Besluit van 3 december 2009 houdende deskundigheideisen aan gastouders in de kinderopvang (Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 5 oktober 2009, nr. WJZ/130572 (2684), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 56b, tweede lid, onderdeel b, van de Wet kinderopvang;

De Raad van State gehoord (advies van 21 oktober 2009, nr. W05.09.0393/I);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 2 december 2009, nr. WJZ/164509(2684), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

certificaat:

het bewijs van het met goed gevolg doorlopen van een certificerings-procedure goed gastouderschap;

verworven competenties:

door werkervaring of op andere wijze verworven kennis, vaardigheden en competenties;

EVC-code:

de kwaliteitscode EVC, neergelegd in het Convenant «Een kwaliteitscode voor EVC» van 14 november 2006;

certificerings-procedure:

geheel van processtappen en gehanteerde instrumenten waarmee de verworven competenties van personen worden beoordeeld ten opzichte van een specifieke landelijke standaard, uitgevoerd conform de EVC-code;

erkende EVC-aanbieder:

organisatie die volgens de principes en uitgangspunten van de EVC-code EVC-procedures aanbiedt en als zodanig is opgenomen in het register van erkende EVC-aanbieders of in het kalenderjaar 2009 in dit register was opgenomen, bedoeld in de EVC-code.

Artikel 2. Deskundigheidsdomeinen

De deskundigheid van de houder van een voorziening voor gastouderopvang omvat:

  • a. het kunnen bieden van voldoende zorg aan kinderen die gastouderopvang ontvangen, en

  • b. het waarborgen van een veilige en gezonde omgeving die aansluit op de leefwereld van deze kinderen.

Artikel 3. Deskundigheidseisen voldoende zorg

  • 1. Het voldoen aan de in artikel 2, onderdeel a, bedoelde eis blijkt uit:

    • a. het bezit van een getuigschrift van met gunstig gevolg afgelegd examen van een bij ministeriële regeling aan te wijzen beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, specifiek gericht op gastouderopvang,

    • b. het bezit van een getuigschrift van met gunstig gevolg afgelegd examen van een bij ministeriële regeling aan te wijzen beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen c, d of e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs,

    • c. het bezit van een getuigschrift van met goed gevolg afgelegd afsluitend examen van een bij ministeriële regeling aan te wijzen opleiding als bedoeld in artikel 7.3a, eerste of tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

  • 2. Het voldoen aan de in artikel 2, onderdeel a, bedoelde eis blijkt tevens uit het bezit van een certificaat van een door betrokkene doorlopen certificerings-procedure waaruit blijkt dat de houder van een voorziening voor gastouderopvang voldoet aan de competenties behorende bij de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde opleiding.

  • 3. De certificerings-procedure, bedoeld in het tweede lid houdt onder meer in, een onderzoek naar de verworven competenties van de houder van een voorziening voor gastouderopvang op de locatie waar de opvang daadwerkelijk plaatsvindt.

  • 4. De erkende EVC-aanbieder die de desbetreffende certificerings-procedure verzorgt, overlegt aan de houder van een voorziening voor gastouderopvang een verklaring van het bevoegd gezag van een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, of artikel 1.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, die de op grond van het eerste lid, onderdeel a, aangewezen opleiding verzorgt, in welke verklaring het bevoegd gezag verklaart dat de certificerings-procedure de verworven competenties beoordeelt ten opzichte van de desbetreffende beroepsopleiding.

Artikel 4. Deskundigheidseisen veilige en gezonde omgeving

Het voldoen aan de in artikel 2, onderdeel b, bedoelde eis blijkt uit het bezit van bij ministeriële regeling aan te wijzen bewijsstukken van met goed gevolg afgesloten onderricht dat in elk geval omvat eerste hulp aan kinderen bij ongevallen.

Artikel 5. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 3 december 2009

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S. A. M. Dijksma

Uitgegeven de vijftiende december 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Wat regelt dit besluit?

Dit besluit geeft uitvoering aan artikel 56b, tweede lid, onderdeel b, van de Wet kinderopvang, zoals dat luidt door de wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang (Stb. 2009, 345): het vaststellen van deskundigheidseisen voor houders van voorzieningen voor gastouderopvang.

Daartoe onderscheidt dit besluit twee domeinen waarop de deskundigheid zich moet richten:

  • a. het kunnen bieden van voldoende zorg aan kinderen die gastouderopvang ontvangen, en

  • b. het waarborgen van een veilige en gezonde omgeving die aansluit op de leefwereld van deze kinderen.

2. Aanleiding tot het besluit

Artikel 56b, eerste lid, van de Wet kinderopvang bepaalt: «De gastouder beschikt over een zodanige deskundigheid, organiseert de gastouderopvang op zodanige wijze, voorziet de voorziening voor gastouderopvang zodanig van materieel en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde gastouderopvang.»

Voor gastouderopvang kunnen op grond van het tweede lid van dat artikel bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot een aantal onderwerpen die bepalend zijn voor de kwaliteit van de gastouderopvang, zoals met betrekking tot de deskundigheidseisen waaraan de houder (is: exploitant) van de voorziening voor gastouderopvang moet voldoen. Besloten is, de deskundigheidseisen aan deze houders ook daadwerkelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te regelen, en dus niet te volstaan met het eerste lid van artikel 56b.

De regering hecht groot belang aan de ontwikkeling van jonge kinderen. Een goede ontwikkeling van kinderen – vooral van kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar – is van evident belang voor hun persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling in latere jaren én voor de sociale samenhang van de samenleving als geheel. Gastouderopvang heeft betrekking op jonge kinderen en daarmee op een kwetsbare groep. Dat vereist garanties voor de kwaliteit van de opvang. Om die reden meent de regering dat de gastouderopvang verder geprofessionaliseerd moet worden door deskundigheidseisen te stellen, gericht op het bieden van voldoende zorg en op het creëren van een veilige en gezonde omgeving, die aansluit op de leefwereld van kinderen.

3. Deskundigheidseisen voldoende zorg

De gastouder kan op twee manieren voldoen aan de deskundigheidseis gericht op het kunnen bieden van voldoende zorg aan kinderen:

  • 1. Door overlegging van een MBO-2-diploma gericht op gastouderopvang, verkregen aan een bekostigde of niet-bekostigde BVE-instelling (instelling voor Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie). De Minister wijst bij ministeriële regeling aan om welke opleidingen het gaat, omdat namen van opleidingen jaarlijks kunnen veranderen. Daarbij gaat het in ieder geval om de MBO-2-opleiding Helpende Zorg en Welzijn gericht op gastouderopvang. Huidige gastouders hoeven niet de gehele opleiding te volgen, maar kunnen door het examen succesvol af te leggen, aantonen dat ze aan de vereiste competenties voldoen.

  • 2. Denkbaar is dat bij de aanwijzing ook bijvoorbeeld MBO-3-opleidingen als Sociaal Pedagogisch Werker en bepaalde opleidingen in het hoger onderwijs worden betrokken.

  • 3. Door overlegging van een bewijsstuk naar aanleiding van een met succes doorlopen certificerings-procedure, waaruit blijkt dat de houder van een voorziening voor gastouderopvang voldoet aan alle competenties van bovengenoemde MBO-2-opleiding gericht op gastouderopvang. De certificerings-procedure wordt verricht door een erkende EVC-aanbieder, die verworven competenties beoordeelt ten opzichte van bovengenoemde MBO-2-opleiding gericht op gastouderopvang. Deze aanbieder is een organisatie die volgens de principes en uitgangspunten van de EVC-code EVC-procedures aanbiedt en als zodanig is opgenomen in het register van erkende EVC-aanbieders of in het kalenderjaar 2009 in dit register was opgenomen. De certificerings-procedure stelt vast dat betrokkene voldoet aan de competenties behorende bij de onder 1 bedoelde MBO-2-opleiding, zonder dat betrokkene het examen van die opleiding heeft afgelegd of hoeft af te leggen. Het bewijsstuk is het resultaat van de bespreking tussen de gastouder en de EVC-aanbieder op basis van het opgebouwde portfolio. De betreffende certificerings-procedure is specifiek ontwikkeld voor gastouderopvang en er wordt een extra kwaliteitsgarantie gegeven door de verklaring van de BVE-instelling. Een certificaat goed gastouderschap is niet zonder meer bij een BVE-instelling in te wisselen voor het MBO-2-diploma gericht op gastouderopvang. De examencommissie zal telkens moeten afwegen in hoeverre op basis van dat bewijsstuk vrijstellingen voor het examen verleend kunnen worden. De verplichting om een diploma te overleggen brengt extra kosten met zich mee voor de houder van een voorziening voor gastouderopvang en de overheid. Daarom is ervoor gekozen om dat in dit specifieke geval niet te verplichten.

4. Gevoerd overleg

Dit besluit is na overleg met de convenantpartijen – MOgroep, BKN en BOinK – tot stand gekomen.

5. Financiële gevolgen

Het Rijk zal een deel van de opleidingskosten van de certificerings-procedure bekostigen voor gastouders die voor een nader te bepalen datum in het najaar van 2009 hiervoor aangemeld zijn en in 2009 of 2010 de certificerings-procedure met succes zullen doorlopen. De bekostiging van gastouders die voor een MBO-examen kiezen verloopt via de bekostiging van de MBO-instellingen. Verondersteld is dat 5000–8000 gastouders in het najaar van 2009 worden aangemeld voor een certificerings-procedure of een MBO examen. Daarnaast zullen er kosten gemaakt worden voor het oprichten van een centraal loket.

6. Uitvoeringsgevolgen en administratieve lasten

De handhaafbaarheidstoets en de uitvoeringstoetsen van GGD Nederland, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) hebben plaatsgevonden. GGD Nederland, de VNG en de IvhO hadden geen inhoudelijke bezwaren tegen onderhavig besluit. De meeste redactionele opmerkingen zijn besproken of overgenomen. Het besluit geeft uitvoering aan een onderdeel uit de wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang en de administratieve lasten zijn op dit punt al bij dit wetsvoorstel geraamd.

7. Overgangssituatie

Voor alle duidelijkheid wordt nog opgemerkt dat het gastouderbureau op grond van artikel 90a van de Wet kinderopvang een bijzondere verantwoordelijkheid heeft voor het beoordelen of de daar bedoelde gastouder naar verwachting voor 1 september van het invoeringsjaar zal kunnen voldoen aan de kwaliteiseisen van of afgeleid van de Wet kinderopvang, waaronder de voorliggende deskundigheidseisen. Een ministeriële regeling kan dit nader regelen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

De hier bedoelde EVC-code is gepubliceerd in Stcrt. 13 december 2006, nr. 243.

Het register van erkende EVC-aanbieders is te raadplegen onder www.kenniscentrumevc.nl.

Specifieke begrippen uit de Wet kinderopvang zijn niet opnieuw gedefinieerd: de begripsomschrijvingen in artikel 1, eerste lid, van de Wet kinderopvang gelden ook voor alle uitvoeringsbesluiten en – regelingen van die wet. Het begrip «houder» is in artikel 1, eerste lid, van de Wet kinderopvang gedefinieerd als «de rechtspersoon of natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau exploiteert».

Artikel 2

Het uitgangspunt van de deskundigheidseisen is het professionaliseren van de gastouderopvang door eisen te stellen, gericht op het bieden van voldoende zorg aan kinderen die gastouderopvang ontvangen en door het waarborgen van een veilige en gezonde omgeving die aansluit op de leefwereld van deze kinderen. Deze deskundigheidsdomeinen voor de houders van voorzieningen voor gastouderopvang zijn vastgelegd in artikel 2 van het voorliggende besluit. In de artikelen 3 en 4 is geregeld hoe deze houders aan deze deskundigheidseisen kunnen voldoen.

Artikel 3

Men kan op twee manieren voldoen aan de deskundigheidseisen, bedoeld in artikel 2:

  • a. door overlegging van een MBO-diploma op minimaal niveau 2, gericht op gastouderopvang en verkregen aan een bekostigde of erkende BVE-instelling. De Minister wijst aan om welke opleiding(en) het gaat. Denkbaar is dat bij die aanwijzing ook bijvoorbeeld MBO-3 opleidingen of bepaalde opleidingen in het hoger onderwijs worden betrokken;

  • b. door overlegging van een bewijsstuk naar aanleiding van een met succes doorlopen certificerings-procedure waaruit blijkt dat de houder van een voorziening voor gastouderopvang voldoet aan alle competenties van bovengenoemde MBO-2-opleiding, gericht op gastouderopvang. Deze certificerings-procedure omvat een onderzoek naar de verworven competenties van de houder van een voorziening voor gastouderopvang. Het onderzoek mag alleen worden verricht door een op grond van de Kwaliteitscode EVC erkende aanbieder. De certificerings-procedure wordt onder meer uitgevoerd op de locatie waar de opvang daadwerkelijk plaatsvindt.

    De certificeringsprocedure goed gastouderschap is geënt op de procedures voor EVC zoals vastgelegd in de kwaliteitscode EVC. Er worden echter bij ministeriële regeling deels aanvullende kwaliteitseisen gesteld, er moet aan alle competentie-eisen van de standaard voldaan worden en er is sprake van certificering. Het goed doorlopen van de certificeringsprocedure, bedoeld onder b, moet leiden tot een certificaat goed gastouderschap. Hierbij wordt aangesloten bij de ontwikkelingen in de praktijk rond deze procedures.

Artikel 4

Het voldoen aan de eis van het waarborgen van een veilige en gezonde omgeving die aansluit op de leefwereld van deze kinderen blijkt uit het bezit van bij ministeriële regeling aan te wijzen bewijsstukken van met goed gevolg afgesloten onderricht dat in elk geval omvat eerste hulp aan kinderen bij ongevallen. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke bewijsstukken voldoen.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S. A. M. Dijksma


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven