Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatsblad 2014, 438 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatsblad 2014, 438 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 10 oktober 2014, nr. 568982;
Gelet op de artikelen 54 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, 25, tweede lid, en 89, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie en 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 29 oktober 2014, nr. W03.14.0369/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 10 november 2014, nr. 580966;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
de rechterlijk ambtenaar of niet-rechterlijk ambtenaar;
de rechterlijk ambtenaar, die is aangesteld of aangewezen voor een al dan niet volledige arbeidsduur, of rechterlijk ambtenaar in opleiding;
de burgerlijk rijksambtenaar die op basis van een aanstelling voor een al dan niet volledige arbeidsduur werkzaam is bij een tot de rechterlijke macht behorend gerecht, de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven, de Raad voor de rechtspraak, het bureau van de Raad voor de rechtspraak, het parket bij de Hoge Raad, een tot het openbaar ministerie behorend parket, of een onder de Raad voor de rechtspraak of het College van procureurs-generaal ressorterende dienst, niet zijnde de rijksrecherche;
de ambtenaar van wie de functie in verband met een reorganisatie is opgeheven of die in verband met een reorganisatie overtollig is, en in verband daarmee als te herplaatsen ambtenaar is aangewezen;
de ambtenaar die schriftelijk ervan in kennis is gesteld dat zonder maatregelen in verband met een reorganisatie zijn functie op termijn zal worden opgeheven dan wel in de groep van functies waartoe zijn functie behoort sprake zal zijn van overtolligheid;
de ambtenaar van wie de standplaats in verband met een reorganisatie is gewijzigd;
de ambtenaar die schriftelijk ervan in kennis is gesteld dat zonder maatregelen in verband met een reorganisatie zijn standplaats zal worden gewijzigd dan wel in de groep van functies waartoe zijn functie behoort sprake zal zijn van een standplaatswijziging of standplaatswijzigingen;
de gemeente waarin de plaats van tewerkstelling van de ambtenaar is gelegen dan wel waarin of van waaruit de ambtenaar zijn werkzaamheden gewoonlijk verricht;
iedere wijziging van de organisatiestructuur, de omvang of de taakinhoud van een gerecht, een parket, de Raad voor de rechtspraak, het bureau van de Raad voor de rechtspraak, een onder de Raad voor de rechtspraak of het College van procureurs-generaal ressorterende dienst, niet zijnde de rijksrecherche, dan wel een onderdeel daarvan, waaraan personele consequenties zijn verbonden;
de tot de rechterlijke macht behorende gerechten, de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven, de Raad voor de rechtspraak, het bureau van de Raad voor de rechtspraak, het parket bij de Hoge Raad, de tot het openbaar ministerie behorende parketten, alsmede de onder de Raad voor de rechtspraak of het College van procureurs-generaal ressorterende diensten, niet zijnde de rijksrecherche;
Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
1. Tenzij anders is bepaald worden de in dit besluit genoemde bevoegdheden ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar uitgeoefend door Onze Minister, met dien verstande dat, indien het een bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijk ambtenaar betreft, deze worden uitgeoefend door het gerechtsbestuur, en, indien het een rechterlijk ambtenaar in opleiding betreft, door de Raad voor de rechtspraak.
2. Tenzij anders is bepaald worden de in dit besluit genoemde bevoegdheden ten aanzien van een niet-rechterlijk ambtenaar uitgeoefend door Onze Minister, met dien verstande dat, indien het een bij een gerecht werkzame niet-rechterlijk ambtenaar betreft, deze worden uitgeoefend door het gerechtsbestuur, en, indien het een bij de Raad voor de rechtspraak, het bureau daarvan of een onder de Raad voor de rechtspraak ressorterende dienst werkzame niet-rechterlijk ambtenaar betreft, door de Raad voor de rechtspraak.
1. Aan de ambtenaar, die herplaatsingskandidaat of potentiële herplaatsingskandidaat is, wordt op zijn verzoek begeleiding verleend door de functionele autoriteit, indien het een rechterlijk ambtenaar betreft, of door het in artikel 2, tweede lid, bedoelde gezag, indien het een niet-rechterlijk ambtenaar betreft, teneinde de benoeming, aanstelling, plaatsing of tewerkstelling in een andere functie binnen de rechterlijke organisatie, de aanstelling, plaatsing of tewerkstelling in een zelfde functie met een andere standplaats binnen de rechterlijke organisatie, of de aanvaarding van een functie buiten de rechterlijke organisatie te bevorderen.
2. De functionele autoriteit, onderscheidenlijk het gezag, genoemd in het eerste lid, stelt in samenspraak met de in het eerste lid bedoelde ambtenaar, die herplaatsingskandidaat is, een herplaatsingsplan vast. Indien niet binnen een redelijke termijn overeenstemming over het plan kan worden bereikt, stelt de functionele autoriteit, onderscheidenlijk het gezag, genoemd in het eerste lid, het herplaatsingsplan eenzijdig vast, waarbij de ambtenaar de gelegenheid krijgt om zijn visie apart te vermelden.
3. De functionele autoriteit, onderscheidenlijk het gezag, genoemd in het eerste lid, stelt met de in het eerste lid bedoelde ambtenaar, die potentiële herplaatsingskandidaat is, een mobiliteitsplan op.
4. Aan de ambtenaar, die potentiële standplaatswijziger is, kan begeleiding worden verleend door de functionele autoriteit, onderscheidenlijk het gezag, genoemd in artikel 2, tweede lid, teneinde de benoeming, aanstelling, plaatsing of tewerkstelling in een andere functie binnen de rechterlijke organisatie, de aanstelling, plaatsing of tewerkstelling in een zelfde functie met een andere standplaats binnen de rechterlijke organisatie, of de aanvaarding van een functie buiten de rechterlijke organisatie te bevorderen. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing.
1. De rechterlijk ambtenaar, die herplaatsingskandidaat, potentiële herplaatsingskandidaat of potentiële standplaatswijziger is, heeft het recht om, op kosten van de functionele autoriteit, op zijn verzoek één keer een vertrouwelijke loopbaanscan te doen, met behulp van een professionele loopbaandeskundige, indien hij gedurende een periode van twee jaar voorafgaand aan zijn verzoek geen loopbaanscan heeft gedaan.
2. In afwijking van artikel 71b, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement heeft de niet-rechterlijk ambtenaar, die herplaatsingskandidaat, potentiële herplaatsingskandidaat of potentiële standplaatswijziger is, ongeacht de periode gedurende welke hij zijn functie dan wel vergelijkbare of uitwisselbare functies heeft vervuld, het recht om, op kosten van het gezag, bedoeld in artikel 2, tweede lid, op zijn verzoek één keer een vertrouwelijke loopbaanscan te doen, met behulp van een professionele loopbaandeskundige, indien hij gedurende een periode van twee jaar voorafgaand aan zijn verzoek geen loopbaanscan heeft gedaan.
1. Aan de rechterlijk ambtenaar, die herplaatsingskandidaat of potentiële herplaatsingskandidaat is en die een studie volgt of gaat volgen die naar het oordeel van de functionele autoriteit aantoonbaar bijdraagt aan het realiseren van vastgelegde loopbaanafspraken of aan het kunnen benoemen, aanstellen of tewerkstellen in dan wel aanvaarden van een andere functie, worden bij wijze van studiefaciliteiten een volledige vergoeding van de met de studie gemoeide scholingskosten alsmede 100% verlof met behoud van bezoldiging voor de tijd die is gemoeid met het volgen van lessen en stages die een onlosmakelijk onderdeel zijn van de opleiding en met het afleggen van examens, verleend. Artikel 36q, vierde lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren is van overeenkomstige toepassing.
2. Aan de rechterlijk ambtenaar, die potentiële standplaatswijziger is en die een studie volgt of gaat volgen die naar het oordeel van de functionele autoriteit aantoonbaar bijdraagt aan het realiseren van vastgelegde loopbaanafspraken of aan het kunnen benoemen, aanstellen of tewerkstellen in dan wel aanvaarden van een andere functie, kunnen de in het eerste lid genoemde studiefaciliteiten worden toegekend. Artikel 36q, vierde lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren is van overeenkomstige toepassing.
3. Aan de niet-rechterlijk ambtenaar, die potentiële herplaatsingskandidaat is en die een studie volgt of gaat volgen die naar het oordeel van het in artikel 2, tweede lid, bedoelde gezag aantoonbaar bijdraagt aan het realiseren van vastgelegde loopbaanafspraken of aan het kunnen aanstellen, benoemen of tewerkstellen in dan wel aanvaarden van een andere functie, worden, in afwijking van artikel 59, vierde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, de in artikel 59, derde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement genoemde studiefaciliteiten toegekend. Artikel 59, zesde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is van overeenkomstige toepassing.
4. Aan de niet-rechterlijk ambtenaar, die potentiële standplaatswijziger is en die een studie volgt of gaat volgen die naar het oordeel van het in artikel 2, tweede lid, bedoelde gezag aantoonbaar bijdraagt aan het realiseren van vastgelegde loopbaanafspraken of aan het kunnen aanstellen, benoemen of tewerkstellen in dan wel aanvaarden van een andere functie, kunnen de in artikel 59, derde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement genoemde studiefaciliteiten worden toegekend. Artikel 59, zesde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is van overeenkomstige toepassing.
1. Aan de rechterlijk ambtenaar, die herplaatsingskandidaat, potentiële herplaatsingskandidaat of potentiële standplaatswijziger is, wordt de verplichting tot terugbetaling van de aan hem op grond van artikel 5, eerste of tweede lid, toegekende vergoeding van scholingskosten niet opgelegd, indien aan hem binnen achttien maanden na de aanwijzing als herplaatsingskandidaat, onderscheidenlijk de schriftelijke kennisgeving, bedoeld in artikel 1, onderdeel e of g, op eigen verzoek ontslag wordt verleend in verband met de aanvaarding van een functie buiten de rechterlijke organisatie en anderszins buiten het gezagsbereik van Onze Minister, dan wel, indien het een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar betreft, aan hem ontslag wordt verleend op grond van artikel 36aa of 36ab van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
2. Aan de niet-rechterlijk ambtenaar, die potentiële herplaatsingskandidaat of potentiële standplaatswijziger is, wordt de verplichting tot terugbetaling van de aan hem op grond van artikel 5, derde of vierde lid, toegekende vergoeding van scholingskosten niet opgelegd, indien aan hem binnen achttien maanden na de schriftelijke kennisgeving, bedoeld in artikel 1, onderdeel e of g, op zijn aanvraag ontslag wordt verleend in verband met de aanvaarding van een functie buiten de rechterlijke organisatie en anderszins buiten het gezagsbereik van Onze Minister, dan wel aan hem ontslag wordt verleend op grond van artikel 96 of 96a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar of niet-rechterlijk ambtenaar:
a. wordt overwogen de disciplinaire maatregel van ontslag te nemen of, indien het een voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar betreft, de procureur-generaal bij de Hoge Raad het opleggen van de disciplinaire maatregel van ontslag heeft gevorderd of door de functionele autoriteit van de rechterlijk ambtenaar hierom is verzocht; of
b. wordt overwogen hem ontslag op grond van artikel 49l van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, indien het een niet-rechterlijk ambtenaar betreft, of artikel 36z van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, indien het een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar betreft, te verlenen.
4. In afwijking van artikel 59, zevende lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement wordt aan de niet-rechterlijk ambtenaar, die herplaatsingskandidaat is, de verplichting tot terugbetaling van de aan hem op grond van het tweede en derde lid van dat artikel toegekende vergoeding van scholingskosten niet opgelegd, indien aan hem binnen achttien maanden na de aanwijzing als herplaatsingskandidaat op zijn aanvraag ontslag wordt verleend in verband met de aanvaarding van een functie buiten de rechterlijke organisatie en anderszins buiten het gezagsbereik van Onze Minister, dan wel aan hem ontslag wordt verleend op grond van artikel 96 of 96a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing.
5. Aan de rechterlijk ambtenaar, die herplaatsingskandidaat is, wordt de verplichting tot terugbetaling, bedoeld in artikel 36q, vierde lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, niet opgelegd, indien het een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar betreft en aan hem ontslag wordt verleend op grond van artikel 36aa of 36ab van dat besluit.
De functionele autoriteit, onderscheidenlijk het in artikel 2, tweede lid, genoemde gezag, kan ten behoeve van de ambtenaar, die herplaatsingskandidaat, potentiële herplaatsingskandidaat, standplaatswijziger of potentiële standplaatswijziger is geweest, met betrekking tot een gerealiseerde benoeming, aanstelling, plaatsing of tewerkstelling in een andere functie binnen de rechterlijke organisatie, aanstelling, plaatsing of tewerkstelling in een zelfde functie met een andere standplaats binnen de rechterlijke organisatie, of aanvaarding van een functie buiten de rechterlijke organisatie en anderszins buiten het gezagsbereik van Onze Minister, andere dan geldelijke voorzieningen treffen.
De ambtenaar, die herplaatsingskandidaat, potentiële herplaatsingskandidaat of potentiële standplaatswijziger is, heeft een voorrangspositie op andere ambtenaren bij het vervullen van vacatures binnen de rechterlijke organisatie.
Aan de ambtenaar, die herplaatsingskandidaat of standplaatswijziger is geweest en aanspraak heeft op een tegemoetkoming in de pensionkosten overeenkomstig artikel 2ba, tweede lid, van het Verplaatsingskostenbesluit 1989, wordt, in afwijking van het bepaalde krachtens artikel 12bb van het Verplaatsingskostenbesluit 1989, gedurende een periode van ten hoogste twee jaar een volledige vergoeding van de gemaakte pensionkosten toegekend, voor zover deze kosten naar het oordeel van het in artikel 2 bedoelde gezag in redelijkheid zijn gemaakt.
Indien de reistijd voor woon-werkverkeer door een wijziging van de standplaats van de ambtenaar, die herplaatsingskandidaat of standplaatswijziger is geweest, met meer dan vijftien minuten per enkele reis toeneemt, wordt, indien het een niet-rechterlijk ambtenaar betreft in afwijking van artikel 49m, eerste en tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, deze extra reistijd, voor zover deze meer is dan vijftien minuten, door de functionele autoriteit, indien het een rechterlijk ambtenaar betreft, of het in artikel 2, tweede lid, bedoelde gezag, indien het een niet-rechterlijk ambtenaar betreft, gedurende het eerste en tweede jaar als werktijd aangemerkt en wordt gedurende het derde, vierde en vijfde jaar respectievelijk 75%, 50% en 25% van deze extra reistijd, voor zover deze meer is dan vijftien minuten, als werktijd aangemerkt. Artikel 49m, derde tot en met zesde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder «plaats van tewerkstelling» wordt verstaan: standplaats.
De ambtenaar, die herplaatsingskandidaat of standplaatswijziger is geweest en gedurende een jaar recht heeft op de tegemoetkoming overeenkomstig het eerste of tweede lid van artikel 12b1 van het Verplaatsingskostenbesluit 1989, heeft, in afwijking van artikel 12b1, derde lid, van het Verplaatsingskostenbesluit 1989, gedurende het tweede, derde, vierde en vijfde jaar recht op respectievelijk 100%, 75%, 50% en 25% van het verschil met de reguliere tegemoetkoming overeenkomstig artikel 12b, onderscheidenlijk artikel 12a, van het Verplaatsingskostenbesluit 1989.
1. Aan de rechterlijk ambtenaar, die herplaatsingskandidaat, potentiële herplaatsingskandidaat of potentiële standplaatswijziger is, wordt de verplichting tot terugbetaling van de bezoldiging over de door hem genoten uren ouderschapsverlof, in afwijking van artikel 33n, achtste lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, niet opgelegd, indien aan hem binnen achttien maanden na de aanwijzing als herplaatsingskandidaat of de schriftelijke kennisgeving, bedoeld in artikel 1, onderdeel e of g, op eigen verzoek ontslag wordt verleend in verband met de aanvaarding van een functie buiten de rechterlijke organisatie en anderszins buiten het gezagsbereik van Onze Minister, dan wel, indien het een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar betreft, aan hem ontslag wordt verleend op grond van artikel 36aa of 36ab van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
2. Aan de niet-rechterlijk ambtenaar, die herplaatsingskandidaat, potentiële herplaatsingskandidaat of potentiële standplaatswijziger is, wordt de verplichting tot terugbetaling van de bezoldiging over de door hem genoten uren ouderschapsverlof, in afwijking van artikel 33g, achtste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, niet opgelegd, indien aan hem binnen achttien maanden na de aanwijzing als herplaatsingskandidaat of de schriftelijke kennisgeving, bedoeld in artikel 1, onderdeel e of g, op zijn aanvraag ontslag wordt verleend in verband met de aanvaarding van een functie buiten de rechterlijke organisatie en anderszins buiten het gezagsbereik van Onze Minister, dan wel aan hem ontslag wordt verleend op grond van artikel 96 of 96a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien ten aanzien van de betrokken rechterlijk ambtenaar of niet-rechterlijk ambtenaar:
a. wordt overwogen de disciplinaire maatregel van ontslag te nemen of, indien het een voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar betreft, de procureur-generaal bij de Hoge Raad het opleggen van de disciplinaire maatregel van ontslag heeft gevorderd of door de functionele autoriteit van de rechterlijk ambtenaar hierom is verzocht; of
b. wordt overwogen hem ontslag op grond van artikel 49l van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, indien het een niet-rechterlijk ambtenaar betreft, of artikel 36z van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, indien het een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar betreft, te verlenen.
1. Aan de ambtenaar, die herplaatsingskandidaat is, wordt een stimuleringspremie toegekend, indien aan hem binnen achttien maanden na de aanwijzing als herplaatsingskandidaat op eigen verzoek of op zijn aanvraag ontslag wordt verleend in verband met de aanvaarding van een functie buiten de rechterlijke organisatie en anderszins buiten het gezagsbereik van Onze Minister.
2. De stimuleringspremie, bedoeld in het eerste lid, is afhankelijk van het aantal jaren dat de ambtenaar op het moment van de aanwijzing als herplaatsingskandidaat aaneengesloten binnen de rechterlijke organisatie op basis van een aanstelling of aanwijzing als rechterlijk ambtenaar of niet-rechterlijk ambtenaar werkzaam is geweest, alsmede van het aantal maanden dat na de aanwijzing als herplaatsingskandidaat is verstreken op de datum met ingang waarvan ontslag als bedoeld in het eerste lid wordt verleend, en bedraagt uitgedrukt in aantallen maandsalarissen:
maand 1 t/m 6 na aanwijzing |
maand 7 t/m 9 na aanwijzing |
maand 10 t/m 12 na aanwijzing |
maand 13 t/m 15 na aanwijzing |
maand 16 t/m 18 na aanwijzing |
|
---|---|---|---|---|---|
tot 5 jaar ambtenaar |
6 |
5 |
5 |
4 |
4 |
5 t/m 9 jaar ambtenaar |
9 |
7 |
6 |
5 |
4 |
10 jaar en meer ambtenaar |
12 |
10 |
9 |
7 |
5 |
3. De stimuleringspremie, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt niet toegekend, indien aan de ambtenaar:
a. in verband met het in het eerste lid bedoelde ontslag op grond van artikel 15 een eenmalige vergoeding is toegekend;
b. in verband met het in het eerste lid bedoelde ontslag op grond van artikel 14 het recht op hernieuwde benoeming of hernieuwde aanstelling is toegekend;
c. op grond van artikel 94a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, indien het een niet-rechterlijk ambtenaar betreft, of met het oog op een uitkering op grond van de regeling van flexibel pensioen en uittreden, zoals vastgelegd in het FPU-Reglement basisuitkering en aanvullende uitkering, indien het een rechterlijk ambtenaar betreft, ontslag is verleend; of
d. een stimuleringspremie op grond van artikel 36s van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren of artikel 49o van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is toegekend.
4. Aan de ambtenaar, die potentiële herplaatsingskandidaat of potentiële standplaatswijziger is, kan een stimuleringspremie ten bedrage van ten hoogste twaalf maandsalarissen worden toegekend, indien aan hem binnen achttien maanden na de schriftelijke kennisgeving, bedoeld in artikel 1, onderdeel e of g, op eigen verzoek of op zijn aanvraag ontslag wordt verleend in verband met de aanvaarding van een functie buiten de rechterlijke organisatie en anderszins buiten het gezagsbereik van Onze Minister. Het derde lid, aanhef en onderdelen a en c, is van overeenkomstige toepassing.
5. Indien een rechterlijk ambtenaar of niet-rechterlijk ambtenaar, aan wie een stimuleringspremie als bedoeld in het eerste, tweede en vierde lid is toegekend, op grond van artikel 36v van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, onderscheidenlijk artikel 100a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, aanspraak heeft op een uitkering overeenkomstig het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rechterlijke Macht, onderscheidenlijk het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk, wordt op deze uitkering de stimuleringspremie, bedoeld in het eerste, tweede en vierde lid, in mindering gebracht.
1. De rechterlijk ambtenaar of niet-rechterlijk ambtenaar, die herplaatsingskandidaat is en aan wie op eigen verzoek of op zijn aanvraag ontslag wordt verleend in verband met de aanvaarding van een functie buiten de rechterlijke organisatie en anderszins buiten het gezagsbereik van Onze Minister, wordt op zijn verzoek bij de ontslagverlening het recht toegekend op hernieuwde benoeming, onderscheidenlijk hernieuwde aanstelling, overeenkomstig de benoeming, onderscheidenlijk aanstelling, voorafgaand aan het ontslag, met een salaris dat overeenkomt met het laatstelijk voorafgaand aan het ontslag genoten salaris.
2. Het recht op hernieuwde benoeming, onderscheidenlijk hernieuwde aanstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt indien aan de betrokken ambtenaar gedurende de eerste negen maanden dat hij de in het eerste lid bedoelde nieuwe functie vervult, uit die functie ontslag wordt verleend dat hem niet verwijtbaar is.
3. Het recht, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt niet toegekend, indien aan de ambtenaar in verband met het in het eerste lid bedoelde ontslag op grond van artikel 13 een stimuleringspremie is toegekend of op grond van artikel 15 een eenmalige vergoeding is toegekend.
4. Indien de ambtenaar gebruik maakt van het recht op hernieuwde benoeming, onderscheidenlijk hernieuwde aanstelling, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt aan hem de status van herplaatsingskandidaat verleend, waarbij de periode gedurende welke hij voorafgaand aan het in het eerste lid bedoelde ontslag herplaatsingskandidaat is geweest in mindering wordt gebracht op de herplaatsingstermijn, met dien verstande dat de nieuwe herplaatsingstermijn ten minste drie maanden bedraagt.
5. In geval van hernieuwde benoeming, onderscheidenlijk hernieuwde aanstelling, bedoeld in het eerste en tweede lid, geldt dat:
a. indien het een rechterlijk ambtenaar betreft die voorafgaand aan zijn ontslag werkzaam was bij een rechtbank, gerechtshof of een tot het openbaar ministerie behorend parket, ten aanzien van hem wordt vastgesteld dat hij zijn ambt vervult bij datzelfde gerecht of parket, dan wel bij het gerecht of parket waarvan het rechtsgebied dat van het gerecht of parket waarbij hij laatstelijk werkzaam was omvat;
b. indien het een niet-rechterlijk ambtenaar betreft die voorafgaand aan zijn ontslag werkzaam was bij een rechtbank, gerechtshof, een tot het openbaar ministerie behorend parket of een onder de Raad voor de rechtspraak of het College van procureurs-generaal ressorterende dienst, hij wordt tewerkgesteld of, indien het een niet-rechterlijk ambtenaar betreft die in tijdelijke dienst was aangesteld, aangesteld bij datzelfde gerecht of parket of bij dezelfde dienst, dan wel bij het gerecht of parket waarvan het rechtsgebied dat van het gerecht of parket waarbij hij laatstelijk werkzaam was omvat of bij het tot de rechterlijke organisatie behorende onderdeel dat de taken van de dienst waarbij hij laatstelijk werkzaam was vervult.
1. Aan de ambtenaar, die herplaatsingskandidaat, potentiële herplaatsingskandidaat of potentiële standplaatswijziger is en aan wie op eigen verzoek of op zijn aanvraag ontslag wordt verleend in verband met de aanvaarding van een functie buiten de rechterlijke organisatie en anderszins buiten het gezagsbereik van Onze Minister, wordt op zijn verzoek, indien het salaris behorende bij het vervullen van de nieuwe functie lager is dan het salaris behorende bij het vervullen van het ambt of de functie waaruit hem ontslag wordt verleend, een eenmalige vergoeding toegekend.
2. De eenmalige vergoeding, bedoeld in het eerste lid, bedraagt 150% van het verschil tussen het salaris, vermeerderd met de vakantie-uitkering, de eindejaarsuitkering en de tot de bezoldiging behorende toelagen en toeslagen, dat de ambtenaar in het jaar na de datum van het in het eerste lid bedoelde ontslag zou hebben genoten in verband met het vervullen van het ambt of de functie waaruit hem het in het eerste lid bedoelde ontslag wordt verleend, en het volledige inkomen dat de ambtenaar in datzelfde jaar zal genieten in verband met het vervullen van de nieuwe functie.
3. Indien voor de ambtenaar de met betrekking tot het vervullen van de in het tweede lid bedoelde nieuwe functie geldende arbeidsduurfactor een andere is dan die laatstelijk voor hem gold met betrekking het vervullen van het ambt of de functie waaruit hem het in het eerste lid bedoelde ontslag is verleend, wordt het salaris, vermeerderd met de vakantie-uitkering, de eindejaarsuitkering en de tot de bezoldiging behorende toelagen en toeslagen, bedoeld in het tweede lid, in plaats van met de voorafgaand aan dat ontslag voor hem geldende arbeidsduurfactor, vermenigvuldigd met de arbeidsduurfactor die geldt met betrekking tot het door hem vervullen van de nieuwe functie.
4. In bijzondere gevallen kan, in afwijking van het tweede en derde lid, aan de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, een eenmalige vergoeding worden toegekend die een hoger percentage van het in het tweede lid bedoelde verschil bedraagt.
5. De eenmalige vergoeding, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, wordt niet toegekend, indien aan de ambtenaar in verband met het in het eerste lid bedoelde ontslag:
a. op grond van artikel 13 een stimuleringspremie is toegekend;
b. op grond van artikel 14 het recht op hernieuwde benoeming of hernieuwde aanstelling is toegekend; of
c. op grond van artikel 36v van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren of artikel 49p van het Algemeen Rijksambtenarenreglement een salarissuppletie of een bedrag tot afkoop daarvan is toegekend.
De in dit besluit genoemde voorzieningen ten behoeve van een ambtenaar, die herplaatsingskandidaat, potentiële herplaatsingskandidaat of potentiële standplaatswijziger is of is geweest, kunnen van overeenkomstige toepassing worden verklaard op een andere ambtenaar, indien en voor zover daarmee een ambtenaar, die herplaatsingskandidaat, potentiële herplaatsingskandidaat of potentiële standplaatswijziger is, in een functie binnen de rechterlijke organisatie kan worden benoemd, aangesteld, geplaatst of tewerkgesteld.
Na artikel 2 van het Besluit uitoefening rechtspositionele bevoegdheden gerechtsambtenaren en ambtenaren bureau Raad voor de rechtspraak wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Hoofdstuk VII van het Algemeen rijksambtenarenreglement is van overeenkomstige toepassing op iedere wijziging van de organisatiestructuur, de omvang of de taakinhoud van een tot de rechterlijke macht behorend gerecht, de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven, de Raad voor de rechtspraak, het bureau van de Raad voor de rechtspraak, het parket bij de Hoge Raad, een tot het openbaar ministerie behorend parket, een onder de Raad voor de rechtspraak of het College van procureurs-generaal ressorterende dienst, of een onderdeel daarvan, niet zijnde de rijksrecherche, waaraan personele consequenties zijn verbonden.
2. Indien de bepalingen van hoofdstuk VII van het Algemeen rijksambtenarenreglement worden toegepast op een rechtbank, een gerechtshof, de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven, de Raad voor de rechtspraak of het bureau van de Raad voor de rechtspraak, dient voor Onze Minister telkens te worden gelezen: het gerechtsbestuur of de Raad voor de rechtspraak.
3. Voor de toepassing van hoofdstuk VII van het Algemeen rijksambtenarenreglement is van overtolligheid eveneens sprake indien binnen het te reorganiseren tot de rechterlijke macht behorend gerecht, de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven, de Raad voor de rechtspraak, het bureau van de Raad voor de rechtspraak, het parket bij de Hoge Raad, een tot het openbaar ministerie behorend parket, een onder de Raad voor de rechtspraak of het College van procureurs-generaal ressorterende dienst, of een onderdeel daarvan, niet zijnde de rijksrecherche, meer ambtenaren een vergelijkbare of uitwisselbare functie vervullen en het totale aantal van die functies zodanig wordt verminderd dat onvoldoende van die functies voor de betrokken ambtenaren resteren.
In de artikelen 1, onderdeel g, en 2, onderdeel f, van het Besluit rechtspositie leden met rechtspraak belast en gerechtsauditeurs CRvB en CBb wordt na «Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren» telkens ingevoegd: en artikel 2, eerste lid, van het Besluit sociale maatregelen herziening gerechtelijke kaart.
Het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde, vijfde en zevende lid vervalt telkens: , Oost-Nederland.
2. In het tiende lid wordt «de directeuren bedrijfsvoering bij de gerechten» vervangen door: de niet-rechterlijke leden van de besturen van de gerechten.
B
In artikel 9c, eerste lid, vervalt: van zes jaar.
In artikel 2h, eerste lid, onder 3°, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt «of Oost-Nederland» vervangen door: of Overijssel.
1. Degene voor wie op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel I van de Wet van 20 december 2012 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke indeling, de Wet op de rechterlijke organisatie en enige andere wetten in verband met de vorming van de arrondissementen Gelderland en Overijssel is vastgesteld dat hij de functie van voorzitter van het bestuur van de rechtbank Oost-Nederland vervult en uit dien hoofde op dat moment het salaris ontvangt als bedoeld in artikel 1, derde lid, van het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak blijft, in afwijking van artikel 1, vierde lid van dat besluit, in het genot van dat salaris voor zolang hij de functie van voorzitter van het bestuur van de rechtbank Gelderland vervult.
2. Degene voor wie op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel I van de Wet van 20 december 2012 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke indeling, de Wet op de rechterlijke organisatie en enige andere wetten in verband met de vorming van de arrondissementen Gelderland en Overijssel is vastgesteld dat hij de functie van niet-rechterlijk lid van het bestuur van de rechtbank Oost-Nederland vervult en uit dien hoofde op dat moment het salaris ontvangt als bedoeld in artikel 1, zevende lid, van het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak blijft, in afwijking van artikel 1, achtste lid van dat besluit, in het genot van dat salaris voor zolang hij de functie van niet-rechterlijk lid van het bestuur van de rechtbank Gelderland vervult.
3. Degene voor wie op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel I van de Wet van 20 december 2012 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke indeling, de Wet op de rechterlijke organisatie en enige andere wetten in verband met de vorming van de arrondissementen Gelderland en Overijssel is vastgesteld dat hij de functie van rechterlijk lid van het bestuur van de rechtbank Oost-Nederland vervult en uit dien hoofde op dat moment het salaris ontvangt als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak, en van wie is vastgesteld dat zijn benoeming ingevolge artikel XVIII, vierde lid, van die wet van rechtswege wordt gewijzigd in de benoeming als rechterlijk lid van het bestuur van de rechtbank Overijssel, blijft, in afwijking van artikel 1, vierde lid van dat besluit, in het genot van dat salaris voor zolang hij de functie van rechterlijk lid van het bestuur van de rechtbank Overijssel vervult.
De ambtenaar, die herplaatsingskandidaat, potentiële herplaatsingskandidaat of potentiële standplaatswijziger is of is geweest, heeft de keuze om gebruik te maken van de voor hem meest gunstige bepaling uit Hoofdstuk VII bis van het Algemeen Rijksambtenarenreglement of uit dit besluit.
1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
2. De artikelen 1 tot en met 18 werken terug tot en met 13 juli 2012.
3. Artikel 21 werkt terug tot en met 1 april 2013.
4. Artikel 22 werkt terug tot en met 15 april 2013.
5. Artikel 2a van het Besluit uitoefening rechtspositionele bevoegdheden gerechtsambtenaren en ambtenaren bureau Raad voor de rechtspraak vervalt met ingang van 13 januari 2015.
6. In de artikelen 1, onderdeel g, en 2, onderdeel f, van het Besluit rechtspositie leden met rechtspraak belast en gerechtsauditeurs CRvB en CBb vervalt met ingang van 13 januari 2015 telkens: en artikel 2, eerste lid, van het Besluit sociale maatregelen herziening gerechtelijke kaart.
7. Dit besluit vervalt met ingang van 13 januari 2015, met uitzondering van artikel 21.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 13 november 2014
Willem-Alexander
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
Uitgegeven de eenentwintigste november 2014
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
Dit besluit strekt tot formalisering van het op 19 december 2011 tussen de Minister van Veiligheid en Justitie, de Raad voor de rechtspraak, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak in haar hoedanigheid van vakbond van rechterlijke ambtenaren, en de centrales van verenigingen van burgerlijke rijksambtenaren die werkzaam zijn binnen de rechterlijke organisatie, gesloten akkoord over een pakket sociale maatregelen voor ambtenaren die betrokken zijn bij de herziening van de gerechtelijke kaart en daarmee verband houdende reorganisaties. Het akkoord is als bijlage aan deze nota van toelichting gehecht. Directe aanleiding voor dit akkoord zijn de personele consequenties die verbonden zijn aan de herziening van de gerechtelijke kaart, zoals die op het moment van het sluiten van het akkoord nog was vervat in een voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de rechterlijke indeling, de Wet op de rechterlijke organisatie en diverse andere wetten in verband met de vermindering van het aantal arrondissementen en ressorten (Wet herziening gerechtelijke kaart; Kamerstukken I 2011/12, 32 891, A). Het wetsvoorstel is tot wet verheven (Stb. 2012, 313) en met ingang van 1 januari 2013 in werking getreden (Stb. 2012, 314).
De Wet herziening gerechtelijke kaart behelst een vermindering van het aantal rechtbanken van negentien naar tien en het aantal gerechtshoven van vijf naar vier. In verband hiermee zijn nieuwe gerechten ontstaan, die veelal grotere rechtsgebieden dan voorheen kennen in verband met een samenvoeging van rechtsgebieden van verschillende «oude» gerechten. De nieuwe rechtbanken en gerechtshoven kennen, net als de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven, een kleiner bestuur dan voorheen, dat bestaat uit twee rechterlijke leden, waarvan er één voorzitter is, en één niet-rechterlijk lid. In samenhang hiermee is voor de rechtbanken en de gerechtshoven het verplichte sectormodel, dat onder meer inhield dat de sectorvoorzitters van rechtswege lid waren van het gerechtsbestuur, afgeschaft. Voor het openbaar ministerie betekent de Wet herziening gerechtelijke kaart een vermindering van het aantal arrondissementsparketten van negentien naar tien en de samenvoeging van de vijf ressortsparketten tot één landelijk ressortsparket. Aan laatst vermeld parket wordt leiding gegeven door de landelijk hoofdadvocaat-generaal. Voor de gerechten en de parketten wordt vanwege de Wet herziening gerechtelijke kaart niet meer voorgeschreven in welke plaatsen zij zijn gevestigd. Wel worden bij algemene maatregel van bestuur, en eventueel in aanvulling daarop bij ministerieel besluit, voor de gerechten zittingslocaties aangewezen. Van belang is voorts nog dat op grond van De Wet van 20 december 2012 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke indeling, de Wet op de rechterlijke organisatie en enige andere wetten in verband met de vorming van de arrondissementen Gelderland en Overijssel (hierna ook: de Splitswet) met ingang van 1 april 2013 de rechtbank Oost-Nederland gesplitst is in de afzonderlijke rechtbanken Gelderland en Overijssel. Deze splitsing zag uitsluitend op de arrondissementen en niet op de parketten.
De Wet herziening gerechtelijke kaart regelt ook de overgang van rechtswege van de direct voorafgaand aan de herziening bij de «oude» gerechten en parketten werkzame rechterlijke en niet-rechterlijke ambtenaren. Hoofdregel hierbij is dat het personeel overgaat naar het gerecht of parket waarvan het rechtsgebied het rechtsgebied omvat dan wel samenvalt met dat van het gerecht of parket waarbij het op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet herziening gerechtelijke kaart werkzaam is. Alleen voor het personeel van de rechtbank en het arrondissementsparket te Zwolle-Lelystad (waarvoor geldt dat het rechtsgebied wordt gesplitst in twee delen die gaan behoren tot twee nieuwe arrondissementen) en te Amsterdam (waarvoor geldt dat het gebied Gooi en Vechtstreek wordt overgeheveld naar het arrondissement Midden-Nederland) zijn hierop uitzonderingen gemaakt. Uitgangspunt bij voormelde overgang van rechtswege naar de nieuwe gerechten en parketten is geweest dat rechterlijke en niet-rechterlijke ambtenaren hun functie, met bijbehorende rechtspositie, behouden. Voor enkele groepen ambtenaren geldt echter dat hun functie in de nieuwe situatie niet of niet in dezelfde mate terugkeert. Bij de gerechten gaat het hierbij in elk geval om de leden van de besturen, waarvoor in de Wet herziening gerechtelijke kaart is geregeld dat hun benoemingen, met het oog op de vermindering van het aantal gerechten en de introductie van een nieuw bestuursmodel bij de gerechten, van rechtswege eindigen. Weliswaar kunnen zij wel in aanmerking komen voor een bestuursfunctie bij een nieuw gerecht, maar alleen al vanwege de vermindering van het aantal gerechtsbesturen zullen zij niet allen als gerechtsbestuurder kunnen terugkeren. Voor het openbaar ministerie geldt dat er in de nieuwe situatie vanwege de vermindering van het aantal arrondissementsparketten niet meer voor al degenen die vóór de herziening van de gerechtelijke kaart hoofdofficier waren een zelfde functie voorhanden is. Bovendien verdwijnt bij het nieuwe ressortsparket de functie van plaatsvervangend hoofdadvocaat-generaal en bij de nieuwe arrondissementsparketten de functie van fungerend hoofdofficier. Net als in het geval van laatstgenoemde rechterlijke functionarissen zal het zich daarnaast naar alle waarschijnlijkheid ook bij het niet-rechterlijk personeel van de gerechten en parketten voordoen dat sommige functies in de nieuwe situatie niet of, vanwege zogeheten dubbelingen bij de samenvoegingen van gerechten en parketten, niet meer in dezelfde mate terugkeren.
Voor veel ambtenaren houdt de overgang ingevolge de Wet herziening gerechtelijke kaart naar de nieuwe gerechten en parketten, met name ook omdat er binnen de rechtsgebieden daarvan vaak meerdere plaatsen zijn waar kantoor wordt gehouden, op zich niet in dat er voor hen ook sprake zal zijn van een wijziging van de plaats waarin of van waaruit zij hun werk gewoonlijk verrichten. Wel kan het in het verlengde van de herziening van de gerechtelijke kaart zo zijn dat bij een gerecht of parket werkzame rechterlijke en niet-rechterlijke ambtenaren, bijvoorbeeld vanwege de concentratie op één of meer locaties van bepaalde vormen van rechtspraak ingevolge het door een gerecht op te stellen zaaksverdelingsreglement of de keuze om niet meer op dezelfde locaties in dezelfde mate vestigingen van het openbaar ministerie te handhaven, op enig moment toch met een wijziging van de standplaats te maken zullen krijgen.
Met het oog op bovengenoemde personele consequenties van de herziening van de gerechtelijke kaart en daarmee samenhangende reorganisaties is het wenselijk geacht om specifiek ten behoeve van degenen, die in verband hiermee met de opheffing van hun functie of overtolligheid binnen hun groep van functies of met een standplaatswijziging te maken krijgen, in aanvulling op datgene wat ingevolge de reguliere regelgeving al geldt, gedurende een bepaalde periode een aantal extra rechtspositionele voorzieningen mogelijk te maken. Voor verschillende voorzieningen geldt dat zij niet alleen beschikbaar zijn voor degenen die reeds als herplaatsingskandidaat zijn aangewezen of voor wie al sprake is van een standplaatswijziging, maar ook voor degenen voor wie de aanwijzing als herplaatsingskandidaat of standplaatswijziging blijkens een schriftelijke kennisgeving van de zijde van het bevoegd gezag mogelijk aanstaande is. Door de beschikbaarheid van reguliere én aanvullende voorzieningen voor (potentiële) herplaatsingskandidaten wordt beoogd zo veel mogelijk te bereiken dat de betrokken ambtenaren tijdig naar ander passend werk worden geleid en waar mogelijk zelfs de aanwijzing als herplaatsingskandidaat te voorkomen. Voorbeelden van extra voorzieningen voor (potentiële) herplaatsingskandidaten zijn (extra) studiefaciliteiten, de mogelijkheid van een loopbaanscan en een voorrangsrecht bij vacatures binnen de rechterlijke organisatie. Ook zijn er voorzieningen voor ambtenaren die zelf ontslag nemen vanwege de aanvaarding van een functie buiten de rechterlijke organisatie en anderszins buiten het gezagsbereik van de Minister, zoals bijvoorbeeld de ontheffing van de terugbetaling van in geval van ouderschapsverlof genoten salaris. Het samenstel aan voorzieningen voor standplaatswijzigers dient er in hoofdzaak toe de betrokken ambtenaren te compenseren voor eventuele langere reistijden of hogere reiskosten. Voorbeelden van extra voorzieningen voor standplaatswijzigers zijn de mogelijkheid om extra reistijd als werktijd aan te merken, de mogelijkheid van telewerken en een gunstiger regeling van de tegemoetkoming in de reiskosten. Tenslotte komen ingevolge het akkoord verschillende van de voorzieningen, die beschikbaar zijn voor (potentiële) herplaatsingskandidaten ter bevordering van de overgang naar ander passend werk, ook beschikbaar voor potentiële standplaatswijzigers.
Met dit besluit wordt het merendeel van de in bovenbedoeld akkoord opgenomen sociale maatregelen geformaliseerd. Voor enkele onderdelen (aangepaste werktijdenregeling, telewerken) is een dergelijke formalisering niet nodig en wordt ter uitwerking van de betrokken afspraken zo nodig (een wijziging van) beleid door de bevoegde gezagen geformuleerd.
De in dit besluit vervatte voorzieningen zijn bestemd voor zowel de rechterlijke ambtenaren als de niet-rechterlijke ambtenaren, die werkzaam zijn bij de tot de rechterlijke macht behorende gerechten en parketten, voor het geval zij in verband met de herziening van de gerechtelijke kaart of een daarmee verband houdende reorganisatie te maken hebben of kunnen krijgen met verlies van functie of wijziging van standplaats. Ook de (rechterlijke en niet-rechterlijke) ambtenaren, werkzaam bij de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven, vallen onder de toepasselijkheid van dit besluit. Datzelfde geldt voor personeel dat werkzaam is bij andere tot de rechterlijke organisatie behorende onderdelen, zoals het bureau van de Raad voor de rechtspraak of een onder die raad of het College van procureurs-generaal ressorterende dienst. Dit besluit behelst een aanvulling ten opzichte van de regelgeving (Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Brra), Verplaatsingskostenbesluit 1989 (Vkb), etc.) waarin voor de betrokken ambtenaren in geval van reorganisatie normaliter al voorzieningen in geval van reorganisatie zijn opgenomen. Ingevolge onderdeel 1.4 van het akkoord is gedurende de looptijd van dat akkoord bij samenloop tussen het Van werk naar werk-beleid, inmiddels neergelegd in het Hoofdstuk VII bis van het ARAR, en het sociaal beleidskader herziening gerechtelijke kaart, neergelegd in dit besluit, voor de (rechterlijk) ambtenaar bij de rechtspraak telkens de voor hem meest gunstige bepaling van toepassing.
Aan het besluit is, in lijn met de afspraken in het akkoord, terugwerkende kracht verleend tot en met 13 juli 2012, zijnde de datum waarop de Wet herziening gerechtelijke kaart in het Staatsblad is gepubliceerd. Deze terugwerkende kracht is mogelijk, omdat voor alle bepalingen in dit besluit geldt dat zij voor de ambtenaren waarop zij toepasselijk zijn een begunstigend karakter hebben. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van dit besluit, en daarmee ook vorenbedoelde terugwerkende kracht, is vanaf laatstgenoemde datum aan de hand van een circulaire, met gelijkluidende inhoud als het akkoord, waar nodig al toepassing gegeven aan het in het akkoord opgenomen pakket van sociale maatregelen. Hiervoor is met name reden gezien om ambtenaren, voor wie schriftelijk is bepaald dat voor hen in verband met de herziening van de gerechtelijke kaart de aanwijzing als herplaatsingskandidaat of een standplaatswijziging wordt verwacht, in de periode vóór de inwerkingtreding van de Wet herziening gerechtelijke kaart in de gelegenheid te stellen al gebruik te maken van de in het akkoord overeengekomen voorzieningen en zo te bevorderen dat zij zo spoedig mogelijk een andere passende functie kunnen gaan vervullen. Eveneens in lijn met de afspraken in het akkoord, vervalt dit besluit, en daarmee het hierin vervatte pakket van sociale maatregelen, dertig maanden nadat het werking heeft gekregen. Deze duur van het besluit is ingegeven door de verwachting dat binnen deze periode de met de herziening van de gerechtelijke kaart verband houdende reorganisaties afronding zullen hebben gekregen.
Aan dit besluit zijn geen zelfstandige financiële gevolgen verbonden. De financiële consequenties vloeien voort uit en houden verband met de Wet herziening gerechtelijke kaart.
Verwezen zij naar de toelichting op de financiële gevolgen van deze wet (Kamerstukken II 2010/11, 32 891, nr. 3).
Uit dit besluit vloeien geen administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven voort. Het behelst alleen aanpassingen van de regeling van de rechtspositie van binnen de rechterlijke organisatie werkzame functionarissen.
Over de inhoud van dit besluit is met de centrales van verenigingen van ambtenaren de ingevolge artikel 51 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren onderscheidenlijk artikel 113 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement vereiste overeenstemming bereikt. De Raad voor de rechtspraak, het College van procureurs-generaal en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak hebben positief geadviseerd over een ontwerp van dit besluit.
Dit artikel bevat een aantal definitiebepalingen. Zoals in het algemeen deel al is aangegeven zijn de voorzieningen in dit besluit bestemd voor zowel de rechterlijke ambtenaren als de niet-rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn binnen de rechterlijke organisatie. Tot de rechterlijke organisatie worden, zoals hierboven ook is toegelicht, de tot de rechterlijke macht behorende gerechten en parketten, maar ook de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven, (het bureau van) de Raad voor de rechtspraak en enkele onder die raad of het College van procureurs-generaal ressorterende diensten gerekend. Vereist voor toepasselijkheid van dit besluit is wel dat de binnen de rechterlijke organisatie werkzame ambtenaar op basis van een aanstelling of aanwijzing voor een bepaalde arbeidsduur werkzaam is. Voor bijvoorbeeld rechters-plaatsvervangers, die niet op basis van een aanwijzing werkzaam zijn, of buitengriffiers geldt derhalve dat zij niet daaronder vallen. Een en ander komt tot uitdrukking in de definities van ambtenaar, rechterlijk ambtenaar, niet-rechterlijk ambtenaar en rechterlijke organisatie. Voor de leden met rechtspraak belast en (senior-)gerechtsauditeurs, werkzaam bij de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven, geldt overigens dat dit besluit werking heeft ingevolge de bij en krachtens de Beroepswet en de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie geregelde overeenkomstige toepasselijkheid van het bij en krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bepaalde; zie ook artikel 18. Ook bevat dit artikel definities van de begrippen herplaatsingskandidaat, standplaatswijziger, potentiële herplaatsingskandidaat en potentiële standplaatswijziger. Zoals hierboven in het algemeen deel al is toegelicht zijn verschillende van de in dit besluit vervatte voorzieningen niet alleen bestemd voor herplaatsingskandidaten of degenen van wie als gevolg van een reorganisatie de standplaats al is gewijzigd, maar ook voor degenen voor wie blijkens een schriftelijke kennisgeving van het bevoegd gezag de aanwijzing als herplaatsingskandidaat of een standplaatswijziging in verband met een reorganisatie mogelijk aanstaande is. Voor de verschillende in dit besluit geregelde voorzieningen wordt in de afzonderlijke artikelen telkens uitdrukkelijk bepaald voor welke van de vorenbedoelde groepen bij een reorganisatie betrokken ambtenaren daarop aanspraak bestaat of kan bestaan.
Met dit artikel wordt bepaald welk gezag in vrijwel alle gevallen ten aanzien van de uitoefening van de in dit besluit geregelde bevoegdheden bevoegd is. Bepalend is daarbij dat het merendeel van de bevoegdheden het nemen van rechtspositionele beslissingen behelst waaraan financiële consequenties zijn verbonden en dat de uitoefening van deze bevoegdheden met het oog daarop telkens wordt belegd bij het gezag dat verantwoordelijk is voor het budget waarvoor de betrokken rechtspositionele beslissingen consequenties hebben. In enkele gevallen (zie bijvoorbeeld artikel 10) hebben bevoegdheden in dit besluit betrekking op voorzieningen waaraan geen financiële consequenties zijn verbonden, reden waarom in die gevallen het tot uitoefening van die bevoegdheden bevoegde gezag niet telkens hetzelfde gezag als dat bedoeld in artikel 2 hoeft te zijn. Te denken valt daarbij bijvoorbeeld aan officieren van justitie, voor wie de functionele autoriteit (hoofd parket) formeel bezien niet hetzelfde gezag is als het budgettair verantwoordelijke gezag (minister). Daarbij zij overigens opgemerkt dat ten aanzien van veel andere binnen de rechterlijke organisatie werkzame ambtenaren, zoals degenen die werkzaam zijn bij een rechtbank, van een dergelijk onderscheid geen sprake is.
Dit artikel betreft de voorziening, bedoeld in onderdeel A1 van het akkoord, en regelt de aanspraak voor (potentiële) herplaatsingskandidaten op begeleiding bij de overgang naar een andere functie of een zelfde functie met een andere standplaats binnen de rechterlijke organisatie of een functie buiten de rechterlijke organisatie. Het bevoegd gezag kan ten behoeve hiervan een deskundig bureau inschakelen. Ook potentiële standplaatswijzigers kunnen verzoeken om de in dit artikel bedoelde begeleiding. Afhankelijk van de status van de betrokken ambtenaar (herplaatsingskandidaat dan wel potentiële herplaatsingskandidaat/standplaatswijziger) wordt met hem een herplaatsingsplan of mobiliteitsplan opgesteld.
Dit artikel betreft de voorziening, bedoeld in onderdeel A2 van het akkoord, en regelt de aanspraak voor (potentiële) herplaatsingskandidaten en potentiële standplaatswijzigers op het desverzocht doen van een vertrouwelijke loopbaanscan onder begeleiding van een professioneel deskundige. Voorwaarde hiervoor is dat de betrokken ambtenaar in de twee jaar vóór zijn verzoek geen loopbaanscan heeft gedaan. In het geval van niet-rechterlijke ambtenaren vormt dit artikel in enkele opzichten een tijdelijke versoepeling ten opzichte van de in artikel 71b van het ARAR geregelde voorwaarden om voor een loopbaanscan in aanmerking te komen.
Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan de afspraak in onderdeel A3 van het akkoord, die ertoe strekt herplaatsingskandidaten, potentiële herplaatsingskandidaten en potentiële standplaatswijzigers in ruimere mate dan ingevolge de reguliere regelgeving in aanmerking te laten komen voor volledig studieverlof met behoud van bezoldiging alsmede volledige vergoeding van scholingskosten. Voor rechterlijke ambtenaren geldt dat normaliter alleen herplaatsingskandidaten, die verplicht worden om scholing te volgen, voor dergelijke faciliteiten in aanmerking kunnen komen (artikel 36q Brra). In het geval van niet-rechterlijke ambtenaren zijn deze faciliteiten normaliter alleen beschikbaar voor herplaatsingskandidaten, die een studie volgen die aantoonbaar bijdraagt aan het realiseren van vastgelegde loopbaanafspraken of het kunnen plaatsen in een andere functie (artikel 59 ARAR). Op deze faciliteiten (volledig betaald verlof, volledige kostenvergoeding) bestaat ingevolge dit artikel nu ook aanspraak voor potentiële herplaatsingskandidaten en, in het geval van rechterlijke ambtenaren, ook herplaatsingskandidaten die onverplicht een studie gaan volgen. Bovendien kunnen deze faciliteiten ook aan potentiële standplaatswijzigers worden toegekend. Voorwaarde daarvoor is telkens dat de studie, waarvoor vorenbedoelde faciliteiten beschikbaar (kunnen) worden gesteld, bijdraagt aan het realiseren van vastgelegde loopbaanafspraken of aan het, al dan niet binnen de rechterlijke organisatie, kunnen plaatsen in een andere functie.
Dit artikel betreft de voorziening, bedoeld in onderdeel C1 van het akkoord, en regelt de mogelijkheid om als (potentiële) herplaatsingskandidaat of potentiële standplaatswijziger ontheven te worden van de verplichting tot terugbetaling van de studiekostenvergoeding. In lijn met het bepaalde in artikel 36q, vierde lid, van het Brra en artikel 59, zesde lid, van het ARAR geldt ingevolge artikel 5 van dit besluit dat een ambtenaar, die op basis van dat artikel in aanmerking is gebracht voor een volledige vergoeding van studiekosten, tot terugbetaling daarvan kan worden verplicht bij verwijtbaar onvoldoende studieresultaten of tussentijds afbreken van de studie dan wel bij ontslag tijdens de studie of een periode na afronding daarvan, in dat laatste geval tenzij binnen een maand na ontslag buiten de rechterlijke organisatie (en het overige gezagsbereik van de minister) onderscheidenlijk binnen de rijksdienst in dienst wordt getreden of een uitkering wordt genoten. Ingevolge het eerste en tweede lid van artikel 6 wordt nu geregeld dat de in artikel 5 bedoelde terugbetalingsverplichting echter in elk geval niet wordt opgelegd, indien aan de betrokken ambtenaar binnen achttien maanden na de aanwijzing als (potentiële) herplaatsingskandidaat of potentiële standplaatswijziger hetzij ontslag op verzoek in verband met de aanvaarding van een functie buiten de rechterlijke organisatie alsook buiten het gezagsbereik van de minister, hetzij ontslag in verband met reorganisatie wordt verleend. In het verlengde hiervan wordt in het vierde en vijfde lid geregeld dat diezelfde ontheffing komt te gelden voor herplaatsingskandidaten voor wie op grond van artikel 36q van het Brra of artikel 59 van het ARAR een terugbetalingsverplichting geldt. Bovengenoemde ontheffing van de terugbetalingsverplichting geldt ingevolge het derde lid van dit artikel niet in het geval er sprake is van het voornemen om de betrokken ambtenaar de disciplinaire maatregel van ontslag op te leggen of wegens de weigering om een ingevolge de reorganisatiehoofdstukken in het Brra en het ARAR opgelegde verplichting na te komen te ontslaan. Zie in dezelfde zin artikel 12.
Met dit artikel wordt de afspraak, bedoeld in onderdeel A4 van het akkoord, geformaliseerd. Dit artikel regelt de mogelijkheid om een gewezen (potentiële) herplaatsingskandidaat of (potentiële) standplaatswijziger in geval van gerealiseerde mobiliteit binnen of buiten de rechterlijke organisatie in aanmerking te brengen voor andere dan geldelijke voorzieningen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan ondersteuning bij het vinden van een baan voor de partner van de ambtenaar die is verhuisd of moet gaan verhuizen vanwege een aan zijn mobiliteit gekoppelde standplaatswijziging. Voor het eventueel in aanmerking komen voor geldelijke voorzieningen in deze situaties zal een beroep kunnen worden gedaan op de reguliere schadevergoedingsartikelen 69 van het ARAR en 46 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
Dit artikel betreft de voorziening, bedoeld in onderdeel B1 van het akkoord, en regelt, zonder onderlinge rangorde, een voorrangsrecht voor herplaatsingskandidaten, potentiële herplaatsingskandidaten en potentiële standplaatswijzigers bij het vervullen van vacatures binnen de rechterlijke organisatie.
Dit artikel betreft de voorziening, bedoeld in onderdeel B2 van het akkoord, en voorziet in een ruimere dan de reguliere pensionkostenvergoeding voor gewezen herplaatsingskandidaten en standplaatswijzigers, die de opdracht hebben gekregen naar of nabij de standplaats te verhuizen, daarin ondanks pogingen daartoe nog niet slagen en niet dagelijks heen en weer kunnen reizen tussen hun woonplaats en gewijzigde standplaats. Normaliter geldt overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de artikelen 12ba en 12bb van het Vkb dat in een dergelijke situatie telkens niet langer dan zes maanden een gedeeltelijke pensionkostenvergoeding wordt verleend. Ingevolge dit artikel komt in plaats hiervan voor gewezen herplaatsingskandidaten en standplaatswijzigers in deze situatie te gelden dat gedurende ten hoogste twee jaar een volledige vergoeding van de door hen in redelijkheid gemaakte pensionkosten wordt toegekend.
Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan de afspraak, bedoeld in onderdeel B3 van het akkoord, over het in ruimere zin dan normaliter aanmerken van extra reistijd als werktijd. Voor niet-rechterlijke ambtenaren geldt dat in geval van reorganisatie op grond van artikel 49m van het ARAR bij een toename van de reistijd door een wijziging van de plaats van tewerkstelling met meer dan vijftien minuten per enkele reis, gedurende de eerste vier jaar de extra reistijd voor 100%, 75%, 50% en 25% als werktijd wordt aangemerkt. Voor rechterlijke ambtenaren ontbreekt vooralsnog een vergelijkbare regeling. Met het onderhavige artikel wordt nu voor gewezen herplaatsingskandidaten en standplaatswijzigers, die vanwege een standplaatswijziging als gevolg van reorganisatie met een in de vorige volzin bedoelde toename van de reistijd te maken krijgen, ongeacht of zij rechterlijk of niet-rechterlijk ambtenaar zijn, geregeld dat gedurende de eerste vijf jaren 100%, 100%, 75%, 50% en 25% van de extra reistijd als werktijd wordt aangemerkt.
Dit artikel betreft de voorziening, bedoeld in onderdeel B4 van het akkoord, en regelt een verruiming van de tegemoetkoming in de reiskosten bij een wijziging van de plaats van tewerkstelling. Normaliter geldt overeenkomstig artikel 12b1, derde lid, van het Vkb dat de ambtenaar die na een dergelijke wijziging als gevolg van een reorganisatie op grond van het eerste of tweede lid aanspraak heeft op een (extra) tegemoetkoming in de gemaakte reiskosten, gedurende het tweede, derde en vierde jaar aanspraak heeft op de 75%, 50% en 25% van de in het eerste jaar genoten (extra) tegemoetkoming. Voor gewezen herplaatsingskandidaten en standplaatswijzigers komt ingevolge het onderhavige artikel in plaats daarvan te gelden dat zij gedurende het tweede tot en met vijfde jaar aanspraak hebben op 100%, 75%, 50% en 25% van de in het eerste jaar genoten (extra) tegemoetkoming.
Dit artikel betreft de voorziening, bedoeld in onderdeel C2 van het akkoord, en regelt de mogelijkheid om als (potentiële) herplaatsingskandidaat of potentiële standplaatswijziger onder bepaalde voorwaarden te worden ontheven van de verplichting tot terugbetaling van de bezoldiging over de genoten uren ouderschapsverlof. Op grond van de artikelen 33n, achtste lid, van het Brra en 33g, achtste lid, van het ARAR is de ambtenaar tot voormelde terugbetaling verplicht, indien hij tijdens de verlofperiode of binnen een jaar na afloop daarvan wordt ontslagen op eigen verzoek, tenzij dit binnen een maand wordt gevolgd door een overgang naar een andere functie binnen de rijksdienst, of op grond van aan hem te wijten feiten of omstandigheden. Alleen in geval van bijzondere omstandigheden kan de ambtenaar op grond van deze artikelen van deze verplichting worden ontheven. Ingevolge het eerste en tweede lid van dit artikel wordt nu geregeld dat bovenbedoelde terugbetalingsverplichting in elk geval achterwege blijft, indien aan de betrokken (potentiële) herplaatsingskandidaat of potentiële standplaatswijziger binnen achttien maanden na diens aanwijzing als zodanig hetzij ontslag op verzoek in verband met de aanvaarding van een functie buiten de rechterlijke organisatie alsook buiten het gezagsbereik van de minister, hetzij ontslag in verband met reorganisatie wordt verleend. De in het eerste en tweede lid geregelde ontheffing geldt ingevolge het derde lid niet in het geval er sprake is van het voornemen om de betrokken ambtenaar de disciplinaire maatregel van ontslag op te leggen of te ontslaan wegens de weigering om een ingevolge de reorganisatiehoofdstukken in het Brra en het ARAR opgelegde verplichting na te komen. Zie in dezelfde zin artikel 6.
Dit artikel betreft de formalisering van de afspraak, bedoeld in onderdeel C3 van het akkoord, en regelt de mogelijkheid van een aanspraak op een stimuleringspremie in geval van ontslag op eigen verzoek. Voor herplaatsingskandidaten wordt in de artikelen 36s van het Brra en 49o van het ARAR reeds voorzien in de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een stimuleringspremie ter grootte van drie maandsalarissen in geval van ontslag op eigen verzoek binnen achttien maanden na de aanwijzing als herplaatsingskandidaat. Aan een herplaatsingskandidaat wordt met het onderhavige artikel de keuze geboden om in plaats daarvan aanspraak te maken op een stimuleringspremie ter grootte van ten minste vier en ten hoogste twaalf maandsalarissen. Vereist daarvoor is wel dat de betrokkene op eigen verzoek ontslag wordt verleend in verband met de aanvaarding van een functie buiten de rechterlijke organisatie alsook buiten het gezagsbereik van de Minister. De hoogte van de aan een herplaatsingskandidaat toe te kennen stimuleringspremie wordt bepaald door enerzijds het aantal jaren dat de betrokkene aaneengesloten op basis van een aanstelling of aanwijzing binnen de rechterlijke organisatie in rechterlijke en niet-rechterlijke functies werkzaam is geweest en anderzijds het aantal maanden dat na de aanwijzing als herplaatsingskandidaat is verstreken. Daarnaast regelt dit artikel dat ook potentiële herplaatsingskandidaten en potentiële standplaatswijzigers voor een stimuleringspremie van maximaal twaalf maandsalarissen toegekend kunnen krijgen, indien aan hen in verband met de aanvaarding van een functie buiten de rechterlijke organisatie alsook buiten het gezagsbereik van de minister ontslag op eigen verzoek wordt verleend. In lijn met het bepaalde in de artikelen 36s van het Brra en 49o van het ARAR dient het ontslag op eigen verzoek te worden verleend binnen achttien maanden na de aanwijzing als (potentiële) herplaatsingskandidaat of potentiële standplaatswijziger. Het derde lid bepaalt dat de stimuleringspremie in een aantal situaties niet wordt toegekend, zoals in geval van toekenning van een reguliere stimuleringspremie of van het recht op hernieuwde benoeming of aanstelling. Aan de betrokken ambtenaren wordt de keuze gelaten tussen de verschillende voorzieningen in geval van ontslag op eigen verzoek. In het vijfde lid wordt tenslotte geregeld dat de stimuleringspremie wordt verrekend met een bovenwettelijke WW-uitkering op grond van artikel 100a van het ARAR of artikel 36v van het Brra.
Dit artikel betreft de voorziening, bedoeld in onderdeel C4 van het akkoord, en regelt dat aan een herplaatsingskandidaat, aan wie op eigen verzoek ontslag wordt verleend in verband met het aanvaarden van een functie buiten de rechterlijke organisatie en buiten het gezagsbereik van de minister, op zijn verzoek het recht toekomt op hernieuwde benoeming of aanstelling, met hetzelfde salaris als vóór zijn ontslag. Dat recht geldt alleen indien de betrokken ambtenaar tijdens de eerste negen maanden dat hij zijn nieuwe functie vervult, hem niet verwijtbaar wordt ontslagen. Bij terugkeer krijgt de betrokkene weer de status van herplaatsingskandidaat. Met het oog op de vorming van nieuwe gerechten en parketten en de noodzaak om de verantwoordelijkheid ten aanzien van het vinden van een passende functie voor een herplaatsingskandidaat duidelijk te beleggen, wordt uitdrukkelijk bepaald bij welk onderdeel van de rechterlijke organisatie een herplaatsingskandidaat die gebruik maakt van zijn in dit artikel geregeld recht terugkeert. Het recht op hernieuwde benoeming of aanstelling geldt niet indien de betrokkene in verband met zijn ontslag op eigen verzoek al een stimuleringspremie, bedoeld in artikel 13, of een eenmalige vergoeding, bedoeld in artikel 15, wordt toegekend. Zoals ook in de toelichting op artikel 13 is aangegeven, dient een betrokkene, als hij vanwege de aanvaarding van een nieuwe functie voornemens is om ontslag te verzoeken en in verband daarmee in aanmerking wil komen voor een bijbehorende voorziening, een keuze uit de verschillende beschikbare voorzieningen te maken.
Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan de afspraak, bedoeld in onderdeel C5 van het akkoord, betreffende de mogelijkheid om bij aanvaarding van een nieuwe functie op een lager bezoldigingsniveau dan de huidige functie in aanmerking te komen voor een eenmalige vergoeding. In geval van ontslag op eigen verzoek in verband met de aanvaarding van een lager bezoldigde functie, in het geval van rechterlijke ambtenaren buiten de rechterlijke organisatie en het gezagsbereik van de minister, kan een herplaatsingskandidaat op grond van de artikelen 36t van het Brra en 49p van het ARAR thans al aanspraak maken op een salarissuppletie gedurende maximaal vijf jaar waarvan de hoogte niet meer kan bedragen dan het verschil tussen het oude en nieuwe inkomen. Ook bieden deze artikelen de mogelijkheid om die salarissuppletie op aanvraag af te kopen. In aanvulling daarop wordt herplaatsingskandidaten ingevolge het onderhavige artikel de gelegenheid gegeven om, in plaats van vorenbedoelde suppletie of afkoop daarvan, aanspraak te maken op een eenmalige vergoeding waarvan de hoogte overeenkomt met 150% van het verschil tussen het oude en nieuwe inkomen, onder gelijkschakeling van de arbeidsduurfactoren, in het jaar dat direct volgt op de datum waarop aan betrokkene in verband met de aanvaarding van de nieuwe functie ontslag is verleend. Daarnaast wordt diezelfde aanspraak in dit artikel ook geregeld voor potentiële herplaatsingskandidaten en potentiële standplaatswijzigers. In bijzondere gevallen kan de hoogte van de eenmalige vergoeding ook een hoger dan voormeld percentage van het verschil tussen het oude en nieuwe inkomen bedragen. Vereist is daarbij telkens dat aan betrokkene ontslag op eigen verzoek wordt verleend in verband met de aanvaarding van een functie buiten de rechterlijke organisatie en buiten het gezagsbereik van de minister. Geen aanspraak op de in dit artikel geregelde vergoeding bestaat er indien de betrokkene in verband met zijn ontslag op eigen verzoek al een stimuleringspremie als bedoeld in artikel 13, een terugkeergarantie als bedoeld in artikel 14, of bovenbedoelde salarissuppletie of de afkoop daarvan is toegekend.
Dit artikel betreft de voorziening, bedoeld in onderdeel A5 van het akkoord, en behelst een zogenaamde remplaçantenregeling. Deze regeling houdt in dat de in dit besluit geregelde voorzieningen ten behoeve van (potentiële) herplaatsingskandidaten en potentiële standplaatswijzigers ook beschikbaar zijn voor ambtenaren die niet tot die groepen behoren, voor zover daarmee de plaatsing in een zelfde, de eigen of een andere functie van een ambtenaar, die wel behoort tot een van die groepen, kan worden bewerkstelligd.
Ambtenaar in de zin van het ARAR is degene die door het Rijk is aangesteld om in burgerlijke openbare dienst werkzaam te zijn. Gerechtsambtenaren vallen als burgerlijke rijksambtenaren (artikel 1, onderdeel d, Wet RO) in beginsel onder de werking van het ARAR. De bevoegdheden ter zake van (de aanstelling van) de ambtenaar worden in het normale geval uitgeoefend door de minister als hoofd van het betrokken ministerie. In enkele gevallen kent het ARAR zelf een andere bepaling van het bevoegd gezag, zoals bij de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman of de Raad van State (vergelijk artikel 7, tweede lid, ARAR). Voor gerechtsambtenaren is er eveneens een afwijkende bepaling van het bevoegd gezag. Deze is niet in het ARAR opgenomen, maar in het op artikel 25 Wet RO gebaseerde Besluit uitoefening rechtspositionele bevoegdheden gerechtsambtenaren en ambtenaren bureau Raad voor de rechtspraak. In artikel 1 van dat besluit is bepaald dat ten aanzien van de gerechtsambtenaren, uitgezonderd het niet-rechterlijk lid van een gerechtsbestuur, de bevoegdheden in de op de Ambtenarenwet berustende bepalingen, die zijn toegekend door de Minister, worden uitgeoefend door het gerechtsbestuur. Hoofdstuk VII van het ARAR is toegesneden op reorganisaties bij een ministerie of een van de organisaties waarvoor het ARAR zelf een ander bevoegd gezag heeft aangewezen. De onderhavige wijziging strekt ertoe buiten twijfel te stellen dat de bepalingen van hoofdstuk VII (artikel 49a en verder) van het ARAR, dat over rechten en verplichtingen bij reorganisaties gaat, van overeenkomstige toepassing zijn op reorganisaties die betrekking hebben op de verschillende onderdelen van de rechterlijke organisatie, voor zover het de positie van de niet-rechterlijke ambtenaren aangaat. Met het eerste lid van het nieuwe artikel 2a wordt aangesloten bij de definitie van reorganisatie in artikel 49b, tweede lid, onderdeel b, van het ARAR. Het tweede lid van artikel 2a sluit aan op artikel 49c van het ARAR, terwijl het derde lid een vertaling vormt van het bepaalde in artikel 49e, eerste lid, van het ARAR. In het artikel 2a, eerste en derde lid, is voorts aangesloten bij artikel 1, onderdelen c, i en j, van dit besluit, in die zin dat dit besluit en het artikel 2a niet van toepassing zijn op de rijksrecherche.
Zoals hierboven in de toelichting op artikel 1 al is aangegeven, volgt de toepasselijkheid van dit besluit voor de bij de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven werkzame leden met rechtspraak belast en (senior) gerechtsauditeurs uit de overeenkomstige toepassing van het krachtens de Wrra bepaalde, zoals die is geregeld in de Beroepswet en de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie en met name ook het op die wetten gebaseerde Besluit rechtspositie leden met rechtspraak belast en gerechtsauditeurs CRvB en CBb. De in dit artikel vervatte aanvulling van laatstgenoemd besluit regelt dat ook voor de in artikel 2 van het onderhavige besluit bepaalde bevoegdheidstoedeling helder is dat de regeling voor de rechterlijke functionarissen van de twee colleges overeenkomt met die voor bij de rechtbanken en gerechtshoven werkzame rechterlijke ambtenaren.
Dit onderdeel brengt een wijziging aan in artikel 1 van het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak. Met artikel 1 van dat besluit wordt onder andere voor verschillende functies van de leden van de gerechtsbesturen het bijbehorende salaris vastgesteld. Met de invoering van het Besluit aanpassing rechtspositionele bepalingen herziening gerechtelijke kaart (Stb. 2012, 600) is in artikel voor de salariëring van de leden van de gerechtsbesturen van de rechtbanken een onderscheid gemaakt tussen de besturen van de grotere rechtbanken en die van de andere rechtbanken. Daarbij was de rechtbank Oost-Nederland gerekend tot de categorie grotere rechtbanken. Per 1 april 2013 is deze rechtbank opgesplitst in de nieuwe rechtbanken Gelderland en Overijssel. Er bestaat geen aanleiding deze te rekenen tot de grotere rechtbanken. Daarom wordt erin voorzien dat de leden van de gerechtsbesturen van die rechtbanken voor wat betreft de salariëring gelijk worden gesteld met de leden van de gerechtsbesturen van rechtbanken in dezelfde categorie. Zie artikel 21 voor de overgangsregeling voor degenen die op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de Splitswet benoemd waren als lid van het bestuur van de rechtbank Oost-Nederland.
Met deze bepalingen worden enkele redactionele aanpassingen doorgevoerd welke nog noodzakelijk waren in het kader van de invoering van de Wet herziening gerechtelijke kaart.
Met artikel 21 wordt voorzien in een overgangsregeling voor de salariëring van degenen die voor de datum van inwerkingtreding van de Splitswet lid waren van het bestuur van de rechtbank Oost-Nederland. Op grond van artikel XVIII, eerste lid, van de Splitswet is de benoeming van de voorzitter van de rechtbank Oost-Nederland met ingang van 1 april 2013 van rechtswege gewijzigd in de benoeming als voorzitter van de rechtbank Gelderland. Zonder nadere regeling zou dit tot gevolg hebben dat betrokkene vanaf die datum niet langer de hogere vergoeding als bedoeld in artikel 1, derde lid, van het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak ontvangt, maar het lagere salaris als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van dat besluit. Op grond van artikel 21, eerste lid, van het onderhavige besluit blijft betrokkene, voor de duur van de benoeming als voorzitter van het bestuur van de rechtbank Gelderland, in het genot van dat hogere salaris. In het tweede en derde lid worden vergelijkbare overgangsregelingen getroffen voor respectievelijk het niet-rechterlijk lid van het bestuur van de rechtbank Oost-Nederland, dat met ingang van 1 april 2013 van rechtswege niet-rechterlijk lid is van het bestuur van de rechtbank Gelderland, en een rechterlijk lid van het bestuur van de rechtbank Oost-Nederland, dat van rechtswege rechterlijk lid wordt van de rechtbank Overijssel. Geen overgangsregeling is noodzakelijk voor degene die op grond van artikel XVIII van de Splitswet met ingang van 1 april 2013 van rechtswege voorzitter is geworden van de rechtbank Overijssel. Deze is door de benoeming als voorzitter in het genot gekomen van een hogere salarisschaal.
Door middel van deze bepaling is uitvoering gegeven aan onderdeel 1.4 van het akkoord, waarin is bepaald dat, indien gedurende de looptijd van het akkoord een nieuw algemeen sociaal beleidskader voor de sector Rijk dan wel een nieuw algemeen sociaal beleidskader voor de sector Rechterlijke Macht van kracht wordt, voor de (rechterlijk) ambtenaar de meest gunstige bepaling van toepassing zal zijn. Het betreft het sociaal beleidskader voor de sector Rijk, genaamd Van werk naar werk, dat is geformaliseerd in hoofdstuk VII bis van het ARAR dat in werking is getreden op 15 april 2013. Onderdeel 1.4 wordt aldus verstaan dat voor de (rechterlijk) ambtenaar telkens de meest gunstige bepaling van toepassing zal zijn en dat de ambtenaar per bepaling kan kiezen voor de voor hem meest gunstige bepaling van hoofdstuk VII bis van het ARAR of dit besluit.
Dit artikel regelt dat dit besluit werking heeft van 13 juli 2012 tot 13 januari 2015, met uitzondering van het bepaalde in de artikelen 21 en 22. Zie voor een toelichting hierop het algemeen deel van deze toelichting.
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
Het pakket SM HGK is van toepassing op reorganisaties binnen de rechterlijke organisatie ná publicatie in het Staatsblad van de Wet herziening gerechtelijke kaart. Het pakket SM HGK treedt in werking op de datum van publicatie in het Staatsblad van de Wet herziening gerechtelijke kaart en is daarna gedurende 30 maanden van kracht.
In lijn met de uitspraken van de minister van Veiligheid en Justitie, gedaan tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Herziening gerechtelijke kaart in de Tweede Kamer, zal vóór de datum van voormelde publicatie van de Wet herziening gerechtelijke kaart geen definitieve besluitvorming plaatsvinden over, noch uitvoering worden gegeven aan houtskoolschetsen, O&F-rapporten e.d. die betrekking hebben op de herinrichting van de organisatie ten gevolge van de herziening van de gerechtelijke kaart.
Onderstaand pakket maatregelen is aanvullend op hetgeen ter zake van reorganisaties in het ARAR, de Wrra, het Brra, het VKB, de VKR en het BBRA is geregeld. Waar nodig wordt in de tekst bij de maatregelen een splitsing gemaakt tussen de burgerlijke rijksambtenaren en de rechterlijke ambtenaren (in opleiding).
Bij iedere reorganisatie zal een organisatieonderdeel binnen de RO zich op de gevolgen voor het personeel willen voorbereiden voordat de reorganisatie daadwerkelijk van kracht wordt. De begeleiding van (rechterlijke) ambtenaren van werk naar werk blijft het uitgangspunt, waarbij het aanwijzen van herplaatsingskandidaten zo veel mogelijk wordt voorkomen. Daarom wordt naast de herplaatsingskandidaat als bedoeld in de artikelen 49d en 49e van het ARAR c.q. de artikelen 36h en 36i, eerste lid, van het Brra gedurende de looptijd van dit pakket maatregelen de «potentiële herplaatsingskandidaat» geïntroduceerd. Potentiële herplaatsingskandidaten zijn degenen die een functie bekleden ten aanzien waarvan, indien geen maatregelen worden getroffen, op afzienbare termijn sprake zal zijn van opheffing van die functie, of die een functie bekleden binnen een functiegroep waarin zonder maatregelen te voorzien is dat op afzienbare termijn overtolligheid zal ontstaan.
Een gewijzigde standplaats leidt in beginsel niet tot de status van herplaatsingskandidaat, tenzij de reistijd dermate lang wordt dat dit in redelijkheid niet van de (rechterlijk) ambtenaar kan worden gevergd. Echter, ook op basis van andere individuele afwegingen kan een medewerker er voor kiezen liever in de eigen omgeving ander werk te zoeken dan geconfronteerd te worden met een langere reistijd. Daarom worden bepaalde faciliteiten ook ter beschikking gesteld aan (rechterlijke) ambtenaren van wie de functie niet vervalt en voor wie binnen hun functiegroep geen overtolligheid dreigt, maar die wel vanwege een reorganisatie geconfronteerd zullen worden met een standplaatswijziging. Deze categorie (rechterlijke) ambtenaren wordt in dit pakket maatregelen aangeduid met de term «potentiële standplaatswijziger». Ten aanzien van deze medewerkers geldt geen verplichting tot het aanbieden van een passende functie, aangezien zij functievolger zijn en er dus een passende functie voorhanden is.
In onderdeel II (de voorzieningen) wordt aangegeven of een voorziening van toepassing is op een potentiële standplaatswijziger, een standplaatswijziger (dat betekent dat de standplaatswijziging geëffectueerd is) of in beide gevallen. Die situatie wordt aangegeven met de terminologie «(potentiële) standplaatswijziger». Als standplaatswijziging geldt voor dit pakket voor zowel de burgerlijke rijksambtenaren als de rechterlijke ambtenaren: de wijziging van de gemeente waarin of van waaruit de werkzaamheden gewoonlijk worden verricht.
De organisatie brengt in kaart hoe de gewenste of noodzakelijke ontwikkeling van de organisatie zich zal voltrekken. Zodra in dit plan van aanpak (veelal houtskoolschets genoemd) duidelijk is geworden welke functies getroffen worden door opheffing, krimp of gedwongen standplaatswijziging, wijst het bevoegd gezag schriftelijk aan welke (groep van uitwisselbare) functie(s) potentiële herplaatsingskandidaten of potentiële standplaatswijzigers bevatten. Waar de verhuizing naar toe gaat, dan wel hoeveel krimp in de functie(groep) precies moet worden gerealiseerd, hoeft in deze fase nog niet vast te staan.
De aanwijzing van potentiële herplaatsingskandidaten of potentiële standplaatswijzigers op basis van de visie op de organisatieontwikkeling vindt eerst plaats na overleg met het betreffende medezeggenschapsorgaan. Aan de bonden in het DGO V&J, de bonden in het GO Raad voor de rechtspraak en de NVvR wordt melding gemaakt van deze aanwijzingen. Alvorens een beroep te doen op de maatregelen en voorzieningen die onder II A, B en C worden opgesomd, dient de medewerker vooraf schriftelijk aan te kondigen bij het bevoegd gezag op welke voorzieningen hij een beroep wenst te doen.
Van de aanwijzing van potentiële herplaatsingskandidaten en potentiële standplaatswijzigers moet zo gericht mogelijk gebruik worden gemaakt. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling om in geval van reorganisatie de gehele organisatie aan te wijzen als potentiële herplaatsingskandidaat of potentiële standplaatswijziger, maar slechts degenen die functies vervullen die substantieel moeten krimpen of worden verplaatst naar een andere standplaats.
Alvorens over te gaan tot het aanwijzen van herplaatsingskandidaten en standplaatswijzigers worden bovengenoemde bonden, overeenkomstig het hieromtrent bepaalde in het ARAR en het Brra, geïnformeerd en wordt met hen overleg gevoerd over een voorgenomen besluit tot reorganisatie.
Indien gedurende de looptijd van het SM HGK een nieuw algemeen sociaal beleidskader voor de sector Rijk dan wel een nieuw algemeen sociaal beleidskader voor de sector Rechterlijke Macht van kracht wordt, zal voor de (rechterlijk) ambtenaar de meest gunstige bepaling van toepassing zijn.
Het bevoegd gezag kan in individuele gevallen waarin de toepassing van maatregelen uit het SM HGK onbillijke gevolgen heeft voor de (rechterlijk) ambtenaar ten gunste afwijken van deze maatregelen. Daarvoor kan voor zover het om financiële voorzieningen gaat artikel 69 van het ARAR c.q. artikel 46 van de Wrra worden toegepast, die een grondslag geven voor een naar billijkheid te verstrekken schadeloosstelling, kostenvergoeding of geldelijke tegemoetkoming anderszins. Voor geldelijke vergoedingen of tegemoetkomingen van meer dan € 5.000 op jaarbasis gelden de bestaande wettelijke bepalingen voor advies. Voor zover het om buitengewoon verlof gaat, kan gebruik gemaakt worden van artikel 33e en artikel 34 van het ARAR c.q. artikel 33p van het Brra.
Om de zes maanden zal tussen vertegenwoordigers van aan de ene kant ABVAKABO, CNV Publieke Zaak, CMHF, Juvox en NVvR en aan de andere kant het ministerie van Veiligheid en Justitie, de Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal overleg plaatsvinden om de voortgang van de reorganisaties, verband houdende met de herziening van de gerechtelijke kaart, te bezien in relatie tot de toepassing van het pakket SM HGK. Het eerste overleg vindt zes maanden na de datum van publicatie in het Staatsblad van de Wet herziening gerechtelijke kaart plaats.
A. Voorzieningen gericht op interne en externe mobiliteit
B. Voorzieningen gericht op interne mobiliteit
C. Voorzieningen gericht op externe mobiliteit
De (potentiële) herplaatsingskandidaat heeft aanspraak op een begeleidingstraject van werk naar werk. Dit traject kan gericht zijn op herplaatsing binnen de rechterlijke organisatie of op de aanvaarding van een betrekking daarbuiten. Het bevoegd gezag kan deze voorziening ook toekennen aan de potentiële standplaatswijziger. Het begeleidingstraject wordt in gezamenlijkheid tussen de kandidaat en het bevoegd gezag uitgewerkt in een mobiliteits- c.q. herplaatsingsplan.
a) Op grond van artikel 71b van het ARAR heeft de ambtenaar die ten minste drie jaar een functie dan wel vergelijkbare functies vervult de mogelijkheid om, op kosten van het bevoegd gezag, eenmaal per vijf jaar een vertrouwelijke loopbaanscan te doen met behulp van een professionele loopbaandeskundige. De (potentiële) herplaatsingskandidaat of de potentiële standplaatswijziger die op de ingangsdatum van het SM HGK niet aan deze jareneisen voldoet heeft gedurende de looptijd van SM HGK aanspraak om desondanks een vertrouwelijke loopbaanscan te laten afnemen. Deze aanspraak geldt alleen indien een eventuele vorige loopbaanscan op grond van artikel 71b van het ARAR ouder is dan twee jaar.
b) De rechterlijk ambtenaar die is aangemerkt als (potentiële) herplaatsingskandidaat of potentiële standplaatswijziger heeft gedurende de looptijd van het SM HGK de mogelijkheid om, op kosten van het bevoegd gezag, een vertrouwelijke loopbaanscan te laten afnemen met behulp van een professionele loopbaandeskundige. Deze aanspraak geldt niet indien betrokkene op grond van artikel 5 van het Tijdelijk besluit sociaal flankerend beleid sector Rechterlijke Macht 2008–2012 een loopbaanscan heeft gedaan en deze loopbaanscan niet ouder is dan twee jaar.
a) Op grond van artikel 59, tweede lid, van het ARAR heeft de herplaatsingskandidaat die een studie volgt of gaat volgen die aantoonbaar bijdraagt aan het realiseren van vastgestelde loopbaanafspraken dan wel aan het plaatsen in een andere functie aanspraak op volledige vergoeding van met een studie verbonden scholingskosten en 100% verlof met behoud van bezoldiging voor de tijd die gemoeid is met het volgen van lessen en stages die onlosmakelijk deel uitmaken van de opleiding, en het afleggen van examens.
Deze aanspraak is ook van toepassing op de ambtenaar die is aangemerkt als potentiële herplaatsingskandidaat. Het bevoegd gezag kan deze voorziening onder dezelfde voorwaarden ook toekennen aan de ambtenaar die is aangemerkt als potentiële standplaatswijziger.
b) Op grond van artikel 36q, tweede lid, van het Brra heeft de rechterlijk ambtenaar die is aangemerkt als herplaatsingskandidaat en die, om herplaatsing in een passende functie mogelijk te maken, verplicht wordt om scholing te volgen recht op volledige vergoeding van de noodzakelijk te maken scholingskosten.
Ook de rechterlijk ambtenaar die is aangemerkt als (potentiële) herplaatsingskandidaat en die een opleiding volgt of gaat volgen die aantoonbaar bijdraagt aan het realiseren van vastgestelde loopbaanafspraken dan wel aan het plaatsen in een andere functie heeft recht op volledige vergoeding van de noodzakelijk te maken scholingskosten. Op grond van artikel 36q, derde lid, van het Brra kan aan de rechterlijk ambtenaar die is aangemerkt als herplaatsingskandidaat scholingsverlof met behoud van bezoldiging worden verleend. De rechterlijk ambtenaar die is aangemerkt als herplaatsingskandidaat dan wel als potentiële herplaatsingskandidaat heeft recht op volledig verlof met behoud van bezoldiging voor de tijd die gemoeid is met het volgen van lessen en stages die onlosmakelijk deel uitmaken van de opleiding, en het afleggen van examens.
Het bevoegd gezag kan deze voorziening onder dezelfde voorwaarden ook toekennen aan de rechterlijk ambtenaar die is aangemerkt als potentiële standplaatswijziger.
Artikel 69 van het ARAR c.q. artikel 46 van de Wrra biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid om in individuele gevallen een compensatie toe te kennen voor bijzondere kosten in relatie tot mobiliteit of te ondersteunen bij mobiliteitsbelemmerende factoren in de privésfeer.
Op basis van het SM HGK kan het bevoegd gezag ook niet-geldelijke voorzieningen aanbieden in verband met gerealiseerde mobiliteit van de (potentiële) herplaatsingskandidaat en (potentiële) standplaatswijziger. (Te denken valt aan ondersteuning bij het vinden van een baan voor de partner van een medewerker die is verhuisd of moet gaan verhuizen vanwege een standplaatswijziging).
Indien daarmee de aanwijzing van een (potentiële) herplaatsingskandidaat of potentiële standplaatswijziger komt te vervallen, kan het bevoegd gezag de maatregelen uit het pakket SM HGK onder dezelfde voorwaarden ook van toepassing verklaren op een andere (rechterlijk) ambtenaar.
Naast de herplaatsingskandidaat heeft ook de potentiële herplaatsingskandidaat en potentiële standplaatswijziger een voorrangspositie op andere kandidaten bij de vervulling van vacatures binnen de rechterlijke organisatie.
De (potentiële) herplaatsingskandidaat en standplaatswijziger die overeenkomstig artikel 12ba, tweede lid, en artikel 12bb van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 aanspraak heeft op een tegemoetkoming in de pensionkosten, heeft in afwijking van het bepaalde in artikel14 eerste lid en artikel 15 van de Verplaatsingskostenregeling 1989 aanspraak op maximaal twee jaar volledige vergoeding van in redelijkheid te maken pensionkosten als niet dagelijks heen en weer kan worden gereisd tussen woonadres en plaats van tewerkstelling.
Indien de reistijd voor woon-werkverkeer door een uit een reorganisatie voortvloeiende wijziging van de standplaats van de (rechterlijk) ambtenaar die is aangemerkt als (potentiële) herplaatsingskandidaat of standplaatswijziger met meer dan 15 minuten per enkele reis toeneemt, wordt deze extra reistijd, voor zover deze meer is dan 15 minuten, gedurende de eerste twee jaar volledig als werktijd aangemerkt en gedurende het derde, vierde en vijfde jaar respectievelijk voor 75%, 50% en 25%.
De (rechterlijk) ambtenaar die overeenkomstig het Verplaatsingskostenbesluit 1989 gedurende een jaar recht heeft op een tegemoetkoming respectievelijk extra tegemoetkoming in de gemaakte reiskosten heeft overeenkomstig artikel 12b1, derde lid, van het Verplaatsingskostenbesluit gedurende het tweede, derde en vierde jaar recht op respectievelijk 75%, 50% en 25% van het verschil met de reguliere tegemoetkoming op grond van respectievelijk artikel 12b en artikel 21a van dat besluit.
Voor (potentiële) herplaatsingskandidaten en standplaatswijzigers na (her)plaatsing geldt een langere afbouwperiode: 100% gedurende de eerste twee jaar, en 75%, 50% en 25% gedurende respectievelijk het derde, vierde en vijfde jaar.
Wanneer de reistijd woon-werkverkeer door een standplaatswijziging zodanig lang wordt dat daardoor een normale uitoefening van de functie wordt belemmerd, kan het bevoegd gezag c.q. de functionele autoriteit in overleg met de betrokken (rechterlijk) ambtenaar telewerken toestaan.
De Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal reiken vóór de inwerkingtreding van de Wet herziening gerechtelijke kaart aan de bevoegde gezagen, c.q. de functionele autoriteiten kaders aan teneinde een zorgvuldige en zo uniform mogelijke afweging bij het al dan niet toekennen van deze voorziening te bevorderen.
Wanneer dit de nadelige gevolgen van een toename van reistijd als gevolg van een standplaatswijziging kan beperken, kan in overleg tussen het bevoegd gezag c.q. de functionele autoriteit en de (rechterlijk) ambtenaar een passende werktijdregeling overeengekomen worden, voor zover de aard en organisatie van het werk dat toelaat.
Artikel 59, zevende lid, van het ARAR c.q. artikel 36q, vijfde lid, van het Brra bepaalt dat geen verplichting tot terugbetaling van de vergoeding van de scholingskosten wordt opgelegd aan de ambtenaar c.q. de rechterlijk ambtenaar aan wie binnen de herplaatsingstermijn van 18 maanden vanaf het moment dat hij is aangewezen als herplaatsingskandidaat op zijn aanvraag ontslag wordt verleend vanwege de aanvaarding van een functie buiten de rijksdienst c.q. anders dan bij een gerecht of parket of anderszins binnen het gezagsbereik van de minister van Veiligheid en Justitie, dan wel aan wie reorganisatieontslag wordt verleend.
Deze ontheffing geldt ook voor de (potentiële) herplaatsingskandidaat en de potentiële standplaatswijziger bij ontslag vanwege de aanvaarding van een functie buiten de rechterlijke organisatie of het gezagsbereik van de minister van Veiligheid en Justitie.
De terugbetalingsverplichting blijft in stand wanneer er sprake is van aan betrokkene verwijtbaar ontslag.
Artikel 33g, achtste lid, van het ARAR c.q. artikel 33n, achtste lid, van het Brra bepaalt dat het bevoegd gezag de (rechterlijk) ambtenaar kan ontheffen van een eventuele verplichting tot terugbetaling van de loondoorbetaling bij ouderschapsverlof indien er bijzondere omstandigheden zijn die dat naar het oordeel van het bevoegd gezag rechtvaardigen.
Het bevoegd gezag legt de verplichting tot terugbetaling niet op aan de (potentiële) herplaatsingskandidaat en de potentiële standplaatswijziger die een functie aanvaardt buiten de rechterlijke organisatie of het gezagsbereik van de minister van Veiligheid en Justitie, dan wel aan wie reorganisatieontslag wordt verleend. De terugbetalingsverplichting blijft in stand wanneer er sprake is van aan betrokkene verwijtbaar ontslag.
Het bevoegd gezag kent aan de (rechterlijk) ambtenaar die is aangemerkt als herplaatsingskandidaat een stimuleringspremie toe in geval van ontslag op eigen verzoek vanwege de aanvaarding van een functie buiten de rechterlijke organisatie of het gezagsbereik van de minister van Veiligheid en Justitie. Indien de medewerker aan wie een stimuleringspremie is toegekend een beroep doet op de in artikel 100a van het ARAR opgenomen aanspraak op BWWW c.q. op een uitkering krachtens het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rechterlijke macht, wordt het als stimuleringspremie uitgekeerde bedrag met de uitkering op grond van deze aanspraak verrekend.
De stimuleringspremie wordt niet toegekend:
– indien een (afkoop) aanvulling op het salaris als bedoeld in C5 is toegekend;
– indien de terugkeergarantie bedoeld onder C4 geldt;
– indien de ambtenaar ontslag is verleend op grond van artikel 94a ARAR (= FPU-ontslag);
– indien de rechterlijk ambtenaar ontslag is verleend met het oog op een uitkering op grond van de regeling van flexibel pensioen en uittreden, zoals vastgelegd in het FPU-reglement basisuitkering en aanvullende uitkering;
– indien de stimuleringspremie op grond van artikel 49o van het ARAR of artikel 36s van het Brra is toegekend.
De hoogte van de stimuleringspremie is gekoppeld aan de resterende herplaatsingstermijn en het aantal dienstjaren bij aanwijzing.
De premie bedraagt uitgedrukt in maanden salaris:
Dienstjaren |
maand 1 t/m 6 |
maand 7 t/m 9 |
maand 10 t/m 12 |
maand 13 t/m 15 |
maand 16 t/m 18 |
---|---|---|---|---|---|
Tot 5 jaar |
6 |
5 |
5 |
4 |
4 |
5 t/m 9 jaar |
9 |
7 |
6 |
5 |
4 |
10 en meer |
12 |
10 |
9 |
7 |
5 |
Een stimuleringspremie kan in individuele gevallen ook worden toegekend aan de potentiële herplaatsingskandidaat of aan de potentiële standplaatswijziger die op zijn aanvraag ontslag wordt verleend. De hoogte hiervan wordt bepaald door het bevoegd gezag en is eveneens gemaximeerd op 12 maandsalarissen.
De (rechterlijk) ambtenaar die is aangemerkt als herplaatsingskandidaat en aan wie ontslag op eigen verzoek is verleend om een functie buiten de rechterlijke organisatie of het gezagsbereik van de minister van Veiligheid en Justitie te aanvaarden, heeft, in geval van niet aan hemzelf verwijtbaar ontslag uit die functie tijdens de eerste 9 maanden van uitoefening, recht op een hernieuwde aanstelling c.q. recht op voordracht tot hernieuwde benoeming bij zijn oude gerecht, oude parket of andere oude diensteenheid dan wel de rechtsopvolger daarvan overeenkomstig de aanstelling c.q. benoeming vóór het ontslag met een salaris dat overeenkomt met het laatstelijk genoten salaris vóór het ontslag.
Aan betrokkene wordt dan opnieuw de status van herplaatsingskandidaat verleend, waarbij de eerdere periode waarin betrokkene herplaatsingskandidaat is geweest in mindering wordt gebracht op de herplaatsingstermijn.
Van deze mogelijkheid kan geen gebruik gemaakt worden wanneer bij het vertrek een stimuleringspremie is toegekend of wanneer een suppletie op het salaris is afgekocht (zoals in C3 en C5 opgenomen).
Artikel 49p, eerste lid, van het ARAR c.q. artikel 36t, eerste lid, van het Brra bepaalt dat aan de herplaatsingskandidaat aan wie eervol ontslag is verleend wegens de aanvaarding van een functie een salarissuppletie kan worden toegekend indien het in de nieuwe functie genoten salaris lager is dan in de oorspronkelijke functie. Artikel 49p, derde lid, van het ARAR c.q. artikel 36t, derde lid, van het Brra bepaalt dat het recht op suppletie onder door de minister c.q. het gerechtsbestuur te stellen voorwaarden op aanvraag van de herplaatsingskandidaat kan worden afgekocht.
Een (potentiële) herplaatsingskandidaat of een potentiële standplaatswijziger die op zijn aanvraag wordt ontslagen wegens het aanvaarden van een functie op een lager inkomensniveau buiten de rechterlijke organisatie of het gezagsbereik van de minister van Veiligheid en Justitie, heeft (op diens verzoek) aanspraak op een eenmalige afkoopsom, die in de plaats treedt van de salarissuppletie. Deze afkoopsom bedraagt 150% van het verschil tussen enerzijds de som van het salaris, de vakantie-uitkering, de eindejaarsuitkering en de toelagen en toeslagen op jaarbasis en anderzijds het volledige inkomen op jaarbasis uit de dienstbetrekking1 buiten de rechterlijke organisatie of het gezagsbereik van de minister van Veiligheid en Justitie, in het kalenderjaar dat de aanvraag is ingediend. Het bevoegd gezag kan besluiten het in de vorige volzinnen bedoelde percentage te verhogen in bijzondere gevallen.
Er bestaat geen recht op deze aanvulling:
a. indien bij vertrek een stimuleringspremie is toegekend op grond van C3;
b. indien gebruik wordt gemaakt van een salarissuppletie als bedoeld in artikel 49p van het ARAR c.q. artikel 36t van het Brra;
c. in geval de terugkeergarantie als bedoeld onder C4 is overeengekomen.
Indien de arbeidsduurfactor uit bedoelde dienstbetrekking een andere is dan die als ambtenaar c.q. die als rechterlijk ambtenaar, wordt de som van het salaris, de vakantie-uitkering, de eindejaarsuitkering en de toelagen en toeslagen als ambtenaar omgerekend naar de arbeidsduurfactor in de dienstbetrekking buiten de rechterlijke organisatie of het gezagsbereik van de minister van Veiligheid en Justitie.
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2014-438.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.