32 615 Toekomst Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO)

B VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 14 juni 2013

De vaste commissies voor Economische Zaken1, voor Volksgezondheid Welzijn en Sport2 en voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid3 hebben kennisgenomen van de brief van de bewindslieden EZ, mede namens de ministers van SZW en VWS, van 1 mei 2013 inzake het voornemen tot opheffing van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO).4 In deze brief stelt de minister van Economische Zaken voornemens te zijn om de publieke taken vanaf 1 januari 2014 over te dragen en daarmee vooruit te lopen op formele opheffing. Hij stelt dat hiertoe op korte termijn onomkeerbare stappen moeten worden gezet en dat hij eraan hecht dat het traject op korte termijn steun kan vinden in de Eerste Kamer. Naar aanleiding hiervan hebben de commissies de minister van Economische Zaken op 12 juni 2013 een brief gestuurd.

De minister en de staatssecretaris van Economische Zaken hebben op 14 juni 2013 gereageerd.

De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag, W. de Boer

BRIEF AAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Den Haag, 12 juni 2013

De vaste commissies voor EZ, VWS en SZW hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de bewindslieden EZ, mede namens de ministers van SZW en VWS, van 1 mei 2013 inzake het voornemen tot opheffing van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO).5 In deze brief stelt u voornemens te zijn om de publieke taken vanaf 1 januari 2014 over te dragen en daarmee vooruit te lopen op formele opheffing. U stelt dat hiertoe op korte termijn onomkeerbare stappen moeten worden gezet en dat u eraan hecht dat het traject op korte termijn steun kan vinden in de Eerste Kamer. Naar aanleiding hiervan berichten de commissies u het volgende.

De commissies voor EZ, VWS en SZW constateren dat tot op heden nog geen voorstel voor een integrale intrekkingswet is ingediend en over een groot aantal punten nog onduidelijkheid bestaat. Zo is er nog geen duidelijkheid over de financiële consequenties van opheffing, de verdeling van verschillende kostenposten en de nieuwe wijze van financiering. Ook is nog onduidelijk wat het kader is waarbinnen de nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling wordt vormgegeven. Op basis van welke criteria zijn bepaalde taken als publiek aan te merken, dan wel moeten deze door de Rijksoverheid worden overgenomen omdat ze onmisbaar zijn voor een goede uitoefening van een publieke taak? De precieze argumentatie ten aanzien van de verschillende taken ontbreekt op dit moment nog. Overigens gaan de commissies ervan uit dat u conform de kabinetsreactie6 op het eindrapport van de Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering/Verzelfstandiging7 ten aanzien van uw voornemens om bepaalde taken door het Rijk te laten uitvoeren en bepaalde taken niet over te nemen en over te laten aan de sector, het door de onderzoekscommissie opgestelde besliskader8 gebruikt om het parlement tijdig en adequaat te informeren.

De commissies constateren dat u desalniettemin voornemens bent om op korte termijn onomkeerbare stappen te zetten en de publieke taken al vanaf 1 januari 2014 – vóór de formele opheffing en terwijl op dit moment nog geen wetsvoorstel is ingediend bij de Tweede Kamer – over te dragen. De Eerste Kamer heeft zich in een langlopende schriftelijke gedachtewisseling met de regering meermaals op het standpunt gesteld dat de staatsrechtelijk correcte gang van zaken is dat pas gestart wordt met de voorbereidingen voor inwerkingtreding als het betreffende wetsvoorstel door het parlement is behandeld en dat hangende het parlementaire proces geen onomkeerbare stappen worden gezet.9 De Kamer heeft daarbij ook gesteld dat, in gevallen waarin het kabinet toch anticipeert op wetgeving en daarmee een uitzondering wordt gemaakt op de staatsrechtelijk zuivere gang van zaken, de Kamer de klemmende redenen hiervoor wenst te vernemen en een overzicht wenst te ontvangen van de omvang en planning van de voorbereidingshandelingen en van de planning van het wetgevingstraject. Door de regering is in een brief van de minister van Veiligheid en Justitie van 19 maart 2013 in reactie daarop benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van een kabinet is dat hangende het parlementaire proces geen onomkeerbare stappen worden gezet, waardoor bij verwerping van een wetsvoorstel grote problemen zouden ontstaan.10 Verderop in deze brief werd door de minister nogmaals benadrukt dat de regering de positie van de Eerste Kamer steeds volledig recht dient te doen door geen onomkeerbare stappen te zetten voordat de Kamer zich over een wetsvoorstel heeft kunnen uitspreken.11

Ten aanzien van de door u in uw brief op korte termijn gevraagde steun concluderen de commissies het volgende. De commissies constateren ten eerste dat het voorstel voor een integrale intrekkingswet nog niet is ingediend bij de Tweede Kamer en dat er ten aanzien van diverse belangrijke aspecten nog onduidelijkheid bestaat. Ten tweede constateren de commissies dat de voorgestelde handelwijze indruist tegen de staatsrechtelijk zuivere gang van zaken en het regeringsstandpunt om geen onomkeerbare stappen te zetten voordat de Kamer zich over een wetsvoorstel heeft kunnen uitspreken. Een en ander doet afbreuk aan het gezag van de wet, is strijdig met het beginsel van rechtszekerheid en doet geen recht aan de positie van de Kamer in het wetgevingsproces. Bovendien zijn de commissies van oordeel dat in onderhavig geval onvoldoende gemotiveerd wordt wat de klemmende redenen zouden zijn om hiervan af te wijken en waarom snelheid nu zo van belang is, terwijl bijvoorbeeld de rapporten van EIM (juni 2011) en de commissie-Jorritsma (augustus 2011) al geruime tijd beschikbaar zijn. Tot slot wensen de commissies te benadrukken dat de Eerste Kamer de volle vrijheid heeft om het aangekondigde wetsvoorstel op zijn merites te beoordelen.

De commissies wachten dit wetsvoorstel af. De commissies concluderen dat zij niet de door u in uw brief op korte termijn gevraagde steun voor het traject kunnen geven.

Voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken E.M. Kneppers-Heynert

Voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport T.M. Slagter-Roukema

Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid J.J. Sylvester

BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 juni 2013

In de brief van 12 juni 2013 reageren de vaste commissies voor Economische Zaken (EZ), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) op onze voortgangsbrief van 1 mei jl. over de opheffing van de PBO. De commissies geven aan het wetsvoorstel af te willen wachten en concluderen dat zij niet op korte termijn steun kunnen geven voor het traject van opheffing.

Met ons verzoek in de voortgangsbrief is niet beoogd een inhoudelijke discussie met uw Kamer te voeren over de opheffing van de PBO. Dit komt aan de orde bij de behandeling van het wetsvoorstel in uw Kamer.

In de brief is aangegeven waarom wij het nodig achten om vooruitlopend op de behandeling van het wetsvoorstel stappen te nemen en daarmee, in overleg met uw Kamer, af te wijken van het eerder door u genoemde standpunt. In sommige gevallen kan dat redelijkerwijs niet anders, gelet op de grote belangen die spelen. In dit geval gaat het om het kunnen blijven borgen van dier- en plantgezondheid, voedselveiligheid en crisismanagement. Stappen dienen gezet te worden om de expertise te behouden en de continuïteit van uitvoering van de publieke taken en de dienstverlening naar de sectoren te kunnen blijven garanderen. Onzekerheid en risico’s met betrekking tot plant- en diergezondheid en voedselveiligheid, met als gevolg bijvoorbeeld het wegvallen van exportmogelijkheden, willen wij voorkomen.

In onze brief hebben wij aangegeven hoe wij de belangen willen borgen en de risico’s willen voorkomen. Met de beschreven aanpak geven wij invulling aan een dringende en bij herhaling uitgesproken wens van de Tweede Kamer. Dit willen wij op een zorgvuldige en verantwoorde wijze doen.

Wij zijn graag bereid om op korte termijn nader met uw Kamer te spreken over nut en noodzaak van deze stappen.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Samenstelling Economische Zaken:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD) (voorzitter), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA), Essers (CDA) Thissen (GL), Witteveen (PvdA), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Schaap (VVD), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Lange (OSF), Schrijver (PvdA), Postema (PvdA), Vlietstra (PvdA) (vicevoorzitter), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), Bröcker (VVD), Beckers (VVD), Van Beek (PVV), Gerkens (SP)

X Noot
2

Samenstelling Volksgezondheid, Welzijn en Sport:

Holdijk (SGP), Dupuis (VVD) (vicevoorzitter), Linthorst (PvdA), vac. (PvdA), Slagter-Roukema (SP) (voorzitter), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Reuten (SP), De Vries-Leggedoor (CDA), Flierman (CDA), Martens (CDA), vac. (CDA), Scholten (D66), Backer (D66), Ganzevoort (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Frijters-Klijnen (PVV), Van Dijk (PVV), De Grave (VVD), Bröcker (VVD), Beckers (VVD), Van Beek (PVV), Bruijn (VVD), Duivesteijn (PvdA)

X Noot
3

Samenstelling Sociale Zaken en Werkgelegenheid:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), vac. (PvdA), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA) (voorzitter), Thissen (GL), Witteveen (PvdA), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Scholten (D66), Backer (D66), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Van Dijk (PVV) (vicevoorzitter), Sörensen (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD), Beckers (VVD), Swagerman (VVD), Kok (PVV)

X Noot
4

Kamerstukken I 2012/13, 32 615, A.

X Noot
5

Kamerstukken I 2012/13, 32 615, A.

X Noot
6

Kamerstukken I 2012/13, C, I.

X Noot
7

Kamerstukken I 2012/13, C, A-B.

X Noot
8

Bijlage bij Kamerstukken I 2012/13, C, A-B.

X Noot
9

Zie onder meer: Kamerstukken I 2012/13, 33 400 VI, E.

X Noot
10

Kamerstukken I 2012/13, 33 400 VI, E, p. 4.

X Noot
11

Kamerstukken I 2012/13, 33 400 VI, E, p. 5.

Naar boven