Besluit van 15 maart 2011 houdende wijziging van het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet en het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten in verband met Europees verbod handel zeehondenproducten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 3 juni 2010, nr. 116144, Directie Juridische Zaken;

Gelet op verordening (EG) nr. 1007/2009 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 september 2009 betreffende de handel in zeehondenproducten (PbEU L 286) en op artikel 5, eerste lid, onderdeel b, en artikel 75, eerste lid, van de Flora- en faunawet;

De Raad van State gehoord (advies van 29 juli 2010, nr. W11.10.0210/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 3 maart 2011, nr. 148316;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 5a van het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet vervalt.

ARTIKEL II

Artikel 12 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten vervalt.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 15 maart 2011

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker

Uitgegeven de eerste april 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Op 16 september 2009 is verordening (EG) nr. 1007/2009 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de handel in zeehondenproducten vastgesteld. De materiële bepalingen van de verordening zijn op 20 augustus 2010 in werking getreden. Met de verordening is in beginsel het op de markt brengen van producten van alle zeehondensoorten verboden. De verordening laat niet toe dat er nationale afwijkende beperkingen blijven bestaan. Het in Nederland bestaande handelsverbod voor producten van klapmutsen (Crystophora cristata) en zadelrobben (Phoca groenlandica) zal derhalve moeten vervallen. Onderhavig besluit strekt daartoe.

Aan de Europese verordening is nationaal al uitvoering gegeven door aanwijzing van zeehondensoorten als beschermde diersoorten bij ministeriële regeling1, waardoor het handelsverbod van artikel 13 van de Flora- en faunawet van toepassing is geworden.

Onderstaand wordt achtereenvolgens ingegaan op de voorgeschiedenis (paragraaf 2), de implementatie van het Europees verbod (paragraaf 3), de bedrijfseffecten en administratieve lasten (paragraaf 4) en de nahangprocedure en inwerkingtreding (paragraaf 5).

2. Voorgeschiedenis

In december 2005 hebben de Tweede Kamerleden Kruijsen (PvdA) en Snijder-Hazelhoff (VVD) een initiatiefwetsvoorstel ingediend tot wijziging van de Flora- en faunawet in verband met het verbod op de handel in producten van klapmutsen en zadelrobben.2 Nadat leden van verschillende fracties hadden aangegeven dat het de voorkeur zou hebben als de regering het onderwerp bij algemene maatregel van bestuur zou regelen, heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangegeven het initiatiefwetsvoorstel van de kamerleden te willen overnemen, waarbij zou worden aangesloten bij de inhoud en de reikwijdte van het initiatiefwetsvoorstel. Met het Besluit van 4 juli 2007, houdende wijziging van het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet en het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten in verband met het verbod op de handel in producten van klapmutsen en zadelrobben3, is aan deze toezegging uitvoering gegeven. Tegelijkertijd heeft Nederland zich ingespannen voor een Europees handelsverbod, omdat daarmee een meer effectieve aanpak van de handel in zeehondenproducten kan worden verzekerd4. Mede door de Nederlandse inspanning is op 16 september 2009 verordening (EG) nr. 1007/2009 vastgesteld.

3. Implementatie Europees verbod

Het handelsverbod van verordening (EG) nr. 1007/2009 en de uitzonderingen op het handelsverbod traden op 20 augustus 2010 in werking. Het verbod ziet op het op de markt brengen van producten van alle zeehondensoorten. De verordening biedt geen ruimte aan lidstaten om nog afwijkende nationale bepalingen ten aanzien van de handel in zeehonden en producten daarvan van kracht te laten. Derhalve voorziet onderhavig besluit in het vervallen van artikel 5a van het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet en artikel 12 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.

Met de Europese verordening is de bescherming van zeehonden uitgebreid ten opzichte van het nationale regime voor de klapmutsen en de zadelrobben. Namelijk:

  • 1. Het Europese handelsverbod ziet niet alleen op zeehonden en producten van zeehonden behorende tot de soorten klapmuts en zadelrob, maar op het op de markt brengen van producten van alle zeehondensoorten.

  • 2. Het handelsverbod geldt voor het gehele Europese grondgebied: daarmee wordt niet alleen een veel grotere markt bestreken, maar ook wordt zo een betere handhaving mogelijk dan gelet op de open grenzen binnen de Europese Unie bij een nationaal verbod mogelijk is.

Het Europese handelsverbod is niet van toepassing op producten afkomstig van door Inuit- en andere inheemse gemeenschappen traditioneel voor hun levensonderhoud beoefende jacht. De nationale regeling voorzag in een vergelijkbare uitzondering. Verder voorziet de verordening in een uitzondering voor invoer van zeehondenproducten als dit incidenteel gebeurt en uitsluitend bestaat uit goederen voor persoonlijk gebruik van reizigers of hun familieleden. Een laatste uitzonderingsgrond is opgenomen voor het op de markt brengen van zeehondenproducten afkomstig van «jacht die uitsluitend wordt beoefend met het oog op duurzaam beheer van de rijkdommen van de zee», als dat zonder winstoogmerk plaatsvindt.

Door de Europese Commissie zijn ter uitvoering van de Raadsverordening nadere uitvoeringsvoorschriften bij verordening vastgesteld. Deze voorzien onder meer in een certificeringsstelsel voor het vaststellen van de legale herkomst. Op nationaal niveau is uitvoering gegeven aan de verboden door het aanwijzen van zeehondensoorten als beschermde soorten bij de eerder aangehaalde ministeriële regeling op grond van artikel 5, tweede lid, van de Flora- en faunawet. Hierdoor krijgt het handelsverbod in artikel 13 van de wet gelding. Voor bovengenoemde uitzonderingen zijn bij de ministeriële regeling vrijstellingen voorzien op grond van artikel 75, eerste lid, van de wet.

Overigens is de Raadsverordening op dit moment onderwerp van een geschil bij het Gerecht van de Europese Unie en bij de Wereldhandelsorganisatie. Bij het Gerecht is door Inuit- en andere inheemse gemeenschappen verzocht om nietigverklaring wegens een vermeende onjuiste rechtsgrondslag van de verordening. Bij de Wereldhandelsorganisatie wordt door Canada en Noorwegen betoogd dat de verordening een handelsbelemmerend effect heeft. Dat laatste wordt niet ontkend door de Raad en het Europees Parlement. Door de Raad wordt echter een beroep gedaan op de bescherming van de publieke moraal, een in het Wereldhandelsverdrag erkende uitzondering op het verbod om handelsbelemmeringen op te leggen. De uitkomsten van het geschil bij beide instanties moeten worden afgewacht. Dit doet geen afbreuk aan de verplichting om intussen volledig uitvoering te geven aan de verordening.

4. Bedrijfseffecten en administratieve lasten

Onderhavig besluit brengt geen verandering in de lasten van burgers, bedrijven en overheid. Zoals vermeld in de nota van toelichting bij het hiervoor aangehaalde besluit waarmee met ingang van 4 juli 2007 het nationale handelsverbod van kracht werd, blijkt uit gegevens van Eurostat dat de handel in zeehondenproducten in Nederland bij de invoering van dat verbod al een geringe omvang had. Sinds 4 juli 2007 is er helemaal geen sprake meer van handel in deze producten, buiten de uitzondering voor producten afkomstig van de traditionele jacht van Inuit. Derhalve brengt de invoering van het Europese verbod in Nederland geen materiële effecten teweeg.

5. Nahangprocedure en inwerkingtreding

In het kader van de nahangprocedure die is voorgeschreven op grond van artikel 103 van de Flora- en faunawet treedt het onderhavige besluit niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het is geplaatst. Van de plaatsing in het Staatsblad wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide Kamers der Staten-Generaal. In artikel III is derhalve bepaald dat dit besluit in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker


X Noot
1

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 11 augustus 2010, nr. 131186, houdende wijziging Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet en wijziging Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet (verbod handel zeehondenproducten) (Stcrt. 2010, 12658)

X Noot
2

Kamerstukken II 2005/06, 30 409, nrs. 1–3.

X Noot
4

zie onder meer ook Kamerstukken II 2005/06, 30 409, nr. 3.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven