Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2014, 30468 | Adviezen Raad van State |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2014, 30468 | Adviezen Raad van State |
’s-Gravenhage, 21 oktober 2014
Nr. WJZ / 14151771
Aan de Koning
Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur, houdende regels inzake het door de ACM ten laste brengen van kosten aan marktorganisaties (Besluit doorberekening kosten ACM)
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 17 juli 2014, nr. 2014001418, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 4 september 2014, nr. W15.14.0254/IV, bied ik U hierbij aan.
De Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar advies aangegeven dat artikel 8, tweede lid, van het ontwerpbesluit niet kan worden gebaseerd op artikel 6a, vierde lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (Instellingswet ACM) voor zover artikel 8, tweede lid, een uitwerking bevat van het in artikel 6a, derde lid, Instellingswet ACM bepaalde. Artikel 6a, vierde lid, van de Instellingswet ACM bevat immers alleen een grondslag voor het van doorberekening uitzonderen van andere kosten dan de kosten, genoemd in het tweede en derde lid van artikel 6a. Naar aanleiding van dit advies is de nota van toelichting verbeterd. Voor zover de kosten, genoemd in artikel 8, tweede lid, van het ontwerpbesluit een uitwerking vormen van de in artikel 6a, derde lid, van de Instellingswet ACM uitgezonderde kosten, gaat het inderdaad niet om ‘andere kosten’, maar maakt deze uitwerking onderdeel uit van ‘de systematiek volgens welke de kosten worden bepaald en ten laste gebracht van marktorganisaties’ (artikel 6a, zesde lid, van de Instellingswet ACM). Artikel 6a, zesde lid, van de Instellingswet ACM biedt de grondslag voor het stellen van nadere regels over die systematiek bij algemene maatregel van bestuur.
De Afdeling adviseert om in de toelichting van het besluit nader in te gaan op de financiële gevolgen voor de marktorganisaties in de verschillende sectoren. De toelichting bij artikel 15 van het besluit is naar aanleiding van dit advies verduidelijkt. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is per 1 april 2013 opgericht. Het jaar 2013 was derhalve een gebroken boekjaar en de kosten in dat jaar geven geen representatief beeld. Voor het jaar 2014 zullen de definitieve gerealiseerde kosten van de nieuwe ACM-organisatie in het eerste kwartaal van 2015 beschikbaar zijn. Dit zijn de kosten waarop de door marktorganisaties in 2015 verschuldigde bedragen zullen worden gebaseerd. Exacte cijfers met betrekking tot de verschillende sectoren zijn daarom nu niet te geven. Wel is voldoende geborgd dat de nieuwe systematiek niet zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen. In artikel 15 van het ontwerpbesluit is immers geregeld dat ten behoeve van een geleidelijke overgang als bedoeld in artikel 6a, achtste lid, van de wet, de bedragen die gelden voor de kalenderjaren 2015, 2016 en 2017 lager kunnen worden vastgesteld dan vereist is op basis van de door ACM in het voorgaande jaar gemaakte kosten. Bovendien biedt het ontwerpbesluit een specifieke voorziening voor kleine marktorganisaties. Bij een omzet van minder dan € 2.000.000 worden zij vrijgesteld van doorberekening.
De Afdeling mist een toelichting op de financiële effecten voor de verschillende marktorganisaties. Ingegaan dient te worden op de vraag wanneer wordt doorberekend aan marktorganisaties als bedoeld in het eerste onderdeel van de in artikel 1 van de Instellingswet ACM opgenomen begripsomschrijving van marktorganisatie (individuele marktorganisaties) en wanneer wordt doorberekend aan een marktorganisatie waarin meerdere van die individuele marktorganisaties verenigd zijn, zoals een ondernemersvereniging (marktorganisatie in de zin van het tweede onderdeel van de definitie van marktorganisatie in artikel 1 van de Instellingswet ACM). Het antwoord hierop vloeit voort uit de wijze waarop in artikel 10 van het besluit de verschillende categorieën omschreven zijn. In artikel 10 worden per sector de categorieën vermeld waaraan kosten van de ACM worden toegerekend. De categorieën betreffen categorieën van gelijksoortige werkzaamheden en diensten van de ACM. Per categorie worden de kosten op basis van de voor die categorie geldende verdeelsleutel omgeslagen. Omgeslagen wordt in de meeste gevallen over de hiervoor genoemde individuele marktorganisaties in de betreffende categorie. Alleen bij de sector registerloodsen wordt niet doorberekend aan de registerloodsen zelf, maar aan de Nederlandse Loodsencorporatie die een marktorganisatie is als bedoeld in het tweede onderdeel van de begripsomschrijving van marktorganisatie. De oorzaak daarvan is gelegen in het feit dat de taken van de ACM zich richten op de voor de registerloodsen geldende tarieven en voorwaarden ten aanzien waarvan de Nederlandse Loodsencorporatie een belangrijke rol vervult. In verband hiermee is de nota van toelichting verduidelijkt en is ook de tekst van het betreffende onderdeel in artikel 10 van het besluit (artikel 10, tweede lid, onderdeel d) gepreciseerd.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling over artikel 9, derde lid, van het ontwerpbesluit is de toelichting verduidelijkt. Artikel 9, derde lid, bevat een voorziening voor het doorberekenen van kosten die de ACM in een bepaald jaar niet heeft kunnen innen vanwege faillissementen van marktorganisaties. Dat de resterende marktorganisaties ‘opdraaien’ voor vorderingen die vanwege faillissementen van marktorganisaties niet inbaar zijn, past in het gekozen systeem van doorberekening van kosten aan marktorganisaties. Inherent aan dat systeem is immers dat bepaalde kosten van de ACM voor rekening komen van de markt en bepaalde kosten voor rekening komen van de rijksbegroting. De vanwege een faillissement niet-inbare vordering betreft kosten die ingevolge het gekozen systeem voor rekening dienen te komen van de markt. Vandaar dat het besluit een voorziening bevat die regelt hoe in een dergelijke situatie de betreffende kosten alsnog voor rekening komen van de markt. Voor zover bedragen als gevolg van een faillissement niet konden worden geïnd, worden de betreffende kosten toegevoegd aan de kosten op basis waarvan de bedragen voor het daaropvolgende jaar worden vastgesteld. Concreet betekent dit dat deze kosten worden toegevoegd aan de kosten van de betreffende categorie voor het daaropvolgende jaar.
In navolging van het advies van de Afdeling is de aanhef van artikel 4, eerste lid, van het ontwerpbesluit gewijzigd.
Het advies van de Afdeling om in artikel 11 de bekendmaking van het kostentoerekeningssysteem te regelen wordt niet opgevolgd, omdat artikel 6a van de Instellingswet ACM niet voorziet in een grondslag daarvoor. In plaats daarvan is de toelichting verduidelijkt en is tot uitdrukking gebracht dat het bij de publicatie van het kostentoerekeningssysteem op de website van de ACM niet gaat om een verplichting maar om een voornemen van de ACM.
De redactionele kanttekeningen van de Afdeling zijn verwerkt in het ontwerpbesluit.
5. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een aantal actualiseringen en redactionele verbeteringen aan te brengen in het ontwerpbesluit en de nota van toelichting. Daarbij is aan artikel 4 een onderdeel toegevoegd dat het mogelijk maakt de bedragen voor kosten van beschikkingen tot het toekennen van nummers te differentiëren naar aantal en soort nummers (artikel 4, tweede lid). Ten slotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een bepaling in te voegen (artikel 17) die strekt tot wijziging van het Besluit dienstverlening en eindgebruikersbelangen. Deze wijziging is nodig omdat dat besluit verwijst naar een aantal bepalingen in het Besluit vergoedingen Telecommunicatiewet die door dit besluit komen te vervallen.
Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp.
No. W15.14.0254/IV
’s-Gravenhage, 4 september 2014
Aan de Koning
Bij Kabinetsmissive van 17 juli 2014, no.2014001418, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Economische Zaken, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende regels inzake het door de ACM ten laste brengen van kosten aan marktorganisaties (Besluit doorberekening kosten ACM), met nota van toelichting.
Het ontwerpbesluit voorziet in de uitwerking van artikel 6a van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (Instellingswet ACM),1 waarin de doorberekening van kosten van de ACM aan marktorganisaties is geregeld. Het uitgangspunt van die bepaling is dat alle kosten van de ACM worden doorberekend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Voorts is daarin bepaald dat van deze doorberekening diverse kosten zijn uitgezonderd. Het ontwerpbesluit geeft onder meer een uitwerking van de opsomming van kosten die niet worden doorberekend. Daarnaast wordt in het ontwerpbesluit de systematiek voor de doorberekening van de kosten neergelegd.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt opmerkingen over de delegatiegrondslag van artikel 8, tweede lid, van het ontwerpbesluit en over de financiële effecten voor de marktorganisaties van het ontwerpbesluit. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.
Artikel 6a, tweede en derde lid, van de Instellingswet ACM vermeldt welke kosten van de ACM niet ten laste van marktorganisaties worden gebracht. Het betreft onder meer kosten die samenhangen met het sanctioneren van overtredingen en met werkzaamheden die niet gericht zijn op het tot stand brengen van marktordening of waarbij er geen sprake is van een voldoende afgebakende groep marktorganisaties. Daarnaast worden geen kosten doorberekend, indien de baten niet opwegen tegen de kosten die de ACM moet maken voor het innen van die bedragen.
Ingevolge het vierde lid van artikel 6a van de Instellingswet ACM, kunnen bij algemene maatregel van bestuur (amvb) andere kosten worden aangewezen die niet ten laste van marktorganisaties worden gebracht.
In artikel 8, tweede lid, van het ontwerpbesluit wordt geregeld welke kosten niet ten laste van marktorganisaties kunnen worden gebracht.
Volgens de toelichting is artikel 8, tweede lid, van het ontwerpbesluit een concretisering van artikel 6a, derde lid, van de wet, dan wel een uitwerking van artikel 6a, vierde lid, van de wet.2
De Afdeling merkt op dat in de amvb alleen andere kosten die niet ten laste van marktorganisaties worden gebracht opgenomen kunnen worden. Voor zover de in artikel 8, tweede lid, van het ontwerpbesluit opgenomen kosten een concretisering betreffen van kosten die reeds in het tweede en derde lid van artikel 6a worden genoemd constateert de Afdeling dat hiervoor geen wettelijke grondslag aanwezig is. Uitwerking van deze kosten kan door tussenkomst van de ACM worden bekend gemaakt.
De Afdeling adviseert de kosten in artikel 8, tweede lid, die geen ‘andere kosten’ als bedoeld in het vierde lid van artikel 6a van de wet zijn, te schrappen.
a. In de toelichting bij het ontwerpbesluit is geen paragraaf over de financiële gevolgen voor de marktorganisaties opgenomen. Voor sommige sectoren worden nu al voor een groot deel kosten doorberekend, en voor andere nog niet of slechts in beperkte mate. In de toelichting op artikel 6a van de Instellingswet ACM is aangegeven dat op basis van de nieuwe grondslag de sectoren energie en vervoer in principe meer gaan betalen en de sectoren telecommunicatie en post minder. Het exacte effect zal echter pas kunnen worden bepaald als de algemene maatregel van bestuur gereed is die op basis en ter uitwerking van de grondslag moet worden vastgesteld, aldus de toelichting bij artikel 6a van de Instellingswet ACM.3
De toelichting op artikel 15 van het ontwerpbesluit vermeldt dat bij de stroomlijning van de verschillende oude doorberekeningssystematieken tot de nieuwe doorberekeningssystematiek de verhouding tussen rijksgefinancierde en marktgefinancierde kosten min of meer gelijk blijft. Daarbij gaat het dus om de totaliteit en niet de specifieke sectoren. Niet is toegelicht wat de financiële effecten voor de verschillende marktorganisaties zijn, hetgeen met name relevant is voor de marktorganisaties waar thans nog geen dan wel beperkte doorberekening plaatsvindt. In dit verband is van belang dat één van de criteria in het rapport Maat houden 20144 is dat doorberekening niet mag leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor het bedrijfsleven.
De Afdeling adviseert in de toelichting nader in te gaan op de financiële gevolgen voor de marktorganisaties en het ontwerpbesluit zo nodig aan te passen.
b. Volgens artikel 1 van de Instellingswet ACM vallen onder het begrip marktorganisaties zowel rechtspersonen, natuurlijke personen of andere entiteiten handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf als een organisatie waarin meerdere rechtspersonen, natuurlijke personen of andere entiteiten handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf verenigd zijn met inbegrip van een ondernemersvereniging. In de toelichting bij artikel 6a van de Instellingswet ACM is vermeld dat in de amvb wordt opgenomen welke kosten sectorgewijs worden omgeslagen en welke kosten – anders dan de kosten samenhangend met beschikkingen – individueel worden omgeslagen.5 Uit het ontwerpbesluit wordt niet duidelijk welke kosten sectorgewijs of aan de marktorganisatie(s) behorend tot een betreffende categorie of aan een ondernemingsvereniging zullen worden omgeslagen en welke kosten aan individuele ondernemingen in rekening zullen worden gebracht. De toelichting bevat evenmin een uiteenzetting op dit punt.
De Afdeling adviseert in de toelichting hierop in te gaan en het ontwerpbesluit zo nodig aan te passen.
c. Het voorstel voorziet in een voorziening voor het doorberekenen van kosten die de ACM in een bepaald jaar niet heeft kunnen innen vanwege faillissementen van marktorganisaties.6 De Afdeling mist in de toelichting een onderbouwing voor deze bepaling. In het consultatieverslag staat in reactie op de opmerkingen hieromtrent dat kosten die worden doorberekend aan de markt, worden verdeeld over de betreffende marktorganisaties in een categorie. In deze systematiek is het niet meer dan logisch dat bij een faillissement de overgebleven marktorganisaties meer betalen, aldus het verslag.7 Het is de Afdeling niet duidelijk waarom het risico van oninbaarheid van de omgeslagen kosten in deze gevallen moet worden gelegd bij de overgebleven, niet-failliete marktorganisaties. Dat is naar het oordeel van de Afdeling niet voor de hand liggend. Voorts is het de Afdeling niet duidelijk hoe deze bepaling zal worden toegepast en zal werken in de praktijk.
De Afdeling adviseert de opportuniteit van artikel 9, derde en vierde lid, dragend te motiveren en het ontwerpbesluit zo nodig aan te passen.
Artikel 4 van het ontwerpbesluit bepaalt dat de kosten van de daargenoemde beschikkingen worden doorberekend. De toelichting op dit artikel vermeldt dat de kosten van de beschikkingen die thans worden doorberekend ook straks worden doorberekend.8 Zoals hiervoor is aangegeven, is de systematiek van de Instellingswet ACM dat kosten die samenhangen met de uitvoering van de taken van de ACM worden doorberekend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Het voorgestelde artikel 4 van het ontwerpbesluit sluit niet goed aan op de wetstechnische systematiek van artikel 6a van de Instellingswet ACM, nu deze niet een uitzondering op de hoofdregel bevat.
De Afdeling adviseert de aanhef van artikel 4 van het ontwerpbesluit zodanig te formuleren dat deze in overeenstemming met het systeem van de Instellingswet ACM bepaalt dat de kosten van beschikkingen van de ACM niet worden doorberekend, met uitzondering van de in die bepaling genoemde beschikkingen.
Uit de toelichting volgt dat beoogd is te bepalen dat het kostentoerekeningssysteem op de website van de ACM wordt gepubliceerd. In het ontwerpbesluit wordt echter de bekendmaking van het kostentoerekeningssysteem niet geregeld. De Afdeling adviseert daarin te voorzien.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.
– In artikel 2 ‘jaarlijks’ schrappen.
– In artikel 16 na ‘in behandeling genomen aanvraag’ toevoegen: van een marktorganisatie.
– In artikel 14 na ‘tot betaling’ opnemen: jaarlijks.
– In artikel 19 bij de wijziging van artikel 3, onder b, van het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011, ‘artikel 5, tweede lid’ vervangen door: artikel 12, derde lid.
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 14 juli 2014, nr. WJZ / 14115872;
Gelet op artikel 6a, vierde, zesde en achtste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van .......... nr. W ...........);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van ..........., nr. WJZ / ..........;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
de Autoriteit Consument en Markt;
de beschikking, bedoeld in artikel 4:86 van de Algemene wet bestuursrecht;
de bedragen die krachtens artikel 6a, zevende lid, van de wet worden vastgesteld;
de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt.
De bedragen worden jaarlijks door de ACM aan marktorganisaties in rekening gebracht en door de ACM geïnd.
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de doorberekening van kosten die samenhangen met het geven van een beschikking door de ACM en met het behandelen van een beschikkingsaanvraag door de ACM.
2. Niet doorberekend worden de kosten samenhangend met een beschikking van de ACM om een aanvraag tot het geven van een beschikking niet te behandelen.
De kosten van de volgende beschikkingen van de ACM worden doorberekend:
a. beschikkingen inzake de toekenning van nummers op grond van het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet;
b. beschikkingen inzake de registratie van certificatiedienstverleners zonder een geldig bewijs van toetsing op grond van het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet;
c. de beschikkingen, bedoeld in de artikelen 25, 37, 40, 44 en 46 van de Mededingingswet;
d. de beschikkingen, bedoeld in artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998 en de artikelen 2a en 16 van de Gaswet.
1. Het bedrag dat is verschuldigd voor het geven van een beschikking is een vast bedrag dat wordt gebaseerd op de gemiddelde kosten samenhangend met het geven van die beschikking.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt geen onderscheid gemaakt tussen besluiten tot het inwilligen van een beschikkingsaanvraag en besluiten tot het geheel of gedeeltelijk afwijzen van een dergelijke aanvraag.
Indien een door de ACM in behandeling genomen aanvraag tot het geven van een beschikking wordt ingetrokken voordat de ACM een besluit op de aanvraag heeft genomen, brengt de ACM het bedrag dat is verschuldigd voor het geven van de desbetreffende beschikking ten laste van de betreffende marktorganisatie.
1. De ACM verzendt de beschikking tot betaling tegelijk met de bekendmaking van de beschikking waarvoor het bedrag in rekening wordt gebracht.
2. Indien een aanvraag wordt ingetrokken voordat de ACM een besluit op de aanvraag heeft genomen, verzendt de ACM de beschikking tot betaling binnen vier weken na ontvangst van de intrekking van de aanvraag.
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de doorberekening van kosten die niet samenhangen met het geven van een beschikking door de ACM of het behandelen van een beschikkingsaanvraag door de ACM.
2. Niet ten laste van marktorganisaties worden gebracht de kosten:
a. van het toezicht dat de ACM houdt op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Mededingingswet en het bepaalde bij of krachtens de Wet handhaving consumentenbescherming,
b. van het toezicht dat de ACM houdt op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 4.4, hoofdstuk 7, met uitzondering van de artikelen 7.4a en 7.7, hoofdstuk 11, met uitzondering van de artikelen 11.5b en 11.10, en artikel 12.1 van de Telecommunicatiewet,
c. van het toezicht dat de ACM houdt op de naleving door anderen dan netbeheerders van het bepaalde bij of krachtens:
1°. de Elektriciteitswet 1998,
2°. de Gaswet,
3°. de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie,
4°. de Wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer,
d. van het toezicht dat de ACM houdt op de naleving door anderen dan vergunninghouders van het bepaalde bij of krachtens de Warmtewet,
e. van het toezicht dat de ACM houdt op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Spoorwegwet en van het bepaalde bij of krachtens de Wet personenvervoer 2000,
f. van het toezicht dat de ACM houdt op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Drinkwaterwet, en
g. van het toezicht dat de ACM houdt op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet op het financieel toezicht.
1. De bedragen gelden gedurende één kalenderjaar en worden jaarlijks vóór 1 mei vastgesteld.
2. De bedragen worden vastgesteld op basis van de kosten van de ACM in het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor de bedragen gelden.
3. Aan de kosten, bedoeld in het tweede lid, worden de bedragen toegevoegd die de ACM, vanwege faillissement van de betreffende marktorganisaties, niet heeft geïnd in het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor de bedragen gelden.
4. Indien vanwege faillissement toegevoegde bedragen in rekening waren gebracht bij marktorganisaties die failliet zijn verklaard maar waarvan de boedel nog niet is vereffend, trekt de ACM de daarmee samenhangende aan die marktorganisaties gegeven beschikkingen tot betaling in.
1. Voor de berekening van de bedragen worden de kosten toegerekend aan categorieën van gelijksoortige werkzaamheden of diensten, waarbij
a. directe personele kosten rechtstreeks worden toegerekend aan een categorie op basis van het gerealiseerde aantal directe uren voor die categorie;
b. directe materiële kosten rechtstreeks worden toegerekend aan de betreffende categorie;
c. indirecte personele en indirecte materiële kosten worden toegerekend aan een categorie naar rato van het gerealiseerde aantal directe uren voor die categorie.
2. De in het eerste lid bedoelde categorieën zijn:
a. voor de sector energie:
1°. regionaal netbeheer elektriciteit;
2°. regionaal netbeheer gas;
3°. landelijk netbeheer elektriciteit;
4°. landelijk netbeheer gas;
5°. warmtelevering;
b. voor de sector post:
1°. universele postdienst;
2°. niet-universele postdienst;
c. voor de sector telecommunicatie:
1°. openbare elektronische communicatiediensten, openbare elektronische communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten;
2°. nummers;
3°. diensten van certificatiedienstverleners;
d. voor de sector loodsen: registerloodsen;
e. voor de sector luchtvaart: luchtvaart.
De ACM maakt voor de toepassing van artikel 10 gebruik van een kostentoerekeningssysteem dat zodanig is ingericht dat daaruit op eenduidige en inzichtelijke wijze de kosten van de desbetreffende categorieën van gelijksoortige werkzaamheden of diensten kunnen worden afgeleid.
1. Voor de toepassing van hoofdstuk 3 van dit besluit wordt onder relevante omzet verstaan de omzet die een tot een bepaalde categorie behorende marktorganisatie in Nederland heeft behaald met activiteiten waarop de taakuitvoering van de ACM in die categorie betrekking heeft.
2. Voor de vaststelling van de bedragen worden de aan een categorie toegerekende kosten toegedeeld aan de tot die categorie behorende marktorganisaties naar rato van de relevante omzet van die marktorganisaties.
3. Bij een relevante omzet van minder dan € 2.000.000 wordt aan een marktorganisatie geen bedrag in rekening gebracht.
4. Voor de toepassing van het tweede lid wordt uitgegaan van de relevante omzet die is behaald in het peiljaar. Peiljaar is het kalenderjaar dat twee jaar voorafgaat aan het kalenderjaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld.
5. In afwijking van het tweede lid worden de aan de in artikel 9, tweede lid, onderdeel c, onder 2°, bedoelde categorie toegerekende kosten aan marktorganisaties toegedeeld naar rato van het aantal toegekende nummers op 1 januari van het kalenderjaar waarvoor de bedragen gelden, waarbij per marktorganisatie wordt gecorrigeerd voor het saldo van in- en uitgeporteerde nummers op die datum
6. In afwijking van het eerste lid worden de aan de in artikel 9, tweede lid, onderdeel c, onder 3°, bedoelde categorie toegerekende kosten aan marktorganisaties toegedeeld naar rato van het aantal aan het publiek afgegeven certificaten op 1 januari van het kalenderjaar waarvoor de bedragen gelden.
1. Ingeval van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt in afwijking van artikel 2 per groep één bedrag in rekening gebracht en worden voor de berekening van de relevante omzet van de groep de relevante omzetten van alle tot die groep behorende marktorganisaties opgeteld. Bij deze berekening worden transacties tussen de tot die groep behorende marktorganisaties buiten beschouwing gelaten.
2. Indien een marktorganisatie in of na het peiljaar activiteiten van één of meer andere marktorganisaties heeft overgenomen, vindt de berekening van de relevante omzet plaats met inachtneming van het betrokken deel van de in het peiljaar behaalde relevante omzet van de marktorganisaties die de activiteiten voorheen verrichtten. De verplichting om over dit deel opgave te doen als bedoeld in artikel 12, eerste lid, rust op de marktorganisatie die activiteiten heeft overgenomen. Artikel 12, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
De ACM verzendt de beschikkingen tot betaling uiterlijk op 30 juni.
1. In afwijking van artikel 8, tweede lid, kunnen, ten behoeve van een geleidelijke overgang als bedoeld in artikel 6a, achtste lid, van de wet, de bedragen voor de kalenderjaren 2015, 2016 en 2017 lager worden vastgesteld. Alsdan is de verlaging voor alle sectoren in relatieve zin gelijk.
2. In afwijking van artikel 14, verzendt de ACM de beschikkingen tot betaling in het jaar 2015 uiterlijk op 31 juli.
Het Besluit kostenverhaal energie wordt gewijzigd als volgt:
A
De artikelen 3 en 4 vervallen.
B
In artikel 5 wordt ‘de artikelen 2 en 3’ telkens vervangen door: artikel 2.
Het Besluit vergoedingen Telecommunicatiewet wordt gewijzigd als volgt:
A
Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van artikel 1, onderdeel c, door een punt, vervalt artikel 1, onderdeel d.
B
Artikel 2 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste en tweede lid wordt ‘Onze Minister of de Autoriteit Consument en Markt’ telkens vervangen door: Onze Minister.
2. In het tweede lid, onder c, wordt ‘vierde of vijfde lid’ vervangen door: derde of vierde lid.
C
Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, onder d, wordt ‘Onze Minister onderscheidenlijk de Autoriteit Consument en Markt’ vervangen door: Onze Minister.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Onze Minister maakt het kostencalculatiemodel, bedoeld in het eerste lid, onder d, bekend op een door hem te bepalen wijze.
D
Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid vervalt de zinsnede ‘, voorzover het betreft werkzaamheden of diensten van Onze Minister,’.
2. Het tweede lid vervalt.
3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
4. In het tweede lid (nieuw) wordt ‘het eerste en tweede lid’ vervangen door: het eerste lid.
E
Artikel 5, eerste lid, komt te luiden:
1. Bij ministeriële regeling wordt de hoogte van de vergoeding per categorie of subcategorie van gelijksoortige werkzaamheden of diensten vastgesteld op basis van de geraamde kosten die per categorie of per subcategorie zijn toegerekend als bedoeld in artikel 4.
F
De artikelen 5a tot en met 5c, 10 en 16 vervallen.
De paragrafen 5 en 6 en de artikelen 19 en 20 van het Postbesluit 2009 vervallen.
Artikel 3 van het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 komt te luiden:
Dit besluit is niet van toepassing op een postvervoerbedrijf
a. dat is gebonden aan een collectieve arbeidsovereenkomst waarin bepalingen zijn opgenomen over het aantal of het percentage dat bij een postvervoerbedrijf arbeid verricht op basis van een arbeidsovereenkomst, of
b. waaraan ingevolge (PM definitieve artikelnummering) artikel 5, tweede lid, van het Besluit doorberekening kosten ACM geen bedrag in rekening wordt gebracht.
Het Besluit kostenverhaal Mededingingswet en het Besluit vergoedingen Postwet worden ingetrokken.
Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop het in artikel I, onderdeel E, van de wet van (PM datum) tot wijziging van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt en enige andere wetten in verband met de stroomlijning van het door de Autoriteit Consument en Markt te houden markttoezicht (Stb. 2014, PM) voorgestelde artikel 6a in werking treedt.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
De Minister van Economische Zaken,
Deze algemene maatregel van bestuur (hierna: het besluit) bevat regels op grond van artikel 6a van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (hierna: de wet). Artikel 6a regelt de doorberekening van kosten van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aan marktorganisaties. Uitgangspunt van artikel 6a is dat alle kosten van de ACM worden doorberekend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald (artikel 6a, eerste lid). Artikel 6a somt voorts zelf reeds kosten op die in afwijking van het eerste lid niet aan marktorganisaties worden doorberekend (artikel 6a, tweede en derde lid). Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ook andere kosten van doorberekening worden uitgezonderd (artikel 6a, vierde lid). Artikel 6a biedt tevens de basis om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen over de systematiek volgens welke de kosten worden bepaald en ten laste worden gebracht van marktorganisaties (artikel 6a, zesde lid). Dit besluit, dat is afgestemd met de Minister van Infrastructuur en Milieu, voorziet daarin.
Artikel 6a is aan de Instellingswet ACM toegevoegd door de wet van 25 juni 2014 tot wijziging van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt en enige andere wetten in verband met de stroomlijning van het door de Autoriteit Consument en Markt te houden markttoezicht (Stb. 2014, 247) (hierna: Stroomlijningswet). Evenals bij het genoemde artikel 6a, zijn bij het opstellen van dit besluit de uitgangspunten in acht genomen van het rapport ‘Maat houden’. Bij het opstellen van dit besluit was dat niet meer het in juni 1996 in het kader van het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit vastgestelde rapport ‘Maat houden’ (Kamerstukken II 1995/96, 24 036) en de bijbehorende checklist doorberekening (post-) toelatingskosten (Stcrt. 2000, 90), maar Maat houden 2014 (Rapport van 11 april 2014 van de interdepartementale werkgroep Herziening Maat houden, bijlage bij Kamerstukken II 2013/14, 24 036, nr. 407).
Bij de uitwerking van de systematiek voor de doorberekening van ACM-kosten is gebleken dat het praktischer is enkele gedetailleerde punten bij ministeriële regeling te regelen in plaats van bij algemene maatregel van bestuur. Te denken valt aan de uitwerking van de in artikel 4, onderdelen a en b, genoemde categorieën van beschikkingen, aan de wenselijkheid dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld over de afronding van het netto aantal nummerporteringen (zie artikel 12, vijfde lid) of dat bij ministeriële regeling – binnen de in artikel 10, tweede lid, genoemde categorieën – subcategorieën kunnen worden vastgesteld. Daarom is het voornemen om zo spoedig mogelijk – afhankelijk van de voortgang van de daarvoor vereiste wijziging van artikel 6a, zesde lid, van de Instellingswet ACM – te voorzien in een besluit tot wijziging van dit besluit. Na aanpassing zal artikel 6a, zesde lid, van de Instellingswet ACM voorzien in de mogelijkheid bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen over de doorberekeningssystematiek. Tevens zal dat lid dan een grondslag bieden voor het opleggen van verplichtingen aan marktorganisaties tot het aanleveren van voor de vaststelling van bedragen door de ACM benodigde gegevens (omzetopgave). Dergelijke verstrekkingen hangen dermate nauw samen met de systematiek van kostendoorberekening dat het meer voor de hand ligt die verstrekking in dit besluit te regelen dan haar te baseren op de in artikel 6b van de Instellingswet ACM opgenomen bevoegdheid van de ACM om van een ieder de gegevens te vragen en ontvangen die zij redelijkerwijs nodig heeft voor de uitvoering van haar taken. De voorgenomen reparatie zal derhalve leiden tot aanpassing van dit besluit.
In dit besluit wordt onderscheid gemaakt tussen het doorberekenen van kosten voor beschikkingen (hoofdstuk 2), die individueel in rekening worden gebracht bij de aanvrager of de geadresseerde van de beschikking, en andere kosten (hoofdstuk 3), die in beginsel op basis van omzet worden omgeslagen over de marktorganisaties in de betreffende sectoren.
Het hoofdstuk over beschikkingen bevat regels en uitgangspunten voor het doorberekenen van kosten samenhangend met het geven van beschikkingen of – als het niet tot een beschikking komt – de behandeling van beschikkingsaanvragen. Uitgangspunt is dat voor het weigeren van een gevraagde beschikking hetzelfde bedrag gerekend wordt als voor het geven van die gevraagde beschikking. Indien het niet tot een beschikking komt omdat de beschikkingsaanvraag wordt ingetrokken voordat de ACM een beschikking heeft gegeven, wordt het bedrag in rekening gebracht dat is vastgesteld voor het geven van de desbetreffende beschikking. Ook in dat geval zijn immers kosten gemaakt door de ACM.
Het bedrag dat wordt vastgesteld ter vergoeding van de kosten samenhangend met het geven van een beschikking is per soort beschikking een vast bedrag dat wordt gebaseerd op de gemiddelde kosten samenhangend met het geven van die beschikking. Met een vast bedrag wordt bedoeld dat de bedragen niet periodiek (bijvoorbeeld elk jaar of elke drie jaar) worden herzien, maar alleen als uit de kostenadministratie van de ACM naar voren komt dat er reden is de bedragen te herzien. Voor deze systematiek is gekozen omdat de kosten samenhangend met het geven van beschikkingen relatief laag en stabiel zijn. Zowel voor marktorganisaties als voor de ACM dragen vaste bedragen bij aan een beperking van de administratieve lasten.
De kosten van de beschikkingen die thans worden doorberekend (individueel of via omslag van de kosten over de marktorganisaties behorend tot de betreffende categorie) zullen ook straks worden doorberekend. De bedragen worden vastgesteld bij ministeriële regeling (artikel 6a, zevende lid, van de wet).
Het derde hoofdstuk bevat regels en uitgangspunten voor het doorberekenen van andere kosten dan de kosten samenhangend met beschikkingen. Deze kosten worden omgeslagen over de marktorganisaties in de betreffende sector en jaarlijks in rekening gebracht. Van deze doorberekening zijn diverse kosten uitgezonderd. Deze uitzonderingen zijn opgenomen in artikel 6a, tweede en derde lid, van de wet of in dit besluit.
In artikel 6a, tweede en derde lid, van de wet zijn de volgende kosten uitgezonderd van doorberekening aan marktpartijen:
• kosten die de ACM maakt in verband met het uit eigen beweging verrichten van onderzoek (zoals de Studie vergelijkingssites financiële producten die de NMa in februari 2012 heeft opgesteld (zie: https://www.acm.nl/nl/publicaties/publicatie/7161/Vergelijkingssites-Financiele-Producten/);
• kosten van de ACM die samenhangen met het sanctioneren van overtredingen, zoals het nemen en bekendmaken van besluiten omtrent het opleggen van bestuurlijke sancties;
• kosten van de ACM die samenhangen met bezwaar en beroep;
• kosten van de ACM die samenhangen met het geven van deskundige raad aan de Minister van Economische Zaken en de Minister van Infrastructuur en Milieu (te denken valt aan uitvoeringstoetsen als bedoeld in artikel 6 van de Regeling gegevensuitwisseling ACM en ministers; Stcrt. 2013, 8155);
• kosten van de ACM die samenhangen met werkzaamheden die de ACM uitsluitend verricht voor andere (binnen- en buitenlandse) overheidsorganisaties;
• kosten die samenhangen met het nemen en bekend maken van besluiten, met uitzondering van beschikkingen, en het toezicht op de naleving van regelgeving indien de werkzaamheden niet gericht zijn op marktordening of er geen sprake is van een voldoende afgebakende groep marktorganisaties die van de werkzaamheden profijt hebben (dit geldt voor generiek mededingingstoezicht en generieke consumentenbescherming) of indien de baten van doorberekening naar verwachting niet opwegen tegen de lasten ervan;
• kosten van strafrechtelijke handhaving van een overtreding van de artikelen 3, 4 en 5 van de REMIT-verordening kunnen niet door de ACM worden doorberekend, omdat dat een traject betreft van het Openbaar Ministerie (OM) en de strafrechter en niet van de ACM. Doorberekening van kosten van overleg tussen de ACM en het OM over de op te leggen sancties is niet aan de orde omdat die kosten betrekking hebben op werkzaamheden samenhangend met de sanctionering van overtredingen.
Alle kosten samenhangend met het gebruik van toezichthoudende bevoegdheden van titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht en hoofdstuk 3, paragraaf 1, van de wet worden in beginsel doorberekend (nalevingstoezicht). Dit is geregeld in artikel 6a, derde lid, van de wet. De kosten samenhangend met het sanctioneren van overtredingen behoren tot het repressieve toezicht en worden volgens artikel 6a, tweede lid, van de wet niet doorberekend. Dit omvat de kosten samenhangend met het al dan niet opleggen van een bestuurlijke sanctie. Het omslagpunt tussen nalevingstoezicht (of preventief toezicht) en repressief toezicht wordt gemarkeerd door artikel 5:10a van de Awb: het nalevingstoezicht eindigt zodra iemand wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestraffende sanctie zoals een bestuurlijke boete. Op dat moment wordt diegene doorgaans meegedeeld dat hij niet langer verplicht is tot antwoorden (cautie). Dit geldt op overeenkomstige wijze voor het onderscheid tussen nalevingstoezicht en repressief toezicht door middel van het opleggen van herstelsancties: zodra iemand op basis van aan hem gestelde vragen redelijkerwijs kan aannemen dat hem een herstelsanctie zal worden opgelegd en hem bij een verhoor met het oog op het opleggen van een bestraffende sancties de cautie zou worden gegeven, eindigt de fase van het nalevingstoezicht en begint de fase van de sanctionering.
In artikel 7, tweede lid, van dit besluit is (nader) bepaald welke kosten, gelet op artikel 6a, derde lid en vierde lid, van de wet niet ten laste gebracht worden van marktorganisaties.
De kosten van het toezicht dat de ACM houdt op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Mededingingswet en van het bepaalde bij of krachtens de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) worden uitgezonderd. Deze uitzondering in het besluit betreft een concretisering van de in artikel 6a, derde lid, onder a, van de wet genoemde uitzonderingsgrond. Bij het generiek mededingingstoezicht op grond van de Mededingingswet is er weliswaar sprake van marktordening, maar is er geen sprake van een voldoende afgebakende groep marktorganisaties (zie artikel 6a, derde lid, onder a, van de wet). Bij het generieke consumentenbeschermingstoezicht op grond van de Whc is evenmin sprake van een voldoende afgebakende groep marktorganisaties die van de werkzaamheden profijt hebben. Dat toezicht is bovendien niet gericht op het tot stand brengen van marktordening.
De kosten samenhangend met de uitvoering door de ACM van taken op het gebied van sectorspecifieke consumentenbescherming op basis van de Telecommunicatiewet worden van doorbelasting uitgezonderd. De uitzondering van deze kosten vloeit voort uit artikel 6a, derde lid, onder a, van de wet. De taken die de ACM verricht op grond van de Telecommunicatiewet en telecomspecifieke Europese verordeningen zijn gericht op het tot stand brengen van marktordening en gericht op een voldoende afgebakende groep marktorganisaties. Deze kosten worden derhalve doorberekend aan de betreffende marktorganisaties. Een aantal van de taken is echter overwegend gericht op consumentenbescherming en komt gelet op artikel 6a, derde lid, onder a, van de wet niet voor doorberekening in aanmerking. Concreet betekent dit dat de kosten samenhangend met het toezicht door de ACM op artikel 4.4 (misbruik van nummers), hoofdstuk 7 (Eindgebruikersbelangen), met uitzondering van de artikelen 7.4a (netneutraliteit) en 7.7 (toegang tot 112), hoofdstuk 11 (Bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer), met uitzondering van de artikelen 11.5b (certificatiedienstverleners) en 11.10 (gegevensverstrekking 112-oproepen), en artikel 12.1 (verplichting om aan te sluiten bij een geschillencommissie) van de Telecommunicatiewet niet worden doorbelast.
Uitgezonderd van doorbelasting zijn de kosten van het toezicht dat de ACM houdt op de naleving door anderen dan netbeheerders van het bepaalde bij of krachtens de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie en de Wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer. Hoofdstuk 3 van dit besluit heeft derhalve geen consequenties voor energiebedrijven die zich bezighouden met de productie, handel en levering van gas en elektriciteit. Voor zover het toezicht op netbeheerders betreft gaat het immers om marktordening ten aanzien van een afgebakende groep bedrijven. Het toezicht op energieleveranciers betreft daarentegen wettelijke verplichtingen die overwegend op consumentenbescherming zien. Deze kosten komen daarom niet voor doorbelasting in aanmerking (artikel 6a, derde lid, onder a, van de wet).
De taken die de ACM heeft op grond van de Warmtewet zijn marktordenende taken. De daarmee samenhangende kosten worden derhalve doorbelast. Hierbij worden alleen kosten doorberekend aan vergunninghouders. Het betreft de kosten van het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Warmtewet door vergunninghouders en de kosten verbonden aan de vaststelling van de maximumprijs voor de levering van warmte, de eenmalige aansluitbijdrage en het meettarief. Aan de overige leveranciers worden geen kosten doorberekend omdat zij geen afgebakende groep marktorganisaties vormen. Het gaat in dat geval immers vrijwel uitsluitend om kleine, zeer lokale warmteprojecten en blokverwarming. Aan producenten worden evenmin kosten doorberekend omdat de toezichtstaak van de ACM met betrekking tot producenten zeer beperkt van omvang is en de kosten van doorberekening niet opwegen tegen de baten daarvan.
Ook de kosten van het toezicht dat de ACM uitoefent op spoormarkt op grond van de Wet personenvervoer 2000 en de Spoorwegwet worden van doorberekening uitgezonderd. Met het toezicht dat de ACM houdt op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet personenvervoer 2000 is een capaciteitsinzet van de ACM van twee werkdagen per jaar is gemoeid. Gezien deze zeer beperkte tijdsinzet wordt doorberekening van de hiermee samenhangende kosten aan marktorganisaties uitgezonderd. De baten van doorbelasting wegen daar niet op tegen de kosten van de ACM om de kosten ten laste te brengen van marktorganisaties (zie artikel 6a, derde lid, onder b, van de wet). Het toezicht dat de ACM houdt op de naleving van het bij of krachtens de Spoorwegwet bepaalde is voor een groot deel gericht op ProRail (recht op toegang, verdeling capaciteit). ProRail is een infrastructuurbeheerder die grotendeels gefinancierd wordt met overheidsgeld. De overige inkomsten van ProRail betreffen de gebruiksvergoeding die ProRail ontvangt van vervoerders. ProRail heeft niet de mogelijkheid om aan ProRail doorberekende ACM-kosten door te belasten aan de vervoerders in het kader van die gebruiksvergoeding. De gebruiksvergoeding voor vervoerders bedraagt namelijk op grond van Europees recht namelijk ten hoogste de rechtstreeks aan de exploitatie van de treindienst gerelateerde kosten (artikel 31, derde lid, van de Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (herschikking) PbEU 2012, L 343). Aan de ACM verschuldigde kosten maken daar geen onderdeel van uit en kunnen dan ook niet worden doorbelast aan de vervoerders. Om te voorkomen dat louter geld wordt rondgepompt tussen het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, de ACM en ProRail, worden de kosten van dit ACM-toezicht op grond van de Spoorwegwet van doorberekening uitgezonderd. Uiteindelijk komt het geld immers uit dezelfde bron (IenM) en komt het terecht op dezelfde plaats (de ACM). Daarnaast heeft het toezicht dat de ACM houdt op de naleving van de Spoorwegwet betrekking op exploitanten van diensten en voorzieningen. Hierbij valt te denken aan, onder meer, rangeerstations, vrachtterminals, wasstraten en onderhoudswerkplaatsen. Naast ProRail zijn er diverse andere exploitanten actief op dit deel van de spoormarkt. Voor deze diensten en voorzieningen geldt geen specifieke meldings-, vergunning- of registratieplicht. Er is met andere woorden sprake van een onvoldoende afgebakende groep (zie artikel 6a, derde lid, onder a, van de wet). Daarom worden ook de kosten samenhangend met dit toezicht van de ACM op grond van de Spoorwegwet niet doorberekend. Samenvattend worden alle kosten van het toezicht dat de ACM uitoefent op de naleving van de spoorwetgeving niet doorberekend.
Bij de Drinkwaterwet worden de kosten voor het toezicht van de ACM op de naleving van artikel 7, vierde lid (hanteren marktconforme condities bij economische activiteiten drinkwaterbedrijven) van doorberekening uitgezonderd. Gelet op de geringe tijdsinzet die hiermee voor de ACM is gemoeid, wegen de baten van doorbelasting niet op tegen de kosten van de ACM om de kosten ten laste te brengen van marktorganisaties.
Het ACM-toezicht op de Wet op het financieel toezicht betreft alleen het toezicht op artikel 5:88 (toegang betalingssysteem). De baten van doorbelasting wegen daar niet op tegen de kosten van de ACM om de kosten ten laste te brengen van marktorganisaties. Daarom worden deze kosten van doorberekening uitgezonderd.
Per sector worden de kosten toegerekend aan de in dit besluit vastgestelde categorieën. De categorieën betreffen categorieën van gelijksoortige werkzaamheden en diensten van de ACM. De categorieën dienen als hulpmiddel voor het transparant en zuiver administreren van kosten die de ACM maakt en doorberekent. Indien aan een bepaalde groep marktorganisaties in het geheel geen kosten worden doorberekend, zoals bijvoorbeeld de energieleveranciers van elektriciteit en gas, is voor de werkzaamheden die de ACM voor die marktorganisaties verricht geen categorie opgenomen. De categorieën hangen derhalve direct samen met de reikwijdte zoals afgebakend in artikel 6a, tweede en derde lid, van de Instellingswet ACM en artikel 7 van dit besluit. De categorieën zijn vastgesteld op basis van het uitgangspunt dat de marktorganisaties ten aanzien waarvan de ACM-werkzaamheden van een categorie zich uitstrekken (de markorganisaties ‘van’ die categorie) een afgebakende groep vormen en de ACM gelijksoortige werkzaamheden of diensten uitvoert voor die categorie. Daarmee is gewaarborgd dat marktorganisaties alleen betalen voor de ACM-kosten die op hen betrekking hebben. De aldus aan een categorie toegerekende kosten worden omgeslagen over de marktorganisaties in de betreffende categorie op basis van hun omzet, met uitzondering van de categorieën nummers en certificatiedienstverleners. Bij laatstgenoemde categorieën betalen marktorganisaties naar rato van het aantal toegekende nummers aan respectievelijk het aantal uitgegeven certificaten door een marktorganisatie, omdat dit voor deze categorieën een zuiverder verdeelsleutel is dan omzet. Het aantal toegekende nummers wordt daarbij nog gecorrigeerd voor het netto-effect van de nummerporteringen. Nummerportering, ofwel nummeroverdracht, houdt in dat een nummer van de ene aan de andere telecomaanbieder wordt overgedragen wanneer een afnemer van een telefoondienst ervoor kiest om over te stappen naar een andere telecomaanbieder. Aangezien hierdoor het aantal nummers dat een marktorganisatie daadwerkelijk in gebruik heeft sterk kan afwijken van het aantal nummers dat door de ACM is toegekend, wordt bij de doorberekening van de kosten van de categorie nummers per marktorganisatie gecorrigeerd voor het netto-effect van in- en uitporteringen van nummers. Deze gegevens zijn voor de ACM beschikbaar bij de Vereniging COIN, een samenwerkingsverband tussen telecomaanbieders dat onder andere nummerporteringen administreert. In de beschikking tot betaling voor de categorie nummers worden toegepaste correcties wat betreft nummerporteringen gespecificeerd.
Voorgeschreven is dat de ACM voor het categoriseren van de kosten een kostentoerekeningssysteem hanteert. Dit systeem zal door de ACM op haar website openbaar worden gemaakt. Zo is voor een ieder inzichtelijk op welke wijze de ACM voor de toepassing van artikel 9 de door te berekenen kosten in de betreffende categorie onderbrengt.
Uitgangspunt voor de toedeling van kosten aan marktorganisaties is bij alle categorieën dat marktorganisaties naar rato van hun omvang betalen voor de werkzaamheden van de ACM: kleine partijen betalen minder, grote partijen betalen meer. Om te voorkomen dat de doorberekening van ACM-kosten een potentiële toetredingsdrempel vormt voor kleine partijen, wordt, net als voorheen voor de sectoren telecommunicatie en post, een omzetdrempel gehanteerd. De hoogte van de omzetgrens bedraagt € 2.000.000 voor alle sectoren, net als bij de sectoren telecommunicatie en post nu. Aan marktorganisaties met een lagere omzet dan de omzetgrens worden geen kosten doorberekend. Als er maar één marktorganisatie per categorie is waaraan kosten kunnen worden doorberekend, dan zal de verdeelsleutel niet behoeven te worden toegepast. Dit geldt op dit moment voor de categorie registerloodsen (Nederlandse Loodsencorporatie) en de categorie luchtvaart (NV Luchthaven Schiphol). Mochten er in de toekomst in deze categorieën meerdere marktorganisaties komen, dan wordt ook voor deze categorieën omzet als verdeelsleutel relevant.
In figuur 1 worden per sector de aan de ACM-werkzaamheden gerelateerde (kosten)categorieën weergegeven. Voor elke categorie heeft de ACM een of meerdere tijdschrijfcodes. Hiermee wordt verzekerd dat de kosten aan de juiste categorie worden toegerekend en wordt voorkomen dat marktorganisaties uit de ene categorie (mee)betalen voor kosten behorend tot andere categorieën (kruissubsidiëring). Op deze wijze wordt het verbod van kruissubsidiëring zoals geregeld in artikel 6a, vijfde lid, onder c, nader gepreciseerd. Niet alleen is zo gewaarborgd dat kosten gemaakt voor de ene sector uitsluitend aan marktorganisaties in die sector worden doorberekend, maar ook dat binnen die sector kosten van de ene categorie ook uitsluitend worden doorberekend aan marktorganisaties behorend tot die betreffende categorie.
Telecommunicatie – Openbare elektronische communicatiediensten, openbare elektronische communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten – Nummers – Certificatiedienstverleners |
Energie – Regionaal netbeheer Elektriciteit – Regionaal netbeheer Gas – Landelijk netbeheer Elektriciteit – Landeljik netbeheer Gas – Warmtelevering |
Post – Universele postdienst – Niet-universele postdienst |
Vervoer – Registerloodsen – Luchtvaart |
Tot de categorie Registerloodsen (ten aanzien van de tariefvaststelling voor andere loodsen dan registerloodsen heeft de ACM geen taken) behoren niet alleen de kosten van de werkzaamheden van de ACM ter uitvoering van haar taken op basis van de Loodsenwet maar ook de kosten die de ACM maakt ten behoeve van de vaststelling van tarieven als bedoeld in artikel 14a van de Scheepvaartverkeerswet.
De berekening van het per categorie door te berekenen bedrag zal plaatsvinden op de volgende wijze. Ten eerste worden de directe materiële kosten per categorie bepaald; dit zijn de directe kosten voor een specifieke categorie, zoals economische en technische onderzoeken voor categorie A. Vervolgens wordt het resterende bedrag bepaald; dit zijn alle indirecte materiële kosten en alle directe en indirecte personele kosten. Deze kosten worden op basis van de geschreven directe uren verdeeld. In figuur 2 is dit met een rekenvoorbeeld toegelicht.
• De totale ACM-begroting is € 65.000.000; • De totale directe materiële kosten zijn € 5.000.000, waarvan € 70.000 voor categorie A; • De nog te verdelen kosten zijn (€ 65.000.000 – € 5.000.000) = 60.000.000; • Het totale aantal geschreven directe uren is 585.000, waarvan 10.000 op categorie A; • De kosten van categorie A worden dan 70.000 + (10.000/585.000) maal 60.000.000 = € 1.095.641. |
Naar aanleiding van de internetconsultatie is besloten dat voor hoofdstuk 3 van dit besluit gewerkt wordt met jaarlijkse tarieven. Voor een toelichting op deze keuze wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van de toelichting bij dit besluit. De systematiek is als volgt. Er worden jaarlijkse tarieven vastgesteld die gelden voor een kalenderjaar. Deze tarieven worden in het betreffende kalenderjaar, voor 1 mei, vastgesteld op basis van de feitelijk gerealiseerde kosten in het voorafgaande kalenderjaar. Dit waarborgt dat nooit meer dan de feitelijk door de ACM gerealiseerde kosten aan marktorganisaties worden doorberekend. Eventuele nieuwe taken die de ACM toegewezen krijgt gedurende een kalenderjaar, worden voor zover dit extra kosten met zich meebrengt verdisconteerd in het tarief voor het volgende kalenderjaar. Hetzelfde geldt voor de kostenontwikkeling van de ACM: een kostendaling bij de ACM, bijvoorbeeld door lagere indirecte kosten door de fusie en taakstellingen, komen automatisch pas in het volgende kalenderjaar tot uitdrukking in de tarieven (de tarieven ‘lopen een jaar achter’). In de praktijk werkt de systematiek zodanig dat in de eerste helft van 2015 de bedragen voor 2015 zullen worden vastgesteld, op basis van de feitelijk gerealiseerde kosten in 2014. In de eerste helft van 2016 worden de bedragen voor 2016 vastgesteld, op basis van de feitelijk gerealiseerde kosten in 2015, etcetera.
Marktorganisaties doen jaarlijks voor 1 januari een omzetopgave aan de ACM. De ACM doet de Minister, op basis van de ontvangen omzetgegevens en de door de ACM gerealiseerde kosten in het voorgaande kalenderjaar, een voorstel voor de per categorie in rekening te brengen bedragen dan wel omzetpercentages (Regeling gegevensuitwisseling ACM en ministers, artikel 13). De Minister stelt vervolgens de bedragen voor het nieuwe kalenderjaar bij ministeriële regeling vast. De ACM brengt deze bedragen bij de individuele marktorganisaties in rekening. Overeenkomstig artikel 6a, tiende lid, van de Instellingswet ACM draagt de ACM de ontvangen bedragen af aan de staat.
Het ontwerpbesluit is in maart en april 2014 gedurende een periode van vier weken via internet geconsulteerd. In totaal zijn er 13 reacties van (vertegenwoordigers van) marktorganisaties ontvangen, afkomstig van: VNO-NCW, de Pensioenfederatie, Netbeheer Nederland, Energie-Nederland, PostNL, BCPA (Business Communication Providers Alliance), Bird&Bird (namens Caiway, NL Kabel, Tele2, UPC, T-Mobile, Vodafone en Ziggo), KPN, Havenbedrijf Rotterdam, Havenbedrijf Amsterdam, VRC (Vereniging van Rotterdamse Cargadoors), KVNR (Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders) en Havenbranchevereniging ORAM. Op de twee belangrijkste onderwerpen wordt hieronder ingegaan. De reactie op de overige vragen en opmerkingen zijn te vinden in de bijlage bij de brief aan de Tweede Kamer d.d. PM (Kamerstukken PM).
Bijna alle respondenten zijn in hun reactie ingegaan op de keuze tussen jaarlijkse en meerjarige tarieven. Tijdens de bijeenkomst voor betrokkenen die in oktober 2013 plaatsvond, heeft het merendeel van de betrokken partijen aangegeven voorstander te zijn van meerjarige tarieven, zodat administratieve lasten en fluctuaties in de tarieven worden beperkt. Naar aanleiding daarvan is in eerste instantie besloten in het ontwerpbesluit uit te gaan van meerjarige tarieven. In reactie op het geconsulteerde ontwerpbesluit wordt door veel partijen echter naar voren gebracht dat men zich zorgen maakt over meerjarige tarieven. De reden is dat in een systeem met meerjarige tarieven veranderingen in de kostenontwikkeling van de ACM en in de omzetontwikkeling van marktorganisaties pas na een aantal jaren tot uitdrukking komen in de tarieven. Daarom wordt door meerdere respondenten voorgesteld op de systematiek correcties toe te passen, bijvoorbeeld door meerjarige tarieven achteraf te corrigeren voor omzetfluctuaties, door jaarlijks de kostenbasis vast te stellen of door het invoeren van een verrekeningssystematiek waarbij jaarlijks wordt gecorrigeerd voor zowel de kostenontwikkeling van de ACM als voor de omzetontwikkeling van marktorganisaties. Het toepassen van correcties op meerjarige tarieven leidt ertoe dat de voordelen van meerjarige tarieven in feite vervallen. Ten eerste leiden de correcties tot flinke administratieve rompslomp. Bovendien betekent het corrigeren van meerjarige tarieven dat er de facto toch sprake is van jaarlijkse tarieven. Gezien de breed gedragen wens voor jaarlijkse zekerheid, is het ontwerpbesluit naar aanleiding van de reacties op de consultatie op dit punt aangepast en wordt alsnog voor een systeem van jaarlijkse tarieven gekozen, zodat correcties en verrekeningen niet nodig zijn. Dit is toegelicht in paragraaf 3.4 van de toelichting bij het ontwerpbesluit.
Een groot aantal respondenten heeft aandacht gevraagd voor transparantie en verantwoording van de kosten die de ACM doorberekent. Zij noemen in dit kader als mogelijke verantwoordingsmomenten de verantwoording in het openbare ACM-jaarverslag, een specificatie van de jaarlijkse betalingsbeschikking die marktorganisaties voor de kosten van de ACM ontvangen, het openbaar maken van de kostentoerekeningssystematiek die de ACM hanteert en het publiceren van de ACM-budgetten per categorie. In het wetsvoorstel Stroomlijningswet ACM is bepaald (voorgesteld artikel 6, eerste lid, van de Instellingswet ACM) dat het ACM-jaarverslag een overzicht van de kosten dient te bevatten die zijn doorberekend aan marktorganisaties. De openbare verantwoording in het ACM-jaarverslag wordt dus reeds in de Instellingswet ACM gewaarborgd. In het ACM-jaarverslag zullen de doorberekende kosten per categorie inzichtelijk worden gemaakt. Wat betreft de kostentoerekeningssystematiek die de ACM hanteert, is besloten in het ontwerpbesluit op te nemen dat deze systematiek door de ACM op haar website wordt gepubliceerd. In de beschikking tot betaling wordt, net als nu, inzichtelijk gemaakt wat de relevante omzet is, wat het relevante omzetpercentage is en tot welk te betalen bedrag dat leidt. Het budget van de ACM is onderdeel van de EZ-begroting en de ACM publiceert geen eigen begroting. De meerjarige budgettaire kaders voor de ACM zijn dus vastgelegd in de openbare EZ-begroting (artikel 11 en artikel 40). Omdat de kosten die door de ACM aan marktorganisaties worden doorberekend steeds gebaseerd zullen zijn op de in het voorgaande jaar gerealiseerde kosten en die kosten reeds via het openbare ACM-jaarverslag inzichtelijk zijn, is het niet zinvol de ACM ook begrote budgetten per categorie te laten publiceren.
De ACM acht het besluit uitvoerbaar. Gezien het karakter van het besluit is de handhaafbaarheidstoets achterwege gebleven.
Dit besluit heeft geen gevolgen voor de regeldruk.
In dit artikel wordt ten algemene geregeld dat de ACM belast is met het administratieve proces om de bedragen die de ACM ter vergoeding van de kosten aan marktorganisaties in rekening brengt, te factureren en te innen. Overeenkomstig artikel 6a, tiende lid, van de Instellingswet ACM draagt zij de ontvangen bedragen af aan de Staat der Nederlanden.
Dit artikel regelt de reikwijdte van hoofdstuk 2 van dit besluit: het hoofdstuk gaat over de doorberekening van de kosten samenhangend met het geven van beschikkingen of het behandelen van beschikkingsaanvragen door de ACM. Het tweede lid bepaalt dat de kosten samenhangend met een beschikking van de ACM om een beschikkingsaanvraag buiten behandeling te laten in elk geval niet kunnen worden doorberekend. Gedoeld wordt hier op besluiten van de ACM in de zin van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb.
In dit artikel wordt geregeld dat de kosten van de beschikkingen die thans worden doorberekend (individueel of via omslag van de kosten over de marktorganisaties behorend tot de betreffende categorie) ook straks worden doorberekend.
Uit dit artikel volgt allereerst dat de bedragen die voor de kosten samenhangend met het geven van een beschikking in rekening worden gebracht, per beschikkingssoort worden vastgesteld. Aan het geven van een vergunning op grond van artikel x van de wet y zal met andere woorden een ander prijskaartje hangen dan aan het geven van een ontheffing op grond van artikel a van de wet b.
Verder volgt uit het artikel dat per beschikkingssoort een vast bedrag wordt vastgesteld. Vast wil zeggen dat een bedrag niet jaarlijks wordt herzien maar alleen als uit de kostenadministratie naar voren komt dat er reden is bedragen te herzien. Voor vaste bedragen in plaats van jaarlijkse bedragen is gekozen omdat deze meer duidelijkheid en zekerheid bieden voor een langere termijn. Marktorganisaties weten dan voor langere tijd waar ze aan toe zijn.
Om dezelfde reden bepaalt dit artikel ook dat de bedragen worden gebaseerd op de gemiddelde kosten. Het bedrag voor beschikking x wordt dus berekend op basis van de gemiddelde kosten samenhangend met het geven van beschikking x. Dit gemiddelde kan bovendien berekend worden over een langere periode dan bijvoorbeeld één kalenderjaar. Ook dit leidt tot stabielere bedragen. Ook zorgt dit voor een beperking van de administratieve lasten voor de ACM.
Het tweede lid van dit artikel regelt ten slotte dat voor het geven van een beschikking, inhoudend de inwilliging van een aanvraag, hetzelfde bedrag wordt doorberekend als voor het geven van een beschikking, inhoudend de gehele of gedeeltelijke afwijzing van die aanvraag. In veel gevallen zullen de werkzaamheden en dus de kosten samenhangend met het inwilligen dan wel afwijzen van een bepaalde aanvraag immers niet substantieel van elkaar verschillen.
In dit artikel is geregeld dat voor de behandeling van een beschikkingsaanvraag die niet tot een beschikking leidt hetzelfde bedrag moet worden betaald als wanneer de behandeling wel in een beschikking zou hebben geresulteerd. Ook in die gevallen heeft de ACM immers kosten gemaakt en is het redelijk dat die kosten voor rekening komen van degene die deze heeft veroorzaakt.
Tenzij bij wettelijk voorschrift is bepaald dat een geldsom moet worden betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld, dient de verplichting tot betaling van een geldsom bij beschikking te worden vastgesteld. Dit vloeit voort uit de artikelen 4:86 en 4:88 van de Awb. Voor de ACM betekent dit dat zij de verplichting tot betaling van een geldsom bij beschikking dient vast te stellen. Deze betalingsbeschikking moet in ieder geval de te betalen geldsom vermelden en de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden. De betalingsbeschikking moet tegelijk met de beschikking waarvoor de kosten in rekening worden gebracht, worden gegeven. Het hoeft geen afzonderlijke beschikking te zijn maar de beschikking kan worden opgenomen in dezelfde brief als waarin de beschikking waarvoor het bedrag in rekening wordt gebracht, is opgenomen. De verplichting om de betaalverplichting bij beschikking vast te stellen laat de huidige praktijk onverlet dat de ACM in de beschikking tot betaling opneemt dat betaald dient te worden binnen zes weken na dagtekening van een door de ACM ter inning van het bedrag te zenden factuur. Ingevolge 4:87, eerste lid, van de Awb mag een bestuursorgaan immers zelf bij beschikking een van 4:87, eerste lid, afwijkende latere betalingstermijn vaststellen en dus ook bepalen dat niet binnen zes weken na verzending van de betalingsbeschikking maar binnen zes weken na verzending van de factuur dient te worden betaald. Dat de ACM een afzonderlijke factuur stuurt aan de financiële afdeling van een marktorganisatie heeft een praktische reden met het oog op een efficiënte betalingsafwikkeling.
Het tweede lid bevat een regeling voor de situatie dat de ACM niet aan het geven van een beschikking toekomt omdat de aanvraag wordt ingetrokken (zie ook artikel 5). In dat geval kan de beschikking tot betaling niet tegelijk met de bekendmaking van de beschikking waarvoor het bedrag in rekening wordt gebracht worden verzonden. Geregeld wordt dat de ACM in een dergelijk geval de beschikking tot betaling verzendt binnen vier weken na ontvangst van de intrekking van de aanvraag.
Artikel 8 regelt de reikwijdte van hoofdstuk drie van dit besluit. Geregeld wordt dat het hoofdstuk alleen van toepassing is op de doorberekening van andere kosten dan de kosten samenhangend met het geven van een beschikking of het behandelen van een beschikkingsaanvraag door de ACM (eerste lid). Vervolgens wordt geregeld welke van die andere kosten niet ten laste van marktorganisaties kunnen worden gebracht. De daarbij horende opsomming betreft een concretisering van artikel 6a, derde lid, van de wet dan wel een uitwerking van artikel 6a, vierde lid, van de wet. In het algemeen deel van de toelichting (hoofdstuk 3) is hierop reeds uitgebreid ingegaan.
In dit artikel wordt geregeld voor welke periode de bedragen gelden, wanneer ze worden vastgesteld en op basis waarvan ze worden vastgesteld. Hierop is in het algemeen deel uitgebreid ingegaan. Dat de vaststelling van de bedragen plaatsvindt bij ministeriële regeling is geregeld in artikel 6a, zevende lid, van de wet. Daarnaast bevat dit artikel in het derde en vierde lid een voorziening voor kosten die de ACM in een bepaald jaar niet via het in rekening brengen van de bedragen heeft kunnen innen vanwege faillissementen van marktorganisaties. Voor zover de bedragen door faillissementen niet geïnd zijn worden de betreffende kosten toegevoegd aan de kosten op basis waarvan de bedragen voor het daaropvolgende jaar worden vastgesteld. Dit gebeurt óók als het gaat om de boedel van een gefailleerde marktorganisatie die nog niet vereffend is. In het laatste geval moet de ACM de desbetreffende aan de desbetreffende marktorganisaties toegezonden betalingsbeschikkingen intrekken. Anders zouden de betreffende kosten immers (deels) twee keer vergoed worden: én door het innen van de bedragen voor het daaropvolgende jaar (omdat die bedragen mede zijn gebaseerd op de in het voorgaande jaar niet-geïnde kosten) én door het (gedeeltelijk) innen van de met de betreffende betalingsbeschikkingen samenhangende vorderingen op de failliete boedel.
In dit artikel wordt geregeld welke kosten op welke wijze worden toegerekend aan welke categorieën. Zowel directe als indirecte kosten worden meegenomen (zie ook artikel 6a, vijfde lid, onder b, van de wet). Het gaat daarbij om directe personele kosten op basis van het werkelijk gemaakte aantal uren en om directe materiële kosten. Deze kosten kunnen rechtstreeks aan de betreffende categorie worden toegerekend. De formulering van het eerste lid, onder a, verplicht niet tot een systeem waarbij voor de toerekening van de directe personele kosten de individuele loonkosten worden opgeteld, maar laat ook ruimte voor een systeem waarbij wordt uitgegaan van een loongemiddelde. Daarnaast betreft het alle indirecte materiële kosten en alle indirecte personele kosten. Deze kosten worden toegedeeld aan de verschillende categorieën naar rato van het gerealiseerde aantal directe uren van een categorie.
Welke categorieën er zijn wordt geregeld in het tweede lid van artikel 9. Bij telecommunicatie, post, elektriciteit en gas gaat het om dezelfde categorieën als tot dusverre het geval was. Ten aanzien van de categorie nummers bij telecommunicatie is daarbij van belang dat de kosten samenhangend met de toekenning van nummers hier niet onder vallen. Dat betreft immers kosten die samenhangen met het geven van beschikkingen en die vallen onder hoofdstuk 2 van dit besluit. Het gaat bij deze categorie derhalve alleen om de kosten verbonden aan het toezicht door de ACM op het juiste gebruik van nummers door marktorganisaties.
In dit artikel wordt bepaald dat de ACM een kostentoerekeningssysteem hanteert voor de toepassing van artikel 9. Het kostentoerekeningssysteem laat zien hoe de ACM kosten categoriseert. Dit draagt bij aan de transparantie en inzichtelijkheid van de kosten die de ACM op basis van hoofdstuk 3 van het besluit aan marktorganisaties doorberekent. De ACM zal dit systeem openbaar maken door publicatie op haar website.
Dit artikel regelt volgens welke verdeelsleutel de aan een (sub)categorie toegerekende kosten worden verdeeld over de marktorganisaties in die (sub)categorie. In principe is die verdeelsleutel de door de marktorganisatie behaalde relevante omzet (eerste lid). Daarbij is de relevante omzet de omzet die een marktorganisatie in Nederland heeft behaald met activiteiten waarop de taakuitvoering van de ACM in die categorie betrekking heeft. Die taakuitvoering van de ACM zal veelal door de ACM uitgeoefend nalevingstoezicht betreffen maar kan ook de uitvoering van reguleringstaken betreffen (bijv. de zgn. energiecodes). Als een marktorganisatie een relevante omzet van minder dan € 2.000.000, wordt geen bedrag in rekening gebracht. Peiljaar voor de relevante omzet is het kalenderjaar dat twee jaar voorafgaat aan het kalenderjaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld. Voor de vaststelling van het door een marktorganisatie in 2015 te betalen bedrag, is met andere woorden haar in 2013 behaalde relevante omzet bepalend (derde lid). De keuze voor het kalenderjaar dat twee jaar voorafgaat aan het kalenderjaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld, hangt samen met het feit dat de definitieve jaarcijfers van marktorganisaties over het voorgaande kalenderjaar nog niet beschikbaar zijn als de bedragen worden vastgesteld.
De systematiek brengt met zich dat voor marktorganisaties die na het peiljaar zijn opgericht geen bedrag wordt vastgesteld omdat zij in het peiljaar geen omzet hadden. Dat is overigens anders als het gaat om een marktorganisatie die activiteiten van een andere marktorganisatie heeft overgenomen (zie artikel 13, tweede lid, van dit besluit).
Alleen voor de categorieën nummers en diensten van certificatiedienstverleners bij telecommunicatie worden andere verdeelsleutels dan de relevante omzet gehanteerd, te weten respectievelijk het aantal toegekende nummers gecorrigeerd voor het netto-aantal nummerporteringen (vierde lid) en het aantal aan het publiek afgegeven certificaten (vijfde lid).
Artikel 13 bevat in aanvulling op de artikelen 11 en 12 voor een aantal specifieke situaties regels over de bepaling van de relevante omzet als verdeelsleutel voor de aan marktorganisaties toe te delen kosten van de ACM. Het eerste lid bepaalt dat voor de berekening van de relevante omzet van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek de relevante omzetten van alle tot die groep behorende marktorganisaties bij elkaar worden opgeteld. Per groep wordt één bedrag in rekening gebracht ongeacht het aantal marktorganisaties dat tot de groep behoort. Bij deze berekening van de relevante groepsomzet worden transacties tussen de tot die groep behorende marktorganisaties buiten beschouwing gelaten om dubbeltellingen binnen de groep te voorkomen. Dit systeem draagt tevens bij aan beperking van de administratieve lasten (slechts één omzetopgave voor een groep) en een efficiëntere facturering door de ACM. In de regel krijgt de indiener van de gezamenlijke omzetopgave de factuur.
Het tweede lid regelt de situatie dat een marktorganisatie (de ‘nieuwe marktorganisatie’) in of na het peiljaar activiteiten van een andere marktorganisatie (de ‘oude marktorganisatie’) heeft overgenomen en de overgenomen activiteiten dus niet langer door de ‘oude marktorganisatie’ worden verricht. Deze regeling beoogt geen wijziging ten opzichte van de regeling van het bepaalde bij en krachtens artikel 5b, derde lid, van het Besluit vergoedingen Telecommunicatiewet, zoals dat luidde tot 1 januari 2015. De bepaling ziet op allerlei situaties. Te denken valt onder meer aan de afstoting van een deel van de activiteiten door de ene marktorganisatie aan de andere, aan een splitsing van een marktorganisatie in twee of meer nieuwe marktorganisaties, aan marktorganisaties die fuseren en aan een marktorganisatie die een doorstart maakt. Uitgangspunt is dat het wenselijk is dat de relevante omzet van de ‘nieuwe marktorganisatie’ wordt bepaald met inachtneming van de volledige relevante omzet van de ‘oude marktorganisatie’.
De ‘nieuwe marktorganisatie’ is gehouden de bij de overname betrokken relevante omzet op te nemen in de opgave als bedoeld in artikel 12, eerste lid. Mocht de marktorganisatie daar op 1 januari van het eerste kalenderjaar van de nieuwe tariefperiode niet, niet tijdig, kennelijk onjuist of kennelijk onvolledig aan hebben voldaan, dan kan de ACM de bij de overname betrokken relevante omzet schatten.
Niet altijd ligt het voor de hand de hele met de overgenomen activiteiten samenhangende relevante omzet van de oude marktorganisatie bij de berekening van de relevante omzet van de nieuwe marktorganisatie te betrekken. Vandaar dat in het tweede lid gesproken wordt over het ‘betrokken deel’. Indien er bijvoorbeeld sprake is van een splitsing van een marktorganisatie in twee nieuwe marktorganisaties A en B wordt voor de berekening van de relevante omzetten van A en B uiteraard niet voor beide de gehele relevante omzet van de oude marktorganisatie in aanmerking genomen, maar alleen het betrokken deel. Als de overgenomen activiteiten van A 60% van de relevante omzet van de oude marktorganisatie betreffen en de overgenomen activiteiten van B 40%, vindt de berekening van de relevante omzet van A dus plaats met inachtneming van 60% van de relevante omzet van de oude marktorganisatie en de berekening van de relevante omzet van B met inachtneming van 40% van de relevante omzet van de oude marktorganisatie. In totaal wordt dan wel de volledige relevante omzet van de oude marktorganisatie betrokken bij de berekening van de relevante omzet van de nieuwe marktorganisaties.
Anders dan bij de bedragen voor de doorberekening van beschikkingskosten, is de beschikking tot betaling bij de in hoofdstuk 3 bedoelde kosten een afzonderlijke beschikking. Deze beschikking wordt jaarlijks uiterlijk op 30 juni aan de marktorganisaties verzonden. Dit is, net als de termijnen genoemd in artikel 6, geen fatale termijn maar een termijn van orde. Overschrijding van de termijn betekent derhalve niet dat de ACM niet langer bevoegd is de beschikking tot betaling te verzenden. De termijnen zijn echter zo gekozen dat de ACM normaal gesproken binnen de gestelde termijnen de beschikkingen tot betaling zal kunnen verzenden.
In het eerste lid wordt geregeld dat ten behoeve van een geleidelijke overgang als bedoeld in artikel 6a, achtste lid, van de wet, de bedragen die gelden voor de kalenderjaren 2015, 2016 en 2017 lager kunnen worden vastgesteld dan vereist is op basis van de door ACM in het voorgaande jaar gemaakte kosten. Dit past bij het steeds gehanteerde uitgangspunt dat bij de stroomlijning van de verschillende oude doorberekeningssystematieken tot de nieuwe doorberekeningssystematiek de verhouding tussen rijksgefinancierde en marktgefinancierde kosten min of meer gelijk blijft. De dan toegepaste verlaging is alsdan voor alle sectoren in relatieve zin gelijk. Dit betekent dat gebruik wordt gemaakt van een procentueel gelijke verlaging voor elke categorie.
In verband met dit besluit kunnen de bepalingen over de doorberekening van kosten van de ACM in andere algemene maatregelen van bestuur komen te vervallen. De wijzigingen van besluiten zoals voorgesteld in de artikelen 16 ten met 20 strekken daartoe. Het betreft het Besluit kostenverhaal energie, het Besluit vergoedingen Telecommunicatiewet, het Postbesluit 2009, het Tijdelijk besluit postbezorgers en het Warmtebesluit. De wijziging van genoemde besluiten heeft tot gevolg dat de bepalingen over kostendoorberekening in het Besluit kostenverhaal energie en het Besluit vergoedingen Telecommunicatiewet na inwerkingtreding van dit besluit alleen nog betrekking hebben op de doorberekening van kosten die samenhangen met de uitvoering van taken door de Minister van Economische Zaken. Andere besluiten kunnen in hun geheel worden ingetrokken. Dit betreft het Besluit kostenverhaal Mededingingswet en het Besluit vergoedingen Postwet.
De inwerkingtreding van dit besluit is logischerwijze gekoppeld aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 6a van de wet, te weten 1 januari 2015. Laatstgenoemde inwerkingtreding zal bij koninklijk besluit geschieden. In de toelichting bij dat inwerkingtredingsbesluit zal worden ingegaan op de toepassing van het beleid inzake de Vaste verandermomenten met betrekking tot de bekendmaking en inwerkingtreding van de Stroomlijningswet en van dit besluit.
De Minister van Economische Zaken,
Deze bepaling is aan de wet toegevoegd bij wet van 25 juni 2014 tot wijziging van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt en enige andere wetten in verband met de stroomlijning van het door de Autoriteit Consument en Markt te houden markttoezicht (Stb. 2014, 247). Deze bepaling zal ingevolge het daartoe strekkende KB op 1 januari 2015 in werking treden (Stb. 2014, 266). Ingevolge artikel 21 van het ontwerpbesluit treedt dit besluit in werking op het tijdstip waarop artikel 6a van de wet in werking treedt.
Memorie van toelichting bij artikel 6a van de Stroomlijningswet ACM, Kamerstukken II 2012/13, 33 622, nr. 3.
‘Maat houden. Een kader voor doorberekening van toelatings- en handhavingskosten.’ Rapport van de MDW-werkgroep doorberekening handhavingskosten, juni 1996. Dit rapport is geactualiseerd door de werkgroep Herziening Maat houden. Het geactualiseerde rapport van 11 april 2014 is bij brief van 7 mei 2014 aan de voorzitter van de Eerste Kamer aangeboden.
Memorie van toelichting bij artikel 6a van de Stroomlijningswet ACM, Kamerstukken II, 2012/13, 33 622, nr. 3.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2014-30468.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.