Besluit van 16 april 2012 tot wijziging van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen in verband met een actualisering in de aanduiding van bepaalde diensten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 9 maart 2012, nr. 5726725/12/6;

Gelet op de artikelen 118, eerste lid, en 119a van het Wetboek van Strafvordering;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 maart 2012, W03.12.0079/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 2 april 2012, nr. 243701;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

Als bewaarders, bedoeld in artikel 118, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, worden aangewezen:

  • a. degene die als kasbeheerder ingevolge artikel 3, eerste lid, Besluit kasbeheer 2012 juncto artikel 1, derde lid, onder a, Regeling kasbeheer 2012 is aangewezen bij het openbaar ministerie, voor de bewaring van geld, voor zover het beslag niet dient om de waarheid aan de dag te brengen of op last van de officier van justitie wegens een bijzondere reden op andere wijze moet worden bewaard;

  • b. de door Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aangewezen dienst voor de bewaring van de navolgende voorwerpen:

    • 1. levende en dode dieren, daaronder begrepen delen en producten van dieren;

    • 2. voedingsmiddelen en dranken;

    • 3. levende en dode planten, daaronder begrepen delen en producten van planten, met uitzondering van de planten als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet;

    • 4. diergeneesmiddelen en gemedicineerde voeders als bedoeld in artikel 1 van de Diergeneesmiddelenwet, kunstmeststoffen, diervoeders als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Kaderwet diervoeders en gewasbeschermingsmiddelen of biociden als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

  • c. de op grond van artikel 47 van de Politiewet 1993 opgerichte voorziening tot samenwerking voor de bewaring van wapens en munitie in de zin van artikel 2 van de Wet wapens en munitie, alsmede de voorwerpen bedoeld in artikel 3 van die wet;

  • d. de Koninklijke Nederlandse Munt N.V. voor de bewaring van inbeslaggenomen munten, welke vermoed worden vals, vervalst of geschonden te zijn;

  • e. de Nederlandsche Bank N.V., voor de bewaring van inbeslaggenomen bankbiljetten welke vermoed worden vals of vervalst te zijn;

  • f. de Koninklijke marechaussee, voor de bewaring van reis- en verblijfsdocumenten waarvan vermoed wordt dat deze vals, vervalst, of op grond van valse gegevens verstrekt zijn, dan wel documenten die qua vorm en inhoud gelijkenis vertonen met een reis- of verblijfsdocument;

  • g. de Dienst Wegverkeer, voor de bewaring van rijbewijzen en kentekenbewijzen;

  • h. de Immigratie- en Naturalisatiedienst, voor de bewaring van brondocumenten aangaande identiteit, nationaliteit, huwelijkse staat en/of hoedanigheid van de houder, met uitzondering van reis- en verblijfsdocumenten, rijbewijzen, diploma’s en cijferlijsten;

  • i. Domeinen Roerende Zaken van het Ministerie van Financiën voor bewaring van alle overige inbeslaggenomen voorwerpen.

B

In artikel 2 wordt «wordt het voorwerp zorgvuldig beschreven» vervangen door «beschrijft de inbeslagnemende ambtenaar en buitengewone opsporingsambtenaar het voorwerp zorgvuldig», wordt «deugdelijk gewaarmerkt» vervangen door «waarmerkt deze het voorwerp deugdelijk» en wordt «der inbeslagneming» vervangen door: van de inbeslagneming.

C

In artikel 3 wordt «datum der afgifte» vervangen door: datum van de afgifte.

D

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

Inbeslaggenomen geld wordt zo spoedig mogelijk op de bankrekening van de bewaarder als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, gestort, tenzij de officier van justitie bepaalt dat de bewaarder, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, e of i, dit geld onder zich houdt.

E

In artikel 5 wordt «door Onze Minister van Financiën ingevolge artikel 8, tweede lid van de Muntwet 2002 aangewezen instantie» vervangen door «Koninklijke Nederlandse Munt N.V.» en wordt «afgifte der voorwerpen» vervangen door: afgifte van die voorwerpen.

F

Artikel 7, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Met betrekking tot voorwerpen, inbeslaggenomen ter zake van een overtreding van het bepaalde bij of krachtens de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren dan wel de Plantenziektenwet wordt, indien de daartoe te raadplegen ambtenaar van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van mening is dat de wering van besmettingsgevaar dat eist, door de bewaarder zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming de door deze ambtenaar aan te geven maatregelen genomen.

G

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In het eerste lid (nieuw) wordt «der voorwerpen» vervangen door: van de voorwerpen.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Als een geval als bedoeld in het eerste lid zich voordoet stelt de oorspronkelijke bewaarder het openbaar ministerie hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis. Daarnaast stuurt hij een afschrift van deze inkennisstelling aan de bewaarder van het voorwerp.

H

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder 1°, wordt na «Opiumwet», ingevoegd: en voorwerpen of stoffen die besmet zijn met deze middelen of deze middelen bevatten.

2. In het eerste lid, onder 2°, wordt «autowrakken, zijnde motorrijtuigen op meer dan twee wielen» vervangen door: voertuigwrakken.

3. In het eerste lid, onder 5°, wordt « en gedeelten van dode dieren» vervangen door: ,delen en producten van dode dieren.

4. In het eerste lid wordt onder vernummering van de onderdelen 9° en 10° tot 10° en 11° een nieuw onderdeel ingevoegd luidende:

  • Diervoeders als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Kaderwet diervoeders;

5. In het eerste lid, onder 10° (nieuw), wordt na «ontvlambare» ingevoegd: of ontplofbare.

6. In het derde lid, onder 1°, wordt «€ 450» vervangen door: € 600.

7. In het derde lid, onder 2°, wordt «€ 90» vervangen door: € 120.

8. In het vierde lid, onder 4°, wordt «€ 450» vervangen door «€ 600» en «€ 2 250;» door: € 3.000..

I

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt «geboren jongen» vervangen door: «geboren nakomelingen» en «verzorging der jongen» door: verzorging van de nakomelingen.

2. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 5. Tijdens het beslag voortgebrachte producten van dieren en planten worden aan de rechthebbende afgegeven tegen betaling van de noodzakelijke kosten gemaakt voor de oogst en bewaring van deze producten.

  • 6. Wanneer opdracht tot teruggave van gelden, dan wel de opbrengst van inbeslaggenomen voorwerpen, is gegeven, is de bewaarder de rechthebbende over deze gelden de wettelijke rente voor niet-handelstransacties als bedoeld in artikel 4:98 van de Algemene wet bestuursrecht verschuldigd. De termijn waarover wettelijke rente verschuldigd is begint te lopen vanaf de dag van inbeslagneming van de gelden, dan wel de dag waarop de inbeslaggenomen voorwerpen zijn vervreemd.

  • 7. De in het zesde lid bedoelde verplichting geldt niet voor inbeslaggenomen geld:

    • a. waarvan het beslag dient om de waarheid aan de dag te brengen;

    • b. dat uit incourante valuta bestaat; of

    • c. dat op last van de officier van justitie wegens een bijzondere reden niet giraal wordt bewaard.

J

Het eerste en tweede lid alsmede de aanduiding «3.» voor het derde lid van artikel 12 vervallen.

K

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «een der in artikel 7, tweede lid, genoemde wetten» vervangen door «een van de in artikel 7, tweede lid, genoemde wetten» en wordt «de Veterinaire Dienst dan wel de Plantenziektenkundige Dienst» vervangen door: het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

2. In het derde lid vervalt de laatste volzin.

L

In artikel 14, tweede lid, vervalt « of de opsporingsambtenaar aan wie de machtiging is verleend» en wordt «€ 2 250» vervangen door: € 35.000.

M

In artikel 15 wordt in het eerste lid «het districtshoofd van de Veterinaire Dienst» vervangen door: de daartoe te raadplegen ambtenaar van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

N

Artikel 16 komt te luiden:

Artikel 16

De bewaarder die een machtiging tot vervreemding om baat heeft uitgevoerd ten aanzien van voorwerpen die op grond van artikel 94 of 94a van het Wetboek van Strafvordering inbeslaggenomen zijn, draagt na de uitvoering van deze last de opbrengst over aan de bewaarder genoemd in artikel 1, onderdeel a.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 mei 2012.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 16 april 2012

Beatrix

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Uitgegeven de vierentwintigste april 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Deze wijziging van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen (hierna: BIV), strekt tot aanpassing van de voorschriften van deze algemene maatregel van bestuur ter verbetering van de bruikbaarheid in de praktijk. Het college van procureurs-generaal heeft in 2008 de Commissie beslag OM ingesteld (nu Project beslag OM). Op basis van een overdenking van de beslagprocedure heeft het college te kennen gegeven prijs te stellen op een aantal aanpassingen in dit besluit. Daarmee kan tegemoet worden gekomen aan de gewijzigde stand van zaken, waaronder een actualisering in de aanduiding van bepaalde diensten. Aan deze behoefte is met de hier voorgestelde wijziging voldaan.

In het BIV geeft de Minister van Veiligheid en Justitie op grond van artikel 119a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) voorschriften met betrekking tot de toepassing van artikel 117, eerste tot en met derde lid, 118, tweede lid, en 118a Sv, omtrent de wijze waarop de inbeslaggenomen voorwerpen worden aangeboden aan de bewaarder, de wijze waarop deze worden bewaard en het ter beschikking van het onderzoek houden van deze voorwerpen. Deze procedure is in het verleden ook uitvoerig beschreven in het Handboek beslag en ontneming; veelal aangeduid als het paarse handboek. Dit handboek zal gelet op de gewijzigde praktijk en werkwijze van het openbaar ministerie niet worden geactualiseerd en is om die reden door de Minister van Veiligheid en Justitie ingetrokken.

Adviezen

Het ministerie van Defensie, de Koninklijke Marechaussee en de Raad voor de rechtspraak (RvdR) hebben in hun reactie op het conceptbesluit aangegeven geen aanleiding te zien voor het maken van opmerkingen. Opmerkingen zijn ontvangen van de Raad van Korpschefs, de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA), de Dienst Wegverkeer, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) en het College van procureurs-generaal. Na bestudering van deze adviezen heb ik aanleiding gezien het wijzigingsbesluit op een aantal punten te verbeteren en aan te vullen. Op door de adviesorganen gemaakte opmerkingen die betrekking hebben op bepalingen die in dit wijzigingsvoorstel zijn opgenomen, wordt in de artikelgewijze toelichting bij dit besluit waar nodig nader ingegaan. Naast de reeds genoemde instanties, is het conceptbesluit ook ter advisering toegestuurd aan: Domeinen Roerende Zaken van het ministerie van Financiën, de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Koninklijke Nederlandse Munt N.V., de Nederlandsche Bank N.V. en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA).

Financiële toelichting

De voorgestelde aanpassingen in dit besluit hebben geen invloed op de uitvoeringskosten. Hetzelfde geldt voor de administratieve lasten. Het voorstel heeft evenmin gevolgen voor de werklast van de bij de strafrechtspleging betrokken organen.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A (Artikel 1)

Artikel 1 van het BIV is opnieuw vastgesteld. Enerzijds omdat de actualisering van de aanduiding van bewaarders veel wijzigingen met zich meebracht en anderzijds omdat van de gelegenheid gebruik is gemaakt de tekst van het artikel taalkundig te moderniseren.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het BIV (oud) was de griffier van het gerecht in eerste aanleg waarvoor de zaak werd vervolgd of vermoedelijk zou worden vervolgd, aangewezen als bewaarder van zes categorieën inbeslaggenomen voorwerpen. De keuze voor gerechtelijke bewaring werd destijds ingegeven door de gedachte dat het behoud, de bestemming of de beveiliging van bepaalde voorwerpen het redelijkerwijs noodzakelijk maakt deze voorwerpen in het gerechtsgebouw te bewaren. Het BIV voorzag niettemin ook in een mogelijkheid om de hier bedoelde voorwerpen door Domeinen Roerende Zaken te laten bewaren. Domeinen Roerende Zaken (ook: DRZ) is een agentschap van het ministerie van Financiën dat is aangewezen als bewaarder van die categorieën beslag waarvoor in het BIV geen andere bewaarders zijn benoemd. In de praktijk bleek dit agentschap goed geoutilleerd voor het beheer van uiteenlopende zaken, waardoor bewaring in het gerechtsgebouw onder verantwoordelijkheid van de griffier een uitzondering werd. Er bestaat nu geen behoefte meer aan een structurele voorziening om voorwerpen in gerechtsgebouwen te bewaren.

In artikel 1 aanhef, onderdeel a, b en c, BIV (oud) werd een onderscheid gemaakt tussen beslag dienende om de waarheid aan de dag te brengen en ander beslag. De tweede categorie werd sinds de invoering van de ontnemingswetgeving in 1993 weer onderverdeeld in traditioneel beslag en conservatoir beslag op grond van artikel 94a Sv. Waardepapieren en geld, voor zover dienende om de waarheid aan de dag te brengen, werden bewaard door de griffier van het gerecht in eerste aanleg waarvoor de zaak werd vervolgd of vermoedelijk zou worden vervolgd (art. 1, aanhef en onder a, onderdeel 3°, BIV (oud)). Waardepapieren en geld, die in beslag waren genomen maar niet dienden om de waarheid aan de dag te brengen, werden bewaard door degene die als kasbeheerder was aangewezen in het arrondissement waarvan het gerecht in eerste aanleg waarvoor de zaak werd vervolgd of vermoedelijk zou worden vervolgd deel uitmaakte (art. 1, aanhef en onder b BIV (oud)). Ging het echter om conservatoir beslag als bedoeld in artikel 94a Sv, dan was de kasbeheerder van het arrondissement Leeuwarden aangewezen als bewaarder (art. 1, aanhef en onder c BIV (oud)).

Het systeem zoals dit in het BIV is neergelegd voor de bewaring van waardepapieren en geld, is complexer dan noodzakelijk. Daarom wordt een eenvoudiger systeem voorgesteld. In dit nieuwe systeem worden waardepapieren altijd opgeslagen door Domeinen Roerende Zaken (art. 1, aanhef en onder I, BIV). Geld wordt in beginsel bewaard door de kasbeheerder bij het openbaar ministerie – in de praktijk is dit de kasbeheerder bij het Landelijk Inbeslaggenomen Gelden Openbaar Ministerie (afgekort: LIGOM) – tenzij het dient om de waarheid aan de dag te brengen of het op een andere grond onwenselijk moet worden geacht het geld door de kasbeheerder bij het openbaar ministerie te laten bewaren (art 1, aanhef en onder a, BIV). Te denken valt bijvoorbeeld aan muntenverzamelingen en incourante buitenlandse valuta. In dit laatste geval wordt het geld door DRZ bewaard.

In artikel 1, aanhef en onder b, BIV wordt – anders dan in het bestaande artikel 1, aanhef en onder d, BIV – niet langer het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit genoemd, nu dit ministerie is opgeheven en zijn taken zijn overgenomen door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (St.crt 2010, 16584). De door dit ministerie aangewezen dienst is de Dienst Regelingen (hierna: DR). Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de opsomming van voorwerpen waarvoor de DR als bewaarder is aangewezen te actualiseren. De DR is bijvoorbeeld aangewezen als bewaarder van producten van dieren en planten en de term «veevoeders» is vervangen door de «diervoeders als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Kaderwet diervoeders». Met de zinsnede «delen en producten van dieren» in artikel 1, aanhef en onderdeel b, onder 1°, wordt tot uitdrukking gebracht dat de DR bewaarder is van alle delen en producten van dieren. Het kan gaan om delen en producten van dieren die reeds dood zijn, maar het kan ook gaan om delen en producten van levende dieren.

In artikel 1, aanhef en onder c, BIV wordt voor de bewaring van wapens en munitie in de zin van artikel 2 van de Wet wapens en munitie, alsmede de voorwerpen bedoeld in artikel 3 van die wet, een op grond van artikel 47 van de Politiewet 1993 opgerichte voorziening tot samenwerking tussen politieregio’s aangewezen. Het hier bedoelde samenwerkingsverband van politieregio’s is de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland (VtsPN), waarbinnen de Unit Logistiek & Distributie in de praktijk de bewaring verzorgt. De VtsPN heeft deze taak overgenomen van de Dienst Logistiek van het Korps landelijke politiediensten dat eerder met deze taak was belast (vgl. artikel 1, aanhef en onder e, BIV (oud) jo. artikel 38, eerste lid onderdeel d Politiewet 1993 (oud)).

In artikel 1, aanhef en onder d, BIV (voorheen: artikel 1, aanhef en onder f) heeft eveneens een redactionele wijziging plaatsgevonden. Door de directe verwijzing naar de Koninklijke Nederlandse Munt N.V. wordt duidelijk dat de bepaling beoogt om de Koninklijke Nederlandse Munt ook voor niet-euromunten die vermoed worden vals, vervalst of geschonden te zijn, als bewaarder aan te wijzen.

In artikel I, aanhef en onder f, g en h, van het BIV zijn drie nieuwe bewaarders, bedoeld in artikel 118, eerste lid, Sv, aangewezen. Het betreft hier: de Koninklijke Marechaussee, de Dienst Wegverkeer en de Immigratie- en Naturalisatiedienst. De Koninklijke Marechaussee is als bewaarder aangewezen voor inbeslaggenomen reis- en verblijfsdocumenten waarvan vermoed wordt dat deze vals, vervalst, op grond van valse gegevens verstrekt zijn, dan wel documenten die qua vorm en inhoud gelijkenis vertonen met een reis- of verblijfsdocument. Deze taak wordt uitgeoefend door het Expertise Centrum Identiteitsfraude en Documenten (ECID: een samenwerkingsverband tussen de Koninklijke Marechaussee en het Korps Landelijke Politiediensten). De Dienst Wegverkeer is als bewaarder aangewezen voor rij- en kentekenbewijzen. De Immigratie- en Naturalisatiedienst is aangewezen als bewaarder van brondocumenten aangaande identiteit, nationaliteit, huwelijkse staat en/of hoedanigheid van de houder, met uitzondering van reis- en verblijfsdocumenten, rijbewijzen, diploma’s en cijferlijsten. Binnen de Immigratie- en Naturalisatiedienst is het bureau Documenten belast met het bewaren van genoemde brondocumenten. Deze organisaties zijn als bewaarder aangewezen vanwege hun bijzondere deskundigheid met betrekking tot de voorwerpen die zij moeten bewaren.

De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) heeft in overweging gegeven de mogelijkheid te behouden om bewijsmateriaal in gerechtsgebouwen te bewaren of anderszins in de mogelijkheid te blijven voorzien dat stukken van overtuiging bij de voorbereiding van een strafzaak bekeken kunnen worden of ter zitting getoond kunnen worden. Vooropgesteld moet worden dat de mogelijkheid van rechters om stukken van overtuiging bij de voorbereiding van een strafzaak en ter terechtzitting te kunnen bekijken, van essentieel belang is. Zij draagt bij tot de kwaliteit van rechtspraak in Nederland en dient derhalve ten allen tijde gegarandeerd te worden. Zoals hiervoor reeds is beschreven, is de mogelijkheid tot bewaring van voorwerpen in gerechtsgebouwen vroeger in het BIV opgenomen, omdat bewaring in gerechtsgebouwen destijds redelijkerwijs noodzakelijk was voor het behoud, de bestemming of de beveiliging van bepaalde voorwerpen. Te denken valt aan sieraden, gedrukte stukken et cetera. Dit argument is evenwel niet meer van toepassing en het is dan ook niet meer nodig de griffie van de gerechten als bewaarder in de zin van het BIV aan te wijzen; een opvatting die overigens mede wordt onderschreven door de Raad voor de Rechtspraak. Slechts in een enkel arrondissement fungeert de griffier nog als tijdelijk bewaarder van voorwerpen die ter zitting als stuk van overtuiging moeten dienen. Domeinen Roerende Zaken zorgt in het overgrote deel van het land al voor de aanvoer van deze voorwerpen en zal dit landelijk verzorgen. Daarnaast zij nog gewezen op artikel 6 van het BIV, waarin bewaarders wordt opgedragen zodanig zorg te dragen voor het voorwerp, dat het steeds met het minst mogelijk oponthoud voor onderzoek op last van het openbaar ministerie of de rechter beschikbaar kan worden gesteld. Voor het treffen van een structurele voorziening om in een gerechtsgebouw voorwerpen opgeslagen te houden, bestaat naar mijn oordeel dan ook geen noodzaak.

De Raad van Korpschefs heeft in haar advies gepleit voor de toevoeging van een tweede lid aan artikel 1, waarin DRZ als hoofdverantwoordelijke bewaarder aangewezen zou worden. Volgens de Raad zou dit er toe moeten leiden dat DRZ de regie zou kunnen voeren op de inbeslagname van roerende zaken, verantwoordelijk zou worden voor de opslag van voorwerpen door andere bewaarders en het enige aanspreekpunt voor ketenpartners zou zijn. De aanvulling zou de eenduidigheid en coördinatie rond inbeslaggenomen voorwerpen bevorderen. Eenduidigheid maakt een systeem vaak overzichtelijker en verminderd het risico op fouten, maar in dit geval kleven er enkele bezwaren aan het voorstel die mij er toe hebben gebracht het niet over te nemen. Daarbij is op de eerste plaats van belang dat uit de structuur van de wettelijke regeling inzake inbeslagneming (art. 94 Sv e.v.) volgt dat de regie op de inbeslagname uiteindelijk bij de (hulp)officier van justitie dient te liggen. Dit blijkt onder meer uit het feit dat een opsporingsambtenaar na inbeslagname van een roerende zaak zo spoedig mogelijk een kennisgeving van inbeslagneming in handen van de hulpofficier van justitie dient te stellen opdat deze kan beoordelen of het beslag moet worden gehandhaafd (vgl. art. 94, derde lid, jo. 116 Sv). Het tekstvoorstel van de Raad maakt DRZ verantwoordelijk voor »de opslag van zaken bij de onder 1 genoemde bewaarders». DRZ is echter een bewaarder en heeft geen toezichthoudende bevoegdheden op andere bewaarders. Omdat DRZ geen middelen heeft om invloed uit te oefenen op de wijze waarop andere bewaarders voorwerpen bewaren, noch op de wijze waarop zij met hun bevoegdheden als bewaarder omgaan, ligt het niet voor de hand deze bewaarder daar wél verantwoordelijkheid voor te laten dragen. Iedere bewaarder is zelf verantwoordelijk voor de voorwerpen die hij onder zijn hoede heeft. Eén en ander neemt niet weg dat DRZ wel een belangrijke rol kan spelen in het logistieke proces inzake inbeslaggenomen voorwerpen. Op de derde en laatste plaats zou het aanwijzen van DRZ als enig aanspreekpunt voor ketenpartners vermoedelijk niet alleen leiden tot een verhoging van de administratieve lasten maar ook tot tragere besluitvorming. Op grond van artikel 117, vierde lid, Sv is het de bewaarder die het openbaar ministerie kan verzoeken een machtiging tot vervreemding, vernietiging of prijsgeving van een inbeslaggenomen voorwerp te geven. Een dergelijke machtiging wordt in voorkomende gevallen gericht tot de bewaarder (art. 117, derde lid, Sv). Op grond van artikel 119, eerste lid, Sv is een last tot teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp dat in bewaring is gegeven eveneens gericht tot de bewaarder. Alle aanvragen en besluiten die nu nog rechtstreeks tussen de andere bewaarders en het openbaar ministerie lopen, zouden via DRZ moeten worden verstuurd. Door DRZ als enig aanspreekpunt aan te wijzen wordt de procedure weliswaar eenduidiger, maar een dergelijke maatregel zou afbreuk doen aan de effectiviteit en een stijging van de administratieve lasten tot gevolg hebben.

Onderdelen B en C (Artikelen 2 en 3)

De opgenomen wijzigingen zijn redactioneel van aard.

Onderdeel D (Artikel 4)

Het BIV gaat ervan uit dat geld wordt bewaard door de kasbeheerder bij het openbaar ministerie, tenzij het geld dient om de waarheid aan de dag te brengen of het onwenselijk moet worden geacht geld te laten bewaren door de genoemde kasbeheerder. In artikel 4 van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen werd verwezen naar de kasbeheerder(s). De verwijzing is in overeenstemming gebracht met de huidige formulering van artikel 1.

Onderdeel E (Artikel 5)

In artikel 5 wordt dezelfde instantie bedoeld als in artikel 1, aanhef en onder d, van deze algemene maatregel van bestuur. De tekst van deze bepaling is dan ook met eerstgenoemde bepaling in overeenstemming gebracht.

Onderdeel F (Artikel 7)

Met ingang van 1 januari 2006 zijn de Vogelziektenwet, de Runderhorzelwet, de Wet tot wering van besmettelijke ziekten bij knaagdieren en de Nertsen-Ziektenwet ingetrokken (Stb. 2005, 643). De Veewet is per 1 februari 2006 vervallen (Stb. 2006, 34). Al deze wetten zijn, net als de Bijenwet 1947, vervangen door de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. De Veterinaire Dienst en de Plantenziektekundige Dienst waarnaar in artikel 7, tweede lid, verwezen werd, zijn inmiddels opgegaan in de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit. Het ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij is opgegaan in het ministerie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Aangezien het hier voorwerpen betreft die gelet op artikel 118, derde lid, Sv maximaal twee jaar worden bewaard, is er gelet op het moment waarop de intrekking van deze wetten heeft plaatsgevonden, geen reden om in overgangsrecht te voorzien.

Onderdeel G (Artikel 9)

Als een bewaarder om bijzondere redenen een voorwerp niet kan opslaan in een onder zijn beheer staande bewaarplaats, dan mag een dergelijk voorwerp door hem op een andere geschikte plaats in bewaring worden gegeven (art. 8 BIV). Als deze andere geschikte plaats zich bevindt bij een andere in het BIV aangewezen bewaarder, dan wordt deze bewaarder – voor zolang het beslag geschiedt in een ruimte die hij in beheer heeft – aangemerkt als bewaarder (artikel 9, eerste lid, BIV). Het nieuwe tweede lid van artikel 9 strekt ertoe te waarborgen dat het openbaar ministerie ook in een situatie waarbij een bewaarder een inbeslaggenomen voorwerp overdraagt aan een andere bewaarder, kan weten welke bewaarder verantwoordelijk is voor het in bewaring gegeven inbeslaggenomen voorwerp. Daartoe stelt de bewaarder die het voorwerp oorspronkelijk onder zich, had het openbaar ministerie zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis wanneer het desbetreffende voorwerp aan een andere bewaarder ter bewaring is overgedragen. Van deze inkennisstelling ontvangt de bewaarder die geacht wordt het voorwerp ter bewaring onder zich te hebben een afschrift van de oorspronkelijke bewaarder.

Onderdeel H (Artikel 10)

In artikel 10 zijn in het eerste lid zes kleinere aanpassingen aangebracht in de lijst met voorwerpen, bedoeld in artikel 117, tweede lid, onder a, Sv. Het betreft de lijst met voorwerpen die niet geschikt zijn voor opslag. Daaraan is op de eerste plaats toegevoegd ontplofbare stoffen, voor zover die al niet onder 4° vielen. Naar aanleiding van het advies van de Raad van Korpschefs is ervoor gekozen het begrip autowrakken in het eerste lid onder 2° te wijzigen in het begrip voertuigwrakken. De omschrijving dat het hier slechts om «motorrijtuigen op meer dan twee wielen» gaat is daarmee komen te vervallen. Deze wijziging leidt ertoe dat voortaan ook uitgebrande motoren, brommers, sloopfietsen, caravanwrakken, boten enzovoorts onder de werking van artikel 117, tweede lid, onder a, Sv vallen voor zover zij een afvalstof zijn in de zin van artikel 1.1 van de Wet milieubeheer. Op advies van de NVWA zijn ook «producten van dode dieren» (vgl. artikel 1, eerste lid, onder 5°) en diervoeders (vgl. artikel 1, eerste lid, onder 9°) aan de lijst toegevoegd. Tot slot zijn ook voorwerpen of stoffen die met middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet zijn besmet of deze middelen bevatten op de lijst gezet. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan met drugs geïmpregneerde kleding, vloeistoffen waarin verdovende middelen zijn opgelost en partijen goederen die besmet zijn geraakt doordat het voorwerp waarin de drugs zat verborgen is gaan lekken. Daarnaast zijn de grensbedragen die in het derde en vierde lid van artikel 10 worden gebruikt, van een inflatiecorrectie voorzien en is het woord «gulden», dat abusievelijk in deze bepaling was blijven staan, verwijderd.

Onderdeel I (Artikel 11)

In het vierde lid van artikel 11 van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen is het woord «jongen» telkens vervangen door «nakomelingen». Het woord drukt beter uit dat het om bloedverwanten in neerdalende lijn gaat. De bepaling schrijft voor dat tijdens het beslag geboren nakomelingen van inbeslaggenomen dieren aan de rechthebbende dienen te worden afgegeven. De rechthebbende is daarbij wel verplicht de noodzakelijke kosten, gemaakt voor de geboorte en voor de verzorging van de nakomelingen te betalen. De NVWA heeft in haar advies in overweging gegeven om naar analogie van deze bepaling, een soortgelijke mogelijkheid voor de producten van inbeslaggenomen dieren en planten in het leven te roepen. Dit voorstel heeft zijn weerslag gekregen in het nieuwe vijfde lid. Artikel 11, vijfde lid, schrijft voor dat tijdens het beslag voortgebrachte producten van dieren en planten aan de rechthebbende worden afgegeven tegen betaling van de noodzakelijke kosten. Anders dan in het vierde lid, wordt in het vijfde lid niet nader omschreven waaruit de noodzakelijke kosten bestaan, omdat de noodzakelijke kosten bij een product van een plant – zoals de kosten voor de oogst en bewaring – niet dezelfde zijn als bij een product van een dier.

Op basis van de Circulaire Vergoeding van rente / profijt over (conservatoir) inbeslaggenomen gelden, borgtochten en zekerheidstellingen – hierna: de circulaire rente en profijt – vergoedt het openbaar ministerie per 1 januari 1998 rente en profijt bij teruggave van (conservatoir) inbeslaggenomen gelden. Dit beleid is bestendigd nadat de geldigheidsduur van de Circulaire rente en profijt (in 2002) was verstreken. Ook bij de teruggave van de opbrengst van met een machtiging ex artikel 117 Sv verkochte «klassiek» inbeslaggenomen voorworpen, dient de rechthebbende naar het oordeel van het openbaar ministerie en het daarop gebaseerde beleid de rente vergoed te krijgen. Dit uitgangspunt is nu vastgelegd in artikel 11, zesde lid, Besluit inbeslaggenomen voorwerpen. Aangesloten is bij de wettelijke rente voor niet-handelstransacties als bedoeld in artikel 4:98 van de Algemene wet bestuursrecht.

Een beperkte uitzondering op het voornoemde uitgangspunt dient gemaakt te worden voor gelden die omwille van strafvorderlijke belangen of wegens praktische onmogelijkheden niet giraal gemaakt kunnen worden. Artikel 11, zevende lid, bevat ter zake een limitatieve opsomming. De eerstgenoemde omstandigheid waarin de bewaarder bij teruggave van (conservatoir) inbeslaggenomen gelden geen rente en profijt hoeft te vergoeden, is het geval waarin het geld in beslag genomen is om de waarheid aan de dag te brengen. Een voorbeeld is het bankbiljet dat voor sporenonderzoek inbeslaggenomen is en als bewijsmiddel wordt bewaard. Ook wanneer incourante valuta in beslag zijn genomen, ten gevolge waarvan de bewaarder het geld niet kan laten omwisselen in euro’s, hoeft bij teruggave van de incourante valuta geen rente en profijt vergoed te worden. Tot slot kan vergoeding van rente en profijt achterwege blijven wanneer geld op last van de officier van justitie wegens een bijzondere reden niet giraal wordt bewaard. Daarbij kan gedacht worden aan muntenverzamelingen of andere situaties waarin het geld moet worden aangemerkt als een voorwerp of partij voorwerpen.

Onderdeel J (Artikel 12)

Omdat de bewaartaak van de griffier vervalt, kan ook de regeling voor de overdracht van de griffier aan de Domeinen Roerende Zaken van het Ministerie van Financiën vervallen.

Onderdeel K (Artikel 13)

De Veterinaire Dienst en de Plantenziektekundige Dienst waarnaar in artikel 13, tweede lid, verwezen werd, zijn inmiddels opgegaan in de NVWA. De laatste volzin van artikel 13, derde lid, van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen is vervallen, omdat de griffier van een gerecht niet langer als bewaarder in de zin van dit besluit wordt aangemerkt.

Hoewel een verdere wijziging van deze bepaling ter consultatie werd voorgelegd, is besloten daarvan voorlopig af te zien tegen de achtergrond van de voorstellen van de Expertcommissie Opiumwetlijsten in haar rapport «Drugs in lijsten». Bij de uitwerking van het voorstel van die commissie om onderscheid te maken tussen zogeheten lichte en zware cannabis zal ook de materie van de inbeslagneming en vernietiging van hennep(producten) nader worden bezien.

Onderdeel L (Artikel 14)

Voordat de bewaarder uitvoering mag geven aan een van de officier van justitie verkregen machtiging tot het vernietigen, prijsgeven of bestemmen tot een ander doel dan het onderzoek van een voorwerp, moet de bewaarder de prijs schatten die het betrokken voorwerp bij verkoop redelijkerwijs zou moeten opbrengen. Deze schatting is van belang voor het geval naderhand door de officier of bij vonnis een last tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen wordt gegeven. Op dat moment kan immers het vernietigde, prijsgegeven of bestemde voorwerp niet meer aan de beslagene worden teruggegeven, maar wordt hem de prijs uitbetaald die het voorwerp bij verkoop heeft opgebracht of redelijkerwijze zou hebben opgebracht (vgl. art. 119 Sv).

De schatting van de waarde van het voorwerp wordt uitgevoerd door of namens de bewaarder of de opsporingsambtenaar aan wie de machtiging is verleend. Bij voorwerpen van grote waarde en voorwerpen waarvan de specifieke aard daartoe aanleiding geeft, mag de bewaarder niet slechts afgaan op zijn eigen schatting. Naast de schatting van een (deskundige) taxateur binnen de eigen dienst, moet in dergelijke gevallen gebruik gemaakt worden van minstens één persoon van buiten de eigen dienst, die geacht kan worden goed op de hoogte te zijn van de marktprijzen van dergelijke voorwerpen. Door gebruik te maken van een tweede taxateur, vindt een nadere – objectievere – waardebepaling plaats.

In de praktijk zijn de taxateurs van bewaarders veelal zeer goed in staat om de marktwaarde van een voorwerp te schatten en daarbij doen zich vrijwel geen problemen voor. Vanwege de opgedane ervaring en de kosten die aan de taxatie verbonden zijn wanneer een tweede (externe) taxateur gevraagd moet worden de marktwaarde van een voorwerp te beoordelen, is de drempelwaarde waarboven een tweede onafhankelijke taxatie verplicht is verhoogd tot € 35.000,–.

Onderdeel M (Artikel 15)

In artikel 15, eerste lid, van het BIV werd gesproken van «het districtshoofd van de Veterinaire Dienst». Deze dienst is inmiddels opgegaan in de NVWA. Het BIV is hieraan aangepast. De Raad van Korpschefs heeft aandacht gevraagd voor de in het BIV gehandhaafde verplichting monsters te nemen van hennep, maar heeft daarbij kennelijk niet het rapport «Drugs in lijsten» van de Expertcommissie Opiumwetlijsten betrokken. Bij de uitwerking van het voorstel van die commissie om onderscheid te maken tussen zogeheten lichte en zware cannabis zal ook de materie van de bemonstering van inbeslaggenomen hennep(producten) nader worden bezien.

Onderdeel N (Artikel 16)

In artikel 1 van het BIV is degene die als kasbeheerder is aangewezen bij het openbaar ministerie, de bewaarder van geld, voor zover het niet dient om de waarheid aan de dag te brengen. Er wordt niet langer een onderscheid gemaakt tussen strafrechtelijk conservatoir beslag en traditioneel strafrechtelijk beslag met betrekking tot de aangewezen bewaarder. Voor alle bewaarders – ook voor bewaarders die een voorwerp onder zich hebben op basis van artikel 118, tweede lid, Sv – geldt dat zij na de uitvoering van een last tot vervreemding om baat van een inbeslaggenomen voorwerp, de opbrengst aan de kasbeheerder bij het openbaar ministerie moeten overdragen. Met deze wijziging wordt het advies van de Raad van Korpschefs overgenomen om het overzicht van gelden en de eenduidigheid in geldstromen verder te bevorderen.

Artikel II

Sinds 1 januari 2010 geldt voor alle Nederlandse wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen het uitgangspunt van vaste verandermomenten. De doelstelling van dit beginsel is dat rechtssubjecten in een vroeg stadium inzicht wordt gegeven in wet- en regelgeving die op hen van toepassing zal worden en hen een redelijke termijn wordt gegeven om zich daarop voor te bereiden. Voor algemene maatregelen van bestuur houdt dit concreet in dat zij in beginsel op 1 januari of 1 juli in werking treden met een minimale invoeringstermijn van twee maanden. Op dit uitgangspunt bestaan evenwel ook uitzonderingsmogelijkheden. Er kan onder meer van de vaste verandermomenten worden afgeweken als dit gelet op de effectieve rechtshandhaving wenselijk is of vertraging van de invoering tot buitensporige private of publieke nadelen zou leiden (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309). Aangezien met dit wijzigingsbesluit tegemoet wordt gekomen aan de gewijzigde stand van zaken, waaronder een actualisering in de aanduiding van bepaalde diensten, en wensen vanuit de bewaringspraktijk worden gerealiseerd, is het wenselijk dit besluit eerder in werking te laten treden.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven