Besluit van 4 april 2012, houdende wijziging van het Besluit geluidhinder en enkele andere besluiten in verband met de invoering van de geluidproductieplafonds (Invoeringsbesluit geluidproductieplafonds)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 12 juli 2011, nr. IenM/BSK-2011/101161, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 1, 1b, 105, 106 en 174 van de Wet geluidhinder en artikel 11A.2 van de Wet milieubeheer;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 27 februari 2012, nr. W14.11.0310/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 30 maart 2012, nr. IenM/BSK-2012/13194, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit geluidhinder wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b vervalt.

2. De onderdelen c tot en met f worden geletterd b tot en met e.

3. Onderdeel d (nieuw), subonderdeel 3°, komt te luiden:

  • 3°. onderzoeks-, behandelings-, recreatie-, en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven;.

4. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. wijziging van een spoorweg:

wijziging met betrekking tot een aanwezige spoorweg, die verandering brengt in de omstandigheden welke ingevolge de regels die gelden bij de vaststelling van de geluidsbelasting vanwege die spoorweg in acht genomen moeten worden en waarvan uit akoestisch onderzoek blijkt dat de berekende geluidsbelasting vanwege de spoorweg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen hoger zal zijn dan 63 dB of, indien die berekende geluidsbelasting vanwege de spoorweg in het toekomstig maatgevende jaar 63 dB of lager zal zijn maar hoger dan een in dit besluit aangegeven geluidsbelasting, uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de spoorweg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting voorafgaand aan de wijziging zal toenemen met ten minste 3 dB.

5. Voor de tekst van het artikel wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

6. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel f, wordt onder wijziging van een spoorweg in dit besluit en de daarop berustende bepalingen niet verstaan de afzonderlijke omstandigheid die bestaat uit:

    • a. een wijziging van de intensiteit, de verkeerssnelheid of een combinatie van beiden in het toekomstig maatgevende jaar van door Onze Minister te bepalen categorieën spoorvoertuigen op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten als gevolg waarvan de geluidemissie van de betreffende spoorgedeelten of de combinatie daarvan onafgerond niet meer dan 1,0 dB toeneemt ten opzichte van de gemiddelde geluidemissie, bepaald volgens bij ministeriële regeling te stellen regels, van de drie jaren voorafgaand aan de wijziging;

    • b. een horizontale verplaatsing van de spoorstaven over een afstand kleiner dan twee meter;

    • c. een verticale verplaatsing van de spoorstaven over een afstand kleiner dan één meter, dan wel

    • d. het ter vervanging aanbrengen van een baanconstructie, die, bepaald met inachtneming van artikel 4.8, niet meer geluid emitteert dan de te vervangen constructie.

B

Artikel 1.2 komt te luiden:

Artikel 1.2

  • 1. Als ander geluidsgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 1 van de wet worden aangewezen:

    • a. een onderwijsgebouw;

    • b. een ziekenhuis;

    • c. een verpleeghuis;

    • d. een verzorgingstehuis;

    • e. een psychiatrische inrichting;

    • f. een kinderdagverblijf.

  • 2. De aanwijzing als ander geluidsgevoelig gebouw in het eerste lid, onderdelen a tot en met f, geldt niet voor de delen van een gebouw die een andere bestemming hebben dan genoemd in artikel 1.1, onderdeel d.

  • 3. Als geluidsgevoelig terrein als bedoeld in artikel 1 van de wet worden aangewezen:

    • a. een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Huisvestingswet, en

    • b. een ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen.

  • 4. In afwijking van het derde lid wordt, indien het bij koninklijke boodschap van 7 december 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds) tot wet wordt verheven en in werking treedt, een ligplaats in het water, die op de datum van inwerkingtreding van dat wetsvoorstel in een gemeentelijke verordening is aangewezen om door een woonschip te worden ingenomen, voor de eerste toepassing na die datum van de artikelen 59, 76, 76a en 77 van de wet en van artikel 4.1 niet aangemerkt als geluidsgevoelig terrein.

  • 5. In afwijking van het eerste lid, onderdeel f, wordt een kinderdagverblijf voor de toepassing van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer gedurende drie jaar na inwerkingtreding van dat lid niet aangemerkt als ander geluidsgevoelig gebouw.

  • 6. In afwijking van het derde lid, onderdeel b, wordt een ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen, voor de toepassing van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer gedurende drie jaar na inwerkingtreding van dat lid niet aangemerkt als geluidsgevoelig terrein.

  • 7. In afwijking van het eerste lid, onderdeel f, en het derde lid, onderdeel b, worden een kinderdagverblijf en een ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van die onderdelen als zodanig zijn bestemd en zijn gelegen binnen de bestaande zone van een industrieterrein, voor de toepassing van artikel 2.14, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedurende drie jaar na inwerkingtreding van die onderdelen niet aangemerkt als ander geluidsgevoelig gebouw respectievelijk als geluidsgevoelig terrein.

C

Artikel 1.3 komt te luiden:

Artikel 1.3

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen worden de volgende gebouwen niet aangemerkt als woning als bedoeld in artikel 1 van de wet:

  • a. een penitentiaire inrichting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Penitentiaire inrichtingenwet;

  • b. een justitiële jeugdinrichting als bedoeld in artikel 3a van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;

  • c. een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden als bedoeld in artikel 37d, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

D

Artikel 1.4, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Een spoorweg die is aangegeven op de kaart, bedoeld in artikel 106 van de wet, heeft een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de spoorweg tot de breedte aan weerszijden van de spoorweg, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, als aangegeven op die kaart.

E

Na artikel 1.4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.4a

  • 1. Een spoorweg die is aangegeven op de geluidplafondkaart, heeft een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de spoorweg tot de breedte naast de spoorweg, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, als aangegeven in onderstaande tabel, afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond op het betrokken referentiepunt.

    Hoogte geluidproductieplafond

    Breedte zone (in meters)

    Kleiner dan 56 dB

    100

    Gelijk aan of groter dan 56 dB en kleiner dan 61 dB

    200

    Gelijk aan of groter dan 61 dB en kleiner dan 66 dB

    300

    Gelijk aan of groter dan 66 dB en kleiner dan 71 dB

    600

    Gelijk aan of groter dan 71 dB en kleiner dan 74 dB

    900

    Gelijk aan of groter dan 74 dB

    1200

  • 2. Indien zich langs een spoorweg als bedoeld in het eerste lid een zone bevindt met verschillende breedten, geldt voor de aansluiting van de verschillende zonedelen dat het breedste zonedeel over een afstand gelijk aan een derde van de breedte van dat zonedeel, gemeten vanaf het laatste referentiepunt, behorende bij het breedste zonedeel, nog langs de spoorweg doorloopt en met een loodlijn aansluit op de smallere zone.

  • 3. Aan de uiteinden van een spoorweg als bedoeld in het eerste lid loopt de zone door over een afstand gelijk aan de breedte van de zone ter hoogte van het einde van de spoorweg. De zone loopt door langs een lijn die is gelegen in het verlengde van de spooras. Zij behoudt de breedte die zij had ter hoogte van het einde van de spoorweg.

  • 4. Indien bij een deel van een spoorweg als bedoeld in het eerste lid een afschermende voorziening staat, die is opgenomen in het register, bedoeld in artikel 11.25 van de Wet milieubeheer, is de breedte van de zone langs het deel en aan de kant van de spoorweg waar de voorziening staat, in afwijking van het eerste lid gelijk aan de breedte van het breedste zonedeel direct naast de uiteinden van de afschermende voorziening.

  • 5. De ruimte onder en boven de spoorweg behoort tot de zone, bedoeld in het eerste lid.

F

In hoofdstuk 1 wordt na artikel 1.5 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.6

  • 1. Bij de bepaling van de geluidsbelasting vanwege een industrieterrein, vanwege een weg of vanwege een spoorweg, van de gevel van onderwijsgebouwen en kinderdagverblijven wordt de waarde van de geluidsbelasting over de periode 19.00–23.00 uur (avond) of de periode 23.00–07.00 uur (nacht) buiten beschouwing gelaten, voor zover deze gebouwen in de betrokken periode niet overeenkomstig hun bestemming worden gebruikt.

  • 2. De geluidsbelasting Lnight vanwege een industrieterrein, vanwege een weg of vanwege een spoorweg is niet van toepassing ten aanzien van de gevel van onderwijsgebouwen en kinderdagverblijven, voor zover deze gebouwen in de betrokken periode niet overeenkomstig hun bestemming worden gebruikt.

G

Artikel 2.2, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. 55 dB(A) voor verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven;.

H

Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef vervalt de zinsnede «en andere geluidsgevoelige terreinen dan woonwagenstandplaatsen».

2. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. 60 dB(A) voor verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven.

3. Onderdeel c vervalt.

I

In de aanhef van artikel 2.5 wordt «artikel 111» telkens vervangen door «artikel 111b» en vervalt de zinsnede «en andere geluidsgevoelige terreinen dan woonwagenstandplaatsen».

J

Artikel 3.1, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. In geval van aanleg van een weg is de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege die weg, van de gevel van andere geluidsgevoelige gebouwen en aan de grens van geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van die weg, 48 dB.

K

Artikel 3.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Een krachtens artikel 85 van de wet vast te stellen hogere waarde dan de in artikel 3.1 genoemde waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een weg, mag niet hoger worden vastgesteld dan:

    • a. 58 dB voor andere geluidsgevoelige gebouwen in buitenstedelijk gebied;

    • b. 63 dB voor andere geluidsgevoelige gebouwen in stedelijk gebied;

    • c. 53 dB voor geluidsgevoelige terreinen.

2. In het tweede lid wordt «onderwijsgebouwen, ziekenhuizen of verpleeghuizen» vervangen door: andere geluidsgevoelige gebouwen.

L

Artikel 3.3, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing aan de grens van geluidsgevoelige terreinen.

M

Artikel 3.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdelen 1° en 2° komen te luiden:

  • 1°. 58 dB voor andere geluidsgevoelige gebouwen in buitenstedelijk gebied;

  • 2°. 63 dB voor andere geluidsgevoelige gebouwen in stedelijk gebied.

b. Onderdeel 3° vervalt.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Voor andere dan de in het tweede lid bedoelde andere geluidsgevoelige gebouwen wordt de krachtens het eerste lid vast te stellen waarde niet hoger vastgesteld dan 68 dB.

3. Het vijfde lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. de waarde niet hoger mag worden vastgesteld dan 53 dB.

N

Artikel 3.6 komt te luiden:

Artikel 3.6

  • 1. De artikelen 89, 90 en 98 van de wet zijn met betrekking tot andere geluidsgevoelige gebouwen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

    • a. het op te stellen saneringsprogramma maatregelen bevat die de geluidsbelasting vanwege de weg zoveel mogelijk beperken tot 48 dB op de gevel van andere geluidsgevoelige gebouwen en om zo nodig te voldoen aan artikel 3.10, tweede lid;

    • b. de met overeenkomstige toepassing van artikel 90, tweede lid, van de wet door Onze Minister vast te stellen ten hoogste toelaatbare waarde voor de geluidsbelasting, vanwege de weg, niet hoger mag worden vastgesteld dan:

      • 1°. 68 dB voor onderwijsgebouwen, ziekenhuizen of verpleeghuizen, en

      • 2°. 58 dB voor verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven.

  • 2. Met betrekking tot andere geluidsgevoelige gebouwen is artikel 3.5, eerste en derde lid, van overeenkomstige toepassing.

O

Artikel 3.7, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. vermindering van de geluidsoverdracht van de weg naar de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen;.

2. Onderdeel d komt te luiden:

  • d. onttrekking aan de bestemming van een of meer van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen.

P

Artikel 3.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «betrokken woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of andere geluidsgevoelige terreinen dan woonwagenterreinen alsmede» vervangen door: betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen alsmede.

2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt de zinsnede «betrokken woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van andere geluidsgevoelige terreinen dan woonwagenterreinen» vervangen door: betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen.

3. In het eerste lid, onderdeel d, vervalt de zinsnede «onderscheidenlijk aan de grens van andere geluidsgevoelige terreinen dan woonwagenterreinen tot 53 dB».

4. In het eerste lid, onderdeel e, wordt «artikel 111, derde lid» vervangen door: artikel 111b, derde lid.

5. Het derde lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. de zone langs de weg of wegen en de ligging van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen;.

6. In het derde lid, onderdeel c, wordt de zinsnede «betrokken woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of andere geluidsgevoelige terreinen dan woonwagenterreinen binnen» vervangen door: betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen binnen.

Q

Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt «bedoeld in artikel 1.4» vervangen door: bedoeld in artikel 1.4 of artikel 1.4a.

2. In het vierde lid wordt «de artikelen 106d tot en met 106h van de wet» vervangen door: de artikelen 4.9 tot en met 4.15.

R

In artikel 4.2 wordt «bedoeld in artikel 1.4» vervangen door: bedoeld in artikel 1.4 of artikel 1.4a.

S

In artikel 4.3, eerste lid, wordt «bedoeld in artikel 1.4» vervangen door: bedoeld in artikel 1.4 of artikel 1.4a.

T

In artikel 4.4 wordt «toekomstige zone» vervangen door: toekomstige zone, bedoeld in artikel 1.4,.

U

In artikel 4.5, eerste lid, wordt «zone van de spoorweg» vervangen door: zone van de spoorweg, bedoeld in artikel 1.4,.

V

In artikel 4.6, eerste lid, wordt «de zone» vervangen door: de zone, bedoeld in artikel 1.4,.

W

Artikel 4.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Tot wijziging van een spoorweg met betrekking waartoe een melding is gedaan als bedoeld in artikel 4.18, eerste lid, wordt niet overgegaan dan nadat Onze Minister met betrekking tot de in die bepaling bedoelde woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen binnen de zone van die spoorweg, bedoeld in artikel 1.4, uitvoering heeft gegeven aan artikel 4.23, tweede en derde lid.

2. In het tweede lid wordt «de zone van die spoorweg» vervangen door: de zone van die spoorweg, bedoeld in artikel 1.4,.

3. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. In afwijking van het eerste lid, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4.26:

    • a. is artikel 4.18 niet van toepassing, en

    • b. worden in afwijking van artikel 4.23, tweede en derde lid, de in die leden bedoelde maatregelen en ten hoogste toelaatbare waarden vastgesteld als onderdeel van een tracébesluit, en blijft in het tweede lid de zinsnede «na ontvangst van zodanig saneringsprogramma» buiten toepassing.

X

In art. 4.8, tweede lid, vervalt de zinsnede «in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat».

Y

Artikel 4.9 komt te luiden:

Artikel 4.9

  • 1. Behoudens artikel 4.10 is de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een spoorweg, van de gevel van woningen 55 dB, in geval van:

    • a. aanleg van deze spoorweg, voor zover de woningen zijn gelegen binnen de zone van die spoorweg, bedoeld in artikel 1.4;

    • b. nog niet geprojecteerde woningen, voor zover de woningen zijn gelegen binnen de zone van die spoorweg, bedoeld in artikel 1.4 of artikel 1.4a.

  • 2. Behoudens artikel 4.11 is de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een spoorweg, van de gevel van andere geluidsgevoelige gebouwen 53 dB, in geval van:

    • a. aanleg van deze spoorweg, voor zover de andere geluidsgevoelige gebouwen zijn gelegen binnen de zone van die spoorweg, bedoeld in artikel 1.4;

    • b. nog niet geprojecteerde andere geluidsgevoelige gebouwen, voor zover de andere geluidsgevoelige gebouwen zijn gelegen binnen de zone van die spoorweg, bedoeld in artikel 1.4 of artikel 1.4a.

  • 3. Behoudens artikel 4.12 is de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een spoorweg, aan de grens van geluidsgevoelige terreinen 55 dB, in geval van:

    • a. aanleg van deze spoorweg, voor zover de geluidsgevoelige terreinen zijn gelegen binnen de zone van die spoorweg, bedoeld in artikel 1.4;

    • b. nog niet geprojecteerde geluidsgevoelige terreinen, voor zover de geluidsgevoelige terreinen zijn gelegen binnen de zone van die spoorweg, bedoeld in artikel 1.4 of artikel 1.4a.

Z

In artikel 4.12 wordt «artikel 4.8, derde lid» vervangen door: artikel 4.9, derde lid.

AA

In artikel 4.13, eerste en derde lid, wordt «de zone van die spoorweg» telkens vervangen door: de zone van die spoorweg, bedoeld in artikel 1.4,.

BB

Artikel 4.15, derde lid, vervalt.

CC

Artikel 4.17 vervalt.

DD

Artikel 4.18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «van de in artikel 4.17 bedoelde woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en aan de grens van de in dat artikel bedoelde geluidsgevoelige terreinen, zoveel mogelijk te beperken tot 55 dB(A)» vervangen door: van de voor 1 januari 2007 aan Onze Minister gemelde woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, zoveel mogelijk te beperken tot 55 dB.

2. In het tweede en derde lid wordt «artikel 4.17» telkens vervangen door: artikel 4.7.

3. In het derde lid wordt «binnen de zone van de spoorweg gelegen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen» vervangen door: binnen de zone van de spoorweg, bedoeld in artikel 1.4, gelegen woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.

EE

In artikel 4.19, eerste lid, onderdeel b, vervalt de zinsnede «of geluidsgevoelige terreinen».

FF

Artikel 4.21 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. de resultaten van het akoestisch onderzoek dat is voorafgegaan aan de melding, bedoeld in artikel 4.18, eerste lid, of van het akoestisch onderzoek, bedoeld in artikel 4.18, tweede lid.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen» vervangen door: woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.

3. In het eerste lid, onderdeel c, vervalt de zinsnede «en aan de grens van geluidsgevoelige terreinen».

4. In het eerste lid, onderdeel i, wordt «74, 106b en 108 van de wet» vervangen door: 74 en 108 van de wet en artikel 1.4a.

5. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. de zone, bedoeld in artikel 1.4, langs de spoorweg of spoorwegen en de ligging van de betrokken woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen;.

6. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen» vervangen door: woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.

GG

Artikel 4.23 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt de zinsnede «, onderscheidenlijk aan de grens van geluidsgevoelige terreinen».

2. In het derde lid wordt «woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen, onderscheidenlijk aan de grens van de geluidsgevoelige terreinen» vervangen door: woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.

HH

In hoofdstuk 4 wordt na artikel 4.25 een afdeling ingevoegd, luidende:

Afdeling 4.5. De aanleg of wijziging van een spoorweg met toepassing van de Tracéwet

Artikel 4.26

Indien de aanleg of wijziging van een spoorweg waarop de Tracéwet van toepassing is, leidt tot aanleg, reconstructie of wijziging van een weg of spoorweg, en daartoe binnen het tracé een hogere waarde vereist is voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege die weg of spoorweg, is artikel 104a, eerste, vierde en vijfde lid, van de wet van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in het eerste lid in plaats van «zijn de artikelen 79 en 99, eerste lid,» wordt gelezen: is artikel 4.4 van het Besluit geluidhinder.

II

In artikel 5.2 wordt de zinsnede «reconstructie van een rijksweg» vervangen door: reconstructie van een rijksweg die niet op de geluidplafondkaart is aangegeven.

JJ

Artikel 5.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt «een zone langs een spoorweg» vervangen door: een zone langs een spoorweg als bedoeld in artikel 1.4 en, voor zover het de aanleg van nog niet geprojecteerde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen betreft, als bedoeld in artikel 1.4a,.

2. In het eerste en tweede lid wordt «artikel 4.17» telkens vervangen door: artikel 4.7.

KK

Artikel 5.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel d, wordt «artikelen 111 en 112» vervangen door: artikelen 111b en 112.

2. In het tweede lid wordt «74, 106b en 108 van de wet» vervangen door: 74 en 108 van de wet en artikel 1.4a.

LL

Artikel 6.2, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt «zij niet daar niet voor worden gebruikt» vervangen door: zij daar niet voor worden gebruikt.

2. Onderdeel d komt te luiden:

d. zij behoren tot de categorieën woonwagens of woonschepen.

MM

In artikel 6.8, derde lid, wordt «gegeven van artikel 6.7» vervangen door: gegeven aan artikel 6.7.

ARTIKEL II

In artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit wordt in de begripsomschrijving van werkzaamheid «als bedoeld in artikel 11.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer» vervangen door: als bedoeld in artikel 11A.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer.

ARTIKEL III

In artikel 5, eerste lid, onderdeel f, van het Besluit saneringsmaatregelen industrieterreinen 1994 wordt «als bedoeld in artikel 111, eerste lid, van de wet» vervangen door: als bedoeld in artikel 111b, eerste lid, van de wet.

ARTIKEL IV

Artikel 1.2, vierde lid, van het Besluit geluidhinder vervalt met ingang van de dag die ligt tien jaar na de dag waarop de wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafond) (Kamerstukken II 2009/2010, 32 252, nr. 2) in werking is getreden.

ARTIKEL V

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL VI

Dit besluit wordt aangehaald als: Invoeringsbesluit geluidproductieplafonds.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 4 april 2012

Beatrix

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J. J. Atsma

Uitgegeven de negentiende april 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

1. Inleiding

Met het onderhavige besluit worden het Besluit geluidhinder en enkele andere algemene maatregelen van bestuur aangepast. De wijzigingen volgen uit de wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds)1 (hierna: wetsvoorstel SWUNG I). Dit wetsvoorstel maakt deel uit van de gefaseerde herziening van de Wet geluidhinder. De invoering van hoofdstuk 11 in de Wet milieubeheer behelst een fundamentele herziening van het geluidbeleid. Met de inwerkingtreding van hoofdstuk 11 worden de geluidproductieplafonds ingevoerd als instrument voor de beheersing van geluidsbelastingen langs wegen in beheer bij het Rijk en langs hoofdspoorwegen. Deze plafonds geven de geluidproductie aan die een weg of spoorweg maximaal mag voortbrengen op aan weerszijden van de weg of spoorweg gelegen referentiepunten. De plafonds moeten permanent worden nageleefd.

Met de Invoeringswet geluidproductieplafonds2 zijn aanpassingen van andere onderdelen van de Wet milieubeheer, van de Wet geluidhinder en van enkele andere wetten aan de invoering van de plafondsystematiek geregeld.

Door de genoemde wetswijzigingen is het ook nodig om enkele algemene maatregelen van bestuur aan te passen. Het gaat daarbij met name om het Besluit geluidhinder. Het Besluit geluidhinder bevat regels ter uitvoering van de Wet geluidhinder (hierna: de wet) en blijft gelden voor de wegen en spoorwegen die niet onder de plafondsystematiek vallen. Daarnaast bevat het Besluit geluidhinder een regeling voor de sanering van wegen en spoorwegen die niet onder de plafondsystematiek vallen. Deze regelingen moeten op onderdelen worden aangepast. Dit wijzigingsbesluit geeft uitvoering aan deze wijzigingen.

2. Inhoud van het besluit

In deze paragraaf worden de belangrijkste inhoudelijke wijzigingen van het onderhavige besluit toegelicht.

Definitie geluidsgevoelige objecten

Geluidsgevoelige objecten zijn gebouwen en terreinen waaraan de regels van de wet bijzondere bescherming bieden door middel van normstelling met betrekking tot de aanvaardbare geluidsbelasting. De wet maakt onderscheid tussen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen.

Het begrip woning is gedefinieerd in de wet. Daarnaast is in de wet bepaald dat de andere geluidsgevoelige gebouwen en de geluidsgevoelige terreinen kunnen worden aangewezen bij algemene maatregel van bestuur. Als andere geluidsgevoelige gebouwen worden aangewezen: onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven. Het is een wijziging ten opzichte van het Besluit geluidhinder dat alle kinderdagverblijven (niet alleen medische) worden beschermd als geluidsgevoelig object, naar aanleiding van een motie van de leden Jansen en Samsom die op 22 december 2011 door de Tweede Kamer is aangenomen.3

De wet volgt de structuur van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer, waarin ook is bepaald dat de geluidsgevoelige objecten bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. In de memorie van toelichting bij de Invoeringswet geluidproductieplafonds is aangegeven dat het belangrijk is dat er inhoudelijk zo min mogelijk verschil is tussen de aanwijzing van geluidsgevoelige objecten in de wet en hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer.4 Voor beide wetten is dan ook bezien welke objecten bijzondere bescherming tegen geluid behoeven, gelet op het doel om bescherming te bieden aan objecten bestemd voor langdurig verblijf van mensen of voor verblijf van kwetsbare groepen. Hierbij is in beginsel aangesloten bij de geluidsgevoelige objecten die voorheen waren aangewezen ingevolge artikel 1 van de wet en artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder. In het Besluit geluid milieubeheer is bepaald welke objecten geluidsgevoelig zijn en onder de reikwijdte van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer vallen. In dit wijzigingsbesluit is bepaald welke objecten, naast woningen, geluidsgevoelig zijn in de zin van de wet. Omwille van de leesbaarheid (en omdat er geen materieel verschil met hoofdstuk 11 is, zoals uit het voorgaande blijkt) wordt in deze toelichting, daar waar «woningen, ander geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen» wordt bedoeld, steeds gesproken van «geluidsgevoelige objecten».

Zone langs spoorwegen

De inhoudelijke bepalingen voor spoorwegen zijn op grond van de wet van oudsher opgenomen in het Besluit geluidhinder. Voorheen was het Besluit geluidhinder van toepassing op spoorwegen, geplaatst op de kaart, bedoeld in artikel 1.3 van het Besluit geluidhinder. Met de invoering van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer zijn de regels van de wet voor spoorwegen enkel nog van toepassing op spoorwegen, geplaatst op de kaart, bedoeld in artikel 106, eerste lid, onderdeel a, van de wet (hierna: de zonekaart). Het gaat om spoorwegen die geen hoofdspoorweg zijn, maar wel het karakter van een afzonderlijke (niet aan een weg verbonden) spoorweg hebben. De meeste spoorwegen zijn geplaatst op de geluidplafondkaart en vallen onder hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. De spoorwegen die niet op de geluidplafondkaart staan en niet op de zonekaart, worden in het kader van de wet aangemerkt als weg of een deel van een weg.

Voor de projectie van geluidsgevoelige objecten langs spoorwegen blijven de regels van de wet gelden. Deze regels gelden voor geluidsgevoelige objecten die worden geprojecteerd binnen de zone van een spoorweg aangegeven op de zonekaart of binnen de zone van een spoorweg geplaatst op de geluidplafondkaart. De breedte van de laatstgenoemde zone wordt bepaald door het nieuwe artikel 1.4a (zie ook de toelichting op dat artikel).

Hogere waarden

In het verlengde van de beoordeling van de objecten die als geluidsgevoelig worden aangemerkt, is ook nogmaals gekeken naar de hogere waarden vanwege een weg, bedoeld in artikel 3.2 en 3.4 van het Besluit geluidhinder. In het kader van deregulering is besloten om de normen voor de hogere waarden voor alle andere geluidsgevoelige gebouwen gelijk te trekken. De norm voor de hogere waarde voor ziekenhuizen, verpleeghuizen en onderwijsgebouwen is ook van toepassing op verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven. In buitenstedelijk gebied mag de hogere waarde niet hoger worden vastgesteld dan 58 dB en in stedelijk gebied niet hoger dan 63 dB (artikel I, onderdelen K en M).

De geluidsgevoeligheid van verpleeghuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven is vooral ingegeven door het feit dat die gebouwen een met wonen gelijk te stellen functie hebben, zij het voor bijzondere groepen van mensen. Er zijn echter geen aanwijzingen dat deze mensen gemiddeld genomen substantieel gevoeliger zijn voor lawaai in hun woonomgeving dan de rest van de bevolking. Vandaar dat het qua normstelling gelijkstellen met woningen niet leidt tot een onaanvaardbare blootstelling. Het levert wel een vereenvoudiging van het zogenoemde normenhuis op. Deze vereenvoudiging van de regelgeving sluit aan bij de norm voor de hogere waarden voor andere geluidsgevoelige gebouwen langs een spoorweg, waar in het Besluit geluidhinder geen sprake was van differentiatie tussen typen andere geluidsgevoelige gebouwen.

Sanering

Op verschillende plaatsen in het Besluit geluidhinder zijn artikelen over sanering aangepast. De definitie in artikel 1.1, onderdeel b, van geluidsbelasting in dB(A) vanwege een spoorweg was opgenomen voor de beoordeling van saneringsgevallen. Artikel 3.6 bevatte nog een verwijzing naar artikel 88 van de wet, dat artikel is inmiddels vervallen. Artikel 4.17 over het melden van saneringsgevallen langs spoorwegen, is uitgewerkt (artikel I, onderdelen A, N, CC, DD en JJ).

De saneringsbepalingen zijn niet langer van toepassing op geluidsgevoelige terreinen. Met het onderhavige besluit worden enkel nog woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonschepen aangewezen als geluidsgevoelige terreinen. De saneringsbepalingen waren al niet van toepassing op woonwagenstandplaatsen en de saneringsbepalingen worden niet van toepassing op ligplaatsen voor woonschepen, omdat het op grond van de wet en het Besluit geluidhinder niet langer mogelijk is om nieuwe saneringsgevallen te melden. Het is daarom niet langer nodig om in de saneringsbepalingen te verwijzen naar geluidsgevoelige terreinen. Op grond van het overgangsrecht in artikel XI bij de Invoeringswet geluidproductieplafonds, blijven de voorheen geldende saneringsbepalingen van de wet en het Besluit geluidhinder van toepassing op lopende saneringsprojecten die zijn aangewezen in het Besluit geluid milieubeheer. Geluidsgevoelige terreinen die zijn opgenomen in een saneringsprogramma voor een dergelijk project, kunnen dus nog gesaneerd worden.

Redactionele correcties

De wijzigingen in artikel I, onderdelen LL en MM, betreffen de correctie van omissies.

3. Administratieve lasten en bestuurslasten

De bepalingen van dit besluit vloeien voort uit de introductie van de geluidproductieplafonds. De administratieve lasten die verband houden met de introductie van de geluidproductieplafonds moeten dan ook worden toegerekend aan het wetsvoorstel SWUNG I. De administratieve lasten zijn berekend in het kader van onderzoek naar de administratieve lasten en de bestuurslasten ten gevolge van het wetsvoorstel SWUNG I.5 In hoofdstuk 6 van de memorie van toelichting bij dat wetsvoorstel zijn deze lasten reeds toegelicht.6

Uit het onderhavige wijzigingsbesluit vloeien in beginsel geen administratieve lasten voort, anders dan reeds aangegeven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel SWUNG I. In die memorie van toelichting is echter nog geen rekening gehouden met de aanpassing van de aangewezen geluidsgevoelige objecten. Poliklinieken, medische centra en geluidsgevoelige terreinen rond gezondheidszorggebouwen zijn niet langer aangewezen als geluidsgevoelige gebouwen. Voor deze objecten hoeven geen hogere waarden meer te worden vastgesteld. Aan de andere kant zijn ligplaatsen voor woonschepen aangewezen als geluidsgevoelig terreinen. De verwachting is dat per saldo het totale aantal geluidsgevoelige objecten ongeveer gelijk zal blijven.

Voor de bestuurslasten geldt, net als voor de administratieve lasten, dat deze voor zover aanwezig zijn weergegeven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel SWUNG I. Door de aanpassing van de geluidsgevoelige objecten gebouwen en terreinen zullen de bestuurslasten naar verwachting ook niet toenemen. Het aantal geluidsgevoelige objecten waarvoor hogere waarden kunnen worden vastgesteld, blijft immers naar verwachting ongeveer gelijk.

4. Uitvoering en handhaving

Door de invoering van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer is de reikwijdte van de Wet geluidhinder beperkt. De wijzigingen in het onderhavige besluit leiden niet tot een aanpassing van de systematiek van het Besluit geluidhinder. De te handhaven artikelen wijzigen niet. Voor de wijze van uitvoering en handhaving heeft dit wijzigingsbesluit dan ook geen gevolgen.

5. Gevolgen voor het milieu en de leefomgeving

Het onderhavige besluit brengt in beperkte mate verandering aan in de gevolgen voor het milieu door het Besluit geluidhinder. De aanwijzing van geluidsgevoelige objecten is gewijzigd. De objecten die niet langer zijn aangewezen als geluidsgevoelig, worden niet langer beschermd door de Wet geluidhinder. In paragraaf 2 van deze nota van toelichting is aangegeven waarom dit voor deze objecten aanvaardbaar is. De reikwijdte van de Wet geluidhinder wordt uitgebreid door de aanwijzing van een ligplaats voor woonschepen als geluidsgevoelig object.

Door het afschaffen van de aparte norm voor de hogere waarde voor verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven kan een hogere waarde van 58 of 63 dB worden vastgesteld in plaats van 53 dB. Bij deze gebouwen kan dus sprake zijn van een hogere geluidsbelasting (in paragraaf 2 is al ingegaan op de reden voor deze hogere waarden).

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Voortaan bevat het Besluit geluidhinder de omschrijving van het begrip «wijziging van een spoorweg» alsmede de bijbehorende uitzonderingsregels (artikel 1 respectievelijk 1b, vierde lid, van de wet, zoals die luidde tot de inwerkingtreding van het wetsvoorstel SWUNG I).

Het begrip wijziging van een spoorweg is niet langer in de wet opgenomen. Daarnaast is de definitie van het begrip spoorweg aangepast door de Invoeringswet geluidproductieplafonds, waardoor dit begrip niet langer van toepassing is op alle spoorwegen, maar alleen op spoorwegen die zijn opgenomen op een bij of krachtens de wet vastgestelde kaart. De regels voor spoorwegen aangegeven op die kaart zijn opgenomen in het Besluit geluidhinder. Voor de duidelijkheid zijn het begrip «wijziging van een spoorweg» en de bijbehorende uitzonderingsregels daarom overgeheveld naar dat besluit.

Onderdeel B

In het nieuwe artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder is de opsomming van andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen opgenomen. Deze wijziging van de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen werkt door in een aantal andere artikelen (artikel I, onderdelen A, C, G, H, I, J, K, L, N, O, P, DD, EE, FF en GG).

Ten opzichte van het oude regime onder de wet zijn poliklinieken en medische centra niet langer aangemerkt als andere geluidsgevoelige gebouwen. De bezoeken van mensen met medische klachten aan deze gebouwen zijn doorgaans zeer kort; meestal duurt een dergelijk bezoek slechts een gedeelte van een dag.

Ook is de term «medische centra» een te algemene beschrijving gebleken. Soms bedoelt men met deze aanduiding een ziekenhuis (veel academische ziekenhuizen gebruiken tegenwoordig deze aanduiding; vaak afgekort tot MC), maar deze staat al expliciet op de lijst. Soms worden er huisartsencentra, apotheken en fysiotherapiepraktijken mee bedoeld. Daar vinden echter geen als geluidsgevoelig aangemerkte activiteiten plaats. Ook in poliklinieken is er geen sprake van dergelijke activiteiten. De algemeen gebruikelijke bouwkundige kwaliteit waarborgt bij die activiteiten een voldoende akoestische kwaliteit; extra regelgeving heeft daarom onvoldoende meerwaarde en is dus niet gewenst.

Terreinen rond gezondheidszorggebouwen zijn niet langer aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen. Het terrein rond een gezondheidszorggebouw als bijvoorbeeld een psychiatrische inrichting, dat wordt gebruikt voor de in dat gebouw verleende zorg, zal doorgaans voldoende bescherming ondervinden van de voorkeurswaarde en de maximale waarde voor het gebouw.

Als geluidsgevoelige terreinen zijn aangewezen een woonwagenstandplaats en een ligplaats die bestemd is voor woonschepen. Het gaat bij ligplaatsen om legale en permanente ligplaatsen. Een legale ligplaats betekent voor de toepassing van dit besluit dat deze als zodanig is bestemd in een bestemmingsplan. De aanwijzing van een ligplaats voor een woonschip als geluidsgevoelig terrein brengt mee dat een woonschip geen verblijfsruimten heeft. Derhalve gelden de binnenwaarden uit de wet niet voor woonschepen. Er is aangesloten bij de regeling zoals die voor woonwagenstandplaatsen reeds van toepassing is. Woonschepen zijn net als woonwagens niet goed te isoleren. Het aanbrengen van geluidwerende maatregelen aan de woonschepen zal in het algemeen niet op een sobere en doelmatige wijze kunnen plaatsvinden.

Evenals voorheen gaat het bij een onderwijsgebouw om een gebouw bestemd voor primair onderwijs, voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs, particulier onderwijs, beroepsonderwijs, volwasseneneducatie of hoger en universitair onderwijs. De delen van een onderwijsgebouw die in een bestemmingsplan een andere bestemming hebben gekregen dan leslokaal, theorielokaal of theorievaklokaal worden niet aangemerkt als een deel van het geluidsgevoelige gebouw. Bijvoorbeeld een practicumruimte, een gymnastieklokaal of een kantoorruimte die als zodanig is aangewezen in het bestemmingsplan, valt niet onder de werking van dit besluit. Als in het bestemmingsplan enkel het onderwijsgebouw als geheel is genoemd en er geen aparte bestemming is gegeven voor verschillende delen van het gebouw, valt het onderwijsgebouw in zijn geheel onder de werking van dit besluit. De wet kende een vergelijkbare bepaling, namelijk dat delen van een gebouw die niet zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten geen deel uitmaken van een onderwijsgebouw.

Vierde lid

Bij de invoering van geluidproductieplafonds worden ligplaatsen voor woonschepen geïntroduceerd als geluidsgevoelig object. In de huidige praktijk is het mogelijk om bij gemeentelijke verordening (Woonschepenverordening, Havenverordening, Algemene Plaatselijke Verordening) een ligplaats voor een woonschip aan te wijzen, zonder dat daarvoor aanwijzing in het bestemmingsplan nodig is.

Met de introductie van ligplaatsen als geluidsgevoelig object is ook de eis geïntroduceerd dat een ligplaats moet zijn aangewezen in het bestemmingsplan. Dat betekent niet dat het niet meer is toegestaan om ligplaatsen aan te wijzen in een verordening, maar de consequentie van die keuze (althans voor wat betreft de toepassing van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer) is wel dat die ligplaats dan niet meer wordt aangemerkt als geluidsgevoelig object en dus geen speciale bescherming geniet (onder de huidige Wet geluidhinder evenmin, dus in die zin overigens geen verslechtering).

Indien een gemeente het bestemmingsplan actualiseert of opnieuw vaststelt, dan is het niet wenselijk dat de reeds bestaande ligplaatsen als nieuw object worden beschouwd – en derhalve ook aan de bijbehorende strenge normen worden getoetst. De Wet geluidhinder stelt normen voor de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting bij vaststelling of wijziging van het bestemmingsplan.

Het is echter niet redelijk om bestaande ligplaatsen te toetsen als ware het nieuwe objecten, enkel omdat ze van het ene juridische instrument (verordening) worden overgeheveld naar het andere (bestemmingsplan). Het vierde lid treft een voorziening om te bewerkstelligen dat bij die gelegenheid een bestaande ligplaats van rechtswege kan worden opgenomen in het bestemmingsplan zonder dat die wordt getoetst als geluidsgevoelig terrein (terminologie Wet geluidhinder).

Vijfde tot en met zevende lid

In de begripsomschrijving van «geluidsgevoelige gebouwen» en van «geluidsgevoelige terreinen» in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer wordt verwezen naar de woningen, gebouwen en terreinen die op grond van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als andere geluidsgevoelige gebouwen en als geluidsgevoelige terreinen. Bij de invoering van geluidproductieplafonds worden kinderdagverblijven geïntroduceerd als ander geluidsgevoelig gebouw en worden ligplaatsen voor woonschepen geïntroduceerd als geluidsgevoelig terrein. Deze wijziging werkt rechtstreeks door in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer en leidt ertoe dat bedrijven die vallen onder de reikwijdte van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer worden geconfronteerd met een aanscherping van de geluidruimte, waarop zij zich niet hebben kunnen voorbereiden. Daarom wordt voorzien in een overgangstermijn. De introductie van ligplaatsen en kinderdagverblijven als geluidsgevoelige objecten werken op vergelijkbare wijze rechtstreeks door in hoofdstuk V van de Wet geluidhinder en artikel 2.14 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor zover het betreft gezoneerde industrieterreinen. Daarom is in het zevende lid ook voor die categorie gevallen voorzien in een overgangstermijn.

Onderdeel C

De expliciete uitzondering op het begrip woning in artikel 1.3 is opgenomen om buiten twijfel te stellen dat gevangenissen en TBS-inrichtingen niet onder de reikwijdte van de wet vallen. Voorheen vielen deze gebouwen ook niet onder de definitie van woning in de wet.

Onderdeel D

In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder was reeds bepaald dat de breedte van de zone langs spoorwegen die zijn aangegeven op de kaart, bedoeld in artikel 1.3 van het Besluit geluidhinder, wordt weergegeven op die kaart. Dit artikel is aangepast met een verwijzing naar artikel 106 van de wet in plaats van de verwijzing naar artikel 1.3 van het Besluit geluidhinder.

Onderdeel E

Met onderhavige wijziging is in het Besluit geluidhinder tevens een bepaling opgenomen over de zone van een spoorweg geplaatst op de geluidplafondkaart, dat is de kaart met daarop aangegeven de wegen en spoorwegen en de geprojecteerde wegen en spoorwegen waarop de plafondsystematiek van titel 11.3 van de Wet milieubeheer van toepassing is. Artikel 1.4a bepaalt dat de breedte van de zone afhankelijk is van de hoogte van het geluidproductieplafond op het betrokken referentiepunt. De breedte van de zone is ten minste 100 meter en ten hoogste 1200 meter. Aangezien de breedte van de zone op ieder referentiepunt wordt bepaald, kan het zijn dat de breedte van de zone langs de spoorweg varieert. De hoogte van de geluidproductieplafonds op de referentiepunten kan immers verschillen.

In het tweede lid van artikel 1.4a is aangesloten bij artikel 75, tweede lid, van de Wet over de zonebreedte van een weg. Als langs een spoorweg bijvoorbeeld een reeks referentiepunten gelegen is met een geluidproductieplafond van circa 59 dB en een reeks referentiepunten met een geluidproductieplafond van circa 62 dB, is de breedte van de zone 200 meter en 300 meter. De overgang tussen de breedte van 200 meter naar 300 meter ligt niet op het punt waar de twee reeksen van referentiepunten op elkaar aansluiten. Het bredere zonedeel loopt, vanaf het laatste referentiepunt met een geluidproductieplafond van circa 62 dB, over een afstand van 1/3 van de breedte van het zonedeel door langs de spoorweg. In dat geval betekent het dat de zone met een breedte van 300 meter nog 100 meter langs de spoorweg doorloopt. Bij het eerste referentiepunt van de reeks met een geluidproductieplafond van circa 59 dB is de breedte van zone dus nog 300 meter in plaats van 200 meter. Vervolgens sluit het bredere zonedeel met een loodlijn aan op het smallere zonedeel.

Het derde lid geeft een voorziening voor het geval de spoorlijn eindigt. In dit geval is aangesloten bij artikel 75, derde lid, van de Wet over de zonebreedte van een weg. De zone loopt door in het verlengde van de spoorweg, over een afstand die gelijk is aan de breedte van de zone ter hoogte van het einde van de spoorweg. De breedte van de zone blijft gelijk aan de breedte van de zone ter hoogte van het einde van de spoorweg.

Het vierde lid geeft een voorziening voor het geval er langs een deel van de spoorweg een afschermende voorziening is geplaatst die is opgenomen in het register, bedoeld in artikel 11.25 van de wet. Een dergelijke voorziening leidt namelijk doorgaans tot een lager geluidproductieplafond op het referentiepunt. Op grond van het eerste lid van artikel 1.4a zou dit betekenen dat de zone smaller is. Voor hoogbouw langs een weg of spoorweg heeft een afschermende voorziening echter vaak minder effect. Om die reden is bepaald dat in die gevallen de zone niet wordt versmald. De breedte van de zone blijft langs het deel van de spoorweg waar de afschermende voorziening staat, gelijk aan de breedte van het breedste zonedeel direct naast de afschermende voorziening. In het geval de breedte van het zonedeel naast het ene uiteinde van de afschermende voorziening bijvoorbeeld 300 meter is en de breedte van het zonedeel naast het andere uiteinde 600 meter is, is de breedte van de zone ter hoogte van de afschermende voorziening 600 meter.

In de bepalingen over projectie van geluidsgevoelige objecten langs spoorwegen is de verwijzing naar de zone, bedoeld in artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder, toegevoegd (artikel I, onderdelen Q, R, S, Y, FF en JJ).

In de overige bepalingen van het Besluit geluidhinder waar de zone langs een spoorweg reeds was opgenomen, is voor de duidelijkheid een verwijzing naar artikel 1.4 toegevoegd (artikel I, onderdelen T, U, V, W en AA).

Onderdeel F

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 1b, eerste en derde, van de wet. De aanwijzing van onderwijsgebouwen en kinderdagverblijven sluit aan bij de wijze waarop dit onderwerp voorheen in de wet zelf was geregeld.

Normaal gesproken worden alle perioden van het etmaal (dag, avond en nacht) betrokken bij de bepaling van de geluidsbelasting. Bij onderwijsgebouwen en kinderdagverblijven wordt bij de bepaling van de geluidsbelasting de waarde voor de avond- en nachtperiode echter buiten beschouwing gelaten, voor zover deze gebouwen in de betrokken periode niet als zodanig worden gebruikt. Dit wordt geregeld in het eerste lid. In het tweede lid wordt vervolgens bepaald dat voor onderwijsgebouwen en kinderdagverblijven ook de geluidsbelasting Lnight niet van toepassing is, ook voor zover deze gebouwen in de betrokken periode niet als zodanig worden gebruikt. Ook in dit geval gaat het om onderwijsgebouwen en kinderdagverblijven die als zodanig zijn bestemd in een bestemmingsplan.

Onderdeel W

Indien een spoorwegproject tevens wijzigingen omvat aan een weg of spoorweg waarvoor geen geluidproductieplafonds gelden, worden de hogere waarden die wellicht nodig zijn voor woningen en andere geluidsgevoelige objecten langs een dergelijke weg of spoorweg en gelegen binnen het tracé van de betrokken spoorweg, vastgesteld als onderdeel van het tracébesluit (zie ook de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel HH). Het ligt daarnaast voor de hand om ook meteen de sanering af te ronden, indien er op grond van het Besluit geluidhinder een plicht tot saneren geldt voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen die op grond van artikel 4.17 (inmiddels vervallen) voor 1 januari 2007 zijn gemeld voor sanering, maar waarvoor nog geen saneringsmaatregelen zijn getroffen. Dat volgt dan ook uit de systematiek van artikel 4.26 juncto 4.23 juncto 4.7 van het Besluit geluidhinder. In die gevallen regelt artikel 4.7, vijfde lid, dat de Minister van Infrastructuur en Milieu het bevoegd gezag voor sanering is. In deze gevallen vervalt de eis tot het indienen van een afzonderlijk saneringsprogramma. Deze integrale aanpak voorziet in één bevoegd gezag, één afweging en één procedure. Dat vergroot tevens de efficiëntie en transparantie.

Onderdeel X

Dit artikel is aangepast aan de samenvoeging van de ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu en van Verkeer en Waterstaat tot het ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Onderdeel BB

Het derde lid van artikel 4.15 vervalt, aangezien de begripsomschrijving van wijziging van een spoorweg in de wet is vervallen.

Onderdeel FF

De wijziging in artikel 4.21, eerste lid, onderdeel i, vloeit voort uit het vervallen van artikel 106b van de wet. Dit is vervangen door een verwijzing naar artikel 1.4a van het besluit, de zone van een spoorweg op de geluidplafondkaart.

Onderdeel HH

Met de Invoeringswet geluidproductieplafonds zijn afdeling 2A van hoofdstuk VI en afdeling 2 van Hoofdstuk VII van de wet vervallen. Deze afdelingen gaven een bijzondere geluidnormering voor aanleg of wijziging van een weg of spoorweg waarop de Tracéwet van toepassing is. Hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer voorziet inmiddels in deze normering. De uitvoering van een tracébesluit kan aanleiding geven tot wijziging of aanleg van decentrale infrastructuur die is gelegen binnen het tracé van de weg of spoorweg met geluidproductieplafonds (kruisende decentrale infrastructuur). Bij deze aanleg of wijziging zullen de reguliere bepalingen van de wet worden toegepast. De bevoegdheid tot het vaststellen van hogere waarden voor de kruisende decentrale infrastructuur blijft in één hand met de bevoegdheid tot het vaststellen van het tracébesluit zelf bij de Minister van Infrastructuur en Milieu; de hogere waarden zullen ook onderdeel zijn van het tracébesluit. In de memorie van toelichting bij de Invoeringswet geluidproductieplafonds is hier op ingegaan. Artikel 104a van de wet voorziet in de benodigde aanpassing van de betrokken bepalingen voor het geval de Tracéwet van toepassing is op de aanleg of wijziging van een hoofdweg. In het geval de Tracéwet van toepassing is op de aanleg of wijziging van een spoorweg, moet hetzelfde regime van toepassing zijn. Op grond van artikel 107 van de wet verklaart het nieuwe artikel 4.26 van het Besluit geluidhinder daarom artikel 104a van de wet van overeenkomstige toepassing.

Onderdeel II

In artikel 73 van de wet is bepaald dat hoofdstuk VI van de wet van toepassing is op wegen die niet op de geluidplafondkaart zijn aangegeven. Rijkswegen zullen doorgaans aangegeven zijn op de geluidplafondkaart, maar het is niet uitgesloten dat dit niet het geval is. Daarom is in artikel 5.2 voor de duidelijkheid toegevoegd dat het enkel om een rijksweg kan gaan die niet op de geluidplafondkaart is aangegeven.

Onderdeel KK

Artikel 5.4 van het Besluit geluidhinder betreft een uitwerking van artikel 110a van de wet. Uit hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer volgt dat er voor spoorwegen die op de geluidplafondkaart zijn geplaatst geen hogere waarden worden vastgesteld. De procedure omtrent het vaststellen van die hogere waarde speelt dan ook geen rol. Aangezien een landelijke spoorweg als bedoeld in artikel 106b (oud) van de wet, op de geluidplafondkaart zal zijn geplaatst, kan de verwijzing in artikel 5.4 naar een dergelijke spoorweg vervallen.

Artikelen II en III

Met de Invoeringswet geluidproductieplafonds komen artikelen uit de Wet geluidhinder te vervallen of worden artikelen uit de Wet geluidhinder overgeheveld naar de Wet milieubeheer. Daarnaast wordt een hoofdstuk uit de Wet milieubeheer vernummerd. In de artikelen II en III worden verwijzingen in het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer, het Besluit bodemkwaliteit en het Besluit saneringsmaatregelen industrieterreinen 1994 aangepast aan de nieuwe situatie.

Artikel IV

Met de Invoeringswet geluidproductieplafonds worden ligplaatsen voor woonschepen voortaan aangemerkt als geluidsgevoelige objecten. Deze aanwijzing is beperkt tot ligplaatsen die zijn aangewezen in een bestemmingsplan. De ligplaatsen die enkel zijn opgenomen in een gemeentelijke verordening worden niet aangemerkt als geluidsgevoelig object. Een en ander wordt geregeld in artikel 1.2, vierde lid, van het Besluit geluidhinder. In dat artikellid is tevens een voorziening opgenomen om te voorkomen dat bestaande ligplaatsen bij een actualisatie of vaststelling van een bestemmingsplan worden aangemerkt als nieuwe ligplaatsen. Daardoor kunnen bestaande ligplaatsen worden opgenomen in een bestemmingsplan zonder dat deze worden getoetst als geluidsgevoelig terrein in de zin van de Wet geluidhinder.

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening is een gemeente echter verplicht om bestemmingsplannen binnen een periode van 10 jaar opnieuw vast te stellen. Gelet op deze verplichting is het niet nodig om de voorziening uit artikel 1.2, vierde lid, van het Besluit geluidhinder voor een langere periode beschikbaar te houden. Artikel IV bepaalt daarom dat artikel 1.2, vierde lid, vervalt op het moment waarop 10 jaar is verstreken sinds de inwerkingtreding van dat artikel.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J. J. Atsma


X Noot
1

Kamerstukken II 2009/10, 32 252, nr. 2.

X Noot
2

Vaststelling van overgangsrecht en wijziging van diverse wetten ten behoeve van de invoering van de wet van 24 november 2011 tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van de geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds) (Invoeringswet geluidproductieplafonds), Kamerstukken II 2010/11, 32 265, nr. 2.

X Noot
3

Kamerstukken II 2011/12, 27 644, nr. 75.

X Noot
4

Kamerstukken II 2010/11, 32 625, nr. 3, p. 4.

X Noot
5

Onderzoek, getiteld Swung – fase 1, Kosten en administratieve lasten, uitgevoerd door Sight.

X Noot
6

Kamerstukken II 2009 /10, 32 252, nr. 3.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven