Besluit van 22 december 2011, houdende wijziging van enkele algemene maatregelen van bestuur op het gebied van het financieel toezicht in verband met de implementatie van richtlijn nr. 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PbEU L 267)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 12 oktober 2011, FM/2011/9826 M, Generale Thesaurie, directie Financiële Markten, gedaan na overleg met Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en Veiligheid en Justitie, en de Staatssecretarissen van Financiën en Infrastructuur en Milieu;

Gelet op de artikelen 2:10b, tweede lid, 2:10c, eerste lid, 2:107a, derde lid, 3:10, tweede en derde lid, 3:17, tweede lid, 3:18, tweede en derde lid, 3:29, derde lid, 3:29a, eerste en tweede lid, 3:29c, vierde lid, 3:53, derde lid, 3:57, tweede lid, 3:71, tweede lid, 3:72, vijfde lid, 4:16, tweede en derde lid, 4:17, derde lid, 4:20, derde lid, aanhef en onderdeel b, en vierde lid, van de Wet op het financieel toezicht, de artikelen 2, eerste lid, en 3 van de Sanctiewet 1977, artikel 15, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, artikel 3.126a, negende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, de artikelen 11a, tweede lid, onderdeel c, en 34, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, de artikelen G 6 en H 15 van de Kieswet, de artikelen 363, zesde lid, en 417 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 35, eerste lid, van de Mededingingswet, artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies, artikel 19, derde lid, van de Waterschapswet, en artikel 76j van de Wet bodembescherming,

Gelet op richtlijn nr. 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PBEU L 319) en richtlijn nr. 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PbEU L 267);

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 17 november 2011, no. W06.11.0434/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 21 december 2011, FM/2011/10101 U;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen van het besluit en in de opschriften van de paragrafen van het besluit wordt «kredietinstelling» telkens vervangen door: bank.

B

In artikel 2, eerste lid, wordt na «artikel 2:7, eerste lid» ingevoegd «, 2:10b, eerste lid» en vervalt «2:23, tweede lid,».

C

Het opschrift van paragraaf 2.0 komt te luiden:

§ 2.0. Uitoefenen van bedrijf van betaaldienstverlener of elektronischgeldinstelling

Bepalingen ter uitvoering van artikelen 2:3b, tweede lid, 2:3c, eerste lid, 2:10b, tweede lid en 2:10c, eerste lid, van de wet.

D

Artikel 3a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De aanhef komt te luiden:

  • 1. De gegevens, bedoeld in artikel 2:3b, tweede lid, en artikel 2:10b, tweede lid, van de wet zijn:.

b. In de onderdelen a, b, f, g, h, j en k, wordt na «de betaaldienstverlener» telkens ingevoegd: of elektronischgeldinstelling.

c. In onderdeel j wordt na «de betaalinstelling» ingevoegd: of de elektronischgeldinstelling.

d. In onderdeel q wordt «artikel 3:29a» vervangen door: artikel 3:29a, eerste lid.

e. Onder het schrappen van «en» aan het slot van onderdeel q en vervanging van de punt aan het slot van onderdeel r door «; en» wordt na onderdeel r een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • s. bescheiden waaruit blijkt op welke wijze wordt voldaan aan het ingevolge artikel 3:29a, tweede lid, bepaalde met betrekking tot de geldmiddelen die worden of zijn ontvangen in ruil voor elektronisch geld dat is uitgegeven.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Bij de toepassing van het eerste lid, aanhef en onderdelen i, p, q en s, geeft de betaaldienstverlener of elektronischgeldinstelling een beschrijving van de regelingen voor accountantscontrole en de organisatorische regelingen die zij heeft getroffen voor het nemen van alle redelijke maatregelen om de belangen van betaaldienstgebruikers of houders van elektronisch geld te beschermen en om de continuïteit en betrouwbaarheid bij het uitvoeren van betaaldiensten dan wel de uitgifte van elektronisch geld te garanderen.

E

In artikel 3b wordt «artikel 2:3c, eerste lid, van de wet» vervangen door: de artikelen 2:3c, eerste lid, en 2:10c, eerste lid, van de wet.

F

Het opschrift van paragraaf 3.0 komt te luiden:

§ 3.0. Uitoefenen van bedrijf van betaaldienstverlener of elektronischgeldinstelling

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 2:106a, tweede lid, en 2:107a, derde lid, van de wet.

G

Het opschrift van artikel 42a komt te luiden:

Artikel 42a.

H

In paragraaf 3.0 wordt na artikel 42a een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 42b

De gegevens bedoeld in artikel 2:107a, derde lid, van de wet zijn:

  • a. Indien de elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland voornemens is door middel van het verrichten van diensten haar bedrijf naar een andere lidstaat uit te oefenen:

    • 1°. de naam, het adres, het telefoon- en faxnummer en het emailadres van de elektronischgeldinstelling;

    • 2°. een beschrijving van de organisatiestructuur van de elektronischgeldinstelling; en

    • 3°. een beschrijving van de aard van de diensten die de elektronischgeldinstelling voornemens is te verlenen in de andere lidstaat;

  • b. Indien de elektronischgeldinstelling voornemens is in een andere lidstaat haar bedrijf uit te oefenen vanuit een in die lidstaat gelegen bijkantoor:

    • 1°. de naam, het adres, het telefoon- en faxnummer en het emailadres van het bijkantoor;

    • 2°. een beschrijving van de organisatiestructuur van de elektronischgeldinstelling; en

    • 3°. een beschrijving van de aard van de diensten die de elektronischgeldinstelling voornemens is te verlenen in de andere lidstaat;

    • 4°. de identiteit van de personen die het dagelijks beleid van het bijkantoor zullen bepalen;

  • c. Indien de elektronischgeldinstelling voornemens is betaaldiensten te verlenen in een andere lidstaat door tussenkomst van een in die lidstaat gevestigde betaaldienstagent:

    • 1°. de naam, het adres, het telefoon- en faxnummer en het emailadres van de betaaldienstagent;

    • 2°. een beschrijving van de interne controlemechanismen die door de betaaldienstagent zullen worden gebruikt om de in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme neergelegde verplichtingen na te komen; en

    • 3°. de identiteit van de personen die het dagelijks beleid van de betaaldienstagent bepalen of mede bepalen, alsmede gegevens waaruit blijkt dat zij betrouwbaar en deskundig zijn.

ARTIKEL II

Het Besluit prudentiële regels Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen van het besluit, met uitzondering van artikel 40, wordt «kredietinstelling» telkens vervangen door «bank» en wordt «kredietinstellingen» telkens vervangen door: banken.

B

In artikel 1 wordt in de alfabetische volgorde een nieuwe definitie ingevoegd, luidende:

gemiddeld uitstaand elektronisch geld:

het gemiddelde totale bedrag gedurende de zes voorafgaande kalendermaanden van de met elektronisch geld verband houdende financiële verplichtingen dat op het eind van elke kalenderdag in omloop is, berekend op de eerste kalenderdag van elke kalendermaand en toegepast voor die kalendermaand.

C

In de artikelen10, eerste lid, 11, eerste lid, 12, eerste lid en 13, eerste lid, 17, eerste lid, 18, 19, 20, eerste lid, 21, eerste lid, 22, 23, eerste lid, 24, 25 en 27, tweede lid, wordt na «clearinginstelling» telkens ingevoegd: , elektronischgeldinstelling.

D

Artikel 27a komt te luiden:

Artikel 27a

  • 1. Indien een betaalinstelling of een elektronischgeldinstelling voornemens is werkzaamheden in verband met het verlenen van betaaldiensten uit te besteden, stelt zij de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.

  • 2. Indien een elektronischgeldinstelling voornemens is werkzaamheden in verband met de uitgifte van elektronisch geld uit te besteden, stelt zij de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.

E

In de artikelen 28 tot en met 31,eerste lid, wordt «entiteit voor risico-acceptatie» telkens vervangen door: elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie.

F

Artikel 32a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «betaalinstellingen» ingevoegd: of elektronischgeldinstellingen.

2. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Een werkzaamheid wordt als belangrijk aangemerkt indien een gebrekkige of tekortschietende uitvoering ervan wezenlijk afbreuk zou doen aan de naleving door de elektronischgeldinstelling van de vergunningvereisten, genoemd in artikel 2:10b van de wet, dan wel aan haar financiële resultaten of de soliditeit of continuïteit van haar dienstverlening ter zake van de uitgifte van elektronisch geld.

G

Artikel 32b, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef komt te luiden:

  • 1. Een betaalinstelling of elektronischgeldinstelling geeft onverwijld schriftelijk aan de Nederlandsche Bank kennis van een wijziging in de ingevolge artikel 2:3b, tweede lid, van de wet respectievelijk ingevolge artikel 2:10b, tweede lid, van de wet verstrekte gegevens met betrekking tot:.

2. In de onderdelen a, b, c en d wordt na «de betaaldienstverlener» telkens ingevoegd: of de elektronischgeldinstelling.

3. Onderdeel i komt te luiden:

  • i. de wijze waarop wordt voldaan aan het ingevolge artikel 3:29a van de wet bepaalde met betrekking tot de geldmiddelen die worden of zijn ontvangen van betaaldienstgebruikers of betaaldienstverleners en met betrekking tot de geldmiddelen die worden of zijn ontvangen in ruil voor elektronisch geld dat is uitgegeven; en.

H

In artikel 33 wordt «clearinginstelling» vervangen door: betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling,.

I

In artikel 34 wordt «entiteit voor risico-acceptatie» vervangen door: elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie.

J

In artikel 35 wordt «entiteit voor risico-acceptatie» vervangen door: elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie.

K

Het opschrift van hoofdstuk 6A komt te luiden:

HOOFDSTUK 6A Veilig stellen geldmiddelen en verlenen krediet door betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen met zetel in Nederland

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:29a, eerste en tweede lid, en 3:29c, vierde lid, van de wet.

L

Artikel 40a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt «betaalinstelling» vervangen door: betaalinstelling als bedoeld in artikel 3:29a, eerste lid, van de wet.

2. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op elektronischgeldinstellingen als bedoeld in artikel 3:29a, eerste lid, van de wet.

M

Onder vernummering van artikel 40b tot 40c wordt na artikel 40a een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 40b

  • 1. Een elektronischgeldinstelling als bedoeld in artikel 3:29a, tweede lid, van de wet, stelt de middelen die zij ontvangt in ruil voor elektronisch geld dat is uitgegeven, veilig op het moment dat deze gelden ter beschikking komen van de elektronischgeldinstelling doch uiterlijk vijf werkdagen na uitgifte van het elektronisch geld.

  • 2. De financiële onderneming stelt chartale of girale gelden die zij ontvangt in ruil voor elektronisch geld op een van de volgende wijzen veilig:

    • a. de gelden worden niet vermengd met de geldmiddelen van andere schuldeisers van de elektronischgeldinstelling;

    • b. de gelden worden gedekt door een verzekeringspolis of een vergelijkbare garantie van een verzekeraar of een bank die niet tot dezelfde groep behoort als de elektronischgeldinstelling, tegen het risico dat de elektronischgeldinstelling niet in staat is haar verplichtingen met betrekking tot de gelden na te komen, voor een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat afgescheiden zou zijn bij het ontbreken van de verzekeringspolis of vergelijkbare garantie.

  • 3. Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, aanhef en onderdeel a, worden de ontvangen gelden op een afzonderlijke rekening gestort bij een bank of belegd in veilige, liquide activa met een lage risicograad, op zodanige wijze dat andere schuldeisers van de elektronischgeldinstelling, in het bijzonder in het geval van insolventie van de elektronischgeldinstelling, hun vorderingen niet op deze gelden kunnen verhalen.

  • 4. Voor de toepassing van het derde lid is artikel 40a, derde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Voor de toepassing van het tweede en derde lid is artikel 40a, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

N

Artikel 40c (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt na «betaalinstellingen» ingevoegd: of elektronischgeldinstellingen.

2. In onderdeel d wordt na «van de betaalinstelling» ingevoegd: of de elektronischgeldinstelling.

O

Artikel 48, eerste lid, onderdeel p, komt te luiden:

  • p. € 350.000 voor een elektronischgeldinstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet.

P

In artikel 50, eerste lid, wordt na «van een clearinginstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, of 3:55, eerste lid, van de wet» ingevoegd: , van een elektronischgeldinstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet.

Q

Artikel 64 komt te luiden:

Artikel 64

  • 1. Voor het deel van de werkzaamheden van een elektronischgeldinstelling dat betrekking heeft op de uitgifte van elektronisch geld en betaaldiensten die verband houden met de uitgifte van dit elektronisch geld, bedraagt de minimumomvang van het toetsingsvermogen 2% van het gemiddeld uitstaand elektronisch geld.

  • 2. Voor het deel van de werkzaamheden van een elektronischgeldinstelling dat betrekking heeft op het verlenen van betaaldiensten die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld, wordt de minimumomvang van het toetsingsvermogen berekend met overeenkomstige toepassing van artikel 60a, eerste lid.

  • 3. De omvang van het toetsingsvermogen van een elektronischgeldinstelling bedraagt te allen tijde ten minste de som van de minimumomvang van het toetsingsvermogen berekend volgens het eerste lid en de minimumomvang van het toetsingsvermogen berekend volgens het tweede lid.

  • 4. Indien een elektronischgeldinstelling de uitgifte van elektronisch geld niet gedurende ten minste zes maanden heeft uitgeoefend, bedraagt de minimum omvang van het toetsingsvermogen, bedoeld in het tweede lid, twee procent van het uitstaand elektronisch geld of het blijkens haar programma van werkzaamheden na zes maanden nagestreefde bedrag aan uitstaand elektronisch geld, naar gelang welk bedrag het hoogst is.

  • 5. In afwijking van het eerste en tweede lid kan de Nederlandsche Bank indien een evaluatie van de risicobeheersingsprocessen, het verzamelen en vastleggen van risicoverliesgegevens en het internecontrolesysteem van de elektronischgeldinstelling daartoe aanleiding geeft, de elektronischgeldinstelling verplichten een toetsingsvermogen aan te houden dat ten hoogste 20 procent hoger is dan het bedrag dat het resultaat is van de toepassing van de methode, bedoeld in het eerste of tweede lid, of de elektronischgeldinstelling toestaan een toetsingsvermogen aan te houden dat ten hoogste 20 procent lager is dan het bedrag dat het resultaat is van de toepassing van de methode, bedoeld in het eerste of tweede lid.

R

In artikel 78, vierde lid, wordt «EU-moederkredietinstelling» vervangen door: EU-moederbank.

S

Artikel 90 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «of clearinginstelling» vervangen door: , clearinginstelling of elektronischgeldinstelling.

2. Het vierde lid vervalt.

T

In artikel 94, tweede lid, aanhef, wordt «of clearinginstelling» vervangen door «, clearinginstelling of elektronischgeldinstelling» en vervalt: of elektronischgeldinstelling als bedoeld in artikel 90, vierde lid,.

U

De artikelen 105 en 113 vervallen.

V

In artikel 129 wordt «entiteit voor risico-acceptatie» vervangen door: elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie.

W

In artikel 130 wordt onder vernummering van het derde lid tot vierde lid na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. De door een betaalinstelling of elektronischgeldinstelling als bedoeld in artikel 3:72, eerste lid, van de wet te verstrekken staten omvatten uitsluitend:

    • a. balans- en resultatengegevens alsmede aanvullende financiële gegevens ten behoeve van het toezicht op de naleving van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen van de wet;

    • b. andere gegevens ten behoeve van het toezicht op de naleving van de regels met betrekking tot de solvabiliteit ingevolge artikel 3:57, eerste lid, van de wet;

    • c. voor zover van toepassing een opgave van het gemiddeld uitstaand elektronisch geld.

X

Aan artikel 131, tweede lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, na onderdeel c een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. twee maal per jaar voor de in artikel 130, derde lid, genoemde staten.

Y

In artikel 132 wordt «clearinginstelling» vervangen door: betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling.

Z

In artikel 146 wordt «102, vierde lid,» vervangen door «of 102, vierde lid,» en vervalt de zinsnede «of 105, tweede lid,».

ARTIKEL III

Het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen van het besluit wordt «kredietinstelling» telkens vervangen door: bank.

B

In de artikelen 38g en 38h wordt na «betaalinstelling» telkens ingevoegd: of elektronischgeldinstelling.

C

In artikel 38i wordt na «betaalinstelling» ingevoegd «of elektronischgeldinstelling» en wordt na «met het verlenen van betaaldiensten» ingevoegd: dan wel met de uitgifte van elektronisch geld.

D

Artikel 38j komt te luiden:

Artikel 38j

Bij de uitbesteding van werkzaamheden in verband met het verlenen van betaaldiensten dan wel de uitgifte van elektronisch geld draagt de betaalinstelling of de elektronischgeldinstelling er zorg voor dat uitbesteding de verplichtingen van de betaalinstelling, onderscheidenlijk de elektronischgeldinstelling, jegens haar cliënten en de rechten van haar cliënten uit hoofde van de wet of Titel 7B van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet wijzigt.

E

Artikel 38k wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «betaalinstellingen» ingevoegd: of elektronischgeldinstellingen.

2. In het tweede lid wordt na «door de betaalinstelling» ingevoegd «of de elektronischgeldinstelling», wordt na «artikel 2:3b van de wet» ingevoegd «respectievelijk artikel 2:10b van de wet» en wordt na «betaaldiensten» ingevoegd: of uitgifte van elektronisch geld.

F

Aan artikel 42 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Een elektronischgeldinstelling voorziet in procedures en maatregelen die waarborgen dat klachten van cliënten over het verlenen van betaaldiensten dan wel over de uitgifte van elektronisch geld door deze elektronischgeldinstelling, zorgvuldig, verifieerbaar, consistent en binnen een redelijke termijn worden afgehandeld.

G

Artikel 71l komt te luiden:

Artikel 71l

Een betaalinstelling of een elektronischgeldinstelling draagt er zorg voor dat betaaldienstagenten die voor haar rekening handelen, de betaaldienstgebruiker daarvan in kennis stellen. Zij draagt er tevens zorg voor dat haar bijkantoren de betaaldienstgebruiker in kennis stellen van het feit bijkantoor te zijn van de betaalinstelling, onderscheidenlijk de elektronischgeldinstelling.

H

Afdeling 10.1a vervalt.

ARTIKEL IV

Artikel 10 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector wordt als volgt gewijzigd:

1. In de opsomming van artikelen uit het deel Markttoegang financiële ondernemingen vervallen de artikelnummers «2:19» met bijbehorend boetecategorienummer 1 en «2:23, eerste lid» met bijbehorend boetecategorienummer 3, wordt «2:20, eerste lid» vervangen door «2:20» en worden in de numerieke volgorde ingevoegd de volgende artikelnummers met bijbehorende boetecategorienummers:

2:10a, eerste lid

3

2:10e, eerste lid

3

2:10f, eerste lid

3

2:107a, eerste en tweede lid

1.

2. In de opsomming van artikelen uit het deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen vervallen de artikelnummers «3:29a» met bijbehorend boetecategorienummer 2 en «3:35» met bijbehorend boetecategorienummer 2, wordt «3:34, eerste en tweede lid» vervangen door «3:34», wordt «3:74b» vervangen door «3:74b, eerste en tweede lid» en wordt in de numerieke volgorde ingevoegd het volgende artikelnummer met bijbehorend boetecategorienummer:

3:29b

2.

3. In de opsomming van artikelen uit het deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen wordt «4:31, eerste lid» vervangen door «4:31, eerste tot en met derde lid» en wordt in de numerieke volgorde ingevoegd het volgende artikelnummer met bijbehorend boetecategorienummer:

4:31a

2.

4. In de opsomming van artikelen uit het Besluit prudentiële regels Wft vervalt het artikelnummer «59a, eerste en tweede lid» met bijbehorende boetecategorie 3 en vervalt artikelnummer «105, eerste en derde lid» met bijbehorende boetecategorie 2, wordt «64» vervangen door «64, vierde lid» en worden in de numerieke volgorde ingevoegd de volgende artikelnummers met bijbehorende boetecategorienummers:

32b, eerste lid

1

40a, eerste, tweede en vijfde lid

2

40b

3

60a, eerste en tweede lid

2.

5. In de opsomming van artikelen uit het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft worden in de numerieke volgorde ingevoegd de volgende artikelnummers met bijbehorende boetecategorienummers:

38f

2

38g

2

38h

1

59a, eerste en tweede lid

2

59b, eerste tot en met vierde lid

2

59c, eerste en tweede lid

2

59d, eerste tot en met derde lid

2

59e, eerste lid

2

59f, eerste lid

2

59g, eerste en derde lid

2

71c

2

71d

2

71e

2

71f, eerste lid

2

71g, eerste lid

2

71l

2.

ARTIKEL V

Het Besluit bekostiging financieel toezicht wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt na «2:6, eerste lid» ingevoegd «, 2:10b, eerste lid» en wordt «2:20, eerste lid» vervangen door: 2:20.

2. In onderdeel b vervalt «2:23, tweede lid,».

B

In artikel 3, eerste lid, wordt «artikel 1:107, derde lid, onderdeel j, van de wet» vervangen door: artikel 1:107, derde lid, onderdelen j en k, van de wet.

C

Artikel 7, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. banken, verdeeld in:

    • 1°. banken waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:11 van de wet en ondernemingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, van de wet en die het in de onderdelen a of b van dat lid bedoelde bedrijf uitoefenen;

    • 2°. banken waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:16 van de wet;

    • 3°. banken waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:20 van de wet;

    • 4°. banken met zetel in een andere lidstaat die op grond van artikel 2:15 van de wet hun bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor mogen uitoefenen;.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • m. elektronischgeldinstellingen, verdeeld in:

    • 1°. elektronischgeldinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:10a van de wet;

    • 2°. elektronischgeldinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:10e van de wet.

D

Artikel 8, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a, wordt «kredietinstellingen» vervangen door: banken.

2. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. banken, verdeeld in:

    • 1°. banken waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:11 van de wet;

    • 2°. banken waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:16 van de wet;

    • 3°. banken waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:20 van de wet;.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel m, onder 2°, door een puntkomma wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

  • n. betaaldienstverleners, verdeeld in:

    • 1°. betaaldienstverleners waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:3a, eerste lid van de wet;

    • 2°. betaaldienstverleners waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:3e, eerste lid van de wet.

ARTIKEL VI

In het opschrift en de artikelen van het Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft en in het opschrift van hoofdstuk 2 van dat besluit wordt «kredietinstelling» telkens vervangen door «bank» en wordt «kredietinstellingen» telkens vervangen door: banken.

ARTIKEL VII

Het Besluit melding transacties financiering terrorisme wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 1, onderdeel c, onder 1°, komt te luiden:

  • 1°. een bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;.

ARTIKEL VIII

In het opschrift van onderdeel IIA van de bijlage van het Uitvoeringsbesluit Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme wordt «Kredietinstellingen,» vervangen door: Banken, elektronischgeldinstellingen,.

ARTIKEL IX

In artikel 14a, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 wordt «kredietinstelling» vervangen door: bank.

ARTIKEL X

Het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 7a, eerste, vierde en vijfde lid, wordt «kredietinstelling» telkens vervangen door: bank.

2. In artikel 11, eerste lid, onderdelen 1° en 4°, wordt «kredietinstelling» telkens vervangen door: bank.

ARTIKEL XI

In de artikelen G 1 en H 3 van het Kiesbesluit wordt «kredietinstelling» vervangen door: bank.

ARTIKEL XII

Het Besluit modellen jaarrekening wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 16, vierde lid, wordt «kredietinstellingen» vervangen door: banken.

2. In de bijlage wordt in Model A, onder C, sub 3 en onder F, sub 3 «kredietinstellingen» telkens vervangen door: banken.

3. In de bijlage wordt in Model Q, onder A, onderdeel III, sub 5, onder D, sub 4 en onder G, sub 4 «kredietinstellingen» telkens vervangen door: banken.

4. In de bijlage wordt in Model R, aan de Actiefzijde, onder A, onderdeel III, sub 5 en aan de Passiefzijde onder D, sub 4 en onder E, sub 4 «kredietinstellingen» telkens vervangen door: banken.

ARTIKEL XIII

Het Besluit jaarrekening banken wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, eerste lid, onder a en b, en achtste lid, artikel 4, eerste lid, onder b, artikel 6, eerste lid, onder a en b en tweede en zevende lid, artikel 9, derde lid, en artikel 11, vierde lid, wordt «kredietinstellingen» telkens vervangen door: banken.

B

Artikel 3, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Onder banken als bedoeld in het eerste lid worden verstaan:

    • a. binnen het grondgebied van de Europese Unie gevestigde banken die zijn toegelaten het bedrijf van bank uit te oefenen;

    • b. buiten het grondgebied van de Europese Unie gevestigde banken;

    • c. centrale banken of andere volkenrechtelijke of publiekrechtelijke banken.

C

In artikel 4, eerste lid, onder a, wordt «kredietinstelling» vervangen door: bank.

ARTIKEL XIV

In artikel 8, tweede lid, van het Besluit gegevensverstrekking Mededingingswet wordt «kredietinstelling» vervangen door: bank.

ARTIKEL XV

In artikel 1 van het Kaderbesluit EZ-subsidies komt de definitie van «bank» te luiden:

bank:

binnen het grondgebied van de Europese Unie gevestigde bank die is toegelaten het bedrijf van bank uit te oefenen;.

ARTIKEL XVI

In artikel 2.9, tweede lid, van het Waterschapsbesluit wordt de zinsnede «bij een kredietinstelling» vervangen door:  bij een bank.

ARTIKEL XVII

In de Bijlage behorende bij artikel 40 van het Besluit financiële bepalingen bodemsanering, onder 6. Condities lening door het bevoegd gezag, wordt de zinsnede «door een normale kredietinstelling» vervangen door: door een normale bank.

ARTIKEL XVIII

Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juni 2011 ingediende voorstel van wet tot Wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter implementatie van richtlijn nr. 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PbEU L 267) (Kamerstukken 32 826) tot wet is verheven en die wet in werking treedt, treedt dit besluit op hetzelfde tijdstip in werking.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 22 december 2011

Beatrix

De Minister van Financiën,

J. C. de Jager

Uitgegeven de negenentwintigste december 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit hangt samen met het wetsvoorstel1 ter implementatie van de herziene elektronischgeldrichtlijn (2009/110/EG). Met het onderhavige besluit wordt de genoemde richtlijn ook op besluitsniveau verwerkt in de Nederlandse wetgeving. Zo wordt voor de elektronischgeldinstelling nadere invulling gegeven aan grondslagen in de Wet op het financieel toezicht; daarnaast wordt met dit besluit in diverse algemene maatregelen van bestuur de term kredietinstelling vervangen door bank.

Richtlijn 2009/110/EG vervangt de oude elektronischgeldrichtlijn, richtlijn 2000/46/EG. Uit de evaluatie van de oude elektronischgeldrichtlijn kwamen enkele punten naar voren die er debet aan zijn geweest dat de elektronischgeldmarkt zich minder goed ontwikkeld heeft dan aanvankelijk werd verondersteld en die bovendien technologische innovatie hebben gehinderd. Met de aanvaarding van de richtlijn betaaldiensten2, waarin gestreefd wordt naar een interne markt voor betalingsverkeer, werd de tijd daarom ook rijp geacht voor een herziening van de elektronischgeldrichtlijn.

Een elektronischgeldinstelling kan elektronisch geld uitgeven en betaaldiensten verlenen. Voor zover een elektronischgeldinstelling betaaldiensten verleent, valt de elektronischgeldinstelling onder de reikwijdte van het begrip betaaldienstverlener. Artikelen die van toepassing zijn op betaaldienstverleners en geen relevantie hebben voor de activiteit «uitgifte van elektronisch geld» hoeven om deze reden niet gewijzigd te worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om de artikelen 43–48, 59b–59g en 71b–71k van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft.

Aanpassingsregelgeving kredietinstelling/bank

In het kader van de implementatie van de herziene elektronischgeldrichtlijn wordt de definitie van kredietinstelling in de Wft aangepast. Voorheen kon een kredietinstelling het bedrijf uitoefenen van bank, of dat van elektronischgeldinstelling. Met de nieuwe richtlijn kan een kredietinstelling slechts nog het bedrijf van bank uitoefenen. De wijzigingsoperatie is nader toegelicht in de memorie van toelichting bij het implementatiewetsvoorstel.3

Voor zover deze wijzigingen gevolgen hebben voor algemene maatregelen van bestuur op grond van de Wft die voor de implementatie in enge zin van de richtlijn gewijzigd moeten worden (de artikelen I tot en met V), is deze terminologiewijziging daarin meegenomen. Ook in andere Nederlandse algemene maatregelen van bestuur wordt de term kredietinstelling gebruikt; deze worden daarom, in aparte wijzigingsartikelen, eveneens herzien door middel van dit wijzigingsbesluit.

Consultatie

Het ontwerp van deze algemene maatregel van bestuur is, samen met de ontwerp-vrijstellingsregeling, ter consultatie aan marktpartijen voorgelegd via internetconsultatie.nl. Hierop zijn twee reacties ontvangen. Een reactie was inhoudelijk-technisch en de inzender wenste zijn commentaar niet te publiceren. In de andere reactie werd in algemene zin bezorgdheid uitgesproken over het toezichtskader dat geldt voor financiële ondernemingen. Ook is van de Nederlandsche Bank (DNB) commentaar ontvangen op het ontwerp. Voorzover met het commentaar van de reagerende partijen rekening kon worden gehouden bij de verdere voorbereiding van deze regelgeving, is dat gebeurd. Een suggestie die bijvoorbeeld is binnengekomen en niet kon worden verwerkt, betreft de berekening van het gemiddeld uitstaand elektronisch geld. De definitie hiervan is in de richtlijn gegeven en hiervan afwijken is derhalve niet mogelijk.

Administratieve lasten

Het effect van de in dit besluit opgenomen regeling op administratieve lasten voor elektronischgeldinstellingen is meegenomen in de administratieve lastenparagraaf die is opgenomen in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel ter implementatie van de elektronischgeldrichtlijn (Kamerstukken II, 32 826).

Transponeringstabel

Richtlijn 2009/110/EG

jo. Richtlijn 2007/64/ EG

Grondslag in wet

Artikel

Beleidsruimte1

artikel 2, vierde lid

 

nvt

1 Bpr Wft

Nvt

artikel 3, eerste lid

artikel 5

2:10b, tweede lid, en 2:10c, eerste lid

2, 3a, 3b Bmfo Wft

Nvt

artikel 3, eerste lid

artikel 10, vierde lid

3:10, tweede en derde lid, 3:17, tweede lid

10, 11, 12, 13, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25 Bpr Wft

Nvt

artikel 3, eerste lid

artikel 14

3:29, derde lid

32b, 34, 35 Bpr Wft

Nvt

artikel 3, eerste lid

artikel 15

3:71, tweede lid

129 Bpr Wft

Nvt

artikel 3, eerste lid

artikel 17, zevende lid

3:18, tweede en derde lid

27a, 28, 29, 30, 31, 32a Bpr Wft

Nvt

artikel 3, eerste lid

artikel 17, zevende lid

4:16, tweede en derde lid

38g-38k Bgfo Wft

Nvt

artikel 3, eerste lid

artikel 17, achtste lid

4:20, derde en vierde lid

71l Bgfo Wft

Nvt

artikel 3, eerste lid

artikel 18

3:18, tweede en derde lid

27 Bpr Wft

Nvt

artikel 3, eerste lid

artikel 25, eerste lid

2:107a, derde lid

42b Bmfo Wft

Nvt

artikel 3, tweede lid

 

3:29, derde lid

32b, 34, 35 Bpr Wft

Nvt

artikel 4

 

3:53, derde lid

48, 50 Bpr Wft

Nvt

artikel 5, eerste tot en met vierde en zesde lid

 

3:57, tweede lid

64, 90, 94 Bpr Wft

Nvt

artikel 5, vijfde lid

 

3:57, tweede lid

64 Bpr Wft

Lidstaatoptie 3

artikel 5, zevende lid

 

3:57, tweede lid

94, zesde en zevende lid Bpr Wft

Lidstaatoptie 4

artikel 6

 

3:29c, vierde lid

40c Bpr Wft

Nvt

artikel 7

artikel 9

3:29a, eerste en tweede lid

40a en 40b Bpr Wft

Lidstaatoptie 8

artikel 7, tweede lid

artikel 9

3:29a, eerste en tweede lid

40b, vierde lid, Bpr Wft

Lidstaatoptie 6

artikelen 3, eerste lid, 4, 5 en 9

artikel 21

3:72, vijfde lid

130, 131, 132 Bpr Wft

Nvt

artikel 11

 

4:31, vierde lid

vooralsnog niet ingevuld in Bgfo. Vgl. 7:521a BW.

Nvt

artikel 13

 

4:17, derde lid

42 Bgfo Wft

Nvt

X Noot
1

Verwezen wordt telkens naar de paragraaf Lidstaatopties in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (Kamerstukken 32 826, nr. 3).

Artikelsgewijs

Artikel I

A

Zie het algemeen deel van deze nota, onder «Aanpassingsregelgeving kredietinstelling/bank».

B, C, D en E

De artikelen 2 en 3a van het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft geven uitwerking aan de vereisten die gesteld worden bij een vergunningaanvraag; er moet gebruik worden gemaakt van het door de toezichthouder vastgestelde formulier en er moet een aantal bescheiden worden meegeleverd, waaruit blijkt dat aan de vergunningvereisten wordt voldaan.

Ook als de elektronischgeldinstelling haar bedrijf mede wil gaan uitoefenen met gebruikmaking van een betaaldienstagent, moet een aantal gegevens worden verstrekt. Dat is geregeld in artikel 3b van het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft.

F, G en H

In artikel 42b van het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft zijn de gegevens opgenomen die door de elektronischgeldinstelling aan de Nederlandsche Bank moeten worden verstrekt in het geval deze elektronischgeldinstelling haar bedrijf wil gaan uitoefenen in een andere lidstaat door het verrichten van diensten dan wel door gebruikmaking van een bijkantoor of betaaldienstagent.

Artikel II

A

Zie het algemeen deel van deze nota, onder «Aanpassingsregelgeving kredietinstelling/bank».

B

Aan artikel 1 van het Besluit prudentiële regels Wft is de definitie van «gemiddeld uitstaand elektronisch geld» toegevoegd. Deze definitie is nodig bij de berekening van de vereiste solvabiliteit van een elektronischgeldinstelling. Elke eerste dag van de maand wordt deze berekening gemaakt met gebruikmaking van de gegevens over de zes voorgaande kalendermaanden. Het gemiddelde bedrag wordt berekend door het uitstaande geld aan het einde van elke kalenderdag in die zes maanden op te tellen en het resultaat van de optelling vervolgens te delen door het aantal kalenderdagen in die zes maanden. Het aldus verkregen bedrag aan gemiddeld uitstaand elektronisch geld is de rest van de kalendermaand toepasselijk.

C

In dit onderdeel wordt de elektronischgeldinstelling toegevoegd aan de artikelen 10, 11, 12, 13, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25 en 27, van het Besluit prudentiële regels Wft. Deze toevoeging is gebaseerd op de artikelen 3:10 en 3:17, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op het financieel toezicht. Genoemde artikelen hebben betrekking op een integere bedrijfsuitoefening door de financiële onderneming.

In artikel 10 zijn regels uitgewerkt die betrekking hebben op een integere bedrijfsuitoefening. Op grond van dit artikel moeten de in dit artikel genoemde financiële ondernemingen een analyse maken van integriteitsrisico’s binnen de onderneming en hier vervolgens in het integriteitsbeleid van de onderneming rekening mee houden. Artikel 11 heeft betrekking op het feit dat een financiële onderneming moet beschikken over procedures die ertoe strekken dat verstrengeling van privébelangen van beleidsbepalers met belangen van de financiële onderneming, zoveel mogelijk worden voorkomen. In artikel 12 is opgenomen dat een daarin genoemde financiële onderneming moet beschikken over procedures en maatregelen met betrekking tot de omgang met en vastlegging van incidenten. In artikel 13 is geborgd dat een financiële onderneming aandacht geeft aan de betrouwbaarheid van personen die benoemd gaan worden in een integriteitsgevoelige functie.

De artikelen 17, 18, 19, 20, 21 en 22 van het Besluit prudentiële regels Wft zijn gebaseerd op artikel 3:17, tweede lid, aanhef, onderdeel a, van de Wet op het financieel toezicht en geven uitwerking aan de voorwaarde dat een financiële onderneming een beheerste bedrijfsuitoefening moet nastreven.

In artikel 17 zijn onder meer eisen opgenomen die betrekking hebben op de organisatiestructuur, de informatievoorziening, rapportagelijnen en een verdeling van taken en bevoegdheden binnen de financiële onderneming. In artikel 18 is geregeld dat de financiële onderneming moet beschikken over een adequate functiescheiding. Dit moet voorkomen dat er zodanig veel taken en bevoegdheden bij één persoon geconcentreerd zijn, dat een risico op fouten en oneigenlijk gebruik van activa of gegevens ontstaat. In artikel 19 is bepaald dat de financiële onderneming over een administratie moet beschikken waaruit alle rechten en verplichtingen van de financiële onderneming en een eventueel bijkantoor kunnen worden gekend. Artikel 20 ziet op de informatievoorziening die een financiële onderneming moet inrichten; artikel 21 ziet op de compliance-functie. In artikel 22 wordt tot slot nog bepaald dat een accountant die de jaarrekening toetst, ook op hoofdlijnen de organisatie-inrichting en risicobeheersing van de financiële onderneming moet beoordelen.

In de artikelen 23, 24 en 25 van het Besluit prudentiële regels Wft wordt nader uitwerking gegeven aan artikel 3:17, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet op het financieel toezicht. In deze bepalingen wordt geregeld dat een financiële onderneming een beleid moet voeren dat gericht is op het beheersen van relevante risico’s (artikel 23). Dit zijn risico’s die de soliditeit van de onderneming kunnen raken. De financiële onderneming moet er ook voor zorgen dat het opgestelde beleid wordt nageleefd (artikel 24) en dat gehanteerde modellen moeten worden getoetst op validiteit door de voorspellingen van het model te vergelijken met de werkelijke uitkomsten (artikel 25). Voornoemde bepalingen zijn met de onderhavige wijzigingen ook op elektronischgeldinstellingen van toepassing.

C (m.b.t. artikel 27 Bpr), D, E en F

In deze onderdelen wordt de elektronischgeldinstelling onder de reikwijdte van de artikelen 27, 27a, 28, 29, 30, 31 en 32a van het Besluit prudentiële regels Wft gebracht. Deze artikelen geven uitwerking aan artikel 3:18, tweede en derde lid, van de Wet op het financieel toezicht en zien op het uitbesteden van werkzaamheden. De regels zijn opgesteld voor het uitbesteden van belangrijke werkzaamheden (artikel 32a).

In artikel 27 is bepaald dat een elektronischgeldinstelling uitsluitend werkzaamheden mag uitbesteden indien dit het prudentieel toezicht niet belemmert. Ook mogen taken en werkzaamheden van personen die het dagelijks beleid bepalen, niet worden uitbesteed. Op grond van artikel 27a moet de Nederlandsche Bank op de hoogte worden gebracht van het voornemen om werkzaamheden in verband met het verlenen van betaaldiensten uit te besteden. In de artikelen 28 tot en met 31 is de regeling met betrekking tot het uitbesteden van werkzaamheden nader uitgewerkt.

G, H, I en J

Relevante wijzigingen in haar situatie moeten door de elektronischgeldinstelling aan de Nederlandsche Bank worden gemeld op grond van artikel 32b van het Besluit prudentiële regels Wft. Dat kan bijvoorbeeld een wijziging zijn in de methode waarop de ontvangen geldmiddelen veilig worden gesteld. Het kan ook een wijziging zijn van een bank die de veiliggestelde fondsen beheert of een wijziging van een verzekeraar die de verzekering inzake de geldmiddelen in portefeuille heeft. Een wijziging van persoon die het dagelijks beleid bepaalt, moet op grond van artikel 33 vooraf ter instemming worden voorgelegd aan de Nederlandsche Bank. Ook gegevens die van belang zijn in verband met de betrouwbaarheid van een (mede)beleidsbepaler en een wijziging in adresgegevens van de financiële onderneming zelf, moeten op grond van de artikelen 34 en 35, schriftelijk aan de Nederlandsche Bank worden medegedeeld.

K, L, M en N

De wijziging van artikel 40a, eerste lid, van het Besluit prudentiële regels Wft verduidelijkt het systeem dat in de artikelen 40a en 40b wordt aangehouden. In artikel 40a, vijfde lid (nieuw) worden het eerste tot en met vierde lid van overeenkomstige toepassing verklaard op elektronischgeldinstellingen als bedoeld in artikel 3:29a, eerste lid, van de wet. Daarmee wordt verduidelijkt dat er een onderscheid is tussen het veiligstellen van geldmiddelen die een elektronischgeldinstelling ontvangt bij het verlenen van betaaldiensten die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld enerzijds, en het veiligstellen van gelden die ontvangen zijn in het kader van de uitgifte van elektronisch geld anderzijds.

In artikel 40b is opgenomen dat ook de gelden die een elektronischgeldinstelling ontvangt in ruil voor de uitgifte van elektronisch geld, veilig gesteld moeten worden. Afhankelijk van de wijze van betaling (creditcard, cash, incasso), kan het één of meer werkdagen duren voordat de gelden ook daadwerkelijk zijn bijgeschreven op de rekening van de elektronischgeldinstelling. Op het moment dat de gelden zijn bijgeschreven, moeten ze ook worden veiliggesteld. De gelden moeten echter in elk geval zijn veilig gesteld door de elekronischgeldinstelling uiterlijk 5 werkdagen na de uitgifte van het elektronisch geld, ongeacht of de elektronischgeldinstelling op dat moment al kan beschikken over de in ruil ontvangen gelden of niet. Artikel 40c (nieuw) heeft betrekking op het verlenen van kredieten door elektronischgeldinstellingen. Elektronischgeldinstellingen kunnen in beperkte mate kredieten verlenen, mits zij dan, net als betaalinstellingen, voldoen aan de vereisten die in artikel 40c zijn gesteld. In onderdeel d is aangegeven dat het totale bedrag aan verleend krediet wel altijd in redelijke verhouding moet staan met het eigen vermogen van de elektronischgeldinstelling. Wat die redelijke verhouding is, kan niet op voorhand worden vastgesteld. Uiteindelijk is het aan de Nederlandsche Bank als toezichthouder om hierover in voorkomende situaties een oordeel te vellen.

O en P

In de artikelen 48 en 50 van het Besluit prudentiële regels Wft is het minimumbedrag aan eigen vermogen voor elektronischgeldinstellingen uitgewerkt. Voor een elektronischgeldinstelling is dit bedrag in artikel 48 vastgesteld op 350.000 euro. In artikel 50 is opgenomen dat het kapitaal moet bestaan uit de waarde van bepaalde vermogensbestanddelen.

Q

In dit onderdeel is opgenomen op welke wijze de vereiste solvabiliteit voor een elektronischgeldinstelling wordt vastgesteld. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de solvabiliteit die vereist is voor het verlenen van betaaldiensten die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld enerzijds en de solvabiliteit die vereist is voor de uitgifte van elektronisch geld en de daaraan gekoppelde betaaldiensten anderzijds. De totale solvabiliteit is een optelsom van de beide hiervoor genoemde vereisten. Voorbeelden van betaaldiensten die verband houden met de uitgifte van elektronisch geld zijn onder meer: de uitgifte van een betaalinstrument waarop elektronisch geld kan worden opgeslagen of waarmee toegang wordt verkregen tot elektronisch geld dat op een server is opgeslagen, de uitvoering van betaaldiensten voortkomend uit het gebruik van elektronisch geld, het beheren van een betaalrekening ten behoeve van uitgegeven elektronisch geld.

In het tweede lid is aangegeven dat de solvabiliteit voor de uitgifte van elektronisch geld en daarmee verband houdende betaaldiensten gelijk moet zijn aan 2% van het gemiddeld uitstaande bedrag aan elektronisch geld. Hoe dit gemiddeld uitstaande bedrag aan elektronisch geld moet worden berekend, is aangegeven in de toelichting op artikel II, onderdeel B, van dit besluit.

In het vierde lid is een regeling  opgenomen voor situaties waarin een elektronischgeldinstelling nog niet ten minste zes maanden actief is met de uitgifte van elektronisch geld. Deze instelling moet een solvabiliteit aanhouden die ten minste gelijk is aan de hoogste van de volgende bedragen: twee procent van het uitstaande bedrag aan elektronisch geld dan wel twee procent van het bedrag aan uitstaand elektronisch geld dat blijkens haar programma van werkzaamheden moet zijn bereikt na zes maanden.

R

Zie het algemeen deel van deze nota, onder «Aanpassingsregelgeving kredietinstelling/bank».

S en T

Met de herziene elektronischgeldrichtlijn is ook een kleine wijziging aangebracht in de regeling omtrent het aan te houden kapitaal. Deze is nu meer in lijn gebracht met de regeling voor betaalinstellingen. Dit houdt onder meer in dat het aanvullend kapitaal nu zowel mag bestaan uit zogenoemd lager aanvullend kapitaal als uit hoger aanvullend kapitaal. De wijziging van de artikelen 90 en 94 van het Besluit prudentiële regels Wft geeft hieraan uitwerking.

U

Een elektronischgeldinstelling kwalificeert niet langer als een kredietinstelling en wordt aan een ander prudentieel regime onderworpen dan banken. Daarmee zijn de artikelen 105 en 113 van het Besluit prudentiële regels Wft niet langer van toepassing.

V

Artikel 129 van het Besluit prudentiële regels geeft uitwerking van onder meer artikel 3:71, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, waarin is opgenomen dat daarin genoemde financiële ondernemingen eigener beweging hun jaarstukken moeten verstrekken aan de Nederlandsche Bank. Tot de deze financiële ondernemingen behoort ook de elektronischgeldinstelling. Om deze reden is de elektronischgeldinstelling eveneens toegevoegd aan artikel 129 van het Besluit prudentiële regels.

W, X en Y

Aan artikel 3:72, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht is de elektronischgeldinstelling toegevoegd. Dit betekent dat ook de elektronischgeldinstelling eigener beweging een aantal gegevens moet verstrekken aan de Nederlandsche Bank. Het betreft de gegevens die opgenomen zijn in artikel 130 van het Besluit prudentiële regels Wft. Op grond van het nieuw voorgestelde artikel 131, tweede lid, onderdeel d, moeten deze gegevens twee maal per jaar door de elektronischgeldinstelling aan de Nederlandsche Bank verstrekt worden. Er is gekozen voor een periodieke verstrekking van twee maal per jaar, omdat daarmee een evenwicht wordt bereikt tussen de administratieve last die een dergelijke verstrekking voor de elektronischgeldinstelling in kwestie kan betekenen enerzijds en de voor het toezicht door de Nederlandsche Bank vereiste informatie anderzijds.

Door toepassing van artikel 132 kan de Nederlandsche Bank het aan de elektronischgeldinstelling of betaalinstelling toestaan om andere informatiedragers te gebruiken dan de modellen bedoeld in artikel 131, eerste lid, onder a, van het Besluit prudentiële regels Wft.

Artikel III

A

Zie het algemeen deel van deze nota, onder «Aanpassingsregelgeving kredietinstelling/bank».

B, C, D en E

Door toevoeging van de elektronischgeldinstelling aan de artikelen 38f, 38g, 38h, 38i en 38j van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft zijn de regels die betrekking hebben op het uitbesteden van werkzaamheden door betaalinstellingen voortaan ook van toepassing op het uitbesteden van werkzaamheden door elektronischgeldinstellingen.

F

De wijziging in dit artikelonderdeel beoogt ervoor te zorgen dat elektronischgeldinstellingen net als betaaldienstverleners een intern proces hebben ingericht voor een zorgvuldige afhandeling van klachten van cliënten.

G

De wijziging in dit artikel zorgt ervoor dat ingeval het contact via een betaaldienstagent of een bijkantoor van een elektronischgeldinstelling loopt, het aan betaaldienstgebruikers toch bekend wordt gemaakt met welke elektronischgeldinstelling zij uiteindelijk van doen hebben.

H

Dit wijzigingsbesluit treedt in werking op het moment waarop de wet ter implementatie van de richtlijn elektronisch geld (Kamerstukken 32 826) in werking treedt. In die wet is de definitieve implementatie in de Wft en het Burgerlijk Wetboek geregeld van titel III van de richtlijn, die de uitgifte van elektronisch geld en de terugbetalingsrechten van houders van elektronisch geld regelt (artikelen 4:31, 4:31a en 4:31b Wft, en artikel 7:521a BW). Daarmee is de tijdelijke implementatie van titel III, in afdeling 10.1a van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, overbodig geworden.

Artikel IV

De wijziging van artikel 10 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector zorgt ervoor dat een aantal van de bij de implementatie van de herziene elektronischgeldrichtlijn in de Wet op het financieel toezicht nieuw ingevoegde bepalingen gesanctioneerd kunnen worden met een bestuurlijke boete. Bij het vaststellen van de boetecategorie is de indeling aangehouden zoals deze is opgenomen in het algemeen deel van de memorie van toelichting op de Wet wijziging boetestelsel financiële wetgeving (Kamerstukken II, 2007–2008, 31 458, nr. 3). Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele bepalingen die bij de implementatie van de – verwante – richtlijn betaaldiensten4 waren ingevoegd in het Besluit prudentiële regels Wft en het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft maar die op dat moment abusievelijk niet waren ingevoegd in de tabel van artikel 10 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector, alsnog beboetbaar te stellen.

Artikel V

De wijzigingen in het Besluit bekostiging financieel toezicht hangen samen met de wijzigingen in de wet ten aanzien van de vergunningplicht voor elektronischgeldinstellingen. Nu een elektronischgeldinstelling niet langer kwalificeert als een kredietinstelling, moet de bekostigingssystematiek van zowel de bijdragen in de kosten van eenmalige toezichthandelingen als de bijdragen in de kosten van het doorlopend toezicht hierop worden aangepast.

Met de invoeging van de artikelen 2:3a en 2:3e in de wet was nagelaten de betaaldienstverleners toe te voegen aan artikel 8 van het Besluit bekostiging financieel toezicht. Met het herstel van deze omissie kan de AFM kosten in rekening brengen voor eenmalige toezichthandelingen.

Artikelen VI tot en met XVII

Deze wijzigingsopdrachten betreffen algemene maatregelen van bestuur die niet reeds gewijzigd dienden te worden als gevolg van de implementatie van de richtlijn. De wijzigingen die in deze besluiten worden doorgevoerd, zijn het gevolg van de aanpassing van de term «kredietinstelling» door «bank». Zie voor een nadere toelichting op deze wijzigingsoperatie het algemeen deel van deze nota, onder «Aanpassingsregelgeving kredietinstelling/bank».

De Minister van Financiën,

J. C. de Jager


X Noot
1

Voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter implementatie van richtlijn nr. 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (Kamerstukken 32 826)

X Noot
2

Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, PbEU L 319.

X Noot
3

Kamerstukken 32 826, nr. 3.

X Noot
4

Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende betalingsdiensten in de interne markt, Pb EU L 319/1.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven