedragsverandering bij de betrokken jongere.’
(Wetsvoorstel Jeugdwet, Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 2, Memorie van toelichting, blz. 29, Kamerstukken II 2012/13, nr. 3).
Voor zowel jeugdbescherming als jeugdreclassering geldt dat bij de uitvoering de volgende
beginselen moeten worden gewaarborgd: proportionaliteit en subsidiariteit, rechtsgelijkheid,
verbod van willekeur, rechtszekerheid en uniformiteit. (Memorie van toelichting: Kamerstukken
II 2012/13, nr. 3).
In de verdere uitwerking in Het normenkader naar de concrete normen en eisen aan de
uitvoerende organisaties is voortdurend verbinding gelegd met bovengenoemde doelen
en gronden van de wet. Bij het toetsen van een uitvoerende organisatie met behulp
van Het normenkader is het daarom altijd van belang of en in hoeverre het voldoen
aan een eis ook heeft bijgedragen aan het realiseren van doelen en gronden. Hiermee
wordt bereikt dat gebruik van het normenkader bijdraagt aan doelmatigheid en doeltreffendheid
van de uitvoerende organisatie.
2.2 resultaten
Artikel 4.1.1 (lid 1 en 2) van de Jeugdwet luidt als volgt:
‘De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling verlenen verantwoorde hulp,
waaronder hulp van goed niveau wordt verstaan, die in ieder geval veilig, doeltreffend,
doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte
van de jeugdige of ouder.’
‘De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling organiseren zich op zodanige
wijze, voorzien zich kwalitatief en kwantitatief zodanig van personeel en materieel
en dragen zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling, dat een en ander
leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde hulp.’ Uit deze wettekst is af
te leiden welke resultaten een gecertificeerde instelling gevraagd wordt na te streven.
Een uitvoerende organisatie moet laten zien dat het voldoende resultaatgericht is.
De resultaten zijn de bereikte uitkomsten waaruit kan worden afgeleid of de gronden
en de doelen van jeugdbescherming en jeugdreclassering worden gerealiseerd. Een uitvoerende
organisatie kan worden gecertificeerd als kan worden aangetoond dat, naar de beoordeling
van de certificerende instelling, in voldoende mate resultaatgericht wordt gewerkt
en aan de gestelde normen is voldaan. Het uiteindelijke resultaat van jeugdbescherming
en jeugdreclassering wordt bereikt door de hele keten én de jeugdige (en het gezin)
zelf.
De resultaten waarop een uitvoerende organisatie in het kader van jeugdbescherming
en jeugdreclassering zich moet richten en waaraan een bijdrage geleverd moet worden,
zijn in Het normenkader als volgt geformuleerd:
Resultaten Ondertoezichtstelling (OTS)
-
• Ontwikkelingsbedreiging is zodanig afgewend, dat geen hulp in het gedwongen kader
meer nodig is.
-
• Fysieke en/of psychische onveiligheid is weggenomen.
-
• Uithuisplaatsing is opgeheven of wordt zo mogelijk voorkomen.
-
• Stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie is georganiseerd.
Resultaten Voogdij
-
• Ontwikkelingsbedreiging is zodanig afgewend, dat er geen nieuwe schade ontstaat.
-
• Fysieke en/of psychische veiligheid is geborgd.
-
• Stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie is gegarandeerd vanuit professioneel
wettelijk vertegenwoordigerschap.
Resultaten Jeugdreclassering
-
• De dynamische criminogene factoren zijn verminderd waardoor de kans op herhaling van
delinquent gedrag wordt verkleind.
-
• Het handelingsrepertoire en/of gerichtheid op duurzame gedragsverandering bij de betrokken
jeugdige is vergroot.
-
• Jeugdige houdt zich aan opgelegde afspraken.
-
• Stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie is georganiseerd.
2.3 opbouw normenkader
Uit vooronderzoek in de aanloop naar het opstellen van Het normenkader bleek dat er
grote overeenstemming bij betrokken organisaties is over de volgende stellingname:
De competenties van de professional in combinatie met de methodieken en interventies
die worden gehanteerd zijn cruciaal voor het realiseren van de doelstellingen en resultaten.
Daarbij moet er sprake zijn van een organisatie die de professional en de methodiek
voldoende inbedt, faciliteert en die kaders stelt. Een optimale afstemming en samenwerking
in de keten is essentieel om de resultaten te kunnen bereiken.
|
De vier genoemde elementen komen terug als categorieën in het normenschema in hoofdstuk
9. Hieronder wordt beschreven wat we onder de gebruikte termen verstaan1.
2.3.1 Professional
Voor Het normenkader is van belang dat er sprake kan zijn van twee soorten professionals:
professionals geregistreerd in het kwaliteitsregister jeugd en/of in het BIG-register
en andere professionals. Registratie in het kwaliteitsregister jeugd staat open voor
jeugdzorgwerkers (hbo-niveau) en gedragswetenschappers (psychologen en orthopedagogen
(wo-niveau)). De eerste categorie professionals zal in Het normenkader worden aangeduid
als geregistreerde jeugdprofessionals. Registratie bij het kwaliteitsregister jeugd
wordt naar verwachting in het najaar 2014 mogelijk. Tot die tijd geldt dat medewerkers
van een uitvoerende organisatie zich vrijwillig kunnen laten registreren.
Om als professional verantwoorde hulp te kunnen leveren, moet hij zelf zorgen dat
hij beschikt over de gevraagde competenties. Voortdurend blijven leren, reflecteren
en innoveren is nodig voor vak-volwassen professionals. Professionalisering vormt
daarom een belangrijke spil in de transitie en transformatie van jeugdzorg. De opzet
van een kwaliteitsregister, het bijbehorend stelsel van tuchtrecht en uitwerking van
de beroepsethiek maken onderdeel uit van het professionaliseringstraject. De rol en
de inzet van de professional in combinatie met toepassing van de gehanteerde methodiek
zijn bepalend voor de kwaliteit van de dienstverlening. Om die reden is ervoor gekozen
‘de professional’ en ‘de methode’ in aparte categorieën met normen op te nemen in
Het normenkader.
Uiteraard dient de organisatie waarin de professional werkzaam is de rol en inzet
van de professional optimaal te ondersteunen.
2.3.2 Methoden
Onder methoden wordt verstaan: de uitgewerkte, specifieke denken werkwijzen die worden
gehanteerd om resultaten van jeugdbescherming en jeugdreclassering te bereiken.
In de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering moet methodisch worden
gewerkt met methoden die geschikt zijn voor de doelstellingen en de taken van JB en/of
JR. Een uitgewerkte methode bevat een beschrijving van onder andere handelingen, werkwijzen
en afspraken in de aanpak. Daarbij worden ook keuzes gemaakt voor de inzet van technieken
voor specifieke situaties en behandelingen of interventies. In jeugdbescherming en
jeugdreclassering is er sprake van een werkende methode als deze beschrijving voor
iedereen beschikbaar is en als gebleken is dat de toepassing in de praktijk positieve
resultaten oplevert, of als er door theoretische onderbouwing positieve resultaten
te verwachten zijn. Er zijn geen zogenaamde ‘erkende’ methoden waar een gevalideerde
erkenningstoets op is afgenomen. Wel zijn er methoden die theoretisch zijn onderbouwd
(zoals de in het veld meest toegepaste Deltamethode) en die door de praktijk worden
omschreven als ‘werkend’. In Het normenkader worden in de eisen geen specifieke methoden
bij naam genoemd. Wel worden eisen gesteld aan het methodisch werken door de organisatie
en de professionals. Ook worden de zogenaamde algemene werkzame factoren (zie hieronder)
genoemd als elementen die een indicatie zijn voor een ‘werkende’ methode.
De gecertificeerde instelling bepaalt of en zo ja welke jeugdhulp is aangewezen in
het kader van de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering2 (Wetsvoorstel Jeugdwet, Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 2).
In enkele normen in Het normenkader worden, in relatie tot de gehanteerde methode,
de zogenaamde ‘algemene werkzame factoren’ genoemd. Deze algemene werkzame factoren,
opgesteld door NJI en in Het normenkader overgenomen als elementen waar aan moet worden
voldaan, zijn:
-
• aansluiten bij de motivatie van de cliënt
-
• de kwaliteit van de relatie cliënt-professional
-
• de structurering van de methode
-
• de ‘fit’ van de aanpak met het probleem en de hulpvraag
-
• uitvoering van de methode zoals deze uitgevoerd hoort te worden
-
• professionaliteit (goede opleiding en training) van de professional
-
• de werkomstandigheden van de professional
De laatste jaren zijn er steeds meer aanwijzingen voor het toevoegen van de volgende
werkzame factor aan deze lijst:
Naast algemeen werkzame factoren, die onafhankelijk zijn van doelgroep en methode,
zijn er ook specifiek werkzame factoren of elementen. Deze zijn doelgroep specifiek
en/of methode specifiek. Voor zover bekend en beschreven zijn deze elementen allemaal
verwerkt in de normen in het schema normenkader in hoofdstuk 9.
Voor jeugdreclassering worden de volgende specifiek werkzame factoren gevraagd:
De werkwijze van de jeugdreclasseringswerker sluit aan bij:
-
• het recidiverisico en schaderisico van de jeugdige
-
• de delict gerelateerde risicofactoren van de jeugdige en zijn systeem (voor zover
die beïnvloedbaar zijn)
-
• de responsiviteit van de jeugdige (mogelijkheden en leerstijl)
-
• de noodzaak voor aanvullende zorg en ondersteuning
2.3.3 Organisatie
Onder organisatie wordt in Het normenkader verstaan: de organisatorische eenheid rondom
het werk en de professionals in de jeugdbescherming en jeugdreclassering.
De subcategorieën in deze categorie geven aan wat met name belangrijk wordt gevonden
met het oog op het organiseren en borgen van kwaliteit van de uitvoering. Er wordt
uitgegaan van algemeen geldende normen voor kwaliteitsborging en er is gekozen voor
die onderwerpen en thema’s die direct aansluiten bij de Jeugdwet en de te behalen
resultaten van de uitvoerende organisaties van jeugdbescherming en jeugdreclassering.
2.3.4 Ketensamenwerking
Onder ketensamenwerking wordt in Het normenkader verstaan: de verbinding die organisatie
én professional hebben met andere betrokken organisaties en professionals. Tezamen
vormen zij het professionele en sociale netwerk rondom de jeugdige en het gezin in
het kader van jeugdbescherming, jeugdreclassering en het vrijwillige kader. Het werken
volgens eenduidige methoden en richtlijnen in de keten is voorwaarde om resultaten
te kunnen behalen.
Ketensamenwerking in de jeugdhulp is in ontwikkeling, onder andere omdat het werkveld
zich opnieuw moet vormen na de transitie in 2015. Bevoegdheden zijn verschoven, rollen
zijn veranderd. Belangrijk is dat in de keten, en met name in het lokale netwerk,
altijd de jeugdige en het gezin centraal staan en dat er in de lokale voorzieningen
vanuit dit perspectief naar oplossingen wordt gezocht. Aparte aandacht voor ketensamenwerking
in Het normenkader betekent dat een uitvoerende organisatie haar invulling geeft aan
de bijdrage die zij levert aan deze benadering, door over de grenzen van haar eigen
organisatie te kijken. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat elke uitvoerende
instelling in jeugdbescherming en jeugdreclassering onderdeel is van de gehele keten
in de jeugdhulp, zowel landelijk als regionaal en lokaal. Gezamenlijk wordt het uiteindelijke
resultaat geleverd aan de maatschappij. De kwaliteit van samenwerking is daarom van
het allergrootste belang. Het werken in een keten brengt taken en verantwoordelijkheden
met zich mee waarin, net als in de interne zaken, ‘gepresteerd’ moet worden. Dit rechtvaardigt
het benoemen van de ketensamenwerking in Het normenkader als een aparte categorie.
3. Schema van het Normenkader, opbouw en invulling
3.1 opbouw schema
Het normenkader dient als schema voor de beoordeling of de uitvoerende organisatie
in staat is de gewenste resultaten te behalen, of dat binnen afzienbare tijd zal kunnen.
Daarnaast dient het voor het ondersteunen van uitvoerende organisaties in hun kwaliteitsborging.
De opbouw van het normenkader gaat om die reden uit van de volgende stappen in de
aangegeven volgorde:
-
• Uitgaan van wettelijke gronden en doelen van jeugdbescherming en jeugdreclassering (Burgerlijk Wetboek, Jeugdwet, Wetboek van Strafrecht en bijbehorende/samenhangende weten regelgeving).
-
• Benoemen resultaten waarop het werk van de uitvoerende organisaties is gericht (Bureaus Jeugdzorg, Landelijk werkende instellingen, nieuwe aanbieders).
-
• Benoemen categorieën die relevant zijn voor de te behalen resultaten door de uitvoerende organisaties.
-
• Benoemen subcategorieën (thema’s en onderwerpen binnen de vier genoemde categorieën) die direct of indirect
relevant zijn voor de te behalen resultaten van de uitvoerende organisaties.
-
• Formuleren normen waaraan moet worden voldaan door een uitvoerende organisatie. De norm is het geheel
van onderwerp, eisen en eventuele operationele eisen en indicatoren. Daar waar van
toepassing worden operationele eisen of indicatoren vermeld als een concrete uitwerking van een (onderdeel van een) eis
is voorgeschreven.
Bovenstaande opbouw heeft zijn weerslag in de invulling van het schema normenkader
met normen waaraan de organisatie moet voldoen.
3.2 invulling schema
3.2.1 Categorieën
De invulling van het normenkader moet ondersteunend zijn aan een juiste uitvoering
van de audit voor de beoordeling van een uitvoerende organisatie. Vier categorieën
zijn relevant bevonden en in Het normenkader benoemd: Professionals, Methoden, Organisatie
en Ketensamenwerking.
De categorieën hangen onverbrekelijk met elkaar samen en starten bij het algemene
doel en de richting van de uitvoerende organisatie wat als vijfde categorie is toegevoegd
aan het begin van het schema.
3.2.2 Subcategorieën
Per categorie onderscheiden we één of meerdere subcategorieën. Ook de thema’s van
deze subcategorieën zijn zorgvuldig gekozen als zijnde ondersteunend aan een juiste
uitvoering van de audit. Dit leidt tot het volgende overzicht van de indeling van
het schema:
3.2.3 Normen
Elke subcategorie bevat meerdere normen. Elke norm is opgebouwd uit: het onderwerp
van die norm, de eis(en) die daarbij horen, de operationele eis(en) en indicator(en)
die worden gesteld over dat onderwerp en een vermelding van mogelijke documenten die
met het onderwerp te maken hebben. Men vindt deze uitwerking terug in de vier kolommen
van het schema. Een nadere omschrijving van de betekenis van de invulling van de kolommen
wordt hier gegeven.
Onderwerp
In deze kolom staan de onderwerpen die in de betreffende subcategorie belangrijk gevonden
worden en daarom in het normenkader worden opgenomen. De onderwerpen zijn geformuleerd
als de situatie die in het kader van certificering moet worden bereikt of nagestreefd.
EISEN
De eisen op basis waarvan de organisatie aantoont dat wordt voldaan aan de situatie
zoals omschreven in de kolom ‘Onderwerp’. Deze eisen moeten de organisatie en de professional
helpen invulling te geven aan de verwachte resultaten. De eisen zijn, daar waar van
toepassing, geformuleerd als aantoonbare systematiek of werkwijze. De uitvoerende
organisatie moet een zelfevaluatie uitvoeren op de eisen uit Het normenkader om te
kunnen beoordelen aan welke eisen zij al voldoet en geen of minder inspanning vergen
en welke eisen nog wel aandacht verdienen.
Operationele eisen en indicatoren
Een aantal eisen is specifieker, inhoudelijker of meer gericht op meetbaar resultaat.
Voor het aansluiten bij de specifieke doelen van Het normenkader wordt het door betrokken
organisaties belangrijk gevonden deze in Het normenkader op te nemen. In deze kolom
staan de meest concrete en operationele indicatoren en eisen vermeld, die een organisatie
ten minste op het onderwerp moet kunnen laten zien.
Mogelijke documenten
In deze kolom worden documenten genoemd van de uitvoerende instelling die mogelijk
geschikt zijn om aan te tonen dat aan de betreffende eis wordt voldaan. Uiteraard
hangt het van de inhoud van de documenten af of dit werkelijk het geval is.
4. Doel en scope van certificering
4.1 doel, scope en eisen
Dit certificatieschema bevat de eisen en richtlijnen aan het certificeren van uitvoerende
instellingen in jeugdbescherming en jeugdreclassering. Het ministerie van Veiligheid
& Justitie (VenJ) heeft besloten de ISO/IEC 17021:2011 en de daarbij behorende documenten
(toelichtingen, richtlijnen e.d.) als uitgangspunt te hanteren. In dit certificatieschema
zijn enkel aanvullende en afwijkende bepalingen van de ISO/IEC 17021:2011 en de bijbehorende
relevante documenten (MD 1 tot en met 5, 10 en 11) opgenomen. Voor deze aanvullende
en afwijkende bepalingen is dit certificatieschema leidend.
Certificatie wordt uitgevoerd door de certificerende organisatie die daarvoor is aangewezen
door het ministerie van VenJ, de eigenaar van het normenkader voor Jeugdbescherming
en Jeugdreclassering. Een certificaat wordt afgegeven door deze aangewezen certificerende
instelling (CI). Volgens de Jeugdwet is een gecertificeerde instelling: een rechtspersoon
die in het bezit is van een certificaat of een voorlopig certificaat als bedoeld in
artikel 3.4 en die een kinderbeschermingsmaatregel en/of jeugdreclassering uitvoert.
Certificatie op het normenkader ten behoeve van certificatie van uitvoerende organisaties
Jeugdbescherming en/of Jeugdreclassering versie 1.0 dient de volgende doelen:
-
• Stimuleren en ondersteunen van de uitvoerende organisatie in het continu verbeteren
van de kwaliteit van de organisatie, teneinde de verwachte resultaten te behalen en
te borgen.
-
• Vertrouwen geven aan opdrachtgever dat een uitvoerende organisatie voldoet aan de
minimumeisen voor het borgen van de kwaliteit van de uitvoering van jeugdbescherming
en jeugdreclassering.
-
• Borgen van rechtsgelijkheid en rechtszekerheid voor jeugdigen en het gezin bij de
uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering.
Certificatie op basis van het Normenkader Jeugdbescherming en/of Jeugdreclassering
betreft certificatie van een kwaliteitsmanagementsysteem. Onderwerp van certificatie
is het kwaliteitsmanagementsysteem van de organisatie dat borgt dat doeltreffende
uitvoering van jeugdbeschermings- en/of jeugdreclasseringsmaatregelen plaatsvindt
of kan gaan plaatsvinden.
De eisen waartegen het kwaliteitsmanagementsysteem van de organisatie wordt beoordeeld,
zijn gespecificeerd in het normenkader ten behoeve van certificatie van uitvoerende
organisaties Jeugdbescherming en/of Jeugdreclassering versie 1.0. Het normenkader
bevat normen, onderverdeeld in vijf categorieën. De categorieën bevatten eisen die
de conformiteit van het kwaliteitsmanagementsysteem beschrijven zoals bedoeld in paragraaf
7.3.3 van ISO Guide 72:
-
a. Beleid (Plan)
-
b. Planning (Plan)
-
c. Implementatie en uitvoering (Do)
-
d. Beoordeling van prestaties (Review)
-
e. Verbetering (Review)
-
f. Directiebeoordeling (Review)
4.2 Cyclus van beoordelingen
In de Jeugdwet is opgenomen dat het certificaat de voorwaarde is voor uitvoering van
jeugdbescherming en jeugdreclassering. Gemeenten mogen alleen afspraken maken met
gecertificeerde organisaties. In de wet is aangegeven dat zowel een certificaat als
een voorlopig certificaat hiervoor geldt.3
De aanvrager beslist op grond van een zelfevaluatie welk certificaat wordt aangevraagd.
Als in de loop van de initiële audit blijkt dat het certificaat nog niet haalbaar
is, kan de audit worden opgeschort en de aanvraag in overleg met de certificerende
instelling worden omgezet naar een aanvraag van het voorlopige certificaat.
-
• Een certificaat onder de accreditatie van de Raad voor Accreditatie (RvA) heeft een
cyclus van beoordelingen van drie jaar. Dit betekent dat het certificaat wordt afgegeven
voor drie jaar waarna aan het eind van het derde jaar een herbeoordeling moet plaatsvinden,
zodat de organisatie daarna weer een cyclus van beoordelingen van drie jaar kan starten
(zie ook paragraaf 5.1).
-
• Een voorlopig certificaat met een geldigheidsduur van twee jaar kan worden afgegeven
voor aanbieders die een nog onvoldoende geïmplementeerd kwaliteitsmanagementsysteem
hebben, maar hier gestructureerd mee bezig zijn (minimaal SMART geformuleerde plannen
van aanpak waarmee alle eisen uit het normenkader afgedekt zijn). Dit voorlopige certificaat
wordt door de certificerende instelling verstrekt, echter niet onder accreditatie
van de RvA. Dit voorlopige certificaat kan éénmalig worden verlengd indien de uitvoerende
instelling in die twee jaar niet in de gelegenheid is geweest uitvoerende werkzaamheden
te verrichten. Dit is tegelijk de enige reden voor een verlenging.
4.3 validatie, publicatie en beheer van de schemadocumenten
Op het Normenkader ten behoeve van certificering van uitvoerende organisaties jeugdbescherming
en/of jeugdreclassering versie 1.0 is een praktijktoets uitgevoerd bij twee pilotorganisaties.
Het concept Normenkader is goedgekeurd door de deskundigencommissie die is aangesteld
ten behoeve van het opstellen van het Normenkader jeugdbescherming en jeugdreclassering.
Dit concept Normenkader is geaccordeerd door de staatssecretarissen van VenJ en VWS.
Het certificatieschema sluit aan bij de internationale normen voor managementsysteemcertificatie,
ISO/IEC 17021:2011 en de daarbij behorende documenten. Geconstateerd is dat de Jeugdwet
het normenkader en de aard van de te certificeren activiteiten een aantal afwijkingen
en aanvullingen rechtvaardigt. Deze afwijkingen en aanvullingen zijn in de volgende
hoofdstukken opgenomen.
Validatie van het certificatieschema wordt uitgevoerd tijdens de eerste twee certificatieaudits
bij bestaande aanbieders en tijdens de eerste certificatieaudit bij een nieuwe aanbieder.
Zo nodig wordt op basis van de validatie het certificatieschema aangepast.
Voor wat betreft het publiceren en beheren van schemadocumenten wordt de ISO/IEC 17021:
2011 gevolgd, clausules 8.4.4 en 10.33. Het beheer van de schemadocumenten wordt in
1 januari 2014 vormgegeven.
5. Eisen aan het certificatieproces
5.1 algemeen
In hoofdstuk 9 van ISO/IEC 17021:2011 zijn de eisen aan het certificatieproces geformuleerd.
Deze eisen zijn onverkort van toepassing met de hierna volgende aanvullingen en afwijkingen.
Aanvulling op § 9.1.1.2
In de Jeugdwet is opgenomen dat het hier bedoelde certificaat een geldigheidsduur
van vijf jaar heeft. Conform ISO/IEC 17021:2011 is de voorgeschreven cyclus van beoordelingen
echter zodanig ingericht dat er in het derde jaar ná afgifte van het certificaat een
herbeoordeling moet plaatsvinden. Op basis van deze herbeoordeling kan weer een certificaat
worden verkregen met een cyclus van beoordelingen van drie jaar. In dit certificatieschema
wordt gehouden aan de cyclus van beoordeling conform ISO/IEC 17021:2011.
Voor het voorlopige certificaat is de wettelijk vastgestelde geldigheidsduur twee
jaar.
5.2 Berekenen van de audittijd
Aanvulling op § 9.1.4 en MD 5
Algemeen
Bij het vaststellen van de audittijd wordt, in aanvulling op de factoren genoemd in
MD 5 (annex A QMS), gerekend met het aantal fte professionals, management en ondersteuning
dat direct toe te rekenen is aan de jeugdbescherming en/of de jeugdreclassering.4
Bij organisaties die zowel jeugdbescherming als jeugdreclassering uitvoeren, wordt
het proces met de grootste omvang als het hoofdproces beschouwd en het proces met
de minste omvang als tweede proces. Bij de berekening kan voor het tweede proces op
de audittijd een reductie van 20% worden toegepast. Vooralsnog wordt geen reductie
in audittijd gegeven op het aanwezig zijn van een HKZ-certificaat, ISO 9001 certificaat
of EN 15224 certificaat.
Het certificaat met een cyclus van beoordelingen van drie jaar
Bij het certificaat wordt de audittijd berekend voor de initiële audit en vervolgbezoeken.
De cyclus van beoordelingen van dit certificaat is drie jaar, conform ISO/IEC 17021:2011.
Het certificaat met een geldigheidsduur van twee jaar
Bij een organisatie, waar van implementatie (nog) geen of onvoldoende sprake is, bedraagt
de audittijd voor de initiële audit, ongeacht de omvang, drie dagen in het geval van
jeugdbescherming of jeugdreclassering en vier dagen in het geval van jeugdbescherming
en jeugdreclassering.
Wanneer volgens de berekening meer tijd zou moeten zijn besteed tijdens de initiële
audit, wordt deze tijd toegevoegd aan de tijd die, volgens de berekening, tijdens
de vervolgbezoeken moet worden besteed. Indien er volgens de berekening minder tijd
zou moeten zijn besteed tijdens de initiële audit, wordt deze niet in mindering gebracht
op de tijdsduur van de vervolgbezoeken.
Dit certificaat wordt niet onder accreditatie van de Raad voor Accreditatie verstrekt.
5.3 Methode van onderzoek
Bij de bovenstaande doelen van certificatie op het normenkader voor jeugdbescherming
en jeugdreclassering past een onderzoek in de vorm van een audit die gericht is op
het bereiken van deze doelen. De CI toetst het managementsysteem van een uitvoerende
organisatie op het voldoen aan de norm, de geschiktheid om te voldoen aan de vigerende
weten regelgeving en de mate waarin het kwaliteitsmanagementsysteem de organisatie
in staat stelt zichzelf continue te verbeteren en de doelstellingen van de organisatie
te realiseren.
De gebruikte methoden zijn conform §9.1.9.1.5 van ISO/IEC 17021:2011. In aanvulling
op de minimaal gebruikte methoden zal de auditor tevens overleg(gen) van professionals
bijwonen en een gesprek voeren met de cliëntvertegenwoordiging.
Privacy
De Certificerende Instelling moet met de te certificeren organisatie overeen komen
op welke wijze de te certificeren organisatie ervoor zorgdraagt dat een adequate steekproef
genomen kan worden, rekening houdend met de privacy van cliënten en medewerkers. Daarbij
dient de te certificeren organisatie er rekening mee te houden, dat gesprekken met
cliënt(vertegenwoordigers) en het bijwonen van overleggen van professionals, onderdeel
van de auditmethodiek is.
Professioneel handelen
Daar waar de normen betrekking hebben op het professioneel inhoudelijk handelen, wordt
niet het daadwerkelijke handelen getoetst. Bekeken wordt of intercollegiale toetsing,
intervisie, werkbesprekingen, werkoverleg en dergelijke plaatsvinden en of de uitkomsten
hiervan bijdragen aan de resultaten en of er, indien nodig, wordt bijgestuurd.
Houding en gedrag
De normen die betrekking hebben op houding, bejegening, en dergelijke worden getoetst
door na te gaan of er interne afspraken/richtlijnen zijn en na te gaan of medewerkers
met deze afspraken bekend zijn. Eveneens moet worden nagegaan hoe de organisatie het
hanteert om implementatie te toetsen en bij te sturen. Om dit te kunnen toetsen moet
er altijd sprake zijn van gesprekken met professionals en cliënt (vertegenwoordigers).
In het Normenkader voor Jeugdbescherming en Jeugdreclassering zijn de eisen resultaatgericht
geformuleerd, passend bij de doelen van certificering van de uitvoering van jeugdbescherming
en/of jeugdreclassering. In de audit moet daarom de uitwerking van de gestelde eisen
worden getoetst aan de resultaten van de organisatie. Een auditor die een uitvoerende
organisatie in jeugdbescherming en/of jeugdreclassering toetst zal constateren of
de gehanteerde werkwijze in de organisatie ook werkelijk heeft bijgedragen aan de
gewenste resultaten. Het gaat daarbij om de ‘aanwezigheid’ van een werkwijze, handeling,
kennisniveau, etc. én om de constatering dat de werkwijze, handeling, etc. aantoonbaar
heeft bijgedragen (of zal bijdragen in het geval een voorlopig certificaat is aangevraagd).
Om deze manier van onderzoek succesvol toe te passen worden de volgende voorwaarden
en richtlijnen gesteld:
-
• De auditors voeren de audit uit met het belang van jeugdige en het gezin centraal
en met gerichtheid op gewenst resultaat als vertrekpunt. De gewenste resultaten voor
jeugdbescherming en jeugdreclassering zijn beschreven in het normenkader. Een audit
zoals hier bedoeld toetst dus niet het voldoen aan de norm alleen. Men vraagt zorgvuldig
door op de wijze waarop de organisatie invulling geeft aan het continue verbeteren
van geleverde kwaliteit en bijdrage aan de gewenste resultaten.
-
• Het zwaartepunt in de audit bij uitvoerende instellingen in jeugdbescherming en jeugdreclassering
ligt op gesprekken, verhalen en het bijwonen van overleggen van professionals en een
gesprek met de cliëntvertegenwoordiging. Documentstudie wordt gezien als aanvullend
op de mondelinge bronnen van informatie en is niet leidend. Uitzondering hierop is
een initiële audit ten behoeve van een voorlopig certificaat, waarbij gesprekken met
professionals en cliënten niet altijd mogelijk zullen zijn.
De auditor heeft de verantwoordelijkheid dat alle relevante onderwerpen op de juiste
(doel- en resultaatgerichte) wijze aan de orde en regisseert hierop het auditgesprek.
Een auditgesprek wordt effectiever door de gesprekspartner van de uitvoerende organisatie
ook zelf onderwerpen en praktijkvoorbeelden te laten aandragen.
5.4 Initiële audit en certificatie
5.4.1 Beoordeling van de aanvraag en zelfevaluatie
In aanvulling op § 9.2.2:
De organisatie meldt zich bij de CI aan door het insturen van het aanmeldingsformulier
met de daarin gevraagde gegevens en documenten. De CI beoordeelt of de organisatie
op basis van de Jeugdwet in aanmerking kan komen voor een certificaat. Organisaties
die tevens jeugdhulp verlenen, zijn bij wet uitgesloten.
Minimaal drie weken voorafgaand aan de eerste dag van de initiële audit ontvangt de
CI de zelfevaluatie van de organisatie. De beoordeling van de zelfevaluatie is onderdeel
van de initiële audit.
De CI bepaalt
5.4.2 Initiële certificatie
De initiële certificatie wordt uitgevoerd conform de norm ISO/IEC 17021:2011 met daarin
de fasen 1 en 2 zoals hierin beschreven.
In aanvulling op § 9.1.15:
De initiële certificatie moet binnen een periode van zes maanden nadat de definitieve
offerte getekend bij de CI is binnengekomen, zijn afgerond (bij een overschrijding
van deze periode wordt de tijdsoverschrijding die toe te schrijven is aan de CI, afgetrokken).
De datum waarop de getekende offerte bij de CI arriveert, is de startdatum van het
certificatietraject.
Indien de initiële certificatie niet binnen zes maanden is afgerond volgt een wachttijd
van tenminste drie maanden voordat de certificatie kan worden voortgezet. De CI zal
beoordelen op welke reeds getoetste onderdelen een hertoets moet plaatsvinden.
In aanvulling op § 9.2.3:
De beoordeling van de zelfevaluatie is onderdeel van fase 1 van de initiële audit.
5.4.3 Vervolgbezoeken
Aanvullingen op § 9.3.1
Certificaat met een cyclus van beoordelingen van drie jaar
Nadat een certificaat is afgegeven worden gedurende de gehele cyclus van beoordelingen
jaarlijks vervolgbezoeken afgelegd conform ISO/IEC 17021:2011.
certificaat met een geldigheidsduur van twee jaar
Nadat een voorlopig certificaat is afgegeven wordt de voortgang van de implementatie
op de volgende momenten getoetst:
6. Gerichtheid van de auditor
6.1 AUditen in relatie tot de opbouw van het normenkader
Het normenkader is opgebouwd rondom de jeugdige en het gezin. Veel deskundigen en
vertegenwoordigers uit het werkveld van jeugdbescherming en jeugdreclassering hebben
aangegeven dat het gewenst is om de benadering zoals getekend in onderstaand figuur
te hanteren:
De competenties van de professional in combinatie met de methoden die worden gehanteerd
zijn cruciaal voor het realiseren van de doelstellingen en resultaten. Daarbij moet
er sprake zijn van een organisatie die de professional en de methoden voldoende inbedt,
faciliteert en die kaders stelt. Een optimale afstemming en samenwerking in de keten
is essentieel om de resultaten te kunnen bereiken.
De vier genoemde elementen, professional, methode, organisatie en ketensamenwerking,
komen terug als categorieën in het normenkader (B, C, D en E). Het normenkader start
met een categorie (A) waaruit de bedoeling van de organisatie blijkt.
Deze vijf categorieën en de opbouw zoals gehanteerd in het normenkader geven de auditor
de focus zoals bedoeld in de hierboven geschetste benadering.
De eisen die gesteld worden aan de competenties van de auditoren zijn conform
Annex 1 van de ISO/IEC 17021: 2011 opgenomen in de procedures van de CI.
7. Weging van auditresultaten, schorsing en intrekking van het certificaat
Bij de afsluiting van een audit wordt per eis een score toegekend:
-
• 2 punten als er geen afwijking is geconstateerd.
-
• 1 punt als een afwijking is aangetroffen die geen directe negatieve invloed heeft
op de resultaten in het primaire proces en geen direct risico is voor het behalen
van de gewenste resultaten.
-
• 0 punten als een afwijking is aangetroffen die een negatieve invloed kan hebben op
de resultaten in het primaire proces.
De initiële certificatie
-
a. Indien de organisatie op alle normen 2 punten scoort (dat wil zeggen dat er geen afwijkingen
geconstateerd zijn) kan het certificaat worden toegekend.
-
b. In die gevallen waarin 1 punt is toegekend moet de organisatie een plan van aanpak
indienen. Het certificaat kan alleen worden toegekend nadat dit plan van aanpak is
geaccordeerd; de implementatie wordt getoetst bij de eerstvolgende audit. Voor de
waardering van de afwijkingen in deze eerstvolgende audit geldt wederom het genoemde
onder a, b of c. Tevens moet voldaan worden aan hetgeen onder de aanvulling op § 9.1.15
van ISO/IEC 17021:2011 in § 2.4.2 Initiële certificatie is gesteld.
-
c. Indien een eis is gewaardeerd met 0 punten, kan geen certificaat worden toegekend.
De organisatie moet een plan van aanpak indienen. De implementatie van dit plan wordt
binnen drie maanden na de laatste auditdag getoetst. Voor de waardering geldt wederom
het genoemde onder a, b of c. Tevens moet voldaan worden aan hetgeen onder de aanvulling
op § 9.1.15 van ISO/IEC 17021:2011 in § 2.4.2 Initiële certificatie is gesteld.
Audits die worden uitgevoerd nadat het certificaat verleend is
Bij audits die na de certificatie worden uitgevoerd, wordt op vergelijkbare manier
beoordeeld. Als een eis wordt gewaardeerd met 1 of 0 punten moet de organisatie binnen
1 maand na de laatste auditdag een plan van aanpak hebben ingediend dat wordt geaccordeerd
door de certificatie-instelling. In die gevallen waarin 1 punt is toegekend wordt
de implementatie getoetst bij de eerstvolgende audit.
In die gevallen waarin 0 punten zijn toegekend wordt de implementatie binnen drie
maanden na de laatste auditdag getoetst.
Als een plan van aanpak dat is opgesteld na een score van 0 punten niet adequaat blijkt
te zijn geïmplementeerd, volgt een formele waarschuwing. De organisatie stelt een
plan van aanpak op wat door de CI dient te worden geaccordeerd. De implementatie van
het plan wordt uiterlijk drie maanden na de laatste auditdag geverifieerd. Indien
de organisatie wederom 0 punten scoort volgt opschorting van het certificaat.
Verscherpt Toezicht
In het geval dat de Rijksinspectie verscherpt toezicht instelt, zal de CI binnen 1
maand een short-notice audit uitvoeren om te bepalen in welke mate de organisatie
onder verscherpt toezicht alsnog aan de certificatie-eisen voldoet. Afspraken over
de wijze waarop de CI over een verscherpt toezicht in kennis wordt gesteld, wordt
vastgelegd in een samenwerkingsprotocol tussen de CI en de Rijksinspectie.
8. Ingangsdatum en overgangsregeling
Het normenkader ten behoeve van certificatie van uitvoerende organisaties jeugdbescherming
en/of jeugdreclassering versie 1.0 is definitief als (dit onderdeel van-) de Jeugdwet
van kracht is.
Bij toekomstige wijzigingen in het normenkader zal worden aangegeven welke termijn
de organisaties hebben om aan de gewijzigde normen te voldoen.
Wijzigingen in ISO\IEC 17021:2011 en/of bijbehorende documenten worden op toepasbaarheid
getoetst waarna zij, voorzien van eventuele aanvullingen of afwijkingen ook voor dit
certificatieschema van toepassing zullen zijn. De bijbehorende overgangsregeling wordt
gehanteerd.
Wijzigingen in dit certificatieschema die niet voortkomen uit ISO\IEC 17021:2011 en/of
bijbehorende documenten worden voorzien van een ingangsdatum en eventueel aanvullende
bepalingen.
9. Schema van normen en eisen
Certificatieeisen en -beoordeling uitvoerende organisaties Jeugdbescherming en/of
jeugdreclassering
|
NR.
|
Onderwerp
|
Eisen
|
Operationele eisen en indicatoren
|
Mogelijke documenten
|
Wijze van beoordeling
|
A. Doelstelling van de organisatie
|
|
A.1 VISIE EN STRATEGIE
|
A.1.1
|
De organisatie heeft een missie, een visie en een strategie voor JB en/of JR vastgesteld.
|
De organisatie heeft een vastgestelde missie, visie en strategie met concrete doelstellingen,
die ten minste aandacht besteedt aan:
• de doelstellingen zoals geformuleerd in de Jeugdwet
• het belang van de dienstverlening van JB en/of JR voor jeugdigen en hun gezinnen
• de rol van professionals
• de gehanteerde methoden voor
JB en/of JR
• de wijze waarop verantwoorde hulp en de resultaten van JB en/of JR worden gerealiseerd
• de bijdrage van de organisatie aan ketensamenwerking op het gebied van JB en/of
JR
|
|
Beschrijving missie, visie, strategie. Meerjarenperspectief
Jaarplannen
|
Missie, visie en strategie met doelstellingen zijn aanwezig en bevatten de genoemde
punten.
Uit interviews met professionals blijkt dat zij missie, visie en strategie kennen.
|
A.1.2
|
De organisatie heeft een voor de cliënt duidelijk aanbod in JB en/of JR.
|
De organisatie heeft haar aanbod in JB en/of JR voor jeugdigen en gezinnen duidelijk
en begrijpelijk omschreven.
De organisatie communiceert haar aanbod op heldere wijze naar cliënten en ketenpartners.
|
Een uitvoerende organisatie voor jeugdreclassering dient tenminste twee begeleidingsvarianten
aan te bieden: reguliere en intensieve (harde kern jongeren) en begeleiding.
|
Beschrijving van het aanbod in bijvoorbeeld folders, de website.
|
Brochures, foldermateriaal zijn voor de cliënt makkelijk verkrijgbaar en toegankelijk.
Vanuit cliëntonderzoek en gesprekken met cliëntvertegenwoordiging blijkt dat de jeugdige
en gezin het aanbod als helder ervaren.
|
Professionals
|
B.1 VERANTWOORDE WERKTOEDELING EN REGISTRATIE
|
B.1.1
|
De organisatie zet geregistreerde professionals in en creëert daarmee een klimaat
van goede beroeps-uitoefening.
|
De organisatie hanteert de norm van de verantwoorde werktoedeling.
De organisatie ondersteunt actief het registreren en herregistreren van haar professionals
in het kwaliteitsregister jeugd of in het BIG-register.
|
De organisatie werkt met in het kwaliteitsregister Jeugd geregistreerde jeugdprofessionals
of maakt aannemelijk dat werktoedeling aan anderen niet leidt tot kwaliteitsverlies
dan wel dat het noodzakelijk is anderen dat werk toe te delen (comply of explain).
De organisatie houdt een actuele registratie bij van de geregistreerde professionals
binnen de organisatie.
|
Kwaliteitskader Jeugd
Beleid op kwaliteits-registratie of opleidings-beleid/competentiebeleid Werving- en
selectiebeleid
|
De organisatie is aantoonbaar bezig met
(voorbereiden op-) beroepsregistratie.
Uit interviews met professionals blijkt dat zij gefaciliteerd worden voor en eigen
verantwoordelijkheid nemen bij registratie.
De organisatie werkt aantoonbaar met geregistreerde jeugdprofessionals, tenzij zij
aannemelijk kan maken dat werktoedeling aan anderen niet leidt tot kwaliteitsverlies
dan wel dat het noodzakelijk is anderen dat werk toe te delen (comply of explain)
|
B.2 COMPETENTIES: KENNIS, INZICHT, VAARDIGHEDEN, ATTITUDE
|
B.2.1
|
De organisatie heeft vastgesteld welke eisen zij stelt aan competenties van de professionals.
|
De organisatie heeft beschreven over welke functie-specifieke competenties de professionals
moeten beschikken. Deze competenties moeten:
• gericht zijn op het belang en de eigen kracht van de jeugdige en het gezin
• de eisen uit de Jeugdwet
In de beschrijving van deze competenties wordt aangesloten op:
• het competentieprofiel voor de jeugdzorgwerker en het competentieprofiel voor de
gedragswetenschapper
• de competenties die worden vereist bij de door de organisatie gehanteerde methode(n)
voor het werken in gedwongen kader (zie verder bij C. Methoden)
|
Er zijn competentieprofielen, waarbij aandacht is voor de specifieke competenties
die nodig zijn voor:
• de uitvoering van JR
• de uitvoering van voogdij, specifiek het wettelijk vertegenwoordigerschap
• de uitvoering van OTS
• de uitvoering van dubbele maatregelen
|
Competentieprofielen (NJI en Kwaliteitsregister Jeugd)
|
Competentieprofielen zijn aanwezig en actueel met herkenbare aandacht voor genoemde
specifieke competenties
|
B.2.2
|
De organisatie zet professionals in die beschikken over de vastgestelde relevante
competenties
|
De organisatie stuurt op en faciliteert professionals in het beschikken over en toepassen
van de vastgestelde competenties (zie B.2.1.).
De professionals kunnen laten zien dat ze beschikken over of bezig zijn zich te bekwamen
in de relevante competenties die door de organisatie zijn vastgesteld (zie B.2.1.).
|
In reflectie-activiteiten binnen de eigen organisatie, aansluitend bij de registratie-eisen,
en in samenwerking met ketenorganisaties, wordt aantoonbaar expliciet aandacht besteed
aan de competenties die het werken in een gedwongen kader vereist.
|
Opleidingsbeleid/ competentiebeleid (incl.)
Beleid op bijvoorbeeld intervisie, supervisie, reflectie
Portfolio/voortgang opleidingsplan
|
Voorbeelden van genoemde beleidsdocumenten zijn aanwezig.
Uit registraties van en over professionals blijkt dat ontwikkeling van competenties
conform de competentieprofielen gevolgd worden.
Registraties van reflectieactiviteiten zijn aanwezig, met daarin duidelijke gerichtheid
op competenties in het gedwongen kader, conform de competentieprofielen. Professionals
kunnen deze toelichten en tijdens het bijwonen van het overleg kan dit worden waargenomen.
|
B.2.3
|
De organisatie faciliteert training, opleiding en deskundigheidsbevordering waar dit
van toepassing is om de benodigde bekwaamheid te verwerven en te behouden.
|
De organisatie heeft een vastgelegde opleidingsstructuur en opleidingsplannen inclusief
budget, met duidelijke eind-termen, tussentijds toetsen en audits met een duidelijke
gerichtheid op continu leren.
De plannen sluiten, voor wat betreft geregistreerde jeugdprofessionals, aan bij de
na- en bijscholingseisen van het kwaliteitsregister jeugd.
De opleidingsstructuur en de opleidingsplannen binnen de organisatie zijn enerzijds
gericht op het toepassen van de door de organisatie vastgestelde en gehanteerde methode(n)
voor het werken in het gedwongen kader, en anderzijds gericht op de eisen verbonden
aan de (her)registratie in het kwaliteitsregister jeugd.
De opleidingsstructuur en de opleidingsplannen bevatten een inwerkprogramma voor nieuwe
professionals.
De organisatie stuurt actief op de uitvoering van het vast-gestelde opleidingsplan.
De professionals volgen conform het vastgestelde opleidingsplan de vereiste training,
opleiding en deskundigheidsbevordering.
|
% van de nieuwe professionals die binnen uiterlijk 12 maanden het inwerk-programma
van de organisatie heeft gevolgd.
|
Opleidingsbeleid/-structuur/competentiebeleid
Opleidingsplannen
Inwerkprogramma
Portfolio/voortgang opleidingsplan
|
Genoemd beleid is aanwezig met daarin duidelijk herkenbaar: de toetsingsstructuur
en gerichtheid op de methode en registratie. Registraties van het volgen van opleidingsplan
zijn aanwezig. Professionals bevestigen deze en lichten deze toe.
Registraties van inwerkprogramma’s van nieuwe medewerkers zijn aanwezig.
In de gerichtheid van de opleidingsstructuur en de opleidingsplannen wordt het toepassen
van de door de organisatie vastgestelde en te hanteren methode afgewogen tegen de
gewenste professionele autonomie
|
B.2.4
|
De organisatie zet professionals in die handelen op basis van de door de organisatie
vastgestelde en gehanteerde methode(n).
|
De organisatie zorgt ervoor dat de professionals de beschikking hebben over de door
de organisatie vastgestelde en gehanteerde methode(n).
De organisatie stelt vast of professionals ‘methode-integer’ handelen, volgens de
door de organisatie vastgestelde en gehanteerde methode(n)en de voor de beroepsgroep
geldende richtlijnen en beroepscodes.
|
|
Beschrijvingen methoden, instrumenten.
Procesbeschrijvingen/werkwijzen
Richtlijnen vanuit beroepsorganisaties en NJI, evt. vertaald voor de eigen organisatie
Registraties van toetsen ‘methode-integer’ handelen
|
De vastgestelde methode is via genoemde documenten aantoonbaar beschikbaar voor professionals.
Registraties van het toetsen van methode- integer handelen zijn aanwezig. Professionals
kunnen deze toelichten en model-integer handelen kan door het bijwonen van overleg
worden waargenomen.
Het toepassen van de door de organisatie vastgestelde en te hanteren methode(n) wordt
afgewogen tegen de gewenste professionele autonomie.
|
B.2.5
|
De organisatie zet professionals in die hun bevoegdheden kennen en er naar handelen.
|
De organisatie stelt de verdeling van bevoegdheden tussen de professionals (met in
acht-neming van de door de beroepsgroepen ontwikkelde richtlijnen) vast, overeenkomstig
de norm van de verantwoorde werktoedeling.
De organisatie schept, bewaakt en bevordert de condities waaronder de professionals
hun bevoegdheden kunnen kennen en er naar kunnen handelen.
|
|
Competentieprofielen
Professioneel statuut
Kwaliteitskader Jeugd
|
De genoemde documenten zijn aanwezig. Verantwoordelijkheden en bevoegdheden liggen
duidelijk vast en zijn toegankelijk voor professionals.
Uit meerdere interviews met professionals blijkt dat ze deze kennen en ernaar handelen.
|
B.2.6
|
De organisatie werkt in de uitvoering van JB en JR, met diensten en deskundigheid
van derden die zijn gekwalificeerd.
|
Als de organisatie jeugdbeschermings- en/of jeugdreclasseringsdiensten van een andere
organisatie inkoopt, moet dit een gecertificeerde organisatie zijn met geregistreerde
professionals. Zij past daarbij de norm van de verantwoorde werktoedeling toe.
|
|
Beleid inkoop/inzet diensten door derden.
Overzicht gecertificeerde derde partijen waarbij ingekocht mag worden.
|
Vergelijking ingekochte diensten met het overzicht van derde partijen.
|
B.3 KENNISDELING EN REFLECTIE
|
B.3.1
|
De organisatie zet professionals in die kennisdeling, zelfreflectie en intercollegiale
reflectie systematisch hanteren.
|
De organisatie stelt vast over welke onderwerpen en met welke regelmaat er binnen
de organisatie kennisdeling moet plaatsvinden, met een gerichtheid op het belang van
jeugdigen en hun gezinnen.
De organisatie stelt de professionals in staat om kennis te delen over de vastgestelde
onderwerpen.
De organisatie stelt de professionals in staat om systematisch te reflecteren op hun
handelen door het faciliteren van:
• intervisie (intercollegiaal)
• supervisie
• reflectie (persoonlijk)
|
De professionals leggen de resultaten van zelfreflectie en intercollegiale reflectie
vast. Deze registraties zijn input voor het volgen van de ontwikkeling van de professionals.
|
Beleid op/instrumenten voor intervisie, supervisie, reflectie
Competentiebeleid
Registraties van reflectie-activiteiten
|
Er is een systematiek met instrumenten voor kennisdeling zelfreflectie en intercollegiale
toetsing.
Er zijn registraties (geanonimiseerd) van professionals over zelfreflectie en intercollegiale
toetsing. Zie ook B.2.2.
Uit meerdere interviews met professionals blijkt dat de systematiek wordt gefaciliteerd
en dat registraties input zijn voor het volgen van de ontwikkeling van professionals.
|
B.4 MONITOREN EN EVALUEREN
|
B.4.1
|
De organisatie bewaakt de kwaliteit van de bekwaamheden van professionals.
|
De organisatie hanteert een systematiek om jaarlijks te beoordelen of de investeringen
in het verwerven, behouden en actualiseren van bekwaamheid van professionals doeltreffend
zijn.
De organisatie neemt op basis van deze beoordeling de noodzakelijke maatregelen ter
verbetering van de kwaliteit van de bekwaamheden van de professionals.
|
De organisatie registreert jaarlijks:
• de vordering op bekwaamheden van de professionals conform de gehanteerde systematiek
• de verbeter-plannen die voortkomen uit de beoordelingen
• de resultaten van de verbeteracties na uitvoer van de verbeterplannen
|
Competentiebeleid/ beoordelingsbeleid
|
Systematiek voor beoordeling competenties is aanwezig.
Registraties van verbeterplannen en resultaten daarvan zijn aanwezig.
Uit meerdere interviews met professionals (en dossiers/portfolio’s) of uit het bijwonen
van overlegvormen, blijkt dat de systematiek werkt.
|
B.4.2
|
De organisatie faciliteert de kwaliteit van de toepassing van de vastgestelde en gehanteerde
protocollen en richtlijnen.
|
De organisatie hanteert een systematiek om de kwaliteit van de toepassing van de gehanteerde
protocollen en richtlijnen door de professionals te beoordelen en te bevorderen.
De organisatie neemt op basis van deze beoordeling de noodzakelijke maatregelen ter
verbetering van de toepassing van deze protocollen en richtlijnen.
|
|
Competentiebeleid/beoordelingsbeleid
|
Systematiek voor beoordeling van de toepassing van protocollen en richtlijnen is aanwezig.
Dit kan onderdeel zijn van het competentiebeleid/beoordelingsbeleid.
Uit meerdere interviews met professionals blijkt dat de systematiek werkt.
|
Methoden
|
C.1 SELECTIE
|
C.1.1
|
De organisatie en haar professionals werken met vastgestelde en beschreven methoden
of met een methode die geschikt is voor de taak en de doelstellingen van JB en/of
JR die in ontwikkeling en veelbelovend is.
|
1. De organisatie heeft vastgesteld en beschreven welke methode(n) de professionals
in de organisatie moeten hanteren of heeft een projectplan waarin een methode is beschreven
die in ontwikkeling en veelbelovend is, en die geschikt is voor JB en/of JR.
2. De organisatie stuurt actief op het werken met de vastgestelde en beschreven methoden
of de methode(n) die in ontwikkeling en veel-belovend zijn (methodologische integriteit).
|
Van de methode(n) die de organisatie selecteert of ontwikkelt moet beschreven zijn:
• de vastgestelde algemene werkzame factoren
• de theoretische onderbouwing
• de borging van wettelijke vereisten passend bij de betreffende maatregel
• doel en beoogde resultaten in de praktijk
• de wijze waarop participatie van jeugdigen en het gezin plaatsvindt
• eisen die worden gesteld aan de professional
• een door de organisatie vastgestelde methode voor risico-taxatie op casusniveau.
Voor JR geldt daarnaast dat:
|
Beschrijving missie, visie, strategie Beschrijvingen methoden Procesbeschrijvingen/werkwijzen
|
Van de gekozen methode (bestaand of nieuw) zijn alle genoemde elementen beschreven.
In processen en procedures is de methode verankerd.
Er is een duidelijk aantoonbare wijze van sturen op methode-integer werken.
Uit meerdere interviews met professionals of uit het bijwonen van overleg blijkt dat
zij actief worden gestuurd op en gefaciliteerd in het juist hanteren van de methode.
|
|
|
|
• voldaan moet worden aan de specifiek werkzame factoren zoals vermeld in het normenkader.
• het begeleidings-traject altijd een onderling afhankelijke vaststelling van de in
te zetten jeugdhulp, plan-, uitvoerings- en evaluatiefase bevat.
|
|
|
|
|
|
• het Plan van Aanpak de doelen die worden nagestreefd, de wijze waarop dit gebeurt,
de voorgenomen activiteiten met betrekking tot de jeugdige en zijn systeem en de momenten
van evaluatie beschrijft.
• het vaststellen van de in te zetten jeugdhulp en het maken en evalueren van het
plan van aanpak altijd een gezamenlijke activiteit van de professional met de jeugdige,
zijn ouders/ opvoeders en andere relevante actoren (school, politie bijv.) is.
|
|
|
|
|
|
• Bij gestructureerde risicotaxatie gebruik wordt gemaakt van, dan wel voortgeborduurd
wordt op een gestructureerd risicotaxatie-instrument waarmee wordt aangesloten bij
de door andere organisaties in de jeugdstrafrechtketen gehanteerd instrumenten. Indien
over een gestructureerde instrument of het gebruik ervan landelijke afspraken gelden
worden die gevolgd.
|
|
|
C.1.2
|
De organisatie bepaalt welke jeugdhulp is aangewezen.
|
De organisatie overlegt jaarlijks een verslag over de ervaring met beschikbare of
benodigde jeugdhulp ten behoeve van het inkoopbeleid van de gemeente.
De professional heeft vast-gesteld welke jeugdhulp moet worden ingezet en organiseert
de inzet van deze jeugdhulp. Daarbij is van belang:
• dat de professional beschikt over en gebruik maakt van de sociale kaart;
• dat de jeugdhulp past bij de doelgroep en de problematiek.
|
|
Overzicht en beschrijvingen jeugdhulp: interventies en jeugdhulpaanbieders bij wie
mag worden ingezet, gekoppeld aan doelgroepen
Sociale kaart
Afspraken en verslagen over ervaringen met jeugdhulp t.b.v. inkoopbeleid gemeenten/
inkoop-adviezen.
|
(Voorbeelden van) genoemde documenten zijn aanwezig.
Uit dossiercasusonderzoek en gesprekken met professionals blijkt dat:
• jeugdhulp/interventies worden ingezet bij de toegestane aanbieders;
• passend bij de doelgroep en problematiek;
de effectiviteit van deze interventies standaard worden geëvalueerd.
|
C.2 MONITORING, EVALUATIE, INNOVATIE
|
C.2.1
|
De organisatie werkt met de meest optimale en geactualiseerde toepassingen van de
gehanteerde methode(n).
|
De organisatie voert systematisch onderzoek uit (of laat onderzoek uitvoeren) naar
de wijze waarop de gehanteerde methoden worden toegepast en of deze toepassing leidt
tot de gewenste resultaten.
De organisatie stuurt op basis van de resultaten van dit onderzoek zo nodig bij.
|
De organisatie voert onder meer evaluaties op casusniveau uit en gebruikt deze resultaten
voor onderzoek naar effecten van de gehanteerde methoden.
De organisatie registreert de resultaten van onderzoek naar effecten van toepassing
van de gehanteerde methode(n).
De organisatie beschrijft de resultaten van de verbeteringen die voortkomen uit dit
onderzoek.
|
Beschrijving van wijze waarop methoden worden onderzocht of geëvalueerd
Effectonderzoeken
Evaluaties methoden
|
Effectonderzoeken en evaluaties zijn aanwezig, waaruit duidelijk plan, do, review
blijkt.
|
C.2.2
|
De organisatie is actief op het gebied van innovatie en speelt waar nodig in op actuele
ontwikkelingen.
|
De organisatie laat zien dat ze zich voortdurend op de hoogte stelt van de ‘state
of the art’ in methoden en interventies en past de vastgestelde en gehanteerde methode(n)
indien noodzakelijk aan.
|
|
Innovatiebeleid
Innovatietrajecten
Evaluatie methoden
|
Voorbeelden van genoemde documenten en registraties zijn aanwezig.
|
De organisatie
|
D.1 PARTICIPATIE VAN JEUGDIGEN EN GEZIN
|
D.1.1
|
De organisatie communiceert op effectieve wijze met de jeugdige en het gezin.
|
De organisatie organiseert op effectieve wijze de communicatie met de jeugdige en
het gezin zowel op individueel niveau als op organisatieniveau.
De organisatie beoordeelt de effectiviteit van de communicatie met de jeugdige en
het gezin en neemt zo nodig maatregelen ter verbetering hiervan.
|
De jeugdige en het gezin worden ten minste geïnformeerd over (wijzigingen in):
• de rechten en plichten van de jeugdige en het gezin
• de afgesproken dienstverlening, en de continuïteit hierin, in het Plan van Aanpak
• de status van het plan van aanpak
• de wijze waarop de jeugdige en het gezin feedback kan geven aan de organisatie en
invloed kan hebben op het beleid van de organisatie (bijvoorbeeld cliëntenraad)
• calamiteiten, incidenten en ongewenste gebeurtenissen betreffende de casus
|
Procesbeschrijvingen/werkwijzen
Reglement cliëntenraad gebaseerd op art. 4.2.5 t/m 4.2.11 Jeugdwet
Procesbeschrijving/werkwijze cliënt-betrokkenheid
|
Genoemde documenten zijn aanwezig. In gesprekken met de cliëntenraad of cliënten blijkt
dat de jeugdigen en de gezinnen worden geïnformeerd over de genoemde punten.
Uit gesprekken met management blijkt dat men beoordeelt of de communicatie effectief
is (door bijv. cliëntenraadpleging, audits)
|
D.1.2
|
De organisatie zorgt voor participatie en betrokkenheid van jeugdigen en hun gezinnen.
|
De organisatie organiseert op effectieve wijze de participatie en betrokkenheid van
jeugdigen en hun gezinnen.
De organisatie beoordeelt de effectiviteit van de organisatie van participatie en
betrokkenheid van jeugdigen en hun gezinnen en neemt zo nodig maatregelen ter verbetering
hiervan.
|
Een organisatie met meer dan tien professionals werkzaam, heeft een cliëntenraad ingericht.
De organisatie heeft vormen van cliëntparticipatie georganiseerd (bijv. cliëntenpanels)
|
Reglement cliëntenraad gebaseerd op art. 4.2.5 t/m 4.2.11 Jeugdwet.
Procesbeschrijving werkwijze cliëntbetrokkenheid.
|
Er is een cliëntenraad. Uit gesprekken met de cliëntenraad, cliënten, professionals
en management blijkt dat er sprake is van vormen van cliëntparticipatie waarvan de
effectiviteit wordt beoordeeld.
|
D.2 PERSONELE ORGANISATIE
|
D.2.1
|
De organisatie werkt met caseloads van professionals die zijn toegewezen op basis
van de matching tussen gezin, jeugdige en professional.
|
De organisatie beschrijft welke manier zij hanteert om een optimale match tussen professional
en jeugdige en gezin te realiseren, rekening houdend met continuïteit van zorg.
De organisatie toont aan dat de gekozen manier wordt toegepast.
|
|
Procesbeschrijving/ werkwijze instroom, wachtlijsten
Professioneel statuut
|
Voorbeelden van genoemde documenten zijn aanwezig. Uit gesprekken met professionals
en cliëntvertegenwoordigers en uit dossieronderzoek blijkt dat de werkwijze wordt
toegepast.
|
D.2.2.
|
De organisatie hanteert een professioneel statuut.
|
De organisatie heeft een eigen professioneel statuut vastgesteld (of het door JN ontwikkelde
modelstatuut overgenomen) als een binnen de organisatie geldend reglement van rechten,
plichten en bevoegdheden van de professional in relatie tot de organisatie. Een professioneel
statuut geeft aan onder welke condities geregistreerde professionals hun werkzaam-heden
verantwoord kunnen uitvoeren (een professioneel statuut maakt het mogelijk dat geregistreerde
jeugdprofessionals hun werkzaamheden kunnen verrichten met inachtneming van de beroepsethische
normen waaraan zij door hun beroepsregistratie zijn gebonden).
De organisatie stuurt op het handelen naar het vastgestelde professionele statuut.
|
|
Professioneel statuut
|
Er is een professioneel statuut aanwezig. Uit meerdere interviews met professionals
blijkt dat het professioneel statuut bekend is en dat het hen helpt om hun werkzaamheden
verantwoord te kunnen uitvoeren.
|
D.3 BEDRIJFSMATIGE ORGANISATIE
|
D.3.1
|
De organisatie bevindt zich in een financieel gezonde situatie.
|
De organisatie kan over de afgelopen vijf jaar goedkeurende verklaringen van de accountant
overleggen1.
|
|
Documentatie:
Accountantsverklaringen
|
Over de afgelopen vijf jaar zijn goedkeurende accountantsverklaringen aanwezig. Voor
nieuwe organisaties geldt een door de financier goedgekeurd (ondernemings-)plan
|
D.4 FACILITEITEN
|
D.4.1
|
De organisatie biedt de professional de faciliteiten die nodig zijn om het werk rondom
jeugdige en het gezin optimaal te organiseren.
|
De organisatie stelt met de professionals vast welke faciliteiten de professionals
nodig hebben om hun werk te kunnen organiseren en uitvoeren conform de eisen in dit
certificeringsschema.
De organisatie biedt de vastgestelde faciliteiten aan de professionals.
De professionals ervaren voldoende facilitaire onder-steuning bij het organiseren
en uitvoeren van hun werk.
|
De organisatie zorgt ten minste voor de volgende noodzakelijke facilitaire ondersteuning:
• ICT
• spreekruimtes
• veilige werkomgeving
• juridische ondersteuning
• administratieve ondersteuning
• crisisondersteuning
De professional heeft toegang tot alle (digitale) informatie die in een casus van
belang is, met inachtneming van de privacywetgeving.
|
Werkwijzen gebaseerd op bijvoorbeeld: privacy-tool VWS, LIJ, Jeugdhulpnet.
RI&E rapportages, crisisplannen
|
Door visuele waarneming en uit interviews met professionals blijkt dat de professional
ondersteund wordt op de genoemde punten.
|
X Noot
1Hierbij wordt rekening gehouden met het feit dat in een transitiejaar wellicht geen
verklaring kan worden afgegeven. Een toelichting door de accountant hierover volstaat
dan.
Certificatieeisen en -beoordeling uitvoerende organisaties Jeugdbescherming en/of
jeugdreclassering
|
NR.
|
Onderwerp
|
Eisen
|
Operationele eisen en indicatoren
|
Mogelijke documenten
|
Wijze van beoordeling
|
D.5 PROCESSEN EN RESULTATEN
|
D.5.1
|
De organisatie hanteert vastgestelde werkwijzen voor onderdelen van wet- en regelgeving
die gelden voor JB en/of JR.
|
De organisatie heeft werkwijzen bepaald, vastgelegd en gecommuniceerd naar professionals
en jeugdigen en hun gezinnen, over de relevante wettelijke onderwerpen.
De organisatie stuurt op het hanteren van deze werkwijzen door de professionals en
daarmee op het handelen naar wet- en regelgeving.
|
De organisatie heeft werkwijzen bepaald, vastgelegd en gecommuniceerd over minimaal
de volgende onderwerpen:
• informatie-voorziening
• klachtafhandeling
• Incident- en calamiteitrichtlijnen
• medezeggenschap
• bejegening van jeugdigen en hun gezinnen
• continuïteit in bezetting
• beschikbaarheid van professionals
• bereikbaarheid van medewer- kers en 7 x 24 uur
• werkstroombeheer en/of (voorkomen van –) wachtlijsten
• risicotaxatie en risicobeheersing
• veiligheidsborging
• dubbele maatregelen
|
Procesbeschrijvingen/werkwijzen
Systematiek/instrumenten risico-analyse en risicomanagement
Planning & controlcyclus Jaardocument maatschappelijke verantwoording
|
De beschrijvingen van de werkwijzen op deze onder- werpen zijn aanwezig, al dan niet
in aparte procedures of protocollen.
Uit meerdere interviews met professionals, ondersteund door registraties, blijkt dat
zij bekend zijn met en gestuurd en gecoacht worden op het handelen naar de vastgestelde
werkwijzen.
|
D.5.2
|
De organisatie past aantoonbaar de principes van Plan-Do-Review toe op alle processen
die relevant zijn voor het behalen van de resultaten.
|
De organisatie beschrijft haar belang- rijkste (primaire) processen en benoemt en
borgt in die processen de minimale eisen waaraan voldaan moet worden.
De organisatie bepaalt op welke wijze zij de doeltreffende en doelmatige uitvoering
van de primaire processen borgt, beheerst en continu verbetert.
De organisatie neemt procesmaat- regelen die nodig zijn om geplande resultaten te
behalen.
|
De organisatie stelt in haar (primaire) processen ten minste eisen aan:
• de betrokkenheid van de jeugdige en het gezin in het proces
• de gehanteerde methoden
• competenties van de professio- nal
• de afstemming met het netwerk, de ketenpartners
• de naleving van wet- en regelgeving
• de vastlegging van gegevens voor beleidsinformatie (conform het Ontwerpbesluit Beleidsinfor-
matie Jeugdzorg)
|
Procesbeschrijvingen met normen/indicatoren op de genoemde onderwerpen
|
De processen zijn aanwezig en de organisatie laat zien hoe deze processen worden geëvalueerd,
bijgesteld en verbeterd, altijd tegen het licht van de te bereiken resultaten.
|
D.5.3
|
De organisatie werkt op doel- treffende wijze met organisatiegerichte risicoanalyse
en -risico-management
|
De organisatie stelt een systematiek vast voor het uitvoeren van organisatiegericht
risicomanagement.
De organisatie voert samen met de professionals regelmatig een organisatiegerichte
risico-inventari- satie en -risicoanalyse uit op de meest belangrijke primaire processen.
De organisatie stuurt op het beheersen van de vastgestelde belangrijkste organisatierisico’s.
|
|
Werkwijze voor uitvoeren van risicoanalyse en risico-inventarisatie op processen.
|
Er is een aantoonbare werkwijze voor risico-management voor primaire processen. Uit
registraties en bijgestelde proces-beschrijvingen blijkt dat die (samen met de professionals)
met enige regelmaat wordt uitgevoerd.
Uit interviews met professionals blijkt dat zij een aantal belangrijke risico’s in
hun processen kunnen noemen en weten hoe die beheerst worden. Het gaat dan vooral
om die risico’s die het resultaat of de bedoeling kunnen beïnvloeden.
|
D.5.4
|
De organisatie werkt met relevante meetbare proces-indicatoren om op prestaties in
processen te kunnen sturen en zich daarover te kunnen verant- woorden.
|
De organisatie stelt samen met de professionals vast welke indicatoren zij hanteert
om de prestaties van de processen te meten.
De organisatie stuurt op de afgesproken indicatoren, interpreteert de resultaten en
genereert hieruit beleids-informatie om de effectiviteit van de eigen organisatie
te kunnen toetsen.
|
De organisatie houdt een actuele registratie bij van de volgende indicatoren:
• % van plannen van aanpak dat gemaakt is en gevolgd wordt op basis van de gehanteerde
methode
• % van de contactregistraties in het cliëntendossier waarin het eerste face-to-face-contact
met jeugdige binnen vijf dagen na aanmelding heeft plaatsgevonden.
• % aanmeldingen waarin binnen vijf dagen een professional is aangewezen en gemeld
in cliëntsysteem.
• % tijdige meldingen aan de RvdK ten behoeve van de toetsende taak van de RvdK
• Tijdigheid rapportage
• % cliënten met een maatregel
• gemiddelde doorlooptijden voor maatregelen
• % cliënten met een machtiging
UHP (JB)
• gemiddelde duur UHP (JB)
|
Jaarplannen, jaarverslagen (maand- of kwartaal-) rapportages.
|
Er zijn planmatige registraties op de genoemde indicatoren. De registraties zijn onderdeel
van de P&C-cyclus/de jaarplannen en er wordt actief op gestuurd. Dit laatste blijkt
ook uit gesprekken met management en professionals.
|
D.5.5
|
De organisatie werkt met afgesproken relevante, meetbare resultaatindicatoren en kan
zich daarover verantwoorden.
|
De organisatie heeft samen met de gemeenten een aantal resultaatindicatoren benoemd,
aan de hand waarvan zij structureel inzicht heeft in de meest relevante resultaten.
De organisatie stuurt op en verantwoordt zich over de vastgestelde en afgesproken
resultaatindicatoren.
De organisatie geeft invulling aan de afspraken die met de gemeenten zijn gemaakt
in het kader van het realiseren van en verantwoorden over de afgesproken resultaten
(en resultaat-indicatoren).
|
|
Prestatie-indicatoren (resultaat- indicatoren) overeengekomen met gemeente/ prestatiedocument.
Verslagen voortgang prestatieaf- spraken
|
Er zijn prestatieafspraken met de gemeente aanwezig (alleen indien er al een contract
is met de gemeente). In veel situaties zal dat niet het geval zijn en moeten er een
aantoonbare aanpak zijn voor realisatie van deze norm in de toekomst.
|
D.5.6
|
De organisatie hanteert een effectieve planning & control-cyclus.
|
De organisatie heeft een planning & controlcyclus vastgesteld en hanteert deze.
De organisatie evalueert regelmatig de gehanteerde planning & controlcyclus en neemt
waar nodig maatregelen om de effectiviteit te verhogen.
|
De vastgestelde en gehanteerde planning & controlcyclus maakt het mogelijk om in ieder
geval te sturen op en verantwoording af te leggen over:
• resultaten voor jeugdigen en gezinnen
• resultaten voor professionals
• financiële en operationele resultaten (productie, bereik, financiën)
|
Planning & Controlcyclus
|
Er is een Planning & Controlcyclus aanwezig die de genoemde resultaten bevat. Uit
gesprekken met het management blijkt dat de Planning & Controlcyclus wordt gevolgd.
|
D.5.7
|
De organisatie hanteert het jaardocument maatschappelijke verantwoording
|
De organisatie stuurt op de afgesproken prestaties die in het jaardocument zijn vastgelegd
en verantwoordt zich daarover.
|
|
Jaardocument maatschappelijke verantwoording
|
Er zijn jaardocumenten maatschappelijke verantwoording (of vergelijkbare jaardocumenten)
aanwezig
|
D.6 LERENDE ORGANISATIE: MONITORING EN EVALUATIE
|
D.6.1
|
De organisatie evalueert en verbetert periodiek de werkzaamheid van haar processen
en de resultaten die geleverd worden.
|
De organisatie stelt een syste- matiek, inclusief de evaluatiemetho- den, vast voor
het periodiek evalueren van de werkzaamheid van haar processen.
De organisatie zorgt dat de resultaten van deze evaluaties leiden tot inzicht in de
werkzaam- heid van haar processen en neemt indien nodig maatregelen ter verbetering
van beleid en/of processen en/of procedures.
De organisatie evalueert regelmatig haar verbetercyclus en stelt indien nodig bij.
|
Minimaal is er sprake van:
• risico-evaluaties
• interne audits
• directie-beoordelingen op het management-systeem
• beoordelingen in het kader van de planning & controlcyclus
Daarnaast maakt de organisatie voor het evalueren van de werkzaamheid van processen
en resultaten bewuste en passende keuzes uit de volgende evaluatiemethoden:
• zelfevaluatie op professionals, methodieken, organisatie, ketensamenwerking
• peer reviews
• klanttevredenheids- en ervarings- metingen
• medewerker-tevredenheid-metin- gen
en neemt deze keuzes op in haar systematiek van verbeteren.
|
Planning & controlcyclus
Beschrijving evaluatiemethoden
|
Er worden (naast risico-evaluaties, interne audits, directiebeoordelingen en beoordelingen
in het kader van de planning & controlcyclus) ook minimaal twee andere vormen van
evaluaties aantoonbaar en met regelmaat toegepast.
Uit registraties en gesprekken met professionals en management blijkt dat de uitkomsten
worden gebruikt om verbetermogelijkheden te benoemen en verbeteringen te realiseren.
|
Ketensamenwerking
|
E.1. SAMENWERKING OP NIVEAU VAN ORGANISATIES
|
E.1.1
|
De organisatie is in verbinding met de belangrijkste ketenpartners waarmee zij gezamenlijk
het resultaat in de keten bereiken.
|
De organisatie bepaalt samen met de gemeenten welke organisaties zij als belangrijke
ketenpartners zien. Dit zijn in ieder geval: AMHK, OM, Rechtbanken, JJI’s, Politie,
RvdK, Gemeenten.
De organisatie maakt inzichtelijk op welke onderdelen er met deze ketenpartners wordt
samengewerkt en waar de samenwerking uit bestaat.
|
De organisatie maakt concreet verbinding met het voorveld (organisaties die in de
keten vóór de uitvoerende instelling plaatshebben), met de toeleiding naar passende
zorg in JB en/of JR en naar nazorg.
|
Samenwerkingsconvenanten (Landelijke) samenwerkingsafspraken en -protocollen
|
Convenanten en afspraken zijn aanwezig. Uit gesprekken met management en professionals
blijkt een bewustzijn van de relevante partners en de eigen rol in de keten.
|
E.1.2
|
De organisatie levert een passende bijdrage aan ketenafspraken waarin de jeugdige
en het gezin centraal staan.
|
De organisatie bepaalt samen met de betreffende gemeenten wat passend is in haar bijdrage
aan ketensamenwerking.
De organisatie leeft de landelijke samenwerkings-afspraken en -protocollen na, waaronder
in elk geval de landelijke richtlijnen over doorlooptijden in de keten, en faciliteert
haar professionals hierin.
De organisatie kan laten zien dat zij haar bijdrage, zoals is afgesproken met de ketenpartners,
op de hierboven genoemde onderwerpen heeft gerealiseerd.
|
De organisatie kan laten zien dat er een passende bijdrage wordt geleverd aan het
maken en realiseren van keten-afspraken over:
• visie op ketensamenwerking
• resultaten van de keten
• verantwoordelijkheidsverdeling in de keten
• communicatie met ketenpartners
• het uitwisselen van persoonsgegevens
• afhandeling van afwijkingen (klachten, incidenten)
• doorlooptijden
• toepassing instrumentarium voor risicotaxatie en diagnostiek
• melden van kindermishandeling conform de meldcode
• warme overdracht en nazorg
• anticiperen op meerderjarigheid
• gerichtheid op langere termijn toekomst-perspectief
|
Visie op ketensamenwerking, (landelijke) samenwerkingsafspraken en protocollen
|
Uit genoemde documenten en uit gesprekken met het management blijkt dat de organisatie
haar bijdrage op de genoem- de onderwerpen levert in de keten. Uit meerdere gesprekken
met professionals blijkt dat zij haar professionals hierin faciliteert
|
E.2. SAMENWERKING OP CASUSNIVEAU
|
E.2.1
|
De organisatie werkt op een voor haar passende wijze mee aan het streven naar integrale
hulpverlening
|
De organisatie heeft beschreven op welke wijze uitvoering van taken bij betrokkenheid
van verschillende organisaties in de keten op elkaar worden afgestemd.
De organisatie hanteert in de keten de vastgestelde wijze van samenwerking.
De organisatie en haar professionals nemen deel aan de voor de doelgroep relevante
casusoverleggen.
|
|
Samenwerkingsconvenanten
Overzicht rollen en taken bij samenwerking in de keten op casusniveau
Beschrijving en registraties casusoverleg- gen.
|
Uit voorbeelden van de genoemde documenten blijkt dat de organisatie haar eigen rol
in de keten duidelijk heeft en daar regie op neemt. Uit meerdere gesprekken met professionals
en management blijkt dat de eigen rol en de gerichtheid op integrale aanpak helder
is.
Ook blijkt hieruit dat wordt deelgenomen aan casusoverleggen in de keten.
|
E.3. KETEN ICT
|
E.3.1
|
De organisatie levert een passende bijdrage aan optimale informatievoorziening binnen
de keten
|
De organisatie is binnen de keten in staat om geautomatiseerd en beveiligd informatie
te kunnen uitwisselen conform de afspraken die daarover met V&J zijn gemaakt.
De professionals hebben toegang tot beschikbare informatie in de keten die nodig is
voor de uitoefening van hun werk, met inachtneming van de privacywetgeving.
|
Voor JR geldt dat de Gegevenswoordenboeken strafrechtketen (aka master 2.0) moeten
worden gebruikt
|
Samenwerkingsconvenanten/ (landelijke) ketenafspraken over informatie-uitwisseling.
|
Uit demonstratie van systemen, uit dossier-onderzoek en uit meerdere gesprekken met
professionals blijkt dat de professionals toegang hebben tot de relevante informatie
|
E.4. MONITORING EN EVALUATIE
|
E.4.1
|
De organisatie toetst haar bijdrage aan de ketenafspraken en stuurt indien nodig bij.
|
De organisatie hanteert een systematiek voor het evalueren van de eigen bijdrage aan
ketenafspraken en ketenresultaten.
De organisatie geeft opvolging aan de resultaten van de evaluatie in haar bijdrage
aan ketenafspraken en ketenresultaten.
|
|
Evaluaties met ketenpartners
|
Uit geformuleerd beleid, de evaluaties en uit gesprekken met het management blijkt
dat er sprake is van opvolging van evaluaties van de eigen bijdrage in de keten en
van opvolging van resultaten.
|
10. Definities van veel gebruikte begrippen in dit toetsingskader
- Audit
-
Een beoordeling op geschiktheid. De beoordeling wordt gedaan door toetsing van de
organisatie aan eisen in het normenkader. Beoordeeld wordt of de resultaten op de
eisen bijdragen aan de doelstellingen van de organisatie.
- Certificatie
-
De toekenning van een onafhankelijke verklaring dat een organisatie van jeugdbescherming
en/of jeugdreclassering in voldoende mate voldoet aan de eisen in het normenkader.
- Eis
-
Behoefte of verwachting die is geformuleerd en verplicht is gesteld voor een uitvoerende
organisatie van jeugdbescherming en/of jeugdreclassering.
- Document
-
Richtinggevende beschrijving van bijvoorbeeld beleid of werkwijze.
- Indicator
-
Een meetbaar fenomeen dat een signalerende functie heeft en een aanwijzing geeft over
de mate van (proces-)kwaliteit.
- Keten
-
De aaneenschakeling/ordening van opeenvolgende activiteiten van verschillende organisaties/professionals,
gericht op het gezamenlijk bereiken van een vastgesteld resultaat. Het vertrek van
de keten is de problematiek rondom de jeugdige en het gezin.
- Methode
-
Een uitgewerkte, specifieke denk- en werkwijze die wordt gehanteerd om resultaten
in jeugdbescherming en jeugdreclassering te bereiken.
- Netwerk
-
Het geheel van organisaties/professionals dat samenwerkt rond een jeugdige en het
gezin, niet noodzakelijkerwijs in opeenvolgende activiteiten.
- Norm
-
Het geheel van onderwerp, eisen en eventuele operationele eisen en indicatoren.
- Normenkader
-
Een overzicht van de normen gericht op het borgen van kwaliteit van de uitvoering
van jeugdbescherming en jeugdreclassering, met daarin de eisen waaraan minimaal moet
worden voldaan door een uitvoerende organisatie van jeugdbescherming en/of jeugdreclassering.
- Operationele eis
-
Uitwerking van een norm en bijbehorende eis(en) in concrete praktijkeisen en meetbare
indicatoren, waaraan ten minste moet worden voldaan.
- Organisatie
-
Groep mensen en faciliteiten met verantwoordelijkheden, bevoegdheden en relaties,
gericht op het gezamenlijk bereiken van een resultaat.
- Uitvoerende organisatie of -instelling
-
Organisatie die activiteiten uitvoert in het kader van de Jeugdwet.
- Proces
-
Het geheel van samenhangende of elkaar beïnvloedende activiteiten dat input omzet
in output, gericht op doeltreffende en doelmatige uitvoering van jeugdbescherming
en/of jeugdreclassering.
- Professional
-
Bij het kwaliteitsregister Jeugd geregistreerde beroepsbeoefenaren of BIG-geregistreerde
beroepsbeoefenaren op minimaal Hbo-niveau en gedragswetenschappers op WO-niveau.
- Registratie
-
Document waarin bereikte resultaten kenbaar zijn gemaakt of waarin het bewijs wordt
geleverd van uitgevoerde activiteiten.
11. Bronnen en referenties
-
1. Aka master 2.0 woordenboek van de strafrechtketen, EBV
-
2. BAMW, Reglement Kamer Jeugdzorgwerkers, 2013, BAMW
-
3. Bartelink, C., Ten Berge, I, Van Yperen, T., Beslissen over effectieve hulp.
Wat werkt in indicatiestelling?, 2010, NJI
-
4. Beleidsbrief Stelstelwijziging jeugd: Geen kind buiten spel, DJ/PS-3088668, 2011
-
5. Berger, M., Hens, H. e.a. Actieplan professionaliseringjeugdzorg Eindrapportage, 2010,
NJI
-
6. Besluit gedragsbeïnvloeding jeugdigen, 2013, Ministerie van Veiligheid en Justitie
-
7. Brief van de minister van economische zaken, Certificatie en accreditatie in het kader
van overheidsbeleid, 29 304, Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004
-
8. Dijkstra, I, Koets, D. e.a., Op het goede spoor, Beroepsethiek, beroepscodes en tuchtrecht
in de jeugdzorg (Actieplan professionalisering in de jeugdzorg, 2010, NIP/NVO
-
9. Eindrapportage Deelrapport Databank Na- en bijscholing Jeugdzorg, De doorlerende professional,
Actieplan Professionalisering in de Jeugdzorg, NJI
-
10. Erkenningscommissie Gedragsinterventies justitie, Erkende gedragsinterventies voor
jeugdigen, www.erkenningscommissie.nl
-
11. Erkenningscommissie Interventies, Databank Effectieve Jeugdinterventies
-
12. www.jeugdinterventies.nlNJI
-
13. Evaluatie wet op de jeugdzorg, 2009, NJI
-
14. Inspectie Jeugdzorg Risico-indicatoren Bureaus Jeugdzorg en Landelijk Werkende Instellingen,
2012
-
15. Inspectie Jeugdzorg, De beste gezinsvoogd: een ideaaltype, 2013
-
16. Jaardocument jeugdzorg, 2012, ministerie Volksgezondheid, Welzijn en Sport
-
17. Jeugdzorg Nederland, Abvakabo, FNV, CNV en FBZ, Branchestandaarden Jeugdzorgwerker,
2012 FCB
-
18. Jeugdzorg Nederland, Brancherapportage jeugdzorg 2011, 2011, JN
-
19. Kwaliteitsregister Jeugdzorg, Ministerie Ven J en VWS, 2013
-
20. Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ), 2013, Ministerie van Veiligheid
en Justitie.
-
21. Landelijk Kader Forensische Diagnostiek in de Jeugdzorg (2002, aanvulling 2004), NIFP
-
22. Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, 2013
-
23. Ministerie van Justitie, Monitoring en kwaliteitszorg gedragsinterventies jeugdige
justitiabelen, 2010, Jongebreur, Lindenberg, Lolkema
-
24. Montfoort van, A., Van der Braak, J., Methode Voogdij versie 3, 2010, MOGroep, Jeugdzorg
-
25. Montfoort van, De jongere aanspreken, Handboek methode jeugdreclassering, 2005
-
26. Montfoort van, Deltamethode gezinsvoogdij, De nieuwe methode voor uitvoering van ondertoezichtstelling,
2008
-
27. N. Duits, J.A.C. Bartels (red), Jeugdpsychiatrie en recht, Wetgeving, zorgveld en
praktijk, Van Gorcum, 2011
-
28. NEN, NEN-EN 15224 Zorg en Welzijn – Kwaliteitsmanagementsystemen, 2012, NEN
-
29. NIP folder registratie-eisen kinder- en jeugdpsycholoog, NIP in het kort, 2012, NIP
-
30. NVMW, Beroepscode jeugdzorgwerker, 2012, NVMW
-
31. NVO, NVO registraties, registratiebrochure NVO, 2013, NVO
-
32. Rijksoverheid, Aanbiedingsbrief Ontwerpbesluit beleidsinformatie jeugdzorg 2011, J/GK-3058403
-
33. Schematisch protocol netwerkpleegzorg, Jeugdzorg Nederland, 2012
-
34. Snel, M, Koeter, L. e.a. Landelijk uitstroomprofiel Jeugdzorgwerker, 2010, Sectorraad
HSAO
-
35. Stams, G.J.J.M, Top – van de Eem e.a., Implementatie en doelmatigheid van de Deltamethode
Gezinsvoogdij, Onderzoek naar de invloed van de Deltamethode Gezinsvoogdij op het
verloop van de ondertoezichtstelling.
2010 Universiteit van Amsterdam
-
36. Transitiebrief Stelselwijziging zorg voor Jeugd, DJ/3082486, 2011
-
37. Werkdocument Versterken Toezicht Jeugd, Drost, Jongebreur en Walberg, maart 2014
-
38. Wet verbetering positie pleegouders, 2013
-
39. Wetsvoorstel Jeugdwet, Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 2, Memorie van toelichting Kamerstukken II 2012/13, nr. 3)
-
40. Yperen van, 55 vragen over effectiviteit, antwoorden voor de jeugdzorg, 2010, NJI
-
41. Yperen van, T., Algemeen en specifiek werkzame factoren in de jeugdzorg, Stand van
de discussie, 2010, NJI
-
42. Yperen van, van Bommel, Erkenning interventies: criteria 2009 – 2010, erkenningscommissie
jeugdinterventies, 2009, NJI
-
43. Yperen van, Verbetering telt, (2012), NJI
-
44. Zwikker, N, Hens H. e.a. Competentieprofiel voor gedragswetenschappers, 2009, NJI
-
45. Zwikker, N. Hens, H. e.a. Competentieprofiel jeugdzorgwerker IZW, 2009, NJI
Dit is een uitgave van:
Maart 2014 | Publicatienr: |-22848