Besluit van 18 november 2011 tot wijziging van het Besluit personenvervoer 2000 in verband met het niet van toepassing verklaren van de Wet personenvervoer 2000 op specifieke vervoersdiensten en enkele technische wijzigingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu 30 juni 2011, nr. IenM/BSK-2011/66020, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 31, zevende lid jo tweede lid, 32, vierde lid, 78, tweede lid, 79 en 83, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000, artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten, artikel 5:12, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet en artikel 127, tweede lid, van de Wegenverkeerswet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 24 augustus 2011, No. W14.11.0248/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 11 november 2011, nr. IenM/BSK-2011/148169, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit personenvervoer 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel l, wordt na «onderwijsinstellingen ten behoeve van hun leerlingen,» ingevoegd: kindercentra ten behoeve van kinderopvang als bedoeld in artikel 1.1. van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen,.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel o door een komma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • p. vervoer van personen met een handicap in auto’s, ten behoeve van een meerdaagse vakantiereis die aan de specifieke behoeften van deze personen is aangepast..

B

In artikel 6, eerste lid, wordt «4, derde lid, 5 tot en met 9, 11 tot en met 14,» vervangen door «14,», wordt na «70 tot en met 74,» ingevoegd «76 tot en met 79,» en wordt «101 en 103 tot en met 106» vervangen door «101, 103, 105 en 106».

C

In artikel 9 wordt «6, tot en met 9, 11 tot en met 13, 84 tot en met 86, onderdeel b,» vervangen door «76 tot en met 79, 81,» en wordt «89 tot en met 93, 97 tot en met 99 en 104» vervangen door «89 tot en met 93 en 97 tot en met 99».

D

In artikel 33 wordt onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Het eerste lid is van toepassing op de concessieverlener indien hij op grond van artikel 31, zevende lid, van de wet, een wijziging initieert van een onderwerp als bedoeld in het eerste lid.

E

In artikel 72a wordt «13, eerste lid» vervangen door: 78, eerste lid.

F

Artikel 83, negende lid, komt te luiden:

  • 9. In het kader van leer-werktrajecten en in het kader van tijdelijke en incidentele dienstverrichting als bedoeld in artikel 21 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, kan door Onze Minister een chauffeurskaart worden verstrekt met een kortere geldigheidsduur dan de in het tweede lid bedoelde geldigheidsduur, dan wel ontheffing worden verleend van de in artikel 81, vijfde lid, bedoelde eis.

G

Artikel 115 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid wordt «Artikel 4» telkens vervangen door: Artikel 76.

2. Het eerste lid, onderdeel c, komt als volgt te luiden:

  • c. vervoer waarbij de heenreis zonder reizigers geschiedt teneinde reizigers op te halen die worden vervoerd naar een bestemming buiten Nederland,.

3. Na het eerste lid, onderdeel c, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. vervoer waarbij de heenreis met reizigers geschiedt en waarbij de terugreis met andere reizigers geschiedt en de bestemming buiten Nederland ligt.

H

Artikel 118 komt te luiden:

Overtreding van elk van de voorschriften gesteld bij de artikelen 76, derde, vijfde en zesde lid, 77, eerste en tweede lid, 78, eerste lid en 80 van de wet, en van de voorschriften gesteld bij of krachtens de artikelen 14, 19, 20, 26, 72a tot en met 83, 86 tot en met 88, 91, 93, 95 tot en met 110 en 112 tot en met 117 van het besluit, vormt een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten.

ARTIKEL II

In het Arbeidstijdenbesluit vervoer wordt in artikel 2.1:1, eerste lid, onderdeel g, «artikel 4, derde lid» vervangen door: artikel 76, eerste lid.

ARTIKEL III

In artikel 154a van het Reglement rijbewijzen wordt «artikel 104, eerste lid, onderdeel c» vervangen door: de artikelen 79, eerste lid, onderdeel e, en 104, eerste lid, onderdeel c.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, met uitzondering van artikel I, onderdeel D, dat indien het bij koninklijke boodschap van 7 juni 2010 ingediende voorstel van wet Verzamelwet Verkeer en Waterstaat 2010 (32 403) tot wet is verheven en in werking treedt, op hetzelfde tijdstip in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 18 november 2011

Beatrix

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Uitgegeven de tweede december 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen deel

1. Inleiding

Bij brief van 25 november 2009 (Kamerstukken II 2009/10, 31 521, nr. 42) heeft de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat aangekondigd dat personenvervoer als «nevenactiviteit», waaronder het vervoer van kinderen door kinderopvangcentra, en het vervoer van mensen met een handicap in het kader van aangepaste vakanties, uitgezonderd worden van de Wet personenvervoer 2000 (hierna: Wp2000). Het onderhavige wijzigingsbesluit strekt hier toe. Dit is in lijn met het ingezette taxibeleid waarin vermindering van onnodige lasten een van de uitgangspunten is (Kamerstukken II 2009/10, 31 521, nr. 23). Daarnaast worden nog enkele andere wijzigingen doorgevoerd in dit besluit.

2. Uitzonderingen specifieke vervoersdiensten

2.1. Algemeen

De Wp2000 biedt de mogelijkheid om in het Besluit personenvervoer 2000 (hierna: Bp2000) te bepalen dat de wet geheel of gedeeltelijk niet van toepassing is op bepaalde soorten vervoer, waaronder taxivervoer. Van taxivervoer is sprake indien het gaat om vervoer van personen dat niet volgens een dienstregeling, maar wel tegen betaling wordt verricht, in een auto ingericht voor het vervoer van ten hoogste acht passagiers. Op grond van deze artikelen vallen in beginsel het vervoer van kinderen door kinderopvangcentra en het vervoer van mensen met een handicap in het kader van aangepaste vakanties onder de taxiregelgeving.

Belangrijke uitgangspunten van het kabinetsbeleid zijn dat lasten voor burgers, bedrijven en mede-overheden beperkt dienen te blijven tot hetgeen noodzakelijk is om de doelstellingen van het overheidsbeleid te bereiken. Met het oog op het verminderen van regeldruk en het terugdringen van onnodige administratieve lasten wordt de Wp2000 en daarmee de taxiregelgeving niet van toepassing verklaard op het vervoer van kinderen door kinderopvangcentra en het vervoer van mensen met een handicap in het kader van aangepaste vakanties.

Voor beide vervoersvormen bevat de taxiwetgeving te zware eisen die niet in verhouding staan tot de doelstellingen van de wetgeving.

2.2 Vervoer ten behoeve van kinderopvang

Omdat het vervoer door kinderopvangcentra onder de taxiregelgeving viel, dienden deze centra een ondernemersvergunning te hebben en te voorzien in een klachtenregeling en een geschillencommissie. Daarnaast dienden de medewerkers in het bezit te zijn van een chauffeurspas dan wel een chauffeurskaart waarvoor onder andere een verklaring omtrent het gedrag (VOG) en een chauffeursdiploma moesten worden overgelegd en het voertuig diende te zijn voorzien van een taxameter. Dit alles bracht onnodige lasten en kosten met zich mee voor kinderopvangcentra.

Het vervoer ten behoeve van kinderopvang, waaronder ook begrepen buitenschoolse opvang door het kindercentrum, vormt geen op zichzelf staande vervoersdienst waarvoor afzonderlijk betaald wordt zoals bij taxivervoer, maar is onderdeel van een breder dienstenaanbod. In die situaties waarin het vervoer onderdeel uitmaakt van een breder dienstenaanbod wordt een uitzondering van de werkingssfeer van de Wp2000 verantwoord geacht. Het bredere dienstenpakket in het kader van kinderopvang kent vanwege andere rijksregelgeving al voldoende waarborgen, ook voor veiligheid. Conform de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen moeten instellingen jaarlijks een risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid uitvoeren. Daarnaast dienen de medewerkers en houders van een kindercentra een VOG te overleggen op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Verder dienen de kindercentra te voorzien in een klachtenafhandeling en is er een klachtencommissie en geschillencommissie die geschillen behandelen. Voorts blijven de eisen uit de wegenverkeerswetgeving ten aanzien van onder meer kinderzitjes van toepassing. Dit brengt met zich mee dat de taxiwetgeving, waar ook gevraagd wordt om een VOG, een regeling voor klachtenafhandeling en een geschillencommissie, geen toegevoegde waarde heeft.

2.3 Vervoer in het kader van aangepaste vakanties voor mensen met een handicap

In Nederland zijn er verschillende commerciële en ideële instellingen die aangepaste vakantiereizen aanbieden voor mensen met een handicap. Bij deze vakantiereizen staat de begeleiding en zorg van deze mensen voorop. Er wordt bij deze meerdaagse vakantiereizen soms gebruik gemaakt van autobusjes waarin maximaal 8 personen kunnen worden vervoerd om de reizigers naar hun vakantiebestemming te brengen en van hieruit andere activiteiten te ondernemen, waaraan vervoer gekoppeld is. De organisaties dienden hierbij aan de eisen van de taxiregelgeving te voldoen. Dit hield in dat de organisaties onder andere in het bezit dienen te zijn van een ondernemersvergunning en aangesloten dienden te zijn bij een geschillencommissie. Daarnaast moesten de medewerkers respectievelijk vrijwilligers die het vervoer uitvoerden in het bezit zijn van een chauffeurspas dan wel chauffeurskaart. Deze eisen stonden niet in verhouding tot de doelstellingen van de wetgeving en brachten onnodige administratieve lasten met zich mee. Voor de individuele organisaties en bestuurders die dit personenvervoer verrichten betekent de uitzondering van de werkingsfeer van de Wp2000 een lastenverlichting. Ze hoeven immers geen ondernemersvergunning voor taxivervoer meer te hebben respectievelijk geen chauffeursexamen af te leggen voor het verkrijgen van een chauffeurspas dan wel een chauffeurskaart. De eisen die de wegenverkeerswetgeving aan auto’s stelt, waaronder eisen aan het vervoer van mensen in een rolstoel, blijven onverkort van toepassing.

Wanneer het vervoer wel zou moeten voldoen aan de taxiregelgeving, is ermee rekening te houden dat dit aanbod in belangrijke mate onder druk komt te staan. Uit een raming van de Nederlandse Branchevereniging Aangepaste Vakanties (NBAV) komt naar voren dat de inzet van een beroepschauffeur voor een 8-daagse reis met een busje met 6 deelnemers en 2 begeleiders de reiskosten per reiziger met 60% (ofwel € 425) zou doen stijgen. Indien al zinvol zou consequente handhaving van de huidige taxiregelgeving voor dit vervoer, voorzover uitgevoerd door vrijwilligers, tot het ongewenste gevolg leiden dat deze maatschappelijke nuttige vorm van dienstverlening – te beschouwen als een vorm van mantelzorg – onder grote druk komt te staan.

Het vervoer van mensen met een handicap maakt vaak onderdeel uit van een breder dienstenaanbod, namelijk de vakantiereis. De vakantiereis bestaat overwegend uit het op een vaste locatie doorbrengen van meerdere vakantiedagen, waarvan het vervoer een beperkt onderdeel uitmaakt. Eerder is om deze reden ook al het vervoer van personen door buitensportondernemingen uitgezonderd van de eisen van de Wp2000 (Stb. 2010, 193). Hier wordt dan ook bij aangesloten.

3. Overige wijzigingen

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele andere wijzigingen, die los staan van de eerder genoemde brief van 25 november 2009 van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, in de onderhavige aanpassing van het Bp2000 mee te nemen. Het gaat om een technische aanpassing van de artikelen 6, 9, 72a, 75, 115 en 118 van het Bp2000 in verband met de per 1 oktober 2011 in werking getreden wet van 26 mei 2011 tot wijziging van de Wet personenvervoer 2000, houdende regels ter bevordering van de kwaliteit in het taxivervoer (Stb. 289) (hierna verkort aangehaald als: wetswijziging ter bevordering van de kwaliteit in het taxivervoer). Dit is tevens de achtergrond van de actualisatie van artikel 1, onderdeel f, Arbeidstijdenbesluit vervoer en van artikel 154a Reglement rijbewijzen (artikel II en III). Ten slotte wordt artikel 33 van het Bp2000 aangepast in verband met het wetsvoorstel Verzamelwet Verkeer en Waterstaat 2010 (Kamerstukken I 2010/11, 32 403, A) en wordt artikel 83, negende lid op een enkel onderdeel aangevuld om een ontheffingsmogelijkheid in het kader van leer-werktrajecten en in het kader van tijdelijke en incidentele dienstverrichting als bedoeld in artikel 21 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties mogelijk te maken. In de artikelsgewijze toelichting worden deze wijzigingen nader toegelicht.

4. Advies overlegorganen

Een ontwerp van dit besluit is, overeenkomstig artikel 106 van de Wp2000, voorgelegd aan het Overlegorgaan Personenvervoer (OPV). Het OPV heeft op 15 april 2011 een rapport uitgebracht (kenmerk OVW-2011/0104). Verschillende organisaties hebben een reactie ingediend, waaronder KNV Taxi, Connexxion Taxi Services, Taxi- en Touringcarcentrale Noord Oost Friesland, Chronisch zieken en Gehandicapten Raad, Branchevereniging ondernemers in de kinderopvang, MOgroep Kinderopvang, NBAV en ROVER.

De vertegenwoordigers van de taxibranche spreken hun zorg uit over een verwachte vermindering van kwaliteit en veiligheid van vervoer van kinderen en vakantievervoer van gehandicapten indien dit wordt verzorgd door een kinderopvangbedrijf en vrijwilligers. Tegelijk geeft KNV Taxi aan dat het uitzonderen van deze vormen van vervoer naar verwachting leidt tot een verlies aan werkgelegenheid voor de taxibranche.

Vertegenwoordigers van kinderopvangbedrijven en gehandicaptenorganisaties ondersteunen het ontwerp-besluit. De branchevereniging ondernemers in de kinderopvang stelt dat de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen voldoende waarborgen biedt, waardoor de taxiwetgeving geen toegevoegde waarde heeft. De NBAV benadrukt dat zij toezien op deugdelijk vervoer door goed voorbereide chauffeurs. Het verplicht uitvoeren van deze vormen van vervoer door taxibedrijven leidt tot een aanzienlijke kostenstijging, die niet kan worden opgevangen. Het zou leiden tot uitval van deze dienstverlening.

Geen verschil van mening bestaat over de conclusie dat het besluit leidt tot een vermindering van administratieve lasten.

Het advies van het OPV heeft niet geleid tot een wijziging in de ontwerptekst. De reacties hebben geen nieuwe informatie opgeleverd. De genoemde bezwaren tegen het uitzonderen van deze vormen van vervoer zijn niet nader onderbouwd. Er is derhalve geen aanleiding om de besluitvorming te heroverwegen. Wel is naar aanleiding van het advies de nota van toelichting op onderdelen verduidelijkt.

5. Administratieve lasten

Voor specifieke sectoren van het bedrijfsleven en ideële instellingen leidt het onderhavige besluit tot lastenverminderingen. Voor bedrijven die activiteiten op het gebied van kinder- en buitenschoolse opvang organiseren, alsook voor commerciële en ideële instellingen die aangepaste vakanties voor mensen met een handicap aanbieden en vervoer verrichten dat daarmee onlosmakelijk verbonden is, vervallen het vereiste van een ondernemersvergunning en daarmee de verplichting om een verklaring omtrent het gedrag en een getuigschrift omtrent de vakbekwaamheid of een erkenning van EG-beroepskwalificaties over te leggen, inclusief het vereiste om vijfjaarlijks het vergunningsbewijs te vernieuwen. Voor bestuurders die het vervoer verrichten als hier bedoeld, vervalt de chauffeurskaart; zij hoeven geen verklaring omtrent het gedrag, geneeskundige verklaring en getuigschrift omtrent de vakbekwaamheid over te leggen, inclusief het vereiste om vijfjaarlijks opnieuw een chauffeurskaart aan te vragen. Uitgaande van totaal 310 bestaande ondernemers en instellingen en 6.650 bestuurders en 32 ondernemers en 1.015 bestuurders die jaarlijks toetreden worden de besparingen tengevolge van vermindering van administratieve lasten geraamd op € 182.948,– per jaar.

Verder zijn de bepalingen omtrent rij- en rusttijden in het Arbeidstijdenbesluit Vervoer voor dit vervoer niet meer van toepassing, in plaats waarvan de regels uit de Arbeidstijdenwet van toepassing worden. Het bijhouden van rittenstaten is niet langer verplicht. Het betekent een lastenvermindering van € 433.800,– per jaar.

De totale jaarlijkse lastenvermindering wordt geraamd op € 616.748,–.

Bovenstaande bedragen betreffen maximum ramingen. Berekeningen zijn gebaseerd op 100% uitvoering van betreffende regelgeving door de betrokken bedrijven en instellingen.

Het ontwerpbesluit is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten. Het adviescollege heeft besloten het ontwerpbesluit niet te selecteren voor een toets op de gevolgen voor de administratieve lasten.

6. Bedrijfs- en markteffecten

Kostenvermindering tengevolge van het onderhavige besluit wordt voor de betrokken bedrijven in de kinder- en buitenschoolse opvang geraamd op € 484.000 per jaar. Voor instellingen die aangepaste vakanties voor mensen met een functiebeperking aanbieden wordt de kostenvermindering geschat op € 499.000 per jaar.

Markteffecten van de wijzigingen van het Bp2000 voor de taxibranche worden als beperkt ingeschat. De bedrijven in de sector kinder- en buitenschoolse opvang die nu taxibedrijven inschakelen – circa eenderde deel – zullen dit naar verwachting blijven doen na inwerkingtreding van de onderhavige wijziging omdat zij niet over personeel en/of voertuigen beschikken om zelf het vervoer uit te voeren. Het aanbod van aangepaste meerdaagse vakanties waarbij gebruik gemaakt wordt van autobusjes is zeer kleinschalig: volgens opgaven van NBAV circa 750 reizen per jaar, waarbij in ongeveer 5% van de gevallen gebruik gemaakt wordt van taxibedrijven.

7. Vaste verandermomenten

Sinds 1 januari 2010 treedt alle wet- en regelgeving op vaste momenten in werking (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309). Onderhavige wijziging volgt de vaste verandermomenten niet. Het is noodzakelijk een beroep te doen op de uitzonderingsgrond: private of publieke voor- of nadelen van vertragingen of vervroeging van invoering. Betrokken organisaties hebben baat bij een spoedige inwerkingtreding. Zolang onderhavige wijziging niet wordt doorgevoerd, zal het vervoer door kindercentra en het vervoer van mensen met een handicap in het kader van aangepaste vakanties aan de taxiregelgeving moeten voldoen, hetgeen leidt tot onnodige administratieve lasten. Overwogen is voorts, dat voor verder uitstel van de effectuering van onderhavige voordelen geen doorslaggevende argumenten bestaan.

II Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A

Twee vervoersvormen worden in de onderhavige wijziging van het Bp2000 van de werkingsfeer van de Wp2000 uitgezonderd. Aan onderdeel l van artikel 2 Bp2000 wordt toegevoegd dat het personenvervoer met auto’s verricht door kindercentra van en naar de kinderopvang is uitgezonderd van de Wp2000. Onder kindercentra wordt in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen verstaan: een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang. Bij het vervoer verricht door een kindercentrum is het van belang dat het vervoer van kinderen een integraal onderdeel vormt van een andere dienstverlening, namelijk de opvang van kinderen. Wanneer het vervoer een integraal onderdeel vormt van de kinderopvang, is het uitgezonderd van de taxiregelgeving. Wanneer het kinderopvangcentrum gebruik maakt van taxibedrijven blijven voor deze vervoerders de regels uit de Wp2000 van toepassing.

In het nieuwe onderdeel p wordt het vervoer van mensen met een handicap ten behoeve van een vakantiereis met auto’s uitgezonderd van de werkingssfeer van de Wp2000.

Het gaat om vervoer van mensen met een handicap ten behoeve van een vakantiereis. Daarbij moet het gaan om een meerdaagse reis, waarbij vervoer altijd onderdeel uitmaakt van een breder dienstenaanbod en niet op zichzelf staat zoals bij taxivervoer. De vakantie is aangepast aan de behoeften van de reiziger door bijvoorbeeld aangepaste accommodaties en extra zorg en begeleiding. De handicap van mensen die mee gaan met de reis kan zowel fysiek, verstandelijk als psychisch van aard zijn.

Onderdeel B, C en E

De in de onderdelen B, C en E opgenomen wijzigingen zijn louter technisch van aard. De wijzigingen betreffen toevoeging en vernummering van relevante artikelen in verband met eerder genoemde wetswijziging ter bevordering van de kwaliteit in het taxivervoer.

Onderdeel D

Het wetsvoorstel Verzamelwet Verkeer en Waterstaat 2010 (Kamerstukken II 2010/11, 32 403) bevat een wijziging van artikel 31 van de Wet personenvervoer 2000. Dit artikel regelt dat consumentenorganisaties om advies worden gevraagd over voorgenomen wijzigingen van onder meer dienstregeling en tarieven van openbaar vervoer. Veelal is de concessiehouder degene die dergelijke wijzigingen initieert. Echter, indien de concessieverlener de ontwikkelfunctie heeft, zou de concessieverlener advies moeten vragen over deze wijzigingen. Dat is geregeld in het nieuwe zevende lid van voornoemd artikel 31. Artikel 33 van het Bp2000 is hiermee in overeenstemming gebracht.

Onderdeel F

In onderdeel F is opgenomen dat een chauffeurskaart tevens met kortere geldigheidsduur kan worden afgegeven in het kader van tijdelijke en incidentele dienstverrichting, dan wel dat onder omstandigheden een ontheffing kan worden gegeven van de in artikel 81, vijfde lid, bedoelde eis van het bezit van een chauffeurskaart.

Onderdeel G

De opgenomen wijzigingen in onderdeel G betreffen technische wijzigingen. In de wijziging van onderdeel G, onder 1, wordt de verwijzing naar artikel 4 van de Wp2000 aangepast in verband met de eerder genoemde wetswijziging ter verbetering van de kwaliteit in het taxivervoer.

De wijzigingen van artikel 115 van het Bp2000 in onderdeel I, onder 2 en 3, houden verband met het laten vervallen van artikel 116 van het Bp2000 in het besluit van 4 mei 2010 houdende wijziging van het Besluit personenvervoer 2000 in verband met het vaststellen van regels ter bevordering van de kwaliteit in het taxivervoer (Stb. 193). In het vorengenoemde besluit is deze wijziging van artikel 115 van het Bp2000 abusievelijk niet meegenomen. Dat wordt met onderhavige wijziging hersteld. De volgende vormen van internationaal taxivervoer waren op grond van het voormalige artikel 116 van het Bp2000 uitgezonderd van de eisen van de Wp2000:

  • vervoer waarbij de heenreis geschiedt met reizigers en waarbij de terugreis geschiedt met andere reizigers en deze laatste groep reizigers vervoerd worden naar een bestemming buiten Nederland, en

  • vervoer waarbij de heenreis geschiedt zonder reizigers teneinde reizigers op te halen die vervoerd worden naar een bestemming buiten Nederland.

Vorengenoemd internationaal taxivervoer moet plaatsvinden met een auto waarvan het kenteken buiten Nederland is geregistreerd. Door het laten vervallen van het voormalige artikel 116 van het Bp2000 en het niet opnemen van deze vormen van internationaal taxivervoer in artikel 115, eerste lid, van het Bp2000 moeten deze vormen van vervoer voldoen aan de bepalingen van de Wp2000. Dit is een niet bedoeld effect en gelet daarop worden bovengenoemde vormen van internationaal taxivervoer opgenomen in artikel 115, eerste lid, van het Bp2000 met als gevolg dat het vervoer niet aan de eisen van de Wp2000, in casu de taxiregelgeving, hoeft te voldoen. Dit is geen verandering ten opzichte van de situatie onder het voormalige artikel 116 van het Bp2000.

Onderdeel H

Onderdeel H bevat een technische wijziging. Artikel 118 van het Bp2000 wordt geactualiseerd om buiten twijfel te stellen dat overtredingen van alle aldaar genoemde bepalingen strafbare feiten zijn. Deze technische herschikking houdt mede verband met de eerder genoemde wetswijziging ter bevordering van de kwaliteit in het taxivervoer.

Artikel II en III

De verwijzing artikel in artikel 2.1:1, onderdeel g Arbeidstijdenbesluit vervoer en de verwijzing in artikel 154a Reglement rijbewijzen worden geactualiseerd. Ook deze wijzigingen houdt verband met met de eerder genoemde wetswijziging ter bevordering van de kwaliteit in het taxivervoer.

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven