Besluit van 2 juni 2014 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000, houdende een nadere regeling inzake de rust- en voorbereidingstermijn bij asielaanvragen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 29 april 2014, nr. 510767;

Gelet op de artikelen 37, eerste lid, en 54, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 mei 2014, nr. W03.14.0128/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 26 mei, nr. 518943;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.109 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het zevende lid worden de woorden «geen rust- en voorbereidingstermijn gegeven» vervangen door: «geen rust- en voorbereidingstermijn gegeven indien».

2. In het zevende lid, onderdeel b, wordt «; of» vervangen door een puntkomma.

3. Aan het zevende lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door «; of» een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend nadat tegen hem een overdrachtsbesluit is uitgevaardigd en hem rechtens zijn vrijheid is ontnomen op grond van artikel 6a of 59a van de Wet.

4. Het achtste lid vervalt.

B

In artikel 4.51, eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 8, onder f, g of h,» vervangen door: artikel 8, onder f, g, h of m.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 2 juni 2014

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Uitgegeven de twaalfde juni 2014

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In dit besluit wordt geregeld dat vreemdelingen ten aanzien van wie eerder is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek geen rust- en voorbereidingstermijn wordt gegeven indien zij vanuit bewaring een (volgend) asielverzoek indienen. Voorts wordt de mogelijkheid geschrapt om bij ministeriële regeling te bepalen dat de rust- en voorbereidingstermijn niet van toepassing is indien de aanvraag wordt ingediend in het Aanmeldcentrum Schiphol. Nu het Justitiecomplex op Schiphol inmiddels tot stand is gekomen, is dit overbodig. Tot slot wordt geregeld dat een vreemdeling die in afwachting is van overdracht op grond van de Dublinverordening zich periodiek moet melden bij de korpschef.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A

In het besluit tot aanpassing van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) aan de Dublinverordening1 (Stb. 2013, 586) is in de aanhef van artikel 3.109, zevende lid, per abuis het woord «indien» weggevallen. Deze omissie wordt in het onderhavige besluit hersteld.

Aan artikel 3.109, zevende lid, van het Vb 2000 wordt een onderdeel toegevoegd waarin wordt geregeld dat geen rust- en voorbereidingstermijn wordt gegeven aan een vreemdeling die een asielaanvraag indient nadat hem middels een overdrachtsbesluit als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder w, van de Vreemdelingenwet 2000 kenbaar is gemaakt dat hij wordt overgedragen aan een ander land dat partij is bij de Dublinverordening en hem voorts rechtens zijn vrijheid is ontnomen op grond van artikel 6a of 59a van de Wet. De Dublinverordening is van toepassing op verzoeken om internationale bescherming die zijn ingediend vanaf 1 januari 2014 en is vanaf die dag van toepassing op elk verzoek tot overname of terugname van verzoekers, ongeacht de datum waarop het verzoek is ingediend.

Het geven van een rust- en voorbereidingstermijn heeft in deze gevallen geen toegevoegde waarde. Er is immers reeds vastgesteld dat de Dublinverordening van toepassing is. Er heeft onderzoek naar identiteit en nationaliteit plaatsgevonden en de Dublinclaim is reeds gelegd en geaccepteerd door de lidstaat waarnaar zal worden overdragen. Voorts hoeft de vreemdeling niet te worden voorbereid op een nader gehoor waarbij de asielmotieven naar voren kunnen worden gebracht omdat zo’n nader gehoor, gelet op het bepaalde in artikel 3.118a van het Vb 2000, niet wordt afgenomen. De vreemdeling kan in de procedure over het overdrachtsbesluit zijn eventuele bezwaren tegen overdracht aan de orde stellen. Overigens zal de daaropvolgende asielprocedure in de regel geen nieuwe gezichtspunten opleveren ten opzichte van de procedure ten aanzien van het overdrachtsbesluit. Gezien de reeds in het overdrachtsbesluit vastgestelde verantwoordelijkheid van een andere lidstaat voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, zal de hier te lande ingediende asielaanvraag nagenoeg zonder verdere inhoudelijke beoordeling kunnen worden afgewezen. Een vrijheidsontnemende maatregel dient bovendien steeds zo kort mogelijk te duren. Om de hiervoor genoemde redenen wordt het geven van een rust- en voorbereidingstermijn in deze situatie dan ook niet opportuun geacht.

In dit verband is voorts van belang dat artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening vanaf 1 januari 2014 de duur van bewaring van vreemdelingen die onder de Verordening vallen limiteert. Na aanvaarding van het overname- of terugnameverzoek dient de overdracht van een vreemdeling die in bewaring wordt gehouden binnen zes weken te zijn gerealiseerd. Het overschrijden van deze termijn heeft tot gevolg dat de bewaring dient te worden opgeheven. Het geven van een rust- en voorbereidingstermijn kan in voorkomende gevallen dan ook tot gevolg hebben dat de bewaring moet worden opgeheven en, indien de vreemdeling zich aan toezicht onttrekt, de overdracht vervolgens illusoir wordt.

Het achtste lid van artikel 3.109 van het Vb 2000 bood de mogelijkheid om bij ministeriële regeling te bepalen dat de rust- en voorbereidingstermijn niet van toepassing is indien de aanvraag wordt ingediend in het Aanmeldcentrum Schiphol. In artikel 3.49, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: VV 2000) werd tot voor kort van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. In de nota van toelichting bij het besluit van 23 juni 2010 in verband met het aanpassen van de asielprocedure2 is gewezen op de ontwikkeling van een nieuw Justitiecomplex op Schiphol, waarvan het Aanmeldcentrum onderdeel uitmaakt, en meegedeeld dat de uitzondering voor het Aanmeldcentrum Schiphol zal komen te vervallen wanneer de voorzieningen op het benodigde niveau zijn. Zoals bekend is het bedoelde Justitiecomplex inmiddels voltooid. Sinds 1 januari 2013 krijgt een asielzoeker die een aanvraag indient in Aanmeldcentrum Schiphol feitelijk een rust- en voorbereidingstermijn. Artikel 3.49 van het VV 2000 is dan ook onlangs vervallen (Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 24 februari 2014, nummer 468893, houdende wijziging van het VV 2000 (honderdenvierentwintigste wijziging), Stcrt. 2014, 5899). Hiermee is de uitvoeringspraktijk geformaliseerd. Gelet hierop kan ook het achtste lid van artikel 3.109 van het Vb 2000 vervallen.

Onderdeel B

In het arrest Cimade van het Hof van Justitie van 27 september 2012, C-179/11 is bepaald dat de vreemdeling die kan worden overgedragen op grond van de Dublinverordening na een afwijzende asielbeschikking rechtmatig verblijf en recht op opvang heeft op grond van de Opvangrichtlijn3 tot aan de effectieve overdracht. Omdat het Nederlandse stelsel hiervoor geen voorziening kende, is met ingang van 1 januari 2014 in artikel 8 onderdeel m een nieuwe verblijfsgrond gecreëerd voor deze specifieke situatie. Door wijziging van artikel 4.51, eerste lid, van het Vb 2000 wordt geregeld dat de vreemdeling die op deze grond rechtmatig verblijf heeft zich periodiek moet melden bij de korpschef. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat uit artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opvangrichtlijn volgt dat deze richtlijn niet in de weg staat aan een dergelijke meldingsplicht.

Artikel II

Er wordt afgeweken van het vaste verandermoment, omdat, zoals uit de voorafgaande toelichting blijkt, een snelle inwerkingtreding van belang is.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PbEU 2013, L 180).

X Noot
2

Besluit van 23 juni 2010 tot wijziging van het Vb 2000 in verband met het aanpassen van de asielprocedure en vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het aanpassen van de asielprocedure, Stb. 2010, 244.

X Noot
3

Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (PB 2003 L 31).

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven