Besluit van 26 januari 2007, houdende wijziging van het Besluit justitiële gegevens in verband met onder andere de implementatie van het Besluit nr. 2005/876/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 21 november 2005 inzake de uitwisseling van gegevens uit het strafregister (PbEU L 322)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 19 oktober 2006, nr. 5448352/06/6;

Gelet op het Besluit nr. 2005/876/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 21 november 2005 inzake de uitwisseling van gegevens uit het strafregister (PbEU L 322) en de artikelen 2, tweede lid, 8, vijfde lid, en 13 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens;

De Raad van State gehoord (advies van 7 december 2006, nr. W03.06.0458/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 17 januari 2007, nr. 5460332/06/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit justitiële gegevens wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «de Wet justitiële gegevens» vervangen door: de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

2. Aan artikel 1 worden, onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel c, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

d. centrale autoriteit: de centrale autoriteit, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Besluit nr. 2005/876/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 21 november 2005 inzake de uitwisseling van gegevens uit het strafregister (PbEU L 322);

e. lidstaat: lidstaat van de Europese Unie.

B

Artikel 6, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel e wordt «geboortejaar, en» vervangen door: geboortejaar;.

2. Na onderdeel f, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door «,en» een onderdeel ingevoegd, luidende:

g. de nationaliteit.

C

Na artikel 10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10a

  • 1. De Justitiële Informatiedienst, bedoeld in artikel 30b, kan de centrale autoriteit van een andere lidstaat verzoeken justitiële gegevens te verstrekken.

  • 2. Het verzoek wordt gedaan met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in de bijlage bij het Besluit nr. 2005/876/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 21 november 2005 inzake de uitwisseling van gegevens uit het strafregister (PbEU L 322).

  • 3. Het formulier, bedoeld in het tweede lid, is gesteld in de officiële taal of een van de officiële talen van de aangezochte lidstaat dan wel, indien die lidstaat zulks heeft aangegeven in een bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie neergelegde verklaring, in een van de andere officiële talen van de instellingen van de Europese Gemeenschappen.

  • 4. Artikel 30f is van toepassing.

  • 5. De op grond van een verzoek als bedoeld in het eerste lid verkregen justitiële gegevens worden niet voor een ander doel gebruikt dan waarvoor zij zijn verstrekt.

D

In artikel 22, onderdelen b en c, vervalt telkens de zinsnede «van de divisie Vervoer».

E

In artikel 23, eerste lid, onderdeel l, wordt «het hoofd van de opsporingsafdelingen bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat, divisie Vervoer» vervangen door: de inspecteur-generaal van de Inspectie Verkeer en Waterstaat.

F

Artikel 27, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met het oog op het nemen van beslissingen ten behoeve van het onderzoek naar de betrouwbaarheid en de geschiktheid van personen die bij de rechtspersonen, genoemd in het eerste lid, werkzaamheden gaan verrichten gedurende een zodanig lange periode dat hun positie kan worden gelijkgesteld met die van werknemers in dienstverband alsmede met het oog op het nemen van beslissingen over het ontslag van personeel.

G

Na paragraaf 3 van Hoofdstuk 3 worden voor Afdeling 3 twee paragrafen ingevoegd, luidende:

Paragraaf 4. Verstrekkingen aan het buitenland

Artikel 30a

Ter uitvoering van een op een verdrag gegrond verzoek kunnen justitiële gegevens door tussenkomst van de officier van justitie aan de bevoegde buitenlandse autoriteiten worden verstrekt ten behoeve van strafrechtelijke doeleinden.

Paragraaf 5. Verstrekkingen aan een lidstaat

Artikel 30b

Als centrale autoriteit is in Nederland aangewezen de Justitiële Informatiedienst.

Artikel 30c

De Justitiële Informatiedienst stelt de centrale autoriteit van een andere lidstaat onverwijld in kennis van de justitiële gegevens die betrekking hebben op de veroordeling en van de nadien met betrekking tot die veroordeling genomen maatregelen ten aanzien van de onderdanen van die lidstaat wegens een strafbaar feit, voor zover vastgelegd bij de Justitiële Informatiedienst. Indien de betrokkene de nationaliteit bezit van twee of meer lidstaten, worden de mededelingen aan alle betrokken lidstaten gedaan, tenzij de betrokkene mede de Nederlandse nationaliteit bezit.

Artikel 30d
  • 1. De Justitiële Informatiedienst kan door tussenkomst van de officier van justitie desgevraagd justitiële gegevens aan de centrale autoriteit van een andere lidstaat verstrekken ten behoeve van de doeleinden die gelijk kunnen worden gesteld aan die genoemd in de wet en in dit besluit.

  • 2. Aan de verstrekking kunnen voorschriften worden gesteld in verband met de verwerking en de verdere verwerking.

  • 3. De Justitiële Informatiedienst zendt het antwoord op het verzoek onverwijld maar in ieder geval binnen tien werkdagen na de dag waarop het verzoek is ontvangen. Beantwoording van het verzoek geschiedt met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in de bijlage bij het Besluit nr. 2005/876/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 21 november 2005 inzake de uitwisseling van gegevens uit het strafregister (PbEU L 322).

  • 4. Indien het antwoord op het verzoek niet in de Nederlandse taal geschiedt, draagt de Justitiële Informatiedienst zorg voor de vertaling.

Artikel 30e
  • 1. De Justitiële Informatiedienst onderzoekt de volledigheid van de bij de verzoeken, bedoeld in artikel 30d, eerste lid, verstrekte gegevens met het oog op de verstrekking van de justitiële gegevens.

  • 2. Indien de Justitiële Informatiedienst nadere gegevens nodig heeft met het oog op de deugdelijke vaststelling van de identiteit van de persoon op wie het verzoek betrekking heeft, pleegt hij onverwijld overleg met de centrale autoriteit die het verzoek heeft gedaan teneinde binnen tien werkdagen na de dag waarop de aanvullende informatie is verkregen, een antwoord te kunnen verzenden.

Artikel 30f

De toezending van verzoeken, antwoorden en andere relevante gegevens als bedoeld in de artikelen 30c, 30d en 30e kan plaatsvinden via elk communicatiemiddel op elke wijze die de mogelijkheid biedt een schriftelijk document over te leggen op grond waarvan de ontvangende lidstaat de echtheid kan vaststellen.

H

In artikel 33, eerste lid, wordt «artikel 39» vervangen door: artikel 36.

ARTIKEL II

Dit besluit alsmede artikel 7, eerste lid, onderdeel k, van het Besluit justitiële gegevens treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 26 januari 2007

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de zesde februari 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

In het onderhavige besluit wordt het Besluit nr. 2005/876/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 21 november 2005 inzake de uitwisseling van gegevens uit het strafregister (PbEU L 322) geïmplementeerd. Daarnaast worden twee mogelijkheden tot de verstrekking van gegevens geregeld en zijn technische aanpassingen opgenomen.

1. Achtergrond

Op 21 november 2005 heeft de Raad van de Europese Unie het Besluit nr. 2005/876/JBZ inzake de uitwisseling van gegevens uit het strafregister vastgesteld. Dit besluit vloeit voort uit het programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen dat is vastgesteld door de Europese Raad tijdens de bijeenkomst te Tampere op 15 en 16 oktober 1999. Eén van de conclusies in dit programma is dat op basis van het in het kader van de Schengeninstanties opgestelde formulier, een standaardformulier wordt ingevoerd voor het doen van verzoeken om gerechtelijke antecedenten te verkrijgen. Het onderhavige besluit biedt een aanvulling op de reeds bestaande regels om internationaal justitiële gegevens uit te wisselen. De bestaande regels zijn neergelegd in het Europees Verdrag van 20 april 1959 aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken. Zo wordt de uitwisseling van veroordelingen reeds geregeld in de artikelen 13 en 22 van dat Verdrag. In artikel 13 wordt bepaald dat de rechterlijke autoriteiten van een Verdragsland ten behoeve van een strafzaak op verzoek de gegevens over veroordelingen verstrekken indien de gegevens ook volgens het nationale recht van de verstrekkende autoriteit aan de eigen rechterlijke autoriteiten verstrekt zouden worden. In andere gevallen kunnen gegevens worden verstrekt overeenkomstig de wetgeving van de verstrekkende Staat. Artikel 22 verplicht de Verdragslanden de vonnissen in strafzaken met betrekking tot elkaars onderdanen te verstrekken. Deze uitwisseling van gegevens zou ten minste één keer per jaar dienen te geschieden. Geconstateerd is dat deze gegevensuitwisseling te langzaam werkt. Daarbij stond voor ogen dat een snelle uitwisseling van justitiële gegevens van belang is voor de bestrijding van terrorisme en andere vormen van zware criminaliteit.

Met de verbetering van de onderlinge uitwisseling van justitiële gegevens wordt tevens bijgedragen aan de verwezenlijking van de in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie genoemde doelstelling. Eén van de doelstellingen genoemd in artikel 2 is de handhaving en ontwikkeling van de Unie als een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te combineren met de voorkoming en bestrijding van criminaliteit. Bovendien wordt in hetzelfde artikel verwezen naar het subsidiariteitsbeginsel waarmee bij de opzet van het systeem van gegevensuitwisseling rekening is gehouden. Uitgangspunt is dat een lidstaat de gegevens over veroordelingen van een EU onderdaan zo snel mogelijk verstrekt aan de lidstaat waarvan betrokkene onderdaan is. Bovendien is van belang dat een lidstaat op verzoek van een andere lidstaat de relevante justitiële gegevens verstrekt. De meerwaarde van dit systeem naast de reeds bestaande bevoegdheden om justitiële gegevens uit te wisselen of te verstrekken ligt in de aanwijzing van een centrale autoriteit die de coördinerende en uitvoerende taken op zich neemt alsmede het invoeren van termijnen waarbinnen het verzoek moet worden beantwoord, en indien ingewilligd, de verzochte gegevens moeten worden verstrekt. In Nederland is de centrale autoriteit de Justitiële Informatiedienst.

Niet alle artikelen van het Europese besluit behoeven implementatie. In artikel 1, tweede lid, van het besluit, wordt elke lidstaat verplicht het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie in kennis te stellen van de naam van de dienst die als centrale autoriteit functioneert. Een dergelijke bepaling behoeft niet in regelgeving te worden vastgelegd.

In artikel 3, eerste lid, tweede alinea, is bepaald dat met het oog op de uitoefening van het recht op kennisneming justitiële gegevens kunnen worden verstrekt. Het wordt aan de lidstaten overgelaten deze bepaling al dan niet te implementeren. Deze bepaling is niet geïmplementeerd, aangezien het recht op kennisneming als bedoeld in artikel 18 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens uitsluitend een recht op inzage omvat. Er worden in dat kader geen justitiële gegevens verstrekt om te voorkomen dat door middel van het uitoefenen van dit recht justitiële gegevens worden gevraagd door bijvoorbeeld een sollicitant die deze gegevens aan zijn aankomend werkgever moet verstrekken met het oog op screening. Voor een dergelijk doel is het recht op kennisneming niet in het leven geroepen. Voor screeningsdoeleinden dient de verklaring omtrent het gedrag te worden gevraagd. Het voorgaande brengt met zich dat ook artikel 3, tweede lid, tweede alinea niet is geïmplementeerd.

Uit artikel 4, derde lid, van het besluit vloeit voort dat de beperking van het gebruik van de verkregen justitiële gegevens tot het doel waarvoor de gegevens zijn verkregen niet geldt voor de justitiële gegevens die primair afkomstig zijn uit de verzoekende lidstaat. Gesteld dat Frankrijk de Justitiële Informatiedienst verzoekt justitiële gegevens te verstrekken en in dat kader worden ook gegevens aan de centrale autoriteit in Frankrijk verstrekt die primair uit Frankrijk afkomstig zijn, dan geldt ten aanzien van laatstgenoemde gegevens niet de beperkingen in doelgebruik die voor de gegevens die primair uit Nederland afkomstig zijn gelden. De Franse gegevens bezat de centrale autoriteit al op grond van Frans recht. Op die gegevens blijft het Franse recht derhalve van toepassing. Overigens geldt dit ook voor uit Nederland afkomstige justitiële gegevens die de Justitiële Informatiedienst uit het buitenland verkrijgt.

Ook de artikelen 6 en 7 behoeven geen implementatie. Voor wat betreft de bepaling in artikel 6, tweede lid, waarin de lidstaten wordt opgelegd af te zien van het gebruik van de eventuele voorbehouden ten aanzien van artikel 13 van het Europees Verdrag van 20 april 1959 aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, kan worden opgemerkt dat Nederland geen voorbehouden heeft gemaakt. De bepaling behoeft om die reden geen implementatie.

2. Adviezen

Het besluit is voorgelegd aan het College van procureurs-generaal (hierna: het College PG’s) en het College Bescherming Persoonsgegevens (hierna: het CBP). Beide colleges hebben advies uitgebracht waarop hieronder nader wordt ingegaan.

Het College PG’s twijfelde aan de meerwaarde van de tussenkomst van de officier van justitie bij verstrekking van justitiële gegevens aan andere staten. Ter verduidelijking van de betekenis van de officier van justitie is de artikelsgewijze toelichting aangepast.

Het CBP was van oordeel dat kort gezegd dat het verstrekkingenregime van artikel 30c, waarin de spontane verstrekking van justitiële gegevens aan de lidstaat waarvan de veroordeelde onderdaan is, is geregeld, te ruim was. Het Europese besluit verplicht alleen tot verstrekking van gegevens die betrekking hebben op veroordelingen en niet bijvoorbeeld gegevens over sepot of transactie. Ook het College van PG’s heeft hiervoor aandacht gevraagd.

Dit advies heeft geleid tot aanpassing van artikel 30c van het onderhavige besluit en de bijbehorende artikelsgewijze toelichting.

3. Administratieve lasten

Het besluit zal geen veranderingen met zich meebrengen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

Artikelsgewijs

Artikel I

A

De citeertitel van de Wet justitiële gegevens is gewijzigd bij wet van 30 juni 2004 (Stb. 2004, 315).

In het Europees besluit wordt in artikel 1 bepaald dat elke lidstaat een autoriteit aanwijst, die tot taak heeft enerzijds justitiële gegevens aan andere lidstaten te verstrekken en anderzijds justitiële gegevens die zijn geregistreerd in andere lidstaten op te vragen. In Nederland wordt de Justitiële Informatiedienst, voorheen de Centrale Justitiële Documentatie als centrale autoriteit aangewezen. Deze dienst is nu reeds de dienst die de Justitiële documentatie bewerkt en die justitiële gegevens verstrekt. Het ligt in de rede om deze dienst ook te belasten met de internationale gegevensverstrekking en -bevraging.

B

Met het oog op een goede uitvoering van de internationale gegevensuitwisseling is van belang de nationaliteit van betrokkene als justitieel gegeven aan te merken. Dit is geregeld in artikel 6, eerste lid, onder g.

C

Artikel 10a

In artikel 10a, eerste lid, wordt bepaald dat de Justitiële Informatiedienst de bevoegde dienst is die in het kader van de toepassing van het Europese besluit aan de centrale autoriteiten in andere lidstaten buitenlandse justitiële gegevens mag opvragen.

In het tweede lid wordt bepaald dat voor het doen van een dergelijk verzoek gebruik wordt gemaakt van het voorgeschreven formulier dat in het kaderbesluit is opgenomen. Artikel 5 van het Europees besluit bepaalt dat het formulier moet worden vertaald in de officiële taal van de aangezochte staat, tenzij deze staat bij de secretariaat-generaal van de Raad heeft aangegeven ook een of meer andere talen te accepteren. In dat laatste geval mag het formulier ook in zo een andere taal worden vertaald. Deze bepaling is neergelegd in artikel 10a, derde lid. Het vierde lid vormt de neerslag van artikel 3, vijfde lid, van het Europese besluit. Op grond van laatstgenoemd besluit wordt vereist dat de verzoeken, antwoorden of andere relevante gegevens op een zodanige wijze worden gedaan respectievelijk verstrekt dat de ontvangende lidstaat de echtheid ervan kan vaststellen. Dit is van belang met het oog op het voorkomen van fraude.

Het vijfde lid geeft uitvoering aan artikel 4 van het Europese besluit. Daarin is bepaald dat de verstrekte gegevens alleen gebruikt mogen worden voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt.

D

De wijzigingen in artikel 22 zijn technische aanpassingen.

E

De wijziging van artikel 23 vloeit voort uit een organisatorische wijziging bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat.

F

SDU Identification bv is in tijden van grote drukte genoodzaakt uitzendkrachten aan te nemen voor het afhandelen van opdrachten. In de praktijk is gebleken dat niet alle uitzendkrachten over de integriteit beschikken die aan werknemers binnen een organisatie waar met processen met gevoelige gegevens wordt gewerkt moeten worden gesteld. Door toedoen van informatie van derden is het mogelijk gebleken om de niet betrouwbare werknemers op te sporen en vervolgens de arbeidsrelatie te beëindigen. Inzicht in de justitiële gegevens kan in combinatie met gegevens van derden er sneller dan nu het geval is toe leiden dat ongewenste uitzendkrachten niet worden aangenomen. De verklaring omtrent het gedrag is daartoe niet afdoende aangezien het integriteitsoordeel niet kan worden gebaseerd op een combinatie van justitiële en andere verkregen informatie.

Gelet op het gelijkwaardige niveau van gewenste integriteit bij de KLM, worden ook aan dit bedrijf justitiële gegevens verstrekt ten behoeve de beoordeling van de integriteit van uitzendkrachten.

G

Mede met het oog op de implementatie van het eerder genoemde Europese besluit, worden in het Besluit justitiële gegevens twee nieuwe paragrafen ingevoegd waarin de verstrekking van justitiële gegevens aan buitenlandse autoriteiten wordt geregeld. In paragraaf 4 wordt de verstrekking van justitiële gegevens aan een Staat, niet zijnde een lidstaat, geregeld. In paragraaf 5 wordt de verstrekking van die gegevens aan lidstaten geregeld. Zoals hierboven is aangegeven wordt in artikel 10a het omgekeerde geregeld. De Justitiële Informatiedienst is bevoegd om justitiële gegevens te vragen uit andere lidstaten.

Artikel 30a

In artikel 30a is bepaald dat justitiële gegevens desgevraagd aan buitenlandse autoriteiten kunnen worden verstrekt ten behoeve van strafrechtelijke doeleinden. Het gaat hier dus om verstrekking van gegevens op verzoek van het buitenland. Voor zover deze bevoegdheid voortvloeit uit artikel 13 van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, geschiedt de verstrekking door tussenkomst van de officier van justitie. De bepaling is algemeen gesteld. Dit betekent dat in het geval specifieke uitwerking is gegeven aan een verdragsbepaling dit prevaleert boven de onderhavige bepaling. Daarbij wordt met name gedacht aan rechtshulpverdragen.

Aangezien een verzoek tot verstrekking van justitiële gegevens is aan te merken als een rechtshulpverzoek is voorzien in de tussenkomst van de officier van justitie. Immers het openbaar ministerie is verantwoordelijk voor de uitvoering van rechtshulpverzoeken.

De officier van justitie toetst het verzoek aan niet alleen het doel waarvoor de gegevens worden gevraagd, maar ook aan de noodzaak om de gegevens in dat geval te verstrekken.

Verzoeken om justitiële gegevens kunnen ook gedaan worden zonder dat daaraan een verdrag ten grondslag ligt. In dat geval kan met toepassing van artikel 14 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens incidenteel tot verstrekking worden overgegaan. De Minister van Justitie toetst dan het verzoek.

Artikel 30b

In de toelichting bij artikel 10a is deze bepaling al toegelicht.

Artikel 30c

Artikel 30c vloeit voort uit artikel 2 van het Europese besluit, dat weer gebaseerd is op artikel 22 van het Europees rechtshulpverdrag 1959. Op grond van artikel 30c verstrekt de Justitiële Informatiedienst op eigen initiatief onverwijld de justitiële gegevens over onderdanen van een andere lidstaat aan de centrale autoriteit van die lidstaat. Gesteld dat een Fransman in Nederland wordt veroordeeld, dan verstrekt de Justitiële Informatiedienst dit gegeven uit eigen beweging en zo snel mogelijk (onverwijld) aan de centrale autoriteit in Frankrijk. Frankrijk krijgt op die manier een compleet strafrechtelijk beeld van al zijn onderdanen.

Op grond van artikel 7 van het Besluit justitiële gegevens vallen alle beslissingen van de rechter onder justitiële gegevens, zoals ook de voorwaarden en nadien gedane uitspraken met betrekking tot de uitvoering van een vonnis.

Op grond van artikel 2 van het Europese besluit dienen alleen de strafrechtelijke veroordelingen te worden gemeld. Het begrip justitiële gegevens is echter ruimer. Daaronder vallen ook afdoeningen van de officier van justitie, zoals transacties en sepots. Omdat op grond van het onderhavige artikel gegevens worden verstrekt zonder tussenkomst van de officier van justitie (vgl. artikel 30a en 30d), is ervoor gekozen, conform artikel 2 van het Europese besluit, de verstrekking van de justitiële gegevens te beperken tot die gegevens die betrekking hebben op een veroordeling wegens een strafbaar feit.

In overeenstemming met het Europese besluit vloeit uit de bepaling ook voort dat de justitiële gegevens aan meer lidstaten worden doorgegeven, indien de geregistreerde persoon onderdaan is van meer dan één lidstaat. Deze bepaling lijdt weer uitzondering, indien de veroordeelde mede de Nederlandse nationaliteit heeft.

Artikel 30d

Artikel 30d verwoordt hetgeen wordt bepaald in artikel 3, eerste lid, eerste alinea, van het Europese besluit. Op grond van deze bepaling wordt in het onderhavige artikel een bevoegdheid voor de Justitiële Informatiedienst geschapen om desgevraagd justitiële gegevens te verstrekken voor die doeleinden waarvoor volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens dan wel het onderhavige besluit gegevens mogen worden verstrekt. Anders dan in artikel 30c betreft het hier niet het spontaan doorsturen van gegevens over de veroordeling van onderdanen uit andere lidstaten met het oog op het completeren van de gegevens over het strafrechtelijk verleden van de eigen onderdanen, maar meer in het algemeen om op verzoek voor bepaalde doeleinden justitiële gegevens te verstrekken. Hiermee reikt deze bepaling verder dan het enkel verstrekken van gegevens over strafrechtelijke veroordelingen, waartoe het Europese Besluit zich beperkt. Door, anders dan in artikel 30c, in het onderhavige artikel het begrip justitiële gegevens niet te beperken tot gegevens die betrekking hebben op een strafrechtelijke veroordeling, wordt het mogelijk gemaakt desgevraagd meer gegevens te verstrekken dan die bedoeld in het Europese Besluit. Hiervoor is gekozen omdat het in de Europese Unie, in verband met de grensoverschrijdende criminaliteit, van groot belang is daarover informatie uit te kunnen wisselen. Informatieuitwisseling in het kader van de voorkoming en bestraffing van criminaliteit heeft in de Europese Unie een hoge prioriteit. Nederland wil daaraan royaal medewerking verlenen.

Artikel 30d bepaalt dat de justitiële gegevens kunnen worden verstrekt voor zover het doel waarvoor ze worden gevraagd gelijk kan worden gesteld aan die genoemd in de wet en het besluit. Hiermee wordt bedoeld dat aan het buitenland kan worden verstrekt in die gevallen waarin ook in Nederland had kunnen worden verstrekt. De term «gelijk gesteld» wordt gebruikt om te voorkomen dat verschillen in formele terminologie aan verstrekking in de weg staan. Het gaat hier erom dat het materiële doel gelijk is. Per geval wordt door de officier van justitie beoordeeld welke gegevens worden verstrekt en of het doel in overeenstemming is met een van de doelen waarvoor nationaal had kunnen worden verstrekt. Dit betekent dat de gegevensverstrekking zich kan beperken tot informatie over veroordelingen zoals bepaald in het Europese Besluit.

Om dezelfde redenen als uiteengezet bij de toelichting van artikel 30a is bij deze verstrekkingsvorm de tussenkomst van de officier van justitie een vereiste.

In het tweede lid is bepaald dat de Nederlandse autoriteiten voorwaarden kunnen verbinden aan het gebruik van de verstrekte gegevens. Dit vloeit voort uit artikel 4, tweede lid, van het Europese besluit.

In het derde lid is uitvoering gegeven aan de bepaling in artikel 3, tweede lid, van het Europese besluit waarin is bepaald dat binnen tien werkdagen na de dag waarop het verzoek is ontvangen, een antwoord wordt gezonden aan de centrale autoriteit van de verzoekende lidstaat. Voor het antwoord wordt het formulier dat bij het Europese besluit is gevoegd, gebruikt. Op dat formulier kan worden aangegeven of de justitiële gegevens kunnen worden verstrekt en zo nee, waarom niet. Als de gevraagde gegevens kunnen worden verstrekt wordt een uittreksel uit het strafregister als bijlage bij het formulier meegezonden.

Op grond van artikel 5 van het Europese besluit is vertaling van het antwoord in de taal van de verzoekende staat niet verplicht. Indien overeenstemming bestaat tussen beide staten, kan in een andere taal worden gecommuniceerd. Dit is neergelegd in het vierde lid.

Artikel 30e

In artikel 30e is de bepaling van artikel 3, derde lid, van het Europese besluit, neergelegd. Uit deze bepaling volgt dat de Justitiële Informatiedienst aan de centrale autoriteit van de verzoekende lidstaat nadere informatie over de identiteit van de betrokkene kan vragen. Gelet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer is het immers van belang dat de juiste gegevens aan de buitenlandse centrale autoriteit worden verstrekt.

Artikel 30f

Op grond van artikel 3, vijfde lid, van het Europese besluit, kunnen verzoeken en antwoorden via verschillende wegen worden verzonden (post, fax, e-mail), zolang de ontvangende lidstaat de echtheid van de verzoeken en de antwoorden maar kan vaststellen. Deze verplichting is neergelegd in artikel 30f.

H

Onderdeel I bevat het herstel van een foutieve verwijzing in artikel 33.

Artikel II

Het besluit treedt zo spoedig mogelijk in werking. Tevens treedt de bepaling waarin executiegegevens worden aangemerkt als justitiële gegevens in werking, aangezien de verwerking van deze gegevens in de Justitiële documentatie thans mogelijk is.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage

Transponeringstabel

Besluit van de Raad

Besluit justitiële gegevens

Artikel 1, eerste lid

Artikel 1, onder d, artikel 30b

Artikel 1, tweede lid

Artikel 2

Artikel 30c

Artikel 3, eerste lid, eerste alinea

Artikel 30d, artikel 10a, eerste en tweede lid

Artikel 3, eerste lid, tweede alinea

Artikel 3, tweede lid, eerste alinea

Artikel 30d, derde lid

Artikel 3, tweede lid, tweede alinea

Artikel 3, derde lid

Artikel 30e

Artikel 3, vierde lid

Artikel 30d, tweede lid

Artikel 3, vijfde lid

Artikel 10a

Artikel 4, eerste lid

Artikel 10a, vijfde lid

Artikel 4, tweede lid

Artikel 10a, vijfde lid

Artikel 4, derde lid

Artikel 5

Artikel 30d, vierde lid, artikel 10a, derde lid

Artikel 6, eerste lid

Artikel 6, tweede lid

Artikel 6, derde lid

Artikel 7

Artikel 8


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 maart 2007, nr. 51.

Naar boven