Besluit van 26 september 2014, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 9 juli 2014 tot wijziging van de Wet milieubeheer en van de wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (Stb. 2013, 144) in verband met het doorvoeren van enkele noodzakelijke reparaties en andere kleine wijzigingen (Stb. 2014, 302)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 23 september 2014, nr. IenM/BSK-2014/205093, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op artikel III van de Wet van 9 juli 2014 tot wijziging van de Wet milieubeheer en van de wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (Stb. 2013, 144) in verband met het doorvoeren van enkele noodzakelijke reparaties en andere kleine wijzigingen (Stb. 2014, 302);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

De Wet van 9 juli 2014 tot wijziging van de Wet milieubeheer en van de wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (Stb. 2013, 144) in verband met het doorvoeren van enkele noodzakelijke reparaties en andere kleine wijzigingen (Stb. 2014, 302) treedt, met uitzondering van artikel I, onderdeel E, onder 1, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

Onze Minister van Infrastructuur en Milieu is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Apeldoorn, 26 september 2014

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

Uitgegeven de veertiende oktober 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Met het onderhavige koninklijk besluit is voorzien in de vrijwel volledige inwerkingtreding van de Wet van 9 juli 2014 tot wijziging van de Wet milieubeheer en van de wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (Stb. 2013, 144) in verband met het doorvoeren van enkele noodzakelijke reparaties en andere kleine wijzigingen (Stb. 2014, 302)(hierna: wet).

Ten aanzien van de inwerkingtreding van artikel II van de wet, dat betrekking heeft op bovengenoemde wet van 28 maart 2013 (hierna: wet pChw), wordt daarbij opgemerkt dat dit betekent dat daarmee de in artikel II genoemde, nog niet in werking getreden onderdelen van de wet pChw zullen worden gewijzigd. Het tijdstip van inwerkingtreding van die onderdelen zelf zal per afzonderlijk koninklijk besluit worden bepaald.

Niet voorzien wordt in de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel E, onder 1, van de wet. Dit onderdeel wijzigt de aanhef van artikel 10.1a, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: Wm). Het eerste lid van artikel 10.1a bevat de uitsluitingen van het toepassingsgebied van de Kaderrichtlijn afvalstoffen1. Bij de implementatie van de kaderrichtlijn is artikel 2 zodanig omgezet dat hoofdstuk 10 (inzake afvalstoffen) van de Wm in zijn geheel niet van toepassing is op uitzonderingen die in artikel 2 van de kaderrichtlijn zijn genoemd. Hoofdstuk 10 van de Wm bevat (ook ten tijde van de implementatie van de kaderrichtlijn) mede bepalingen die niet naar aanleiding van de implementatie van de kaderrichtlijn zijn opgenomen. Het betreft dan onder meer het verbod om afvalstoffen te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden (artikel 10.2). Vanwege milieuredenen is er in de wet voor gekozen om de aanhef van artikel 10.1a van de Wm zodanig aan te passen waardoor enkele bepalingen, waaronder artikel 10.2, wel van toepassing zijn op de in artikel 10.1a, eerste lid, genoemde uitsluitingen. Om te voorkomen dat door deze wijziging van artikel 10.1a het verbod om te storten of anderszins in de bodem te brengen gaat gelden voor afvalstoffen waarvan het storten of in de bodem brengen op dit moment vanuit milieuoogpunt acceptabel wordt geacht, wordt een wijziging van het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen voorbereid waardoor bepaalde afvalstoffen worden vrijgesteld van het verbod tot het storten of in de bodem brengen. De wijziging van artikel 10.1a, eerste lid, aanhef, van de Wm, kan in werking treden op het moment waarop de wijziging van het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen in werking treedt.

Bij de inwerkingtreding van de wet wordt afgeweken van de vaste verandermomenten (VVM). In dit geval is sprake van uitzonderingsgrond 1, zoals beschreven in Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309, voor zover het betreft artikel I, onderdeel A, van de wet. Door dat onderdeel wordt het mogelijk om voor het bedrijfsleven belangrijke zaken te regelen inzake de einde-afvalfase en bijproducten.

Tevens is hier uitzonderingsgrond 3, zoals beschreven in Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309, van belang. De wet bevat voor het merendeel reparaties en verduidelijkingen.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld


X Noot
1

Richtlijn nr. 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PbEU 2008, L 312).

Naar boven