Besluit van 27 juni 2011, houdende tijdelijke wijziging van de relatieve bevoegdheid van rechtbanken bij de procedure inzake het Europees betalingsbevel en bij rijksbelastingzaken (Besluit tijdelijke aanwijzing bevoegde rechtbanken)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 6 juni 2011, nr. 5699044/11/6,

Gelet op de artikelen 108a en 268a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 27, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 15 juni 2011, nr. W03.11.0216/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 17 juni 2011, nr. 5700312/11/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Voor de behandeling van verzoeken om een Europees betalingsbevel als bedoeld in artikel 7 van de verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (PbEU L 399) is de rechtbank te ’s-Gravenhage bevoegd.

Artikel 2

Voor de behandeling van beroepen als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is de rechtbank te Arnhem bevoegd, indien:

  • a. de indiener van het beroepschrift zijn woonplaats in de provincie Flevoland heeft, of

  • b. de indiener van het beroepschrift geen woonplaats in Nederland heeft en het bestuursorgaan zijn zetel heeft in de provincie Flevoland.

Artikel 3

  • 1. Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de artikelen III, onderdelen G en L, en VIII van de Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie in werking treden.

  • 2. Dit besluit vervalt twee jaar na het in het eerste lid bedoelde tijdstip. Bij koninklijk besluit kan een eerder tijdstip worden vastgesteld waarop artikel 1 onderscheidenlijk artikel 2 vervalt.

Artikel 4

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit tijdelijke aanwijzing bevoegde rechtbanken.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 27 juni 2011

Beatrix

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

Uitgegeven de negenentwintigste juni 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Via de Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie is het in enkele algemene wetten die de relatieve bevoegdheid van gerechten regelen, mogelijk gemaakt dat, indien een voortdurend gebrek aan voldoende zittingscapaciteit daartoe noodzaakt, bij algemene maatregel van bestuur voor de duur van ten hoogste twee jaar een ander dan het normaliter bevoegde gerecht wordt aangewezen als bevoegd gerecht voor zaken die behoren tot een bij die maatregel aangewezen categorie. Het betreft het nieuwe artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO), de nieuwe artikelen 108a en 268a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), het nieuwe artikel 2, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), het nieuwe artikel 8:7, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het nieuwe artikel 27, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Voor een toelichting op de achtergronden van deze nieuwe bepalingen wordt kortheidshalve verwezen naar de memorie van toelichting bij het desbetreffende wetsvoorstel (Kamerstukken II 2008/09, 32 021, nr. 3, blz. 8).

In het onderhavige besluit wordt voor twee categorieën van zaken van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Een en ander wordt hierna in de artikelsgewijze toelichting toegelicht.

De in dit besluit getroffen voorzieningen zijn opgenomen in samenspraak met de Raad voor de rechtspraak en de besturen van de betrokken gerechten.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Op grond van artikel 8 van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen heeft de Raad voor de rechtspraak met ingang van 12 december 2008 ’s-Gravenhage aangewezen als nevenzittingsplaats van alle overige rechtbanken voor zaken op het terrein van het Europees betalingsbevel (besluit van de Raad voor de rechtspraak van 8 december 2008, Stcrt. 241). Zoals in de toelichting bij dat besluit is uiteengezet, is het om praktische redenen wenselijk dat de afhandeling van deze zaken is geconcentreerd bij de rechtbank ’s-Gravenhage. Een belangrijke reden is dat zich bij deze zaken vraagstukken van internationaal privaatrecht voordoen die specialistische kennis vereisen. Deze kennis is onvoldoende aanwezig bij de overige rechtbanken. Inmiddels heeft de Afdeling advisering van de Raad van State advies uitgebracht over een wetsvoorstel waarin de rechtbank ’s-Gravenhage bij wet wordt aangewezen als bevoegde rechter voor de procedure inzake het Europees betalingsbevel.

Het is wenselijk dat, totdat voornoemd wetsvoorstel inzake de rechterlijke concentratie van de procedure voor het Europees betalingsbevel in werking treedt, hetgeen naar verwachting binnen twee jaar het geval zal kunnen zijn, de reeds bestaande situatie waarin dergelijke zaken bij de rechtbank ’s-Gravenhage worden afgehandeld, kan worden gecontinueerd. Artikel 1 van het onderhavige besluit strekt daartoe, waarbij voor dit doel toepassing wordt gegeven aan de nieuwe artikelen 108a en 268a Rv.

Artikel 2

Bij de inwerkingtreding van de Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie wordt het arrondissement Zwolle-Lelystad overgeheveld van het ressort Arnhem naar het ressort Leeuwarden. Omdat artikel 27, eerste lid, Awr de rechtbanken Leeuwarden en Arnhem voor rijksbelastingzaken aanwijst als bevoegde rechtbank in de plaats van de andere rechtbanken in hun ressort, betekent dit dat rijksbelastingzaken uit het arrondissement Zwolle-Lelystad voortaan tot de bevoegdheid behoren van de rechtbank Leeuwarden in plaats van de rechtbank Arnhem.

De Raad voor de rechtspraak en de president van de rechtbank Leeuwarden hebben aangegeven dat dit tot capaciteitsproblemen leidt bij de rechtbank Leeuwarden. Deze problemen kunnen worden voorkomen indien voor rijksbelastingzaken afkomstig uit de provincie Flevoland de huidige situatie blijft bestaan dat deze bij de rechtbank Arnhem worden behandeld. Artikel 2 van het onderhavige besluit strekt daartoe, waarbij voor dit doel toepassing wordt gegeven aan het nieuwe artikel 27a, tweede lid, Awr.

Artikel 3

Zoals blijkt uit de artikelen 108a en 268a Rv en artikel 27, tweede lid, Awr, betreft het hier een tijdelijke voorziening met een maximale looptijd van twee jaar. Om die reden is in artikel 3, tweede lid, bepaald dat het onderhavige besluit na twee jaar vervalt. Artikel 1 zal eerder kunnen vervallen als het hierboven genoemde wetsvoorstel inzake rechterlijke concentratie van de procedure inzake het Europees betalingsbevel eerder in werking treedt. Evenmin kan worden uitgesloten dat er reden is om de voorziening voor rijksbelastingzaken in artikel 2 eerder dan na twee jaar te beëindigen. Daarom is het in artikel 3, tweede lid, tevens mogelijk gemaakt om bij koninklijk besluit voor (een van) beide artikelen een eerdere vervaldatum vast te stellen. Overigens zij opgemerkt dat het in het voornemen ligt om de mogelijkheid tot het bij algemene maatregel van bestuur wijzigen van de relatieve bevoegdheid, zoals deze via de Evaluatiewet in artikel 62b RO, de artikelen 108a en 268a Rv, artikel 2, derde lid, Sv, artikel 8:7, derde lid, Awb en artikel 27, tweede lid, Awr is opgenomen, via het in te dienen wetsvoorstel herziening gerechtelijke kaart te schrappen. Na effectuering van de herziening van de gerechtelijke kaart is aan deze mogelijkheid namelijk geen behoefte meer (zie Kamerstukken I 2010/11, 32 021, D, blz. 6).

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven