Besluit van 30 juni 2014, houdende wijziging van diverse besluiten betreffende dieren en dierlijke producten in verband met de opheffing van de bedrijfslichamen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 6 mei 2014, nr. WJZ / 14071864, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG 2001, L 147), richtlijn 2009/157/EG van de Raad van 30 november 2009 betreffende raszuivere fokrunderen (PbEU 2009, L 323), richtlijn 90/427/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van zoötechnische en genealogische voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in paardachtigen (PbEG 1990, L 224), richtlijn nr. 89/361/EEG van de Raad van 30 mei 1989 betreffende raszuivere fokschapen en -geiten (PbEG 1989, L 153), richtlijn nr. 88/661/EEG van de Raad van 19 december 1988 betreffende de zoötechnische normen die gelden voor fokvarkens (PbEG 1988, L 382), beschikking 2006/427/EG van de Commissie van 20 juni 2006 houdende vaststelling van methoden inzake prestatieonderzoek en van methoden voor de beoordeling van de genetische waarde van raszuivere fokrunderen (PbEU 2006, L 169), beschikking 90/256/EEG van de Commissie van 10 mei 1990 houdende vaststelling van methoden inzake prestatieonderzoek en beoordeling van de genetische waarde van raszuivere fokschapen en -geiten (PbEG 1990, L 145), beschikking 89/507/EEG van de Commissie van 18 juli 1989 tot vaststelling van methoden inzake prestatieonderzoek en bepaling van de fokwaarde van raszuivere en hybride fokvarkens (PbEG 1989, L 247), de artikelen 55, 76 en 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en artikel 3.1, tweede lid, onderdeel k, van de Wet dieren;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 18 juni 2014, nr. W15.14.0132/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 26 juni 2014, nr. WJZ / 14105128, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het Besluit dierlijke producten wordt na artikel 2.8 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.8a. Nationale voorschriften over pluimveehouderijsystemen

  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de voorwaarden voor het gebruik van vermeldingen bij het in de handel brengen van pluimveevlees van in Nederland gehouden en geslachte dieren.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde regels kunnen betrekking hebben op de volgende vermeldingen, ter aanduiding van het houderijsysteem:

    • a. «Scharrel ... binnengehouden»;

    • b. «Scharrel ... met uitloop»;

    • c. «Boerenscharrel ... met uitloop» of «Hoeve ... met uitloop»;

    • d. «Boerenscharrel ... met vrije uitloop» of «Hoeve ... met vrije uitloop».

ARTIKEL II

Het Besluit identificatie en registratie van dieren wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. richtlijn 2008/71/EG:

richtlijn 2008/71/EG van de Raad van 15 juli 2008 met betrekking tot de identificatie en de registratie van varkens (PbEU 2008, L 213);.

2. Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:

d. richtlijn 2009/156/EG:

richtlijn 2009/156/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (PbEU 2010, L 192);.

3. Het eerste lid, onderdeel g, komt te luiden:

g. verordening 21/2004:

verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (PbEU 2004, L 5).

4. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Dit hoofdstuk is van toepassing op:

    • a. eenhoevige dieren;

    • b. dieren van de in artikel 1 van richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964, inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PbEG 1964, L 121) bedoelde soorten;

    • c. dieren van de in artikel 1 van richtlijn 91/68/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PbEG 1991, L 46) bedoelde soorten;

    • d. kippen, kalkoenen, parelhoenders, eenden, ganzen, kwartels, duiven, fazanten, patrijzen en loopvogels.

B

Artikel 2 vervalt.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «verordening 1760/2000,» ingevoegd «verordening 21/2004,», wordt «richtlijn 92/102/EEG» vervangen door «richtlijn 2008/71/EG» en wordt richtlijn «90/426/EEG» vervangen door: richtlijn 2009/156/EG.

2. Onder vernummering van het derde tot vierde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Onze Minister stelt ten behoeve van de algehele gezondheidstoestand of van het welzijn van dieren als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel d, ter voorkoming van de verspreiding van smetstof of van de aanwezigheid van schadelijke stoffen in dieren als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel d, en producten daarvan, en ter bescherming van de veiligheid van mens of dier, regels over:

    • a. de registratie van degene die de dieren, bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel d, alsmede levende producten daarvan onder zich heeft, waaronder in ieder geval over het moment van registratie en de wijze waarop registratie plaatsvindt;

    • b. de identificatie van de dieren, bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel d, alsmede levende producten daarvan, waaronder in ieder geval over de wijze waarop identificatie plaatsvindt;

    • c. de registratie van de dieren, bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel d, alsmede levende producten daarvan, waaronder in ieder geval over de aanwezigheid van op een locatie aanwezige dieren en producten daarvan, de toevoeging en afvoer van dieren en producten daarvan, het moment van registratie en de wijze waarop registratie plaatsvindt.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt «het eerste en tweede lid» vervangen door «het eerste tot en met derde lid» en wordt na «titel 1 van verordening 1760/2000» ingevoegd: , verordening 21/2004.

D

In artikel 4 wordt «richtlijn 92/102/EEG» vervangen door «richtlijn 2008/71/EG» en wordt «richtlijn 90/426/EEG» vervangen door: richtlijn 2009/156/EG.

ARTIKEL III

Het Fokkerijbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De definitie van richtlijn 77/504/EEG vervalt.

2. Na de definitie van richtlijn 94/28/EG wordt ingevoegd:

richtlijn 2009/157/EG:

richtlijn 2009/157/EG van de Raad van 30 november 2009 betreffende raszuivere fokrunderen (PbEU 2009, L 323);

verordening (EG) nr. 999/2001:

verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG 2001, L 147);

beschikking 89/507/EEG:

beschikking 89/507/EEG van de Commissie van 18 juli 1989 tot vaststelling van methoden inzake prestatieonderzoek en bepaling van de fokwaarde van raszuivere en hybride fokvarkens (PbEG 1989, L 247);

beschikking 90/256/EEG:

beschikking 90/256/EEG van de Commissie van 10 mei 1990 houdende vaststelling van methoden inzake prestatieonderzoek en beoordeling van de genetische waarde van raszuivere fokschapen en -geiten (PbEG 1990, L 145);

beschikking 2006/427/EG:

beschikking 2006/427/EG van de Commissie van 20 juni 2006 houdende vaststelling van methoden inzake prestatieonderzoek en van methoden voor de beoordeling van de genetische waarde van raszuivere fokrunderen (PbEU 2006, L 169);.

3. In de definitie van raszuiver wordt «als bedoeld in artikel 1 van richtlijn 77/504/EEG» vervangen door: als bedoeld in artikel 1 van richtlijn 2009/157/EG.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «de artikelen 7, eerste lid, en 11, derde lid,» vervangen door: artikel 7, eerste lid,.

2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «artikel 4 van richtlijn 77/504/EEG» vervangen door: artikel 3 van richtlijn 2009/157/EG.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef van het eerste lid komt te luiden:

Onze Minister erkent op aanvraag een organisatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder i, van richtlijn 2009/157/EG, artikel 1, onderdeel c, eerste streepje, en onderdeel d, eerste streepje, van richtlijn 88/661/EEG, artikel 2, onderdeel b, eerste streepje, van richtlijn 89/361/EEG of artikel 2, onderdeel c, eerste streepje, van richtlijn 90/427/EEG, indien is voldaan aan de voorwaarden die:.

2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «artikel 6 van de richtlijn 77/504/EEG» vervangen door: artikel 6 van richtlijn 2009/157/EG.

3. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Onze Minister erkent op aanvraag een organisatie voor het reglementeren van prestatieonderzoek als bedoeld in beschikking 2006/427/EG, beschikking 90/256/EEG of beschikking 89/507/EEG.

4. Onder vernummering van het derde lid tot vijfde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 3. Onze Minister erkent op aanvraag een organisatie voor het reglementeren van fokwaardeschattingen en de publicatie van de geschatte waarden als bedoeld in beschikking 2006/427/EG, beschikking 90/256/EEG of beschikking 89/507/EEG.

  • 4. Een erkenning als bedoeld in het tweede en derde lid wordt verleend, indien is voldaan aan de daaraan krachtens artikel 7, eerste lid, gestelde voorwaarden.

D

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

  • 1. Een erkenning als bedoeld in artikel 3, eerste, tweede en derde lid, wordt niet verleend indien niet gewaarborgd is dat de betrokken organisatie artikel 2, eerste lid, en artikel 6, eerste lid, in acht neemt.

  • 2. Onze Minister trekt een erkenning in indien:

    • a. een organisatie niet meer voldoet aan de erkenningsvoorwaarden;

    • b. een organisatie de in artikel 2, eerste lid of artikel 6, eerste lid, bedoelde regels niet naleeft.

E

De artikelen 4 en 5 komen te luiden:

Artikel 4

  • 1. Een ingevolge artikel 3, eerste, tweede of derde lid erkende organisatie rapporteert jaarlijks voor 1 juni aan Onze Minister over de activiteiten waarvoor de erkenning is verleend.

  • 2. De rapportage, bedoeld in het eerste lid, wordt opgesteld met gebruikmaking van een door Onze Minister vastgesteld formulier.

  • 3. Een organisatie als bedoeld in het eerste lid meldt omstandigheden die ertoe leiden dat niet langer is voldaan aan de betreffende erkenningsvoorwaarden of dat onvoldoende gewaarborgd is dat de in artikel 2, eerste lid, of artikel 6, eerste lid, bedoelde voorschriften worden nageleefd, zo spoedig mogelijk aan Onze Minister.

Artikel 5

Een ingevolge artikel 3, eerste lid, erkende organisatie haalt een inschrijving door die niet voldoet aan de regels die bij of krachtens artikel 2, eerste lid, of artikel 6, eerste lid, zijn vastgesteld.

F

In artikel 7, eerste lid, wordt «de in de artikelen 2 en 6 genoemde richtlijnen» vervangen door: de in de artikelen 2 en 6 genoemde richtlijnen en de krachtens die richtlijnen vastgestelde EU-besluiten.

G

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

  • 1. Erkenningen die zijn verleend op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening erkenningsvoorwaarden voor stamboeken, prestatieonderzoek en fokwaardeschatting (PVV) 2010 worden beschouwd als erkenningen als bedoeld in artikel 3, eerste lid.

  • 2. Erkenningen die zijn verleend op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Verordening erkenningsvoorwaarden voor stamboeken, prestatieonderzoek en fokwaardeschatting (PVV) 2010 worden beschouwd als erkenningen als bedoeld in artikel 3, tweede lid.

  • 3. Erkenningen die zijn verleend op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de Verordening erkenningsvoorwaarden voor stamboeken, prestatieonderzoek en fokwaardeschatting (PVV) 2010 worden beschouwd als erkenningen als bedoeld in artikel 3, derde lid.

H

Na artikel 12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12a

Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van artikel 6bis van verordening (EG) nr. 999/2001 regels worden gesteld over het fokken van schapen op resistentie tegen overdraagbare spongiforme encefalopathieën.

ARTIKEL IV

Archiefbescheiden van de bedrijfslichamen betreffende zaken die op grond van dit besluit worden behartigd door Onze Minister van Economische Zaken, worden overgedragen aan Onze Minister van Economische Zaken, voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

ARTIKEL V

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 30 juni 2014

Willem-Alexander

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Uitgegeven de vijftiende juli 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

1. Aanleiding en doel

In het Regeerakkoord «Bruggen slaan» is afgesproken dat de product- en bedrijfschappen worden opgeheven en dat de publieke taken van deze bedrijfslichamen worden overgenomen door de Minister van Economische Zaken (hierna: de minister). Een wetsvoorstel strekkende tot opheffing van het stelsel van bedrijfslichamen is thans in voorbereiding.

De onderhavige algemene maatregel van bestuur wijzigt diverse besluiten betreffende dieren en dierlijke producten in verband met de overname van publieke taken van de bedrijfslichamen. In het rapport «De PBO in 2010» van onderzoeksbureau EIM (De PBO in 2010, Een inventarisatie van cijfers, feiten en visies, EIM/IOO 2010, als bijlage gevoegd bij Kamerstukken II 2011/12, 32 615, nr. 3) is in kaart gebracht welke taken door de product- en bedrijfschappen worden uitgevoerd. Op basis van deze inventarisatie heeft de Commissie Jorritsma in de publieke taken drie categorieën onderscheiden: medebewindtaken (alle taken en activiteiten van het schap die strekken tot uitvoering van een «hogere» regeling, niet zijnde de Wet op de bedrijfsorganisatie), autonome taken die betrekking hebben op de bevordering van plant- en diergezondheid en van dierenwelzijn en autonome taken die betrekking hebben op voedselveiligheid en gezondheid.

In samenwerking met de bedrijfslichamen is in detail geïnventariseerd welke taken en activiteiten als publiek zijn aan te merken. Daarbij is tevens bezien of bepaalde taken, hoewel deze niet onder de publieke taken vallen, toch door de centrale overheid moeten worden overgenomen, omdat ze onmisbaar zijn voor een goede uitoefening van een publieke taak.

Bij de bepaling van de medebewindstaken is uitgegaan van een ruime uitleg van medebewind. Het gaat niet alleen om taken waarvoor een formele taakoverdracht of -opdracht is gegeven, maar ook om:

  • i) rechtstreekse implementatie van EU-verplichtingen door middel van productschapregelgeving;

  • ii) taken die de bedrijfslichamen op verzoek van de Rijksoverheid op zich hebben genomen, en

  • iii) autonome regelgeving van de bedrijfslichamen die door de Rijksoverheid is aangewend ter voldoening aan EU-verplichtingen.

Per taak is bezien op welke wijze deze kan worden ingevuld en uitgevoerd. Hoofdlijn bij de overname van taken is dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het stelsel van de wet die de grondslag biedt om de desbetreffende taak over te nemen. Dat betekent dat de handhavingsinstrumenten worden ingezet waarin de desbetreffende wet voorziet. Hierdoor zal niet langer sprake zijn van tuchtrechtelijke handhaving van de taken die worden overgenomen.

Ten aanzien van de onderwerpen die in het onderhavige wijzigingsbesluit worden geregeld kan de regering te allen tijde besluiten ze zelf ter hand te nemen, omdat daarvoor reeds een wettelijke basis bestaat. Door van deze mogelijkheid gebruik te maken wordt vooruitgelopen op de wetgeving waarmee de bedrijfslichamen formeel worden opgeheven. Zoals in schriftelijk en mondeling overleg met de Eerste Kamer is aangegeven, is vooruitlopen op die wetgeving noodzakelijk vanwege het waarborgen van dier- en plantgezondheid, voedselveiligheid en crisismanagement. Stappen dienen gezet te worden om de expertise te behouden en de continuïteit van uitvoering van publieke taken en de dienstverlening naar de sectoren te kunnen blijven garanderen (Kamerstukken I 2012/13, 32 615, A, B, C, D, E en F). Met het oog op zorgvuldige besluitvorming en de te volgen procedures kunnen niet alle taken gelijktijdig worden overgenomen. Dit wijzigingsbesluit strekt ertoe de volgende verordeningen en de daarop gebaseerde besluiten over te nemen of een basis te bieden voor die overname:

  • de Verordening aanduiding bijzondere slachtpluimvee-houderijsystemen (PPE) 2004

  • de Verordening identificatie en registratie van pluimveebedrijven en levend pluimvee (PPE) 2012

  • de Verordening erkenningsvoorwaarden voor stamboeken, prestatieonderzoek en fokwaardeschatting (PVV) 2010

  • de Verordening fokken op terugdringing TSE-gevoeligheid bij schapen (PVV) 2008.

2. Aanduiding bijzondere slachtpluimveehouderijsystemen

Vanwege de voorgenomen opheffing van het Productschap Pluimvee en Eieren (hierna: PPE), is bezien of de door dat productschap gestelde regels over het gebruik van de aanduiding van bijzondere slachtpluimveehouderijsystemen in aanmerking komen voor overname door de Minister van Economische Zaken. Deze regels betreffen vooral voorwaarden ten behoeve van dierenwelzijn van pluimvee in alternatieve houderijsystemen en zijn daarom aangemerkt als publieke taak die in verband met de opheffing van de bedrijfslichamen wordt overgenomen door de Minister van Economische Zaken. Het belang van het dier is voor het PPE de reden geweest om op verzoek van het bedrijfsleven en de Dierenbescherming deze aanvullende nationale eisen op te stellen. De eisen zorgen onder andere voor voldoende verlichting en voor verrijking van de omgeving van het scharrelpluimvee. Hiermee komen de huisvesting en de bedrijfsvoering beter aan de ethologische behoeften van de dieren tegemoet.

Met artikel I van dit besluit wordt een grondslag geboden om bij ministeriële regeling de voorschriften uit de Verordening aanduiding bijzondere slachtpluimvee-houderijsystemen (PPE) 2004 (hierna: de PPE-verordening) over te nemen. De PPE-verordening stelt regels over het gebruik van vermeldingen ter aanduiding van bijzondere slachtpluimveehouderijsystemen bij het in de handel brengen van pluimveevlees van in Nederland gehouden en geslachte dieren.

Verordening EG nr. 543/2008 van de Commissie van 16 juni 2008 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de handelsnormen voor vlees van pluimvee (Pb EU 2008 L 157) (hierna: verordening 543/2008) regelt het gebruik van aanduidingen van bijzondere slachtpluimveehouderijsystemen. Aan deze verordening is uitvoering gegeven in de Regeling dierlijke producten. Voor in Nederland geproduceerde kippen is met de PPE- verordening gebruik gemaakt van de door verordening 543/2008 geboden mogelijkheid om nationaal zwaardere eisen te stellen voor het gebruik van aanduidingen van alternatieve slachtpluimveehouderijsystemen bij het verhandelen van pluimvee.

3. Identificatie en registratie van dieren

Door het Productschap Pluimvee en Eieren zijn regels gesteld over de identificatie en registratie van pluimvee. Deze voorschriften zijn neergelegd in de Verordening identificatie en registratie van pluimveebedrijven en levend pluimvee (PPE) 2012. In deze verordening zijn voorschriften opgenomen omtrent de registratie van houders van pluimvee en de registratie van verplaatsingen van pluimvee. In het kader van de voorgenomen opheffing van de productschappen is bezien of deze voorschriften in aanmerking komen voor overname door de Minister van Economische Zaken.

De door het productschap gestelde regels hebben tot doel de identiteit van koppels pluimvee en de aanwezigheid hiervan op locaties in Nederland te kunnen bepalen en verplaatsingen van pluimvee snel en doeltreffend te kunnen natrekken. Dit inzicht is noodzakelijk voor de overheid om haar verantwoordelijkheid voor de bescherming van de diergezondheid, het dierenwelzijn en de volksgezondheid waar te kunnen maken. De geregistreerde gegevens worden bijvoorbeeld gebruikt in het kader van het voorkomen en bestrijden van besmettelijke pluimveeziekten, waaronder Aviaire Influenza en Newcastle Disease. Indien een dergelijke ziekte zich voordoet maakt het inzicht in verplaatsingen van pluimvee het bijvoorbeeld mogelijk te traceren op welke locaties mogelijk besmette koppels pluimvee zich bevinden.

De voorschriften van het productschap betreffende de identificatie en registratie van pluimvee zijn vanwege het grote belang daarvan als publieke taak aangemerkt en zullen aldus door de Minister van Economische Zaken worden overgenomen (Kamerstukken II, 2012–13, 32 615, nr. 8). Artikel II voorziet hiertoe in een wijziging van het Besluit identificatie en registratie van dieren (hierna: het besluit). Middels onderdeel C, onder 2, wordt voorzien in een grondslag om de regels over identificatie en registratie van pluimvee over te kunnen nemen. Daarbij is ervoor gekozen om de systematiek te volgen die gekozen is voor inbedding van de regels over identificatie en registratie van andere diersoorten in de veehouderij, te weten runderen, varkens, paarden, schapen en geiten. Deze regels zijn op grond van artikel 3, eerst een tweede lid, van het besluit neergelegd in de Regeling identificatie en registratie van dieren. Ook de voorschriften met betrekking tot de identificatie en registratie van pluimvee, die overigens grotendeels overeenkomen met de voorschriften bij andere diersoorten, zullen in deze regeling worden opgenomen.

Overigens zijn voornoemde voorschriften over pluimvee de laatste categorie voorschriften met betrekking tot het onderwerp identificatie en registratie die vanuit de productschappen door de Minister van EZ worden overgenomen. De voorschriften met betrekking tot identificatie en registratie van runderen, varkens, schapen en geiten waren eerder al door de Minister van EZ overgenomen. Met ingang van 1 januari 2014 zijn in het kader van de voorgenomen opheffing van de productschappen ook de voorschriften met betrekking tot identificatie en registratie van paarden door de Minister van EZ overgenomen. Artikel 2 van het besluit voorzag nog in de vordering van medewerking van het Productschap Vee en Vlees voor het stellen van regels hieromtrent. Met artikel II, onderdeel B komt dit artikel thans te vervallen.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele technische aanpassingen door te voeren in hoofdstuk 1 van het besluit waarmee dit hoofdstuk wordt aangepast aan de actualiteit. In het besluit werd nog verwezen naar een tweetal ingetrokken richtlijnen. Deze verwijzingen worden aangepast aan de thans geldende Europese richtlijnen. Daarnaast was Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (PbEU 2004, L 5) nog niet in het besluit opgenomen. Deze verordening bevat voorschriften met betrekking tot de identificatie en registratie van schapen en geiten. Aan deze verordening is op grond van artikel 3, tweede lid, van het besluit uitvoering gegeven in de Regeling identificatie en registratie van dieren. Thans wordt voornoemde verordening opgenomen in artikel 3, eerste lid, van het besluit, welk lid een meer specifieke grondslag biedt om regels te stellen ter uitvoering van diverse Europese verordeningen en richtlijnen over de identificatie en registratie van verschillende diersoorten. Tot slot wordt het tweede lid van artikel 1 aangepast. De daar opgenomen definitie van het begrip «houder» vervalt. Deze definitie is overbodig gebleken, gelet op de in artikel 1, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren opgenomen definitie van het begrip «houder». In het tweede lid wordt thans een beperking van de reikwijdte van hoofdstuk 1 opgenomen. De reikwijdte van het hoofdstuk werd tot op heden beperkt via de in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van het besluit opgenomen definitie van het begrip «dieren». Inhoudelijk is deze reikwijdtebeperking ongewijzigd overgenomen, met dien verstande dat pluimvee is toegevoegd, teneinde ook regels te kunnen stellen over de identificatie en registratie van deze dieren.

4. Stamboeken, prestatieonderzoek en fokwaardeschattingen

4.1 Inleiding en achtergrond

Het kabinet hecht belang aan duurzame fokkerij en het behoud van genetische diversiteit. Het gebruik van hoogwaardig fokmateriaal is van groot belang voor het behalen van goede resultaten in de fokkerij. Organisaties die stamboeken bijhouden, houden zich in georganiseerde vorm bezig met verbetering of instandhouding van een ras. Zo’n organisatie of vereniging van veefokkers moet een boek, register, kaartsysteem of andere informatiedrager bijhouden waarin dieren van een bepaald ras met vermelding van hun voorgeslacht (afstamming) ingeschreven of geregistreerd kunnen worden. In de fokkerij is het bijhouden van een stamboek met vastlegging van de afstamming essentieel om geschikte fokdieren te kunnen selecteren. In het stamboek worden namelijk de afstammingsgegevens en eigenschappen van dieren vastgelegd. Deze informatie kan door fokkers worden gebruikt om dieren te selecteren voor de volgende generatie. Op deze wijze kan het fokdoel worden bereikt, dat door het stamboek wordt opgesteld voor de populatie die staat ingeschreven in het stamboek van het betreffende ras. Aan de hand van dit fokdoel kunnen de aangesloten fokkers op dier- of bedrijfsniveau hun eigen fokkerijstrategie volgen.

Door middel van prestatieonderzoek worden bepaalde kenmerken of eigenschappen van een dier gemeten, zoals exterieurkenmerken, melk- en vleesproductiekenmerken en voortplantingskenmerken. Met behulp van deze data en verzamelde gegevens van verwanten kan inzichtelijk worden gemaakt hoe dieren ten opzichte van elkaar presteren. De resultaten van het prestatieonderzoek worden gebruikt in de fokwaardeschatting, waarmee een inschatting wordt gegeven van de genetische aanleg van bepaalde kenmerken van een dier, gemeten ten opzichte van een referentiepopulatie. De fokwaardeschattingen voor de afzonderlijke kenmerken kunnen op basis van de wegingsfactoren uit het fokdoel gecombineerd worden tot een schatting voor een totaalindex. De fokwaardeschatting wordt door fokkers benut om (eigenschappen van) een ras te verbeteren door dieren met goede scores in de fokwaardeschatting met elkaar te kruisen. Gegevens die afkomstig zijn uit prestatieonderzoek en fokwaardeschattingen die zijn uitgevoerd door erkende organisaties, kunnen worden opgenomen op certificaten met afstammingsgegevens die erkende stamboeken of erkende wincentra uitgeven.

De regels over het bijhouden van stamboeken en registers en de inschrijving van dieren in die stamboeken en registers, de uitgifte van certificaten met afstammingsgegevens voor dieren, sperma, eicellen en embryo’s, prestatieonderzoek, fokwaardeschatting en de toelating tot de voortplanting zijn op Europees niveau geharmoniseerd. Deze regels bevorderen de vrije handel in fokdieren en hun genetisch materiaal. Verder worden de criteria geregeld waaraan moet zijn voldaan om dieren in een stamboek in te kunnen schrijven. Aan de diverse EU-richtlijnen en -besluiten wordt uitvoering geven in het Fokkerijbesluit. Van het Productschap Vee en Vlees (hierna: PVV) werd in artikel 11 van het Fokkerijbesluit medewerking gevorderd voor de benodigde werkzaamheden en het stellen van regels over erkenningen voor het bijhouden van stamboeken, prestatieonderzoek en de beoordeling van genetische waarden bij dieren, en de intrekking daarvan. Vanwege de voorgenomen opheffing van het PVV wordt de inhoud van deze regels met artikel III van dit besluit in het Fokkerijbesluit opgenomen.

4.2 Erkenningsystematiek

In het Fokkerijbesluit bestaat in artikel 3, eerste lid, al een basis om organisaties te erkennen die stamboeken bijhouden. Een erkende organisatie mag, voor dieren van het ras waarop die erkenning van toepassing is, stamboekcertificaten met afstammingsgegevens afgeven. Middels deze certificaten kan de houder de raszuiverheid van het dier aantonen en het dier in andere lidstaten laten inschrijven in stamboeken voor het betreffende ras. Hieraan wordt met het onderhavige besluit toegevoegd dat de minister bevoegd is om de erkenning te verlenen. Organisaties die paardenstamboeken bijhouden, geven daarnaast namens de minister identificatiedocumenten voor paarden uit. Dat is geregeld in de artikelen 38r e.v. van de Regeling identificatie en registratie van dieren. Om voor het bijhouden van stamboeken erkend te worden, moet volgens artikel 3, eerste lid, onderdelen a, b, c en d, worden voldaan aan rechtstreeks werkende Europese erkenningsvoorwaarden. Die voorwaarden zijn opgenomen in de volgende beschikkingen:

  • beschikking 84/247/EEG van de Commissie van 27 april 1984 tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van organisaties of verenigingen van veefokkers die stamboeken voor raszuivere fokrunderen bijhouden of instellen (PbEU 1984, L 125);

  • beschikking 89/501/EEG van de Commissie van 18 juli 1989 tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van en het toezicht op fokkersverenigingen en fokkerijgroeperingen die stamboeken voor raszuivere fokvarkens bijhouden of instellen (PbEU 1989, L 247);

  • beschikking 89/504/EEG van de Commissie van 18 juli 1989 tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van en het toezicht op fokkersverenigingen, fokkerijgroeperingen en particuliere ondernemingen die registers voor hybride fokvarkens bijhouden of instellen (PbEU 1989, L 247);

  • beschikking 90/254/EEG van de Commissie van 10 mei 1990 tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van organisaties en verenigingen van fokkers die stamboeken voor raszuivere fokschapen en -geiten bijhouden of instellen (PbEU 1990, L 145);

  • beschikking 92/353/EEG van de Commissie van 11 juni 1992 tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van organisaties en verenigingen die stamboeken voor geregistreerde paardachtigen bijhouden of aanleggen (PbEU 1992, L 192).

Aan het Fokkerijbesluit worden voor runderen, buffels, varkens, schapen en geiten twee erkenningen toegevoegd, voor het reglementeren van prestatieonderzoek en voor het reglementeren van fokwaardeschattingen en de publicatie van geschatte waarden. Erkende organisaties dienen het onderzoek uit te voeren volgens de regelgeving, die is uitgewerkt in de volgende EU-besluiten:

  • beschikking 2006/427/EG van de Commissie van 20 juni 2006 houdende vaststelling van methoden inzake prestatieonderzoek en van methoden voor de beoordeling van de genetische waarde van raszuivere fokrunderen (PbEU 2006, L 169) (hierna: beschikking 2006/427/EG);

  • beschikking 89/507/EEG van de Commissie van 18 juli 1989 tot vaststelling van methoden inzake prestatieonderzoek en bepaling van de fokwaarde van raszuivere en hybride fokvarkens (PbEG 1989, L 247) (hierna: beschikking 1989/507/EEG);

  • beschikking 90/256/EEG van de Commissie van 10 mei 1990 houdende vaststelling van methoden inzake prestatieonderzoek en beoordeling van de genetische waarde van raszuivere fokschapen en -geiten (PbEG 1990, L 145) (hierna: beschikking 90/256).

Voor paardachtigen is in de Europese regelgeving geen uitvoering gegeven aan de mogelijkheid om prestatieonderzoek en fokwaardeschattingen nader te regelen.

Beschikking 2006/427/EG schrijft voor dat lidstaten de organisaties erkennen die verantwoordelijk zijn voor de reglementering van het prestatieonderzoek, de fokwaardeschatting en de publicatie van de geschatte waarden van raszuivere fokdieren van de boviene soorten. De beschikkingen 89/507/EEG en 90/256/EEG bevatten geen erkenningsystematiek, maar voor de uitvoering van deze EU-besluiten aangesloten bij beschikking 2006/427/EG. Hierdoor kunnen ook de houders van schapen, geiten en varkens erop rekenen dat het prestatieonderzoek en de fokwaardeschattingen zijn uitgevoerd overeenkomstig de in de beschikking opgenomen methode. Deze erkenningen worden slechts verleend, indien is voldaan aan de voorwaarden die aan verlening van de betreffende erkenning zijn gesteld.

Op grond van de Verordening erkenningsvoorwaarden voor stamboeken, prestatieonderzoek en fokwaardeschatting (PVV) 2010 konden verschillende erkenningen worden verleend voor prestatieonderzoek en fokwaardeschattingen: voor de reglementering en de uitvoering of alleen voor de uitvoering. Een aparte erkenning voor organisaties die het onderzoek verrichten zou aanleiding kunnen geven tot onduidelijkheid over de verantwoordelijkheidsverdeling, nu de organisatie die erkend is voor de reglementering volgens beschikking 2006/427/EG ook verantwoordelijk is voor de uitvoering van het onderzoek. Om die reden wordt voorgesteld om enkel erkenningen te verlenen voor het reglementeren van prestatieonderzoek en het reglementeren van fokwaardeschattingen en de publicatie van de geschatte waarden. De betreffende organisaties zijn alle reeds erkend voor de reglementering of voeren die reglementering in de praktijk al uit. In het laatste geval gaat het om organisaties met een stamboekerkenning die de reglementering vanwege hun stamboekerkenning toch al uitvoerden en daarom alleen een erkenning voor de uitvoering van prestatieonderzoek of fokwaardeschattingen ontvingen. Deze organisaties moesten reeds aan alle betreffende erkenningsvoorwaarden voldoen.

Het nieuwe artikel 11 van het Fokkerijbesluit voorziet in een overgangsbepaling voor de bestaande erkenningen. Erkenningen die zijn verleend ingevolge artikel 3, eerste lid, onderdeel a, b, of c, van de hierboven genoemde PVV-verordening worden beschouwd als een erkenning als bedoeld in artikel 3, eerste respectievelijk tweede of derde lid, van het Fokkerijbesluit. Daarmee worden de verleende erkenningen voor het uitvoeren van prestatieonderzoek en het uitvoeren van fokwaardeschattingen dus omgezet in een erkenning voor het reglementeren van prestatieonderzoek respectievelijk van fokwaardeschattingen.

4.3 Nadere regels over erkenningen

De erkenningen voor het bijhouden van een stamboek, voor het reglementeren van prestatieonderzoek en voor het reglementeren van fokwaardeschattingen en de publicatie van geschatte waarden worden verleend door de minister. Artikel 7 van het Fokkerijbesluit bevat een delegatiegrondslag voor het stellen van nadere regels, ter uitvoering van de in de artikelen 2 en 6 genoemde richtlijnen. De noodzaak om nadere regels vast te stellen kan, behalve uit die richtlijnen, ook voortvloeien uit de daarop gebaseerde EU-besluiten. Derhalve wordt een kleine aanpassing van artikel 7, eerste lid, voorgesteld: aan dat lid wordt toegevoegd dat ook ter uitvoering van die EU-besluiten nadere regels kunnen worden gesteld.

Nadere regels over de aanvraag van de erkenningen zullen worden gesteld door de minister. Artikel 7, derde lid, van het Fokkerijbesluit, bevat daarvoor reeds een basis. Als een erkenningsaanvraag is ingediend, wordt, naast de toets of is voldaan aan de betreffende erkenningsvoorwaarden, ook beoordeeld of gewaarborgd is dat de organisatie de geldende regelgeving in acht neemt. Die voorwaarde geldt ingevolge het Fokkerijbesluit reeds voor de stamboekerkenning en zal met het onderhavige besluit op alle drie erkenningen worden toegepast. Dat regelt artikel 3a, eerste lid, van het besluit. Ook nadat een erkenning is verleend heeft het gevolgen wanneer een erkende organisatie zich niet aan de toepasselijke regelgeving of voorwaarden houdt. In dat geval gaat de Minister van Economische Zaken ingevolge het tweede lid van artikel 3a over tot intrekking van de erkenning.

Omwille van de duidelijkheid zijn de artikelen die de erkenning betreffen bij elkaar geplaatst. Als gevolg daarvan is de inhoud van artikel 4 in artikel 5 geplaatst, en vice versa. Het voorgestelde artikel 4 beschrijft twee aanvullende verplichtingen van erkende organisaties. Deze zijn in de eerste plaats gehouden om omstandigheden die ertoe leiden dat niet langer aan de betreffende erkenningsvoorwaarden of aan de inhoudelijke verplichtingen wordt voldaan te melden aan de minister. Ten tweede moet een erkende organisaties jaarlijks voor 1 juni aan de minister rapporteren over de activiteiten waarvoor de erkenning is verleend. Dit betreft een wijziging ten opzichte van de voorheen geldende regeling, waarin de rapportage jaarlijks voor 1 mei moest worden ingediend. Reden daarvoor is dat het voor de erkende organisaties, met name voor de schapenstamboeken, lastig blijkt om tijdens het lammerseizoen een algemene ledenvergadering te organiseren. Omdat een goedgekeurd jaarverslag één van de stukken is die samen met de jaarrapportage moet worden aangeleverd, wordt de rapportageplicht een maand opgeschoven. De rapportage moet worden gedaan met gebruikmaking van een door de minister vastgesteld formulier. Dat formulier is verkrijgbaar bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en wordt geplaatst op www.rvo.nl. Uit de melding of de rapportage kan blijken dat de erkende organisatie niet langer aan de erkenningsvoorwaarden of aan de toepasselijke regelgeving voldoet.

Een drietal onderdelen van de Verordening erkenningsvoorwaarden voor stamboeken, prestatieonderzoek en fokwaardeschatting (PVV) 2010 wordt niet overgenomen. Dat is in de eerste plaats de mogelijkheid om een erkenning onder voorwaarden of beperkingen te verlenen. De erkenningverlening is reeds aan voorwaarden gebonden. Eventuele aanvullende voorwaarden zullen, voor zover mogelijk, aan de reeds bestaande voorwaarden worden toegevoegd. Verder biedt de EU-regelgeving geen mogelijkheid om erkenningen onder beperkingen te verlenen. Beide mogelijkheden worden daarom niet gecontinueerd. Eenzelfde keuze is gemaakt voor tijdelijke erkenningverlening. Op grond van de hierboven genoemde PVV-verordening worden stamboekerkenningen verleend voor een periode van 5 jaar. Na 5 jaar diende een nieuwe erkenning te worden aangevraagd. Bij de beoordeling van de nieuwe erkenningsaanvraag werd gecontroleerd of de stamboeken nog conform de regelgeving opereerden. De reden om de 5-jaarlijkse erkenning niet over te nemen is dat de jaarlijkse rapportageverplichting en de mogelijkheid om audits en controles uit te voeren de naleving van de regelgeving voldoende waarborgt. De minister kan, indien nodig, op ieder moment erkenningen intrekken. De jaarlijkse rapportages zullen hierbij fungeren als toetsmoment, maar ook signalen uit de praktijk kunnen aanleiding geven om een erkenning tegen het licht te houden. Ten slotte wordt de bestaande mogelijkheid om deskundigen te raadplegen voordat tot besluitvorming wordt overgegaan wel gecontinueerd, maar wordt de verplichte inschakeling van een Commissie van Advies niet in de regelgeving overgenomen.

5. Terugdringing TSE-gevoeligheid bij schapen

Artikel 6 bis van Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encephalopathieën (hierna aangehaald als: de TSE-verordening) biedt lidstaten de mogelijkheid om een fokprogramma in te voeren om te selecteren op resistentie tegen TSE’s in zijn schapenpopulatie. Dat fokprogramma moet in elk geval voldoen aan de voorschriften van bijlage VII, hoofdstuk B, bij de TSE-verordening.

De uitvoering van deze regelgeving was opgedragen aan het Productschap Vee en Vlees (PVV), dat daartoe de Verordening fokken op terugdringing TSE-gevoeligheid bij schapen (PVV) 2008 had vastgesteld. In verband met de voorgenomen opheffing van het PVV wordt met het onderhavige besluit voorgesteld om in het Fokkerijbesluit een grondslag op te nemen voor regels over het fokken van schapen op resistentie tegen overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s). De uitwerking van deze regels zal worden gedelegeerd aan de minister, omdat de TSE-verordening aan regelmatige wijzigingen onderhevig is. Die regels zullen worden opgenomen in de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s.

6. Regeldruk

Dit besluit strekt ertoe de materie te regelen die tot nu toe door de bedrijfslichamen werd geregeld ten aanzien van de eerder genoemde onderwerpen. Voorheen werd hierin voorzien door diverse productschapsverordeningen. Voor de over te nemen taken in het kader van de opheffing van de bedrijfslichamen geldt het uitgangspunt dat de regelgeving gebaseerd wordt op de bestaande verordeningen.

Gelet op dit uitgangspunt wordt geen afweging gemaakt van minder belastende alternatieven. Om die reden is het kwantificeren van het regeldrukeffect van de voorschriften die worden overgenomen niet van invloed op de inhoud van deze regeling. Omdat het berekenen van de regeldruk wel noodzakelijk is om de overgang van taken te verwerken in de regeldrukboekhouding, zal de regeldruk als gevolg van de reeds bestaande voorschriften op een later moment gekwantificeerd worden.

Voor zover verplichtingen gewijzigd, toegevoegd, of verwijderd worden ten opzichte van de productschapsregelgeving is het regeldrukeffect wel in beeld gebracht. Zoals in paragraaf 4.3 is beschreven, werden erkenningen van stamboeken tijdelijk afgegeven, voor een periode van vijf jaar. De tijdelijkheid van deze erkenning wordt geschrapt. Stamboeken hoeven dus niet meer om de vijf jaar een nieuwe erkenning aan te vragen. Daarmee leidt deze regeling tot een afname van de regeldruk voor bedrijven en burgeres. De structurele administratieve lasten nemen af met € 40.000,–.

Het gaat iedere vijf jaar om 90 erkenningen die daardoor niet meer te hoeven worden aangevraagd. De inschatting is dat het aanvragen van een nieuwe erkenning 60 uur kost. Hierin is de tijd meegenomen die het de stamboeken kost om de nieuwe erkenningsaanvraag op bestuurlijk niveau vast te stellen. In totaal gaat het dus om 5.400 uur inzet voor de gezamenlijke stamboekorganisaties bij een nieuwe erkenningsronde. Als per uur wordt uitgegaan van een belasting van € 37,– scheelt deze maatregel per erkenningsronde dus ruim € 200.000,– aan inzet. Dit gaat omgerekend per jaar om een inzet van € 40.000,–.

Het slechts tijdelijk verlenen van een erkenning was geen eis vanuit de Europese regelgeving en kan worden beschouwd als een nationale kop. Met deze nieuwe fokkerijregelgeving wordt deze door het kabinet weggenomen.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven