Besluit van 16 juni 2014 tot wijziging van het Besluit Wfsv in verband met het premiepercentage van de gedifferentieerde premie ten behoeve van de Werkhervattingskas na beëindiging van het eigenrisicodragen van de ZW en andere wijzigingen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 april 2014, nr. 0052990, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Financiën;

Gelet op de artikelen 38, vijfde lid, 42, tweede lid, 104, vijfde en zesde lid, en 108, derde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen en artikel 84, achtste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 30 april 2014, no. W12.14.0096/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 juni 2014, nr. 2014-0000075197, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Financiën;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit Wfsv wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.1c wordt na «1 januari 2016» ingevoegd: ongeschikt zijn geworden tot het verrichten van hun arbeid als bedoeld in artikel 19 of 19aa van de Ziektewet en uit dien hoofde.

B

Artikel 2.5, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. premieplichtig loon:

het loon, bedoeld in paragraaf 1 van afdeling 1 van hoofdstuk 3 van de Wfsv, waarnaar op grond van hoofdstuk 3 van de Wfsv premies worden geheven;.

C

Na artikel 2.17 worden twee artikelen met opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 2.17a Premiepercentage terugkerende werkgever

  • 1. Indien voor een grote of een middelgrote werkgever het eigenrisicodragen, bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv, eindigt of wordt beëindigd, wordt in afwijking van artikel 2.6, vierde lid, onderscheidenlijk 2.6, vijfde lid, in verbinding met artikel 2.6, vierde lid, het individuele percentage van de premiecomponent van de ZW-lasten in het kalenderjaar van het einde van het eigenrisicodragen vastgesteld op de helft van het sectorale premiepercentage, bedoeld in artikel 2.10, tweede lid.

  • 2. Indien het individuele percentage van de premiecomponent van de ZW-lasten, bedoeld in artikel 2.6, vierde lid, of in artikel 2.6, vijfde lid, in verbinding met artikel 2.6, vierde lid, hoger is dan de uitkomst van het eerste lid, wordt in het kalenderjaar van het einde van het eigenrisicodragen de gedifferentieerde premie voor de ZW-lasten, in afwijking van het eerste lid, vastgesteld op grond van artikel 2.6, vierde lid, of artikel 2.6, vijfde lid.

  • 3. De gedifferentieerde premie voor de ZW-lasten in het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar van het einde van het eigenrisicodragen wordt voor de werkgever, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het eerste en tweede lid.

Artikel 2.17b Premiepercentage terugkerende werkgever vóór 1 januari 2015

  • 1. Indien voor een grote of middelgrote werkgever het eigenrisicodragen, bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv, op verzoek van de werkgever wordt beëindigd met ingang van 1 juli 2014 of later en dit verzoek is ingediend na 20 maart 2014, of na laatstgenoemde datum het eigenrisicodragen van rechtswege is geëindigd of door de inspecteur is beëindigd zonder aanvraag van de werkgever, is artikel 2.17a van toepassing.

  • 2. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2016.

D

Hoofdstuk 2, paragraaf 4, vervalt.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2015, met uitzondering van:

  • a. Artikel I, onderdeel A, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2016;

  • b. Artikel I, onderdeel B, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst en terug werkt tot en met 1 januari 2014;

  • c. Artikel I, onderdeel D, dat in werking treedt met ingang van 1 juli 2014.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 16 juni 2014

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes

Uitgegeven de zesentwintigste juni 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

In dit besluit worden enige bepalingen in het Besluit Wfsv gewijzigd. Het gaat om drie technische wijzigingen in verband met de inwerkingtreding van onderdelen van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters per 1 januari 2014 (Besluit van 13 oktober 2012, Stb. 483). Daarnaast is een inhoudelijke wijziging opgenomen in artikel I, onderdeel B.

Vanaf 2014 is (gedeeltelijk) individuele premiedifferentiatie voor (middel)grote werkgevers ingevoerd voor de Ziektewet (ZW). Bij de monitoring van het speelveld ZW tussen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en private verzekeraars is een onevenwichtigheid geconstateerd in het stelsel bij de premievaststelling voor werkgevers die na een periode van eigenrisicodragerschap ZW terugkeren naar de publieke verzekeraar UWV. Om ontwijk- en hopgedrag van werkgevers te ontmoedigen, wordt in dit besluit een terugkeerpremie ZW ingevoerd die meer in verhouding staat tot het risico van een (middel-)grote werkgever. Dit besluit heeft geen effect op de premiestelling van kleine werkgevers, waarvoor sectoraal bepaalde en geen individueel bepaalde premies gelden.

Bij de premiedifferentiatie voor de ZW vanaf 2014 is aangesloten bij de premiesystematiek van de WGA (Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten). Dit betekent onder andere dat bij de terugkeer na een periode van eigenrisicodragerschap die langer dan twee jaar geleden inging, een grote werkgever (door de t-2 systematiek bij een publiek omslagstelsel) een minimumpremie moet betalen. Bij de ZW geldt door de maximering van de correctiefactor in 2014 dat de feitelijke minimale premie die een werkgever met een nulrisico betaalt, hoger ligt dan de vastgestelde minimumpremie. Bij de WGA is sprake van een balans: de minimumpremie voldoet voor grote werkgevers die terugkeren vanwege de staartlasten die doorbelast worden bij toekomstig vertrek en doordat in de eerste twee jaar geen WGA-uitkeringen betaald hoeven te worden (eerst 104 weken loondoorbetaling). Ook moet een werkgever om (opnieuw) eigenrisicodrager te worden een garantie overleggen. Bij de ZW is sprake van een onevenwichtigheid, doordat meteen in het eerste kalenderjaar al ZW-uitkeringen kunnen ontstaan die gefinancierd moeten worden uit de premiecomponent ZW. Verwachting is dat de huidige minimale premie dan niet in verhouding staat tot het risico in de eerste twee kalenderjaren na terugkeer voor werkgevers met hoge ZW-risico’s (bijvoorbeeld een grote uitzendwerkgever). Dit leidt niet direct tot een financieringsprobleem in de Werkhervattingskas, maar een meer risicodekkende premie bij het omslagstelsel is wel gewenst. Tevens geldt dat werkgevers (ongeacht de grootte) na in principe drie jaar hun lopende ZW-uitkeringen mogen achterlaten in het publieke stelsel en geldt dat er geen garantiestelling nodig is bij eigenrisicodragerschap ZW. Dit zijn bewuste keuzes geweest, zoals toegelicht bij de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters, vanwege de verwachte tendens van eigenrisicodragerschap van het ZW-risico.

Door deze onevenwichtigheid in de premievaststelling in de eerste twee jaar bij het UWV na een periode van eigenrisicodragerschap kunnen werkgevers enkel vanwege de (te) lage premiestelling kiezen voor terugkeer naar het publieke stelsel. Het uitgangspunt van schadelastbeheersing staat dan niet meer centraal. Anders dan bij de WGA, waar werkgevers voor de nog lopende WGA-uitkeringen in vrijwel de meeste gevallen een verzekering hebben afgesloten, hebben werkgevers bij het eigenrisicodragerschap voor de ZW veelal alleen de verzuim- en re-integratiebegeleiding geregeld bij een private uitvoerder. Werkgevers blijven na terugkeer bij het UWV nog financieel verantwoordelijk voor ZW-uitkeringen die ontstaan zijn tijdens de periode van eigenrisicodragerschap.

Om de prikkel tot ontwijk- en/of hopgedrag te beperken wordt een terugkeerpremie ingevoerd die de helft van de sectorale premie bedraagt, tenzij deze lager is dan het individuele risico dat het UWV kan berekenen op basis van lasten van de eerder bij het UWV verzekerde periode (lasten in t-1 en t-2); in dat geval geldt de hogere individuele premie. Voor (middel)grote werkgevers uit sectoren waar de helft van de sectorale ZW-premie lager is dan de feitelijke minimumpremie heeft de invoering van een terugkeerpremie geen gevolgen. De terugkeerpremie is een benadering van het onbekende risico in de publieke premiesystematiek. Hiermee wordt afgeweken van de systematiek van doorbelasting van instroom in het jaar t+2 (premiejaar plus twee jaar). Door te kiezen voor de helft van de sectorale premie wordt bij de publieke omslagpremie voor (middel)grote werkgevers rekening gehouden met het ingroeipad (instroom gedurende het jaar) en de nog lopende ZW-uitkeringen die afgefinancierd moeten worden naast de publieke premie. Voor kleine werkgevers daarentegen zijn deze omstandigheden in de regel niet of nauwelijks aan de orde en is een afwijking van de sectorale premie niet opportuun.

De onevenwichtigheid in het stelsel bij de ZW is gemeld in de brief aan de Tweede Kamer van 20 maart 2014 (Kamerstukken II, 2013/14, 29 544, nr. 506), waarin de bewegingen tussen publiek verzekerden en eigenrisicodragers per 1 januari 2014 worden gepresenteerd. In deze brief staat dat een terugkeerpremie wordt voorbereid die meer in verhouding staat tot het ZW-risico en dat per 1 januari 2015 een terugkeerpremie wordt ingevoerd voor alle werkgevers die na bekendmaking van deze brief na een periode van eigenrisicodragerschap ZW terugkeren bij het UWV.

De voorgestelde wijzigingen zijn uitvoerbaar voor het UWV en de Belastingdienst en gaven de Inspectie SZW geen aanleiding tot het maken van opmerkingen over de toezichtbaarheid. De enkele technische en redactionele opmerkingen zijn verwerkt in het wijzigingsbesluit. De eenmalige implementatiekosten voor het UWV bedragen € 1,2 miljoen (door aanpassingen in de ICT-omgeving en in de externe communicatie) en voor de Belastingdienst € 0,3 miljoen.

Regeldruk

Er zijn geen extra administratieve lasten gemoeid met dit besluit, aangezien de Belastingdienst via individuele beschikkingen de vastgestelde premiecomponenten van de Werkhervattingskas-premie blijft mededelen aan (middel)grote werkgevers, net als nu het geval is. Werkgevers krijgen geen andere informatieverplichtingen of nalevingskosten. De eenmalige kennisnemingskosten van dit besluit voor werkgevers worden op nihil geschat.

2. Artikelsgewijze toelichting

Onderdeel A (artikel 2.1c)

In artikel 2.1b is een regeling gegeven over de toerekening van de WGA-staartlasten, bedoeld in artikel 2.1, onderdeel h. Hierbij gaat het om WGA-uitkeringen vaste dienstbetrekkingen en vanaf 1 januari 2016 inclusief de WGA-uitkeringen die voortvloeien uit een eerder recht op een ZW-uitkering (WGA-staartlasten flexibele dienstbetrekkingen), alsmede de overlijdensuitkering. Deze staartlasten komen voor het geheel of een deel ten laste van de sectorfondsen al naar gelang het een kleine of middelgrote werkgever betreft. Vanaf 1 januari 2016 kunnen werkgevers voor het gecombineerde WGA-risico van werknemers met een vast dienstverband en van werknemers met een flexibele dienstbetrekking eigenrisicodrager worden.

In artikel 2.1c wordt in zoverre van deze regeling afgeweken dat de staartlasten van WGA-uitkeringen (en overlijdensuitkeringen) die voortvloeien uit een eerder recht op een ZW-uitkering (flexibele diensbetrekkingen), waarbij dat eerdere recht op ZW is ontstaan voor 1 januari 2016, niet voor rekening komen van de werkgever die per 1 januari 2016 of daarna eigenrisicodrager wordt voor het (gecombineerde) WGA-risico, ongeacht de grootte van de werkgever.

Artikel 2.1c wordt hierbij gewijzigd omdat was beoogd om alle ziektegevallen die zijn ontstaan voor 1 januari 2016 en die hebben geleid tot een ZW-uitkering waaruit een WGA-uitkering is voortgevloeid niet voor rekening van de werkgever te laten komen die per 1 januari 2016 eigenrisicodrager of daarna eigenrisicodrager wordt voor het (gecombineerde) WGA-risico. In de huidige redactie van artikel 2.1c is bepaald dat het eerdere recht op ZW moet zijn ontstaan voor 1 januari 2016. Echter er kunnen ook ziektegevallen zijn voor 1 januari 2016 die nog niet hebben geleid tot een recht op ZW-uitkering voor 1 januari 2016 maar daarna. Bij deze wijziging wordt deze omissie hersteld.

Onderdeel B (artikel 2.5)

Bij besluit van 13 oktober 2012 tot wijziging van het Besluit Wfsv in verband met de vaststelling van de premie voor de sectorfondsen en de Werkhervattingskas vanaf 2013 en wijziging van het Besluit SUWI in verband met de re-integratieverantwoordelijkheid van de eigenrisicodrager (Stb. 494) is in artikel 2.5, eerste lid, onderdeel a, een definitie gegeven van premieplichtig loon. Dit artikel is op 1 januari 2014 in werking getreden. Gebleken is dat de redactie van de begripsomschrijving in de praktijk tot een andere uitkomst dan de eerder gehanteerde uitkomst kan leiden, hoewel dit niet beoogd is.

Vanaf 1 januari 2014 is het premieplichtig loon beperkt tot het loon waarover de gedifferentieerde premie Whk, bedoeld in artikel 38 Wfsv, wordt berekend. Dit betekent dat het loon van de WSW-werknemers waarover geen gedifferentieerde premie Whk is verschuldigd maar vervangende premie Whk op grond van artikel 38a Wfsv niet meer meetelt bij de berekening van de gedifferentieerde premie Whk voor de niet WSW-ers. Het niet meer mee mogen nemen van het premieplichtig loon voor de WSW-werknemers kan gevolgen hebben voor de gedifferentieerde premie Whk van de gemeente en dat de gemeente in een andere categorie werkgevers wordt ingedeeld. Dit is niet de bedoeling geweest met de gewijzigde redactie van de definitie van het premieplichtig loon. De verwijzing naar artikel 38 in de omschrijving van premieplichtig loon komt te vervallen. Het gaat om het loon, zoals geregeld in paragraaf 1 van afdeling 1 van hoofdstuk 3 van de Wfsv waarover alle premies op grond van dat hoofdstuk van de Wfsv worden geheven. Deze verduidelijking van de definitie heeft geen gevolgen voor werkgevers omdat in de praktijk reeds werd uitgegaan van de beoogde interpretatie.

Onderdeel C (artikel 2.17a)

In dit artikel is een afwijkende regeling gegeven voor de vaststelling van de gedifferentieerde premie voor de ziekengeldlasten voor grote en middelgrote werkgevers die na een periode van eigenrisicodragerschap ZW terugkeren naar het publieke stelsel. Er dient voorkomen te worden dat werkgevers met een hoog risico op ziekengeldlasten na terugkeer naar het publieke stelsel slechts de minimale premie zijn verschuldigd (bijvoorbeeld in 2014 0,14% voor grote werkgevers), terwijl er wel ziekengeldlasten in de eerste twee premiejaren kunnen ontstaan die gefinancierd moeten worden. Voor deze terugkerende werkgevers is in het eerste lid geregeld dat voor het kalenderjaar waarin het eigenrisicodragen is gestopt een premiepercentage wordt vastgesteld gelijk aan de helft van de sectorale premie. Op deze wijze kan rekening worden gehouden met het eventueel hogere risico van ziekengeldlasten.

In het geval de individuele premie voor de premiecomponent van de ZW-lasten op grond van artikel 2.6, vierde lid, hoger is dan de helft van de sectorale premie, dan wordt de gedifferentieerde premie voor de ZW-lasten voor grote werkgevers vastgesteld op de individuele premie. Dit is geregeld in het tweede lid van artikel 2.17a. Voor middelgrote werkgevers is de individuele premie voor de ZW-lasten onderdeel van de formule voor de berekening van de gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 2.6, vijfde lid. In die formule wordt voor de individuele premie verwezen naar de individuele premie als bedoeld in artikel 2.6, vierde lid. Uit het tweede lid van artikel 2.17a volgt dat voor middelgrote werkgevers in het individuele deel van de formule wordt uitgegaan van de individuele premie voor de ZW-lasten indien die hoger is dan de helft van de sectorale premie (eerste lid van artikel 2.17a). Is die individuele premie lager dan de helft van de sectorale premie dan wordt uitgegaan van de helft van de sectorale premie. Het hoogste percentage wordt opgenomen in de formule van artikel 2.6, vijfde lid. De uitkomst van die formule levert uiteindelijk de premie op voor de ZW-lasten van middelgrote werkgevers.

Kleine werkgevers betalen de sectorale premiecomponenten. Bij de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters is gekozen om geen individuele financiële prikkel in te voeren voor kleine werkgevers, omdat deze prikkels effectiever zijn bij grote werkgevers en bij kleine werkgevers vaker leiden tot risicoselectie. Ook bij terugkeer na eigenrisicodragerschap ZW betaalt een kleine werkgever de sectoraal bepaalde premie.

In het derde lid is geregeld dat voor het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin het eigenrisicodragen is gestopt, de gedifferentieerde individuele premie voor de ZW-lasten wordt berekend met toepassing van de berekening die geldt voor het kalenderjaar waarin het eigenrisicodragen is gestopt (eerste en tweede lid). Zodoende wordt maximaal twee kalenderjaren voor een werkgever een terugkeerpremie vastgesteld. De duur van de terugkeerpremie is afhankelijk van het moment van terugkeer in het jaar. Aangezien dit moment kan verschillen, kan de duur van de periode van de terugkeerpremie ook variëren.

Onderdeel C (artikel 2.17b)

De regeling van de terugkeerpremie, bedoeld in artikel 2.17a, kan vanwege uitvoeringstechnische redenen bij het UWV en de Belastingdienst niet eerder in werking treden dan 1 januari 2015. Om te voorkomen dat (middel)grote werkgevers omwille van het te lage percentage van de premiecomponent van de ZW-lasten nog snel het eigenrisicodragen (laten) stoppen en terugkeren naar het publieke stelsel en op deze wijze maximaal twee kalenderjaren ontkomen aan een terugkeerpremie die meer in verhouding staat tot het ZW-risico, dient ook een terugkeerpremie te gelden voor (middel)grote werkgevers die voor 1 januari 2015 zijn teruggekeerd naar het publieke stelsel.

Met dit artikel wordt er in voorzien om de beoogde terugkeerpremie per 1 januari 2015 ook te kunnen toepassen indien al vóór 1 januari 2015 het eigenrisicodragen is geëindigd of wordt beëindigd. De toepassing van artikel 2.17a brengt dan met zich mee dat alleen voor het premiejaar 2015 de verhoogde terugkeerpremie voor de desbetreffende werkgevers wordt toegepast. Dit geldt voor werkgevers waarbij de aanvraag om het eigenrisicodragen te beëindigen is ingediend na het moment van publicatie van de eerder genoemde brief aan de Tweede Kamer van 20 maart 2014 met de aankondiging dat er een terugkeerpremie wordt ingevoerd. Dit geldt ook wanneer na dit moment het eigenrisicodragen van rechtswege is geëindigd op grond van artikel 40, tiende lid, van de Wfsv of door de inspecteur wordt beëindigd zonder aanvraag van de werkgever op grond van artikel 40, tiende lid, van de Wfsv of artikel 63c, derde lid, van de Ziektewet. Na het moment van publicatie van voornoemde brief is het voor een ieder duidelijk dat er een terugkeerpremie zal worden ingevoerd en kan de keuze om het eigenrisicodragen te stoppen en terug te keren naar het publieke stelsel op volledig transparante gronden worden gemaakt. Dit betekent dat werkgevers die vóór de publicatie van de brief aan de Tweede Kamer al bij de Belastingdienst een aanvraag hebben gedaan tot beëindiging van hun eigenrisicodragerschap ZW per 1 juli 2014 of later niet te maken krijgen met een verhoogde terugkeerpremie.

Onderdeel D (Hoofdstuk 2, paragraaf 4)

In hoofdstuk 2, paragraaf 4 is één artikel opgenomen. Hierbij gaat het om artikel 2.20 met overgangsrecht over het vervallen van de garantieverklaring eigenrisicodragen ZW. Aangezien deze bepaling inmiddels is uitgewerkt wordt deze bepaling geschrapt. In uitzonderlijke gevallen kan bij bijvoorbeeld een faillissement blijken dat nog ziekengeld over 2012 of eerder verschuldigd was door de eigenrisicodrager ZW. Op basis van artikel 115, eerste lid, onderdeel u, van de Wfsv geldt dan dat ziekengeld dat niet verhaald kan worden via het Arbeidsongeschiktheidsfonds wordt gefinancierd. Vanaf 1 juli 2014 zal het UWV geen beroep meer kunnen doen op de afgegeven garanties.

Artikel II Inwerkingtreding

Bij besluit van 6 december 2013 tot wijziging van het Besluit Wfsv in verband met de vaststelling van de premie voor de sectorfondsen vanaf 2014, de wijzigingen van het eigenrisicodragen van de WGA vanaf 2016 en enkele andere wijzigingen (Stb. 2013, 555) is artikel 2.1c in het Besluit Wfsv ingevoegd, dat per 1 januari 2016 in werking treedt. De wijziging van artikel 2.1c op grond van het onderhavige wijzigingsbesluit (Artikel 1, onderdeel A) treedt eveneens in werking met ingang van 1 januari 2016 maar gelijk nadat de eerdere wijziging per 1 januari 2016 in werking is getreden (het genoemde besluit van 6 december 2013 is van een eerdere datum dan het onderhavige wijzigingsbesluit). Artikel I, onderdeel B, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit wijzigingsbesluit wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2014. Op 1 januari 2014 is de desbetreffende definitiebepaling in werking getreden die thans wordt gewijzigd. Artikel I, onderdeel C, treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Artikel I, onderdeel D, treedt in werking met ingang van 1 juli 2014.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven