Besluit van 14 juni 2013, houdende wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in verband met de verrekeningsbevoegdheid van de raad voor rechtsbijstand bij een proceskostenveroordeling

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 15 mei 2013, nr. 13.001015;

Gelet op artikel 37, vijfde lid, van de Wet op de rechtsbijstand;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 29 mei 2013, nr. W03.13.0019/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 7 juni 2013, nr. 393065;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel b, onder 1, wordt «de administratieve rechter» vervangen door: de bestuursrechter.

B

Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Indien uit de opgave van de rechtsbijstandverlener aan het bestuur een veroordeling in de kosten van verlening van rechtsbijstand ten behoeve van een partij aan wie een toevoeging is verleend krachtens de wet blijkt, wordt het bedrag van deze kostenveroordeling tot ten hoogste het bedrag van de overeenkomstig dit besluit vastgestelde vergoeding, op die vergoeding in mindering gebracht.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien aan de kostenveroordeling, bedoeld in het derde lid, geheel of gedeeltelijk niet is voldaan en er redelijkerwijs ook geen zicht is op voldoening, laat het bestuur het derde lid buiten toepassing.

ARTIKEL II

Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit, blijft van toepassing op toevoegingen afgegeven voor de inwerkingtreding van dit besluit.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 14 juni 2013

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Uitgegeven de eenentwintigste juni 2013

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

Inleiding

In het besluit is een duidelijke verrekeningsgrondslag in het kader van een verleende toevoeging voor de raad voor rechtsbijstand gecreëerd. Het gewijzigde artikel 32, derde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) regelt dat, indien uit de opgave van de rechtsbijstandverlener aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een veroordeling in de kosten van verlening van rechtsbijstand ten behoeve van een partij aan wie een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand blijkt, het bedrag van deze kostenveroordeling tot ten hoogste het bedrag van de overeenkomstig het Bvr vastgestelde vergoeding op die vergoeding in mindering wordt gebracht.

Verrekeningsgrondslag

In artikel 32 Bvr is verduidelijkt dat de rechtsbijstandverlener bij de indiening van zijn declaratie bij de raad voor rechtsbijstand melding moet maken van een proceskostenveroordeling ten behoeve van de partij aan wie hij is toegevoegd. De ontvangen proceskostenvergoeding wordt in mindering gebracht op de toevoegvergoeding. Hiermee wordt voorkomen dat degene ten behoeve van wie een toevoeging is verleend, een compensatie ontvangt voor proceskosten die hij zelf niet heeft gedragen. Nu in dit artikel wordt verwezen naar de veroordeling in de kosten van verlening van rechtsbijstand ten behoeve van een partij aan wie een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand en niet, zoals voorheen het geval was, naar het begrip «derde», is duidelijk dat kan worden verrekend ongeacht of de rechtzoekende dan wel diens rechtsbijstandverlener in de rechterlijke uitspraak als ontvanger van de door de wederpartij te betalen vergoeding wordt aangewezen.

Voor het bestuursrecht geldt dat artikel 32, derde lid, Bvr een duidelijke grondslag creëert om de betalingen die rechtsbijstandverleners op grond van het nieuwe artikel 8:75, tweede lid, Awb (zoals die bepaling luidt sinds de inwerkingtreding van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht) ontvangen, te verrekenen met de vergoeding waarop rechtsbijstandverleners op grond van het Bvr recht hebben. Voorheen diende het bestuursorgaan in geval van een veroordeling in de proceskosten ten behoeve van een partij die op basis van een toevoeging procedeerde, de proceskostenvergoeding te betalen aan de griffier. De griffier betaalde de vergoeding vervolgens door aan de rechtsbijstandverlener, die op zijn beurt zijn cliënt zoveel mogelijk schadeloos stelde voor de voldane eigen bijdrage en opgave van de betaling deed aan de raad voor rechtsbijstand. Het gewijzigde artikel 8:75, tweede lid, houdt in dat de proceskosten niet meer via de griffier worden vergoed aan de rechtsbijstandverlener, maar rechtstreeks aan de rechtsbijstandverlener (Kamerstukken II 2011/12, 32 450, nr. 10, p. 14). De verplichting voor de rechtsbijstandverlener om de belanghebbende zoveel mogelijk schadeloos te stellen voor de voldane eigen bijdrage blijft ongewijzigd (artikel 8:75, tweede lid, Awb), evenals de verplichting om opgave te doen van de kostenvergoeding aan de raad voor rechtsbijstand, zodat die vergoeding kan worden verrekend met de door de raad aan de rechtsbijstandverlener uit te betalen vergoeding (artikel 8:75, tweede lid, Awb juncto artikel 32 Bvr).

In het civiele recht is de rechtzoekende sinds de inwerkingtreding van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) zelf verantwoordelijk voor het incasseren van de proceskostenveroordeling. In aansluiting op artikel 8:75, tweede lid, Awb geldt ook voor het civiele recht dat, indien uit de opgave van de rechtsbijstandverlener aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand blijkt van een proceskostenveroordeling aan de partij aan wie een toevoeging is verleend, deze proceskostenvergoeding tot ten hoogste het bedrag van de overeenkomstig het Bvr vastgestelde vergoeding op die vergoeding in mindering wordt gebracht. In de praktijk zal veelal de rechtsbijstandverlener de proceskostenveroordeling namens de rechtzoekende innen. Immers, op grond van artikel 32 van de Wet op de rechtsbijstand wordt onder de toevoeging in het geval van een procedure ook de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen. Met het oog op een soepele afwikkeling wordt in de toevoegaanvraag opgenomen dat de rechtzoekende door ondertekening de rechtsbijstandverlener machtigt om namens hem de toegewezen vergoeding voor de kosten van verlening van rechtsbijstand te innen en ter verrekening door de raad voor rechtsbijstand beschikbaar te houden. De rechtsbijstandverlener kan desgewenst nadere afspraken met de rechtzoekende maken indien hij aanvullende zekerheid wenst om over de vergoeding voor de kosten van verlening van rechtsbijstand te kunnen beschikken. Zo kan worden voorkomen dat bij de rechtzoekende niet of onvoldoende duidelijk is dat de proceskostenvergoeding ter verrekening beschikbaar moet worden gehouden. Gedacht kan worden aan een cessie bij voorbaat of een machtiging van de rechtzoekende om de gelden betreffende de veroordeling in de kosten van de verlening van rechtsbijstand aan de rechtsbijstandverlener te laten betalen. In het laatste geval kan de advocaat namens zijn cliënt de rechter verzoeken om in de uitspraak hem als ontvanger van de door de wederpartij te betalen vergoeding voor deze kosten aan te wijzen.

Denkbaar is dat de vordering op de wederpartij slechts gedeeltelijk inbaar blijkt. In dat geval vindt verrekening van de vergoeding voor de kosten van verlening van rechtsbijstand enkel plaats voor zover het wel geïnde bedrag de door de rechtzoekende betaalde eigen bijdrage en eventuele andere kosten die hij ten behoeve van de procedure heeft gemaakt, overtreft.

Hardheidsclausule

Het nieuwe vijfde lid van artikel 32 Bvr voorziet in een hardheidsclausule op grond waarvan de raad voor rechtsbijstand kan besluiten niet over te gaan tot verrekening als bedoeld in het derde lid. Er kunnen zich bijzondere situaties voordoen waarin het niet redelijk is dat de raad voor rechtsbijstand overgaat tot verrekening. Zie hierover uitgebreider de artikelsgewijze toelichting.

Consultatie en voorhang

Een ontwerp van dit besluit is ter consultatie voorgelegd aan de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: NOvA), de raad voor rechtsbijstand, de Raad voor de rechtspraak en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (hierna: KBvG). Van alle geconsulteerde parijen is een reactie ontvangen.

Van de NOvA en de raad voor rechtsbijstand is een instemmend advies ontvangen. De raad voor rechtsbijstand merkt wel op dat duidelijk moet zijn dat advocaten goede afspraken dienen te maken met hun cliënten om te voorkomen dat bij laatstgenoemden niet duidelijk is dat de proceskostenvergoeding ter verrekening beschikbaar moet worden gehouden. Maakt een advocaat dergelijke afspraken niet dan komt dat in de visie van de raad voor diens risico. De toelichting is op dit punt aangescherpt.

De Raad voor de rechtspraak merkt in zijn advies op dat, naast de verrekening van de toevoeging, ook de verrekening van de door de gerechten voorgeschoten kosten niet goed verloopt. Het betreft de kosten voor deurwaardersexploiten en advertentiekosten, die ook deel uitmaken van de proceskostenveroordeling. Het besluit is naar de mening van de Raad een goede aanleiding om meer structureel met alle betrokken partijen naar deze problematiek te gaan kijken. Het advies van de Raad voor de rechtspraak overstijgt de problematiek van het voorliggende besluit. Bij afzonderlijke gelegenheid zal derhalve worden bezien wat met het advies kan worden gedaan.

De KBvG onderschrijft de ratio van het besluit, maar geeft wel enkele overwegingen mee. De KBvG geeft aan dat voor vereffening met de door de raad voor rechtsbijstand aan de rechtsbijstandverlener te betalen vergoeding in aanmerking komt het bedrag dat de rechtsbijstandverlener aan zijn cliënt in rekening bracht. Hier hoort een dubbele vergoeding te worden voorkomen. Dit zou niet goed tot uiting in komen in de toelichting. De toelichting is op dit punt aangescherpt. In de zienswijze van de KBvG gaat het derde lid van het besluit voorbij aan de vraag of de voorwaarde voor het opeisbaar en daarmee declarabel worden van de vordering is vervuld. Volgens de KBvG wordt een zeer aanzienlijk incassorisico afgewenteld op de rechtsbijstandverlener. Er kan inderdaad een incassorisico ontstaan. Daar wordt in het besluit en toelichting niet aan voorbij gegaan. Met het oog op een soepele afwikkeling zal voortaan in de toevoegaanvraag worden opgenomen dat de rechtzoekende door ondertekening hiervan de rechtsbijstandverlener machtigt om namens hem de toegewezen vergoeding voor de kosten van verlening van rechtsbijstand te innen en ter verrekening door de raad voor rechtsbijstand beschikbaar te houden. Hiermee wordt aan de rechtzoekende verduidelijkt dat hij de proceskostenvergoeding die hem toekomt (deels) voor verrekening beschikbaar moet houden.

De rechtsbijstandverlener kan overigens zijn incassorisico verder verkleinen door nadere afspraken met de rechtzoekende te maken over de vergoeding voor de kosten van verlening van rechtsbijstand. In deze toelichting zijn voorbeelden van dergelijke afspraken gegeven. Het is aan de rechtsbijstandverlener om te bepalen of hij verdere afspraken over de verrekening van de proceskostenvergoeding wil maken en op welke wijze hij deze vorm geeft.

De KBvG adviseert de hardheidsclausule te herformuleren, zodat beter tot uitdrukking komt dat als de proceskostenveroordeling (deels) niet is voldaan en ook geen zicht is op voldoening, de raad voor rechtsbijstand niet verrekent. Naar aanleiding hiervan is het vijfde lid aangepast.

De redactionele suggestie van de KBvG om in het derde lid te spreken van «aanvraag» in plaats van «opgave» is niet overgenomen. Dit, omdat ook uit andere stukken dan de aanvraag kan blijken dat er sprake is van een proceskostenveroordeling. De suggestie ten aanzien van het vijfde lid van artikel 32 Bvr is overgenomen, zodat er nu staat dat «niet of gedeeltelijk niet aan de veroordeling is voldaan».

Overeenkomstig de in artikel 49 van de Wet op de rechtsbijstand beschreven voorhangprocedure is een ontwerp van dit besluit aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd en in de Staatscourant bekendgemaakt (Stcrt. 2013, nr. 247). Naar aanleiding hiervan zijn geen reacties ontvangen.

Financiële consequenties

De griffies verantwoorden de door hen ontvangen proceskosten aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Voorafgaand aan invoering van de Wgbz bedroegen deze ontvangsten jaarlijks circa € 4 miljoen. Na invoering van de Wgbz – het moment waarop de griffies in civiele zaken niet langer de proceskosten ontvingen – zijn deze ontvangsten tot circa € 1,7 miljoen gedaald. Er is een rechtstreeks verband tussen de daling van die inkomsten en de invoering van de Wgbz. Hieruit kan derhalve worden afgeleid dat de ontvangsten van proceskosten in civiele zaken circa voor de invoering van de Wgbz € 2,3 miljoen bedroegen. Het nieuwe derde lid van artikel 32 Bvr leidt ertoe dat in civiele zaken, bij een gelijk blijvend aantal zaken en kostenveroordelingen, een vergelijkbaar bedrag door de raad voor rechtsbijstand met de toevoegvergoeding kan worden verrekend.

Gezien het nieuwe artikel 8:75, tweede lid, Awb ontvangen de griffies ook in bestuursrechtelijke zaken niet langer de vergoeding voor proceskosten, maar wordt deze rechtstreeks door het bestuursorgaan aan de toegevoegd advocaat uitbetaald. Via verrekening met de toevoegvergoeding zullen dan de resterende ontvangsten van circa € 1,7 miljoen naar het justitiedomein terugvloeien.

Administratieve lasten

Dit besluit leidt tot een beperkte verhoging van de administratieve lasten voor de advocatuur. Op grond van artikel 32 van de Wet op de rechtsbijstand berust bij de toegevoegd advocaat reeds de taak om zo nodig namens de rechtzoekende de incasso van de proceskostenvergoeding bij diens wederpartij ter hand te nemen. De toegevoegd advocaat is tevens gehouden om op grond van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 bij de aanvraag tot vaststelling van de vergoeding de uitspraak of beslissing in de zaak over te leggen aan de raad voor rechtsbijstand. Op grond van dit besluit zal de advocaat aan de raad voor rechtsbijstand melden of aan de rechtzoekende een bedrag ter vergoeding van de proceskosten is toegekend, en zo nodig een betalingsregeling met de wederpartij treffen ter voldoening van deze kosten. Indien de advocaat zich op de hardheidsclausule beroept dient hij de oninbaarheid van de vordering door middel van een bewijsstuk aan te tonen. Gelet op het feit dat een uitkomst van een procedure reeds moet worden overgelegd aan de raad, is het besluit voor de toegevoegd advocaat geen onevenredige stijging van de administratieve lasten. Ook op basis van overleg met de Nederlandse Orde van Advocaten en de raad voor rechtsbijstand wordt aangenomen dat het besluit niet tot een onevenredige stijging van die lasten leidt.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

A

In artikel 1, onderdeel b, van het Bvr is het begrip administratieve rechter vervangen door «bestuursrechter», in navolging van de terminologie in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zoals deze luidt sinds de inwerkingtreding van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht.

B

In onderdeel B is het derde lid van artikel 32 gewijzigd. Daarin is geregeld dat indien uit de opgave van de rechtsbijstandverlener aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een veroordeling in de kosten van verlening van rechtsbijstand ten behoeve van een partij aan wie een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand blijkt, het bedrag van deze kostenveroordeling tot ten hoogste het bedrag van de overeenkomstig het Bvr vastgestelde vergoeding op die vergoeding in mindering wordt gebracht. Voorts is er een nieuw lid toegevoegd dat voorziet in een hardheidsclausule op grond waarvan de raad voor rechtsbijstand kan besluiten niet over te gaan tot verrekening als bedoeld in het derde lid van artikel 32 Bvr. Te denken valt hierbij aan situaties dat de tegenpartij failliet is of dat deze met onbekende bestemming vertrokken is, waardoor inning van de proceskostenveroordeling niet langer mogelijk is. De raad voor rechtsbijstand kan in deze gevallen na ontvangst van een bewijsstuk waaruit blijkt dat hiervan sprake is, zoals een verklaring van de deurwaarder of een kopie van een vonnis, besluiten niet tot verrekening over te gaan.

Artikel II

In dit besluit is een verrekeningsbevoegdheid gecreëerd waarbij er van uit wordt gegaan dat de proceskostenveroordeling bij de rechtsbijstandverlener terecht komt. Met het oog op een soepele afwikkeling wordt nu in de toevoegaanvraag opgenomen dat de rechtzoekende door ondertekening van die aanvraag de rechtsbijstandverlener machtigt om namens hem de toegewezen vergoeding voor de kosten van verlening van rechtsbijstand te innen en ter verrekening door de raad voor rechtsbijstand beschikbaar te houden. De rechtsbijstandverlener kan daarnaast desgewenst nadere afspraken met de rechtzoekende maken indien hij aanvullende zekerheid wenst om over de vergoeding voor de kosten van verlening van rechtsbijstand te kunnen beschikken. Niet van rechtsbijstandverleners kan worden verwacht dat zij dergelijke afspraken voor de inwerkingtreding van dit besluit reeds hebben gemaakt. Derhalve is dit besluit niet van toepassing op toevoegingen afgegeven voor de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel III

Gekozen is voor inwerkingtreding bij koninklijk besluit.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven