Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 11 augustus 2010, nr. 131186, houdende wijziging Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet en wijziging Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet (verbod handel zeehondenproducten)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op verordening (EG) nr. 1007/2009 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 september 2009 betreffende de handel in zeehondenproducten (PbEU L 286), op richtlijn nr. 83/129/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende de invoer in de Lid-Staten van huiden van bepaalde zeehondenjongen en daarvan vervaardigde producten (PbEG L 91) en op artikel 5, tweede lid, en artikel 75, eerste en tweede lid, van de Flora- en faunawet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, wordt aan artikel 1 een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. verordening (EG) 1007/2009:

    verordening (EG) nr. 1007/2009 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 september 2009 betreffende de handel in zeehondenproducten (PbEU L 286).

B

Artikel 4, tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. Zeehond als bedoeld in artikel 2, eerste onderdeel, van verordening (EG) 1007/2009.

ARTIKEL II

De Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen f tot en met j worden geletterd g tot en met k.

2. Na onderdeel e wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • f. verordening (EG) 1007/2009:

verordening (EG) nr. 1007/2009 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 september 2009 betreffende de handel in zeehondenproducten (PbEU L 286);.

B

Onder vernummering van het tweede tot het derde lid, wordt in artikel 6, na het eerste lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Van de verboden op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen, alsmede op het vervoeren, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet wordt ten behoeve van doorvoer vrijstelling verleend voor dieren en producten van dieren van de soorten, genoemd in artikel 4, tweede lid, onderdeel c, van de Regeling aanwijzing beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet, die zijn verzonden vanuit een derde land en bestemd zijn voor doorvoer via Nederland naar een derde land.

C

De aanduiding ‘§14a. Inperking vrijstellingen’ vervalt.

D

Artikel 20b komt te luiden:

Artikel 20b (zeehonden)

  • 1. De verboden, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet, gelden niet ten aanzien van producten van dieren van de soorten, genoemd in artikel 4, tweede lid, onderdeel c, van de Regeling aanwijzing beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet, voor zover is voldaan aan de voorwaarden, genoemd in artikel 3 van verordening (EG) 1007/2009, en evenmin ten aanzien van dieren van deze soorten.

  • 2. De artikelen 3 tot en met 5, 7 tot en met 11 en 16 zijn niet van toepassing op producten van dieren van de soorten, bedoeld in het eerste lid, die eveneens worden genoemd in bijlage A, B, C of D bij de basisverordening, tenzij is voldaan aan de voorwaarden, genoemd in artikel 3, eerste en tweede lid, van verordening (EG) 1007/2009.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde vrijstelling is niet van toepassing op het vanuit andere landen dan lidstaten van de Europese Unie binnen het grondgebied van Nederland brengen van huiden van jonge dieren, of delen of producten daarvan, van de soorten klapmuts (Cystophora cristata) en zadelrob (Phoca groenlandica), voor zover deze producten niet afkomstig zijn van de traditionele jacht van de Inuit en andere inheemse gemeenschappen.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 20 augustus 2010.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

TOELICHTING

Paragraaf 1. Inleiding

Met verordening (EG) nr. 1007/2009 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 september 2009 betreffende de handel in zeehondenproducten (PbEU L 286) is het op de markt brengen van producten van alle zeehondensoorten verboden. Op dit verbod bestaan slechts beperkte uitzonderingen. Met het verbod wordt tegemoet gekomen aan de uitingen van grote bezorgdheid bij het publiek en regeringen in verband met het dierenwelzijn. De verordening moet een einde brengen aan de pijn, kwellingen, angst en andere vormen van lijden die het doden en villen van zeehonden op de manier waarop dit momenteel meestal geschiedt, bij de dieren veroorzaakt.

Ter uitvoering van de bepalingen van de verordening is door de Europese Commissie een verordening opgesteld houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1007/2009 Onderhavige regeling strekt er toe uitvoering te geven aan beide verordeningen.

Onderstaand wordt achtereenvolgens ingegaan op de voorgeschiedenis (paragraaf 2), de werking van de verordening (paragraaf 3), de uitvoering in onderhavig regeling (paragraaf 4), de lasten voor overheid, burgers en bedrijfsleven (paragraaf 5), de sanctionering (paragraaf 6), de handhaving en uitvoering (paragraaf 7) en de inwerkingtreding (paragraaf 8).

Paragraaf 2. Voorgeschiedenis

ln december 2005 hebben het toenmalige Tweede Kamerlid Kruijsen (PvdA) en het lid Snijder-Hazelhoff (VVD) een initiatiefwetsvoorstel ingediend tot wijziging van de Flora- en faunawet in verband met het verbod op de handel in producten van klapmutsen en zadelrobben.1 Nadat leden van verschillende fracties hadden aangegeven dat het de voorkeur zou hebben als de regering het onderwerp bij algemene maatregel van bestuur zou regelen, heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangegeven het initiatiefwetsvoorstel van de Kamerleden te willen overnemen, waarbij zou worden aangesloten bij de inhoud en de reikwijdte van het initiatiefwetsvoorstel. Met het Besluit van 4 juli 2007, houdende wijziging van het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet en het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten in verband met het verbod op de handel in producten van klapmutsen en zadelrobben2, is aan deze toezegging uitvoering gegeven. In navolging van dit verbod zegde de minister de Tweede Kamer eveneens toe te komen tot een volledig verbod op de import, de handel en het bezit van producten van Kaapse pelsrobben (Arctocephalus pusillus pusillus). Met de Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 2 december 2008, houdende wijziging van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet in verband met het verbod op de handel in producten van Kaapse pelsrobben (Stcrt. 2008, 241) is aan deze toezegging uitvoering gegeven. Tegelijkertijd heeft Nederland zich ingespannen voor een Europees handelsverbod, omdat daarmee een meer effectieve aanpak van de handel in zeehondenproducten kan worden verzekerd. Mede door de Nederlandse inspanning is op 16 september 2009 Verordening (EG) nr. 1007/2009 vastgesteld.

Paragraaf 3. Werking van de verordening

Met de verordening is het op de communautaire markt brengen van zeehondenproducten verboden. Producten die bestanddelen of ingrediënten van zeehonden bevatten, zoals bont, Omega-3-capsules en oliën en lederen goederen mogen niet langer op het grondgebied van de Europese Unie worden binnengebracht. Op dit verbod bestaan slechts een beperkt aantal uitzonderingen. Zeehondenproducten afkomstig van door Inuit- en andere inheemse gemeenschappen traditioneel voor hun levensonderhoud beoefende jacht mogen op de markt worden gebracht (artikel 3, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1007/2009). In aansluiting op het CITES-verdrag en verordening (EG) nr. 338/973 is eveneens de invoer van zeehondenproducten toegestaan als dit incidenteel gebeurt en uitsluitend bestaat uit goederen voor persoonlijk gebruik van reizigers of hun familieleden (artikel 3, tweede lid). Als laatste is het op de markt brengen van zeehondenproducten toegestaan, als deze afkomstig zijn van de jacht die uitsluitend wordt beoefend met het oog op duurzaam beheer van de rijkdommen van de zee en dat zonder winstoogmerk plaatsvindt (artikel 3, derde lid).

Om te kunnen vaststellen dat slechts zeehondenproducten worden verhandeld die vallen onder de uitzonderingen op het verbod, is door de Europese Commissie een strikt controlemechanisme tot stand gebracht. Een zeehondenproduct dat in een van de lidstaten van de EU wordt ingevoerd, moet zijn vergezeld van een attest waaruit blijkt dat het gaat om een product waarvoor een uitzondering op het verbod geldt, en dat aantoont dat is voldaan aan de voorwaarden voor het op de markt brengen zoals bepaald in de uitvoeringsverordening. Deze attesten, die op een papieren formulier alsook elektronisch kunnen worden verstrekt, worden afgegeven door instanties in het land van herkomst. Dergelijke instanties moeten worden erkend door de Europese Commissie. Erkenning vindt plaats als wordt aangetoond dat aan de in de uitvoeringsverordening genoemde vereisten voor erkenning wordt voldaan. Een van de vereisten is dat de instantie in staat is toe te zien op de naleving van de vereisten voor de beperkte toegestane handel op een zodanige wijze dat belangenconflicten worden voorkomen.

Indien het zeehondenproduct op het grondgebied van een van de EU-lidstaten wordt ingevoerd, vindt de controle plaats door de douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer. De douaneaangifte van het in het vrije verkeer brengen wordt aanvaard, mits het product vergezeld gaat van een geldig attest.

Het bovenstaande geldt niet voor zeehondenproducten die worden ingevoerd voor persoonlijk gebruik. Deze hoeven niet te zijn vergezeld van attesten. Er moet echter wel een document ten bewijze van de verwerving van de producten aan de douaneautoriteiten worden overgelegd, indien de verworven producten door de reiziger op een latere datum dan de datum van aankomst van de reiziger worden ingevoerd. Een douaneaangifte voor een zeehondenproduct, vergezeld van een dergelijk document en een geschreven kennisgeving van de reiziger, wordt aanvaard.

De inwerkingtreding van verordening 1007/2009 zorgt voor een uitbreiding van de reikwijdte van het tot op heden in Nederland bestaande handelsverbod voor de de zadelrob en de klapmuts. Immers, de verordening ziet niet alleen op zeehonden en producten van zeehonden behorende tot de soorten klapmuts en zadelrob, maar op het op de markt brengen van producten van alle zeehondensoorten. Daarnaast geldt het handelsverbod van de verordening voor het gehele Europese grondgebied, waardoor niet alleen een veel grotere markt wordt bestreken, maar ook betere handhaving mogelijk is dan gelet op de open grenzen binnen de Europese Unie bij een nationaal verbod mogelijk is.

Paragraaf 4. Uitvoering in onderhavige regeling

Ter uitvoering van de verordening zijn in onderhavige regeling een aantal maatregelen getroffen. Alle zeehonden zijn aangewezen als beschermde uitheemse diersoorten. Daarnaast is in de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet de mogelijkheid voor doorvoer van zeehondenproducten opgenomen. Eveneens is het in deze zelfde regeling mogelijk gemaakt zeehondenproducten op de markt te brengen, als het gaat om een product waarvoor een van de beperkte uitzonderingen op het verbod geldt.

Aanwijzing als beschermde uitheemse diersoort (artikel I, onderdeel B)

Alle zeehonden worden aangewezen als beschermde uitheemse diersoort in artikel 4, tweede lid, onderdeel c, van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. Dat wil zeggen: alle soorten Phocideae (zeehonden), Otariidae (oorrobben) en Odobenidae (walrussen). Deze aanwijzing vindt plaats op grond van artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de wet, als beschermde uitheemse diersoorten. Het betreft zogenaamde kwetsbare soorten: soorten die niet noodzakelijkerwijs in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen, doch ter bescherming waarvan maatregelen noodzakelijk zijn ter voorkoming van overmatige benutting, dan wel die zodanige gelijkenis vertonen met bedoelde soorten dat aanwijzing ervan noodzakelijk is ter bescherming van die soorten. De aanwijzing geschiedt, op grond van artikel 5, tweede lid van de wet, bij ministeriële regeling, aangezien deze noodzakelijk is ter uitvoering van Europeesrechtelijke verplichtingen.

Met de aanwijzing van de zeehondensoorten als beschermde uitheemse diersoorten zijn op deze diersoorten de verbodsbepalingen van artikel 13 van de wet van toepassing. Daardoor is het niet toegestaan dieren of producten van deze dieren te koop te vragen, te kopen, te verwerven, ten verkoop voorhanden of in voorraad te hebben, te verkopen of ten verkoop aan te bieden, te vervoeren, ten vervoer aan te bieden, af te leveren, te gebruiken voor commercieel gewin, te huren of te verhuren, te ruilen of in ruil aan te bieden, uit te wisselen of ten toon te stellen voor handelsdoeleinden, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen of onder zich te hebben.

Ingevolge artikel 13, vierde lid, van de wet, gelden de verboden niet voor producten die rechtmatig in Nederland zijn gebracht. Het gaat hierbij om producten die voor de inwerkingtreding van het onderhavige verbod in Nederland zijn gebracht en producten waarvoor een vrijstelling of ontheffing van het invoerverbod is verleend.

Doorvoer (artikel II, onderdeel B)

Artikel II, onderdeel B, verleent vrijstelling van de verboden voor de doorvoer van zeehondenproducten tussen twee punten buiten de Europese Unie via het Europees grondgebied, zonder dat deze producten ingevoerd worden. De verordening laat de mogelijkheid voor doorvoer van zeehondenproducten bestaan. Ter uitvoering van de verordening is derhalve ten behoeve van doorvoer vrijstelling verleend van de verboden op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen, alsmede op het vervoeren, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet.

Invoer (artikel II, onderdeel D)

Het op de markt brengen van producten van zeehonden is verboden. Op dit verbod bestaan slechts een beperkt aantal uitzonderingen, zoals in paragraaf 3 is vermeld. In artikel 20b, eerste lid, van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet wordt in de beperkte, in de verordening genoemde gevallen, vrijstelling verleend voor de verboden van artikel 13 van de wet .

Artikel 20b, tweede lid, van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet ziet op zeehondensoorten die ook als beschermde soorten op grond van de CITES-regelgeving (het CITES-verdrag en verordening (EG) nr. 338/97) zijn aangewezen, zoals de Kaapse pelsrob. Met onderhavig artikel wordt ten aanzien van deze soorten slechts vrijstelling verleend als voldaan is aan de voorwaarden van verordening 1007/2009. Immers, ten aanzien van het op markt brengen van producten van deze soorten gelden er op grond van de verordening strengere eisen, dan op grond van CITES-regelgeving. Zo voorziet het bestaande CITES-regime voor deze soorten in regulering van de handel door middel van een vergunningenstelsel. In de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet wordt voor CITES-soorten, onder voorwaarden, vrijstelling verleend van de verboden van artikel 13 van de wet. Voor de zeehondensoorten waarop de verordening betrekking heeft, geldt dat slechts in beperkte uitzonderingsgevallen vrijstelling kan worden verleend. Waar de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet nu in de artikelen 3 tot en met 5, 7 tot en met 11 en 16 in algemene uitzonderingen voorziet, moet derhalve een verdere clausulering plaatsvinden. Artikel 20b, tweede lid, beperkt de uitzonderingen tot de situaties waarbij tevens is voldaan aan de voorwaarden van de verordening. Het gaat om de eerder genoemde uitzonderingen voor zeehonden producten afkomstig van de jacht van Inuit en andere inheemse gemeenschappen, zeehondenproducten voor persoonlijk gebruik en voor zeehondenproductenproducten afkomstig van de jacht met het oog op duurzaam beheer. Daaraan is in artikel 20 b, tweede lid, invulling gegeven.

Artikel 20b, derde lid van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet is nodig ter implementatie van richtlijn nr. 83/129/EEG4. Immers, naast de maatregelen betreffende de handel in zeehondenproducten van de verordening blijven ook de maatregelen van richtlijn nr. 83/129/EEG van kracht. Deze richtlijn verbiedt de invoer van huiden en delen en producten daarvan, afkomstig van zadelrobjongen (white coats) en klapmutsjongen (blue backs). Dit verbod heeft betrekking op dieren tot de leeftijd van ongeveer 12 dagen. Dit betekent dat ten aanzien van deze jonge dieren geen mogelijkheid bestaat tot invoer van huiden en delen en producten daarvan. De enige uitzondering op dit verbod betreft de invoer afkomstig van de traditionele jacht van Inuit en andere inheemse gemeenschappen. De maatregelen ter implementatie van richtlijn nr. 83/129/EEG zijn tot heden neergelegd in artikel 13 Flora- en faunawet in samenhang met artikel 4, tweede lid, onderdeel c, van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet en artikel 12 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten. Met onderhavige regeling wordt de implementatie van de richtlijn als volgt aangepast. Specifieke aanwijzing van klapmutsjongen en zadelrobjongen als beschermde diersoort is niet langer nodig. Met de aanwijzing van alle zeehondensoorten als beschermde uitheemse diersoorten zijn immers ook klapmutsjongen en zadelrobjongen aangewezen. Op deze diersoorten zijn de verbodsbepalingen van artikel 13 van de wet van toepassing, waardoor de invoer van huiden en delen en producten daarvan, afkomstig van zadelrobjongen en klapmutsjongen is verboden. Met artikel 20b, derde lid, wordt voor deze soorten slechts vrijstelling van de verboden verleend indien de producten afkomstig zijn van de traditionele jacht van de Inuit en andere inheemse gemeenschappen.

Paragraaf 5. Lasten voor overheid,burgers en bedrijfsleven

Uit gegevens van Eurostat is gebleken dat de handel in zeehondenproducten in Nederland bij de invoering van het nationaal verbod in de handel in zeehonden van 4 juli 2007 al een geringe omvang had.5 Sinds de invoering van dat verbod is er nagenoeg helemaal geen sprake meer van handel in deze producten. Gelet op de geringe handel zal de invoering van het Europese verbod in Nederland geen materiële effecten teweeg brengen.

Paragraaf 6. Sanctionering

Het op de markt brengen van zeehondenproducten in strijd met de verordening is verboden. Door de aanwijzing van zeehonden als beschermde uitheemse diersoort in de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet betekent een overtreding van de verboden in de verordening een overtreding van de verboden van artikel 13 van de wet. Handelen in strijd met artikel 13 van de wet is ingevolge artikel 1a, onderdeel 1°, van de Wet op de economische delicten strafbaar gesteld. Dit betekent dat degene die handelt in strijd met het bepaalde in de verordening kan worden gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie.

Hiermee is voldaan aan artikel 6 van verordening (EG) nr. 1007/2009, betreffende de door lidstaten vast te stellen sancties bij overtreding van de verordening.

Paragraaf 7. Handhaving en uitvoering

Gelet op de zeer beperkte omvang van de handel is het niet de verwachting dat de lasten voor de overheid inzake controle of rechtsbescherming zullen toenemen. Handhaving zal plaatsvinden door de douane, voor zover het betreft controle op de naleving van het verbod om de bedoelde producten via de Europese buitengrenzen in of buiten het grondgebied van Nederland te brengen en door de Algemene Inspectiedienst en politie voor zover het gaat om handhaving van de verboden binnen Nederland.

Paragraaf 8. Inwerkingtreding

Onderhavige regelgeving vloeit voort uit verordening (EG) 1007/2009. De inwerkingtreding op 20 augustus 2010 geldt ook als uiterste termijn voor het vaststellen van nationale regels. Dit leidt tot afwijking van de vaste verandermomenten voor regelgeving (1 januari en 1 juli).

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.


XNoot
1

Kamerstukken II 2005/06, 30 409, nrs. 1–3.

XNoot
3

Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het betreffende handelsverkeer (PbEG L61).

XNoot
4

Richtlijn nr. 83/129/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de invoer in de Lid-Staten van huiden van bepaalde zeehondejongen en daarvan vervaardigde produkten (PbEG L 91)

XNoot
5

Nota van toelichting, paragraaf 7, van het Besluit houdende wijziging van het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet en het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten in verband met het verbod op de handel in producten van klapmutsen en zadelrobben (Stb. 2007, 253).

Naar boven