Besluit van 6 augustus 2009, houdende vaststelling van het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 17 april 2009, directie Wetgeving, nr. 5596690/09/6;

Gelet op de artikelen 27b, tweede, vierde en vijfde lid, en 55c, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, artikel 28, zesde lid, van de Penitentiaire beginselenwet, artikel 22, vijfde lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, artikel 33, zesde lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, en artikel 17, eerste en zesde lid, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;

De Raad van State gehoord (advies van 3 juni 2009, nr. W03.09.0137/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 3 augustus 2009, directie Wetgeving, nr. 5606689/09/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de wet:

het Wetboek van Strafvordering;

b. de strafrechtsketendatabank:

de databank, bedoeld in artikel 27b, vierde lid, van de wet.

§ 2. De strafrechtsketendatabank

Artikel 2

In de strafrechtsketendatabank worden de volgende gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de identiteit van een verdachte of veroordeelde, verwerkt:

  • a. zijn naam, voornamen, geboorteplaats, -land en -datum, het adres waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven en het adres van zijn feitelijke verblijfplaats,

  • b. de eventuele alias of aliassen waaronder hij in het verleden in de strafrechtsketen bekend heeft gestaan,

  • c. zijn strafrechtsketennummer of, bij het ontbreken van dit nummer, zijn VIP-nummer,

  • d. zijn burgerservicenummer of, bij het ontbreken van dit nummer, zijn sociaal-fiscaalnummer,

  • e. het parketnummer van de strafzaak,

  • f. zijn vreemdelingennummer, indien hij een vreemdeling is,

  • g. de foto’s die van hem overeenkomstig de wet zijn genomen,

  • h. het nummer waaronder de vingerafdrukken die van hem overeenkomstig de wet zijn genomen, zijn verwerkt,

  • i. het nummer waaronder een DNA-profiel dat van hem is bepaald, in de DNA-databank voor strafzaken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken, is verwerkt,

  • j. een kopie van het door hem ter inzage aangeboden identiteitsbewijs en de gegevens die op dat bewijs zijn vermeld, en

  • k. verwijzingen naar andere bestanden waarin gegevens over hem ten behoeve van de toepassing van het strafrecht zijn verwerkt.

Artikel 3

Het strafrechtsketennummer mag voor het uitwisselen van persoonsgegevens van verdachten en veroordeelden ten behoeve van de uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 worden gebruikt in geval van:

  • a. beoordeling van het al dan niet toegang verlenen tot Nederland;

  • b. beoordeling of aanspraak bestaat op een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in de artikelen 14 en 28 van de Vreemdelingenwet 2000, verlenging van de geldigheidsduur daarvan dan wel wijziging van de beperking waaronder deze is verleend;

  • c. beoordeling of aanspraak bestaat op een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in de artikelen 20 en 33 van de Vreemdelingenwet 2000;

  • d. staandehouding en ophouding indien sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf;

  • e. vrijheidsbeperking, vrijheidsontneming en bewaring;

  • f. uitzetting uit Nederland, en

  • g. beoordeling tot ongewenstverklaring of een aanvraag om de opheffing daarvan.

Artikel 4

  • 1. De ambtenaren die bij de Justitiële Informatiedienst werkzaam zijn, hebben rechtstreekse toegang tot de strafrechtsketendatabank, voor zover zij die toegang nodig hebben voor een goede vervulling van hun taak.

  • 2. De functionarissen en organen die met de toepassing van het strafrecht zijn belast, en de functionarissen die met de uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 zijn belast, kunnen de gegevens uit de strafrechtsketendatabank rechtstreeks langs geautomatiseerde weg raadplegen, voor zover zij die gegevens nodig hebben voor een goede vervulling van hun taak en de Justitiële Informatiedienst hen daartoe gemachtigd heeft.

  • 3. Bij iedere verwerking wordt aantekening gehouden van de datum van de verwerking en de identiteit van de functionaris.

Artikel 5

  • 1. Zodra zich een omstandigheid voordoet die meebrengt dat degene wiens gegevens in de strafrechtsketendatabank zijn verwerkt, niet langer als een verdachte van een strafbaar feit kan worden aangemerkt, worden zijn gegevens, bedoeld in artikel 2, onder g tot en met j, vernietigd. De gegevens, bedoeld in artikel 2, onder a tot en met f en k, worden overeenkomstig de termijnen, genoemd in de artikelen 6, eerste en vierde lid, en 7, eerste lid, vernietigd.

  • 2. Zodra de verdachte met goed gevolg een project als bedoeld in artikel 77e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht heeft afgerond, worden zijn gegevens, bedoeld in artikel 2, vernietigd.

  • 3. Van een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid is in ieder geval sprake bij een beslissing tot niet-vervolging, een kennisgeving van niet verdere vervolging, een onherroepelijke buitenvervolgingstelling, een rechterlijke verklaring dat de zaak geëindigd is, een vrijspraak of een onherroepelijk ontslag van alle rechtsvervolging waarbij niet een maatregel als bedoeld in artikel 37, 37a juncto 37b of 38, 38m of 77s van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd.

  • 4. In afwijking van het eerste en tweede lid wordt van het vernietigen van de in deze leden bedoelde gegevens afgezien indien degene wiens gegevens het betreft, in een andere zaak als verdachte van een strafbaar feit is aangemerkt of in een andere zaak is veroordeeld.

Artikel 6

  • 1. De gegevens, bedoeld in artikel 2, van verdachten en veroordeelden wegens misdrijven worden vernietigd:

    • a. twintig jaar nadat een einduitspraak als bedoeld in de artikelen 351 en 352, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is gedaan in verband met een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van minder dan zes jaar is gesteld, en in het kader van het misdrijf de gegevens zijn verwerkt of nadat een strafbeschikking wegens het misdrijf volledig ten uitvoer is gelegd, dan wel twaalf jaar na het overlijden van betrokkene,

    • b. dertig jaar nadat een einduitspraak als bedoeld in de artikelen 351 en 352, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is gedaan in verband met een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld, en in het kader van het misdrijf de gegevens zijn verwerkt of nadat een strafbeschikking wegens het misdrijf volledig ten uitvoer is gelegd, dan wel twintig jaar na het overlijden van betrokkene, of

    • c. na het vervallen van het recht tot strafvordering door verjaring.

  • 2. De termijn van twintig en dertig jaar, genoemd in het eerste lid, wordt verlengd indien tegen de betrokkene een einduitspraak als bedoeld in de artikelen 351 en 352, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in verband met een ander misdrijf is gedaan of een strafbeschikking in verband met een ander misdrijf is uitgevaardigd. In dat geval worden de gegevens vernietigd twintig dan wel dertig jaar nadat de einduitspraak in verband met dat andere misdrijf is gedaan of de strafbeschikking in verband met dat andere misdrijf volledig ten uitvoer is gelegd, al naar gelang op het misdrijf naar de wettelijke omschrijving minder dan zes jaar dan wel zes jaar of meer gevangenisstraf is gesteld. De eerste twee volzinnen zijn niet van toepassing in het geval op dat andere misdrijf naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van minder dan zes jaar is gesteld, terwijl op het eerdere misdrijf naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer was gesteld en van de termijn van dertig jaar nog niet meer dan tien jaar is verstreken.

  • 3. De termijn van dertig jaar, genoemd in het eerste lid, wordt met twintig jaar verlengd indien de duur van de gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel langer is dan twintig jaar. Indien de gevangenisstraf levenslang is of de vrijheidsbenemende maatregel de duur van veertig jaar overstijgt, worden de gegevens na tachtig jaar vernietigd.

  • 4. In afwijking van het eerste tot en met derde lid worden gegevens van verdachten en veroordeelden wegens misdrijven als bedoeld in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht na tachtig jaar vernietigd.

  • 5. De Justitiële Informatiedienst houdt aantekening van iedere vernietiging ingevolge het eerste tot en met vierde lid.

  • 6. Een strafrechtsketennummer dat is vernietigd, wordt niet opnieuw aan een verdachte toegekend.

Artikel 7

  • 1. De gegevens, bedoeld in artikel 2, van verdachten en veroordeelden wegens overtredingen worden vernietigd:

    • a. vijf jaar nadat een einduitspraak als bedoeld in de artikelen 351 en 352, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is gedaan in verband met een overtreding en in het kader van de overtreding de gegevens zijn verwerkt of een strafbeschikking wegens een overtreding volledig ten uitvoer is gelegd,

    • b. tien jaar nadat een einduitspraak als bedoeld in de artikelen 351 en 352, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is gedaan in verband met een overtreding en in het kader van de overtreding de gegevens zijn verwerkt of een strafbeschikking wegens een overtreding volledig ten uitvoer is gelegd, en daarbij een vrijheidsstraf, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, of een taakstraf is opgelegd, dan wel aan een rechtspersoon een geldboete van de derde categorie of hoger is opgelegd,

    • c. twee jaar na het overlijden van betrokkene, of

    • d. na het vervallen van het recht tot strafvordering door verjaring.

  • 2. Artikel 6, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8

Het openbaar ministerie verstrekt de Justitiële Informatiedienst de informatie die nodig is om te kunnen voldoen aan de artikelen 5 tot en met 7.

§ 3. De databanken met vingerafdrukken

Artikel 9

  • 1. De databank waarin de vingerafdrukken die overeenkomstig de wet zijn genomen, worden verwerkt, bevat slechts de vingerafdrukken van verdachten, veroordeelden, overleden slachtoffers van misdrijven en onbekende verdachten.

  • 2. Op het verwerken van de vingerafdrukken, bedoeld in artikel 2, onder h, van degene die niet langer als een verdachte van een strafbaar feit kan worden aangemerkt, of van degene die met goed gevolg een project als bedoeld in artikel 77e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht heeft afgerond, is artikel 5 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Op het verwerken van de vingerafdrukken van een verdachte of veroordeelde, bedoeld in artikel 2, onder h, zijn de artikelen 6, eerste tot en met vierde lid, en 7, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De vingerafdrukken van een overleden slachtoffer van een misdrijf worden vernietigd:

    • a. twintig jaar na verwerking bij een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaar of meer is gesteld, dan wel

    • b. twaalf jaar na verwerking bij een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van de wet waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van minder dan ten hoogste zes jaar is gesteld.

  • 5. In afwijking van het vierde lid worden de vingerafdrukken van een overleden slachtoffer van een misdrijf na tachtig jaar vernietigd bij een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld.

  • 6. De vingerafdrukken van een onbekende verdachte worden overeenkomstig de termijnen, genoemd in het vierde en vijfde lid, vernietigd.

  • 7. Met de vingerafdrukken, bedoeld in het tweede tot en met zesde lid, worden tevens de daarbij behorende identificerende persoonsgegevens vernietigd.

  • 8. Artikel 6, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 9. De Justitiële Informatiedienst verstrekt de informatie, bedoeld in artikel 8, door aan het Korps landelijke politiediensten, voor zover die informatie nodig is om te kunnen voldoen aan het tweede en derde lid. Het openbaar ministerie verstrekt het Korps landelijke politiediensten de informatie die nodig is om te kunnen voldoen aan het vierde tot en met zesde lid.

Artikel 10

  • 1. De vingerafdrukken die overeenkomstig artikel 28, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet, zijn genomen, worden na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 39, eerste of derde lid, van de Penitentiaire maatregel, vernietigd.

  • 2. De vingerafdrukken die overeenkomstig artikel 22, tweede lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, zijn genomen, worden na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 32, eerste of derde lid, van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden, vernietigd.

  • 3. De vingerafdrukken die overeenkomstig artikel 33, derde lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, zijn genomen, worden na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 71, eerste of derde lid, van het Reglement justitiële jeugdinrichtingen, vernietigd.

  • 4. De ambtenaren of medewerkers die bij de Dienst Justitiële Inrichtingen werkzaam zijn, hebben rechtstreekse toegang tot de vingerafdrukken, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, voor zover zij die toegang nodig hebben voor een goede vervulling van hun taak.

§ 4. De berichtenvoorziening ten behoeve van de strafrechtsketen

Artikel 11

  • 1. Onze Minister van Justitie is verantwoordelijk voor de inrichting en instandhouding van een berichtenvoorziening voor de strafrechtsketen met behulp waarvan de voorzieningen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c en d, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer kunnen worden geraadpleegd. Hij stelt voor de berichtenvoorziening een systeembeschrijving op die de onderdelen, bedoeld in artikel 3 van het Besluit burgerservicenummer, bevat en zorgt ervoor dat de berichtenvoorziening overeenkomstig deze systeembeschrijving functioneert.

  • 2. De functionarissen en organen die met de toepassing van het strafrecht zijn belast, kunnen ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van verdachten en veroordeelden uitsluitend door tussenkomst van de berichtenvoorziening, bedoeld in het eerste lid, gebruik maken van de voorzieningen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c en d, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer.

  • 3. De organen die met de toepassing van het strafrecht zijn belast en die zijn aangesloten op de berichtenvoorziening, bedoeld in het eerste lid, zorgen ervoor dat de verbinding van hun geautomatiseerde systeem met de berichtenvoorziening en de uitwisseling van gegevens tussen hun geautomatiseerde systeem en de berichtenvoorziening functioneren overeenkomstig hetgeen daarover in de systeembeschrijving, bedoeld in het eerste lid, is vastgelegd.

  • 4. Artikel 5 van het Besluit burgerservicenummer is van overeenkomstige toepassing.

§ 5. Wijzigingen in andere besluiten

Artikel 12

Het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder f, wordt aan het einde van dit onderdeel ingevoegd: , alsmede het aan hem toegekende strafrechtsketennummer.

2. In het tweede lid, tweede volzin, wordt «Het openbaar ministerie» vervangen door: De Justitiële Informatiedienst.

B

In de artikelen 10, vierde lid, onder b, artikel 13, tweede lid, en 17, derde lid, wordt «een onbekende persoon» vervangen door: een onbekende verdachte.

C

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onder e, wordt «en de ambtenaren van politie en de militairen van de Koninklijke marechaussee, bedoeld onder c,» vervangen door: , de ambtenaren van politie en de militairen van de Koninklijke marechaussee, bedoeld onder c, en het Centraal Justitieel Incassobureau, bedoeld in artikel 1 van het Besluit Instelling Centraal Justitieel Incassobureau,.

2. Voor de tekst van het derde lid wordt het cijfer «3.» geplaatst.

3. In het vijfde lid wordt «het parketnummer dat bij het DNA-profiel hoort» vervangen door: het nummer waaronder zijn DNA-profiel in de DNA-databank is vastgelegd.

4. Het achtste lid vervalt en het negende lid wordt vernummerd tot achtste lid.

D

In artikel 16, eerste lid, wordt «het openbaar ministerie» vervangen door: de Justitiële Informatiedienst.

E

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste tot en met derde lid komt te luiden:

  • 1. Het instituut vernietigt het DNA-profiel van een verdachte of veroordeelde:

    • a. twintig jaar nadat een einduitspraak als bedoeld in de artikelen 351 en 352, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is gedaan in verband met een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van minder dan zes jaar is gesteld, en in het kader van het misdrijf het DNA-profiel is verwerkt of nadat een strafbeschikking wegens het misdrijf volledig ten uitvoer is gelegd, dan wel twaalf jaar na het overlijden van betrokkene,

    • b. dertig jaar nadat een einduitspraak als bedoeld in de artikelen 351 en 352, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is gedaan in verband met een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld, en in het kader van het misdrijf het DNA-profiel is verwerkt of nadat een strafbeschikking wegens het misdrijf volledig ten uitvoer is gelegd, dan wel twintig jaar na het overlijden van betrokkene, of

    • c. na het vervallen van het recht tot strafvordering door verjaring.

  • 2. De termijn van twintig en dertig jaar, genoemd in het eerste lid, wordt verlengd indien tegen de betrokkene een einduitspraak als bedoeld in de artikelen 351 en 352, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in verband met een ander misdrijf is gedaan of een strafbeschikking in verband met een ander misdrijf is uitgevaardigd. In dat geval wordt het DNA-profiel vernietigd twintig dan wel dertig jaar nadat de einduitspraak in verband met dat andere misdrijf is gedaan of de strafbeschikking in verband met dat andere misdrijf volledig ten uitvoer is gelegd, al naar gelang op het misdrijf naar de wettelijke omschrijving minder dan zes jaar dan wel zes jaar of meer gevangenisstraf is gesteld. De eerste twee volzinnen zijn niet van toepassing in het geval op dat andere misdrijf naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van minder dan zes jaar is gesteld, terwijl op het eerdere misdrijf naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer was gesteld en van de termijn van dertig jaar nog niet meer dan tien jaar is verstreken.

  • 3. De termijn van dertig jaar, genoemd in het eerste lid, wordt met twintig jaar verlengd indien de duur van de gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel langer is dan twintig jaar. Indien de gevangenisstraf levenslang is of de vrijheidsbenemende maatregel de duur van veertig jaar overstijgt, wordt het DNA-profiel na tachtig jaar vernietigd.

2. Het achtste lid vervalt en een vierde lid wordt, onder vernummering van het vierde tot en met zevende lid tot vijfde tot en met achtste lid, ingevoegd, dat luidt:

  • 4. In afwijking van het eerste tot en met derde lid wordt het DNA-profiel van een verdachte of veroordeelde wegens een misdrijf als bedoeld in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht na tachtig jaar vernietigd.

3. In het zevende lid (nieuw) wordt «het vijfde lid» vervangen door: het zesde lid.

4. In het achtste lid (nieuw) wordt «een onbekende persoon» vervangen door «een onbekende verdachte» en wordt «het vijfde en zesde lid» vervangen door «het zesde en zevende lid».

5. In het negende lid wordt «het zevende lid» vervangen door «het achtste lid» en wordt «een onbekende persoon» telkens vervangen door «een onbekende verdachte».

6. In het tiende lid wordt «het eerste tot en met zevende lid en het negende lid» vervangen door: het eerste tot en met negende lid.

7. Er wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

  • 12. De Justitiële Informatiedienst verstrekt de informatie die deze dienst ingevolge artikel 8 van het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden van het openbaar ministerie heeft verkregen, door aan het instituut, voor zover die informatie nodig is om te kunnen voldoen aan het eerste tot en met vierde lid. Het openbaar ministerie verstrekt het instituut de informatie die nodig is om te kunnen voldoen aan het vijfde tot en met negende lid.

Artikel 13

In artikel 2 van het Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen wordt «de Verwijs Index Personen» telkens vervangen door: de strafrechtsketendatabank.

Artikel 14

In artikel 4:2, eerste lid, onder k, van het Besluit politiegegevens wordt onder vernummering van onderdeel 2° tot onderdeel 3° een onderdeel 2° ingevoegd, dat luidt:

  • 2°. het verwerken van gegevens omtrent de identiteit van verdachten en veroordeelden in de strafrechtsketendatabank en de verdere verstrekking van die gegevens aan de functionarissen en organen die met de toepassing van het strafrecht zijn belast, ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van verdachten en veroordeelden;.

§ 6. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 15

  • 1. De vingerafdrukken, de DNA-profielen en de persoonsgegevens in de Verwijsindex Personen die voor de inwerkingtreding van dit besluit zijn verwerkt, worden vernietigd overeenkomstig de termijnen die voor de inwerkingtreding van dit besluit golden.

  • 2. Indien tegen een verdachte na de inwerkingtreding van dit besluit een einduitspraak als bedoeld in de artikelen 351 en 352, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in verband met een ander misdrijf is gedaan of een strafbeschikking in verband met een ander misdrijf is uitgevaardigd dan het misdrijf in het kader waarvan de vingerafdrukken voor de inwerkingtreding van dit besluit zijn verwerkt, is artikel 6, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Indien tegen een verdachte na de inwerkingtreding van dit besluit een einduitspraak als bedoeld in de artikelen 351 en 352, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in verband met een ander misdrijf is gedaan of een strafbeschikking in verband met een ander misdrijf is uitgevaardigd dan het misdrijf in het kader waarvan het DNA-profiel voor de inwerkingtreding van dit besluit is verwerkt, is artikel 18, tweede lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken van toepassing.

Artikel 16

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip met uitzondering van de artikelen 11 en 12, onderdeel C, onder 1, die in werking treden op 1 september 2009.

Artikel 17

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 6 augustus 2009

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de zesentwintigste augustus 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

In de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen (Stb. 2009, 317) is bepaald dat ter uitwerking van de artikelen 27b, tweede, vierde en vijfde lid, en 55c, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), artikel 28, zesde lid, van de Penitentiaire beginselenwet, artikel 22, vijfde lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en artikel 33, zesde lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld. Het onderhavige Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden bevat die regels. Verder geeft dit besluit uitvoering aan artikel 17, eerste en zesde lid, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer en bevat het, als uitvloeisel van het voorgaande, een aantal wijzigingen in andere algemene maatregelen van bestuur.

Hierna wordt ten aanzien van ieder artikel van dit besluit aangegeven van welk artikel van de genoemde wet het een uitwerking vormt en kort de inhoud daarvan beschreven. Paragraaf 2 voorziet in aanvulling daarop ieder artikel, waar nodig, van een uitgebreidere toelichting.

  • Dit besluit wijst in artikel 2 de identificerende persoonsgegevens aan die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de identiteit van verdachten en veroordeelden en die in de strafrechtsketendatabank worden verwerkt. Het besluit vormt ten aanzien van dat aspect een uitwerking van artikel 27b, vierde lid, Sv, dat voorziet in de oprichting van de strafrechtsketendatabank, die de opvolger van de Verwijsindex Personen (VIP) is. De oprichting van deze databank is een van de zes maatregelen die de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen kent om de identiteit van een verdachte of veroordeelde op een deugdelijke en betrouwbare wijze te kunnen vaststellen.

  • In artikel 3 van dit besluit is, ter uitwerking van artikel 27b, tweede lid, Sv, geregeld in welke gevallen het strafrechtsketennummer (SKN) – de opvolger van het zogenaamde VIP-nummer dat een aantal organisaties in de strafrechtsketen thans op basis van vrijwilligheid gebruikt – buiten de strafrechtsketen in het gegevensverkeer met de vreemdelingenketen mag worden gebruikt. Het SKN is een van de identificerende persoonsgegevens die in de strafrechtsketendatabank worden opgeslagen. Dit nummer maakt, evenals deze databank, onderdeel uit van het stelsel van voorzieningen om de identiteit van een verdachte of veroordeelde deugdelijk vast te stellen. Binnen de strafrechtsketen is het gebruik van het SKN ingevolge artikel 27b, derde lid, Sv bij de uitwisseling van gegevens van verdachten en veroordeelden verplicht.

  • De artikelen 4 tot en met 8 van dit besluit geven uitvoering aan artikel 27b, vijfde lid, Sv, waarin is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld voor het verwerken van de gegevens die in de strafrechtsketendatabank worden verwerkt. Deze artikelen geven onder meer een regeling over de toegang tot de gegevens uit de strafrechtsketendatabank en bevatten de bewaartermijnen van deze gegevens.

  • Artikel 9 van dit besluit bevat een uitwerking van artikel 55c, vijfde lid, Sv dat een grondslag biedt om regels te stellen voor het verwerken van de foto’s en vingerafdrukken die van verdachten zijn genomen. Dit artikel regelt de bewaartermijnen van de vingerafdrukken die in het landelijke vingerafdrukkenbestand van de politie, HAVANK geheten, worden opgeslagen. De bewaartermijnen van de foto’s van verdachten en veroordeelden zijn niet in artikel 9 geregeld, maar in de artikelen 5 tot en met 7. De reden daarvan is dat de foto’s onderdeel uitmaken van de strafrechtsketendatabank en de bewaartermijnen van de gegevens die in deze databank worden verwerkt, in de laatstgenoemde artikelen zijn vastgelegd.

  • In artikel 10 van dit besluit zijn – ter uitwerking van artikel 28, zesde lid, van de Penitentiaire beginselenwet, artikel 22, vijfde lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en artikel 33, zesde lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen – de bewaartermijnen vastgelegd die gelden voor de vingerafdrukken van de veroordeelden die zijn genomen in de inrichting waarin zij hun straf of maatregel ondergaan en die in de centrale vingerafdrukkendatabank van de Dienst Justitiële Inrichtingen worden verwerkt. Deze databank wordt gebruikt voor de verificatie van de identiteit van de veroordeelden binnen de inrichting. Verder is in artikel 10 geregeld wie toegang tot de databank hebben.

  • In artikel 11 wordt op basis van artikel 17, eerste en zesde lid, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer een berichtenvoorziening ten behoeve van de strafrechtsketen ingesteld, waarvoor de Minister van Justitie verantwoordelijk is. De berichtenvoorziening zal als intermediair fungeren tussen gebruikers in deze keten en de zogenaamde beheervoorziening BSN, bedoeld in artikel 3 van die wet.

  • De artikelen 12 tot en met 14 bevatten wijzigingen in het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken, het Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen en het Besluit politiegegevens. Deze wijzigingen hangen samen met de artikelen 2 tot en met 9.

  • Tot slot regelt artikel 15 dat voor de vingerafdrukken, de DNA-profielen en de gegevens uit de Verwijsindex Personen die voor de inwerkingtreding van dit besluit zijn verwerkt, de bewaartermijnen blijven gelden die voor de inwerkingtreding van dit besluit werden gesteld.

Over het ontwerp van dit besluit hebben de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, de Raad voor de rechtspraak, het College bescherming persoonsgegevens, het College van procureurs-generaal, de Nederlandse Orde van Advocaten en de Raad van Hoofdcommissarissen desgevraagd advies uitgebracht. Het College bescherming persoonsgegevens heeft een blanco advies uitgebracht. Uit de andere adviezen kan worden geconcludeerd dat de andere instanties zich in algemene zin met de inhoud van het ontwerp van dit besluit kunnen verenigen. Wel hebben zij een aantal opmerkingen gemaakt en vragen gesteld ter verduidelijking van de inhoud. Hierna is zoveel mogelijk op hun opmerkingen ingegaan en hun vragen beantwoord.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

Artikel 2 bevat een limitatieve opsomming van de gegevens die in de strafrechtsketendatabank worden verwerkt. Het gaat daarbij om gegevens die de partners in de strafrechtsketen in staat stellen, de verdachte of veroordeelde te identificeren. Het SKN is een van die gegevens en vormt ook de sleutel tot de andere gegevens die over de verdachte of veroordeelde in deze databank worden verwerkt, zoals de personalia van betrokkene, zijn BSN, een kopie van zijn overgelegde identiteitsbewijs en gegevens van dat bewijs zoals geboorteland, nationaliteit en geslacht, de verwijzingen naar andere bestanden waarin zijn gegevens zijn verwerkt, zoals Compas, HAVANK en de DNA-databank voor strafzaken, zijn detentie-adres, het nummer waaronder zijn vingerafdrukken in HAVANK zijn opgeslagen, zijn vreemdelingennummer, indien hij een vreemdeling is, en de foto’s die van hem zijn genomen.

In reactie op het advies van het College van procureurs-generaal wordt opgemerkt dat het toekennen van het SKN op grond van artikel 27b, eerste lid, Sv samenvalt met het vastleggen van het SKN in de strafrechtsketendatabank. Het vastleggen van het SKN valt blijkens de definitie die artikel 1, onder b, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van het begrip «verwerken» geeft, onder het verwerken in de zin van artikel 2 van dit besluit. Het verwerken is namelijk elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot een persoonsgegeven, waaronder het vastleggen, bewaren, vernietigen en verstrekken van dat gegeven.

De foto’s van verdachten die de politie of de Koninklijke marechaussee heeft genomen en ingevolge artikel 2, onder g, in de strafrechtsketendatabank worden opgeslagen, zijn politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, maar vallen voor wat betreft de regels over de verdere verwerking, zoals de bewaartermijnen, onder het regime van de artikelen 27b en 55c Sv en dit besluit.

In artikel 2, onder a, is erin voorzien dat het adres van de feitelijke verblijfplaats van de verdachte of veroordeelde in de strafrechtsketendatabank wordt verwerkt. De Raad voor de rechtspraak merkt in zijn advies op het in verband met de mogelijke consequenties voor de betekening van gerechtelijke stukken van belang te achten dat gewaarborgd wordt dat de feitelijke verblijfplaats van de verdachte inderdaad de actuele verblijfplaats is. Het is daarom, aldus de Raad, onwenselijk dat in de strafrechtsketendatabank een ander adres is verwerkt dan uit de stukken blijkt, zoals het adres dat is opgegeven bij het eerste politieverhoor of dat opgegeven is bij het instellen van een rechtsmiddel op de voet van artikel 588a Sv. Inderdaad komt het veelvuldig voor dat de gegevens omtrent de woon- of verblijfplaats van de verdachte in de loop van de tijd veranderen. Het is de bedoeling in de strafrechtsketendatabank de historie van deze gegevens te bewaren, uiteraard binnen de in dit besluit nader geregelde termijnen. Daarbij zal worden aangegeven welk gegeven het meest actueel dan wel het meest betrouwbaar is. De organisaties die gebruik maken van de strafrechtsketendatabank kunnen en zullen in de regel afgaan op de gegevens in die databank. Een functionaris die de databank raadpleegt met het oog op bijvoorbeeld de adressering van een te betekenen gerechtelijk stuk of een afschrift daarvan als bedoeld in artikel 588a Sv, vindt daarin dus alle gegevens die hij daartoe nodig heeft. Mocht hij echter over informatie komen te beschikken die afwijkt van de in de strafrechtsketendatabank vermelde gegevens, dan meldt hij die aan de Justitiële Informatiedienst, opdat de gegevens in de strafrechtsketendatabank zo nodig kunnen worden aangepast of aangevuld. Met deze systematiek wordt beoogd voortdurend de beste en meest actuele informatie over onder meer de woon- of verblijfplaats van de verdachte beschikbaar te hebben voor elke functionaris die deze informatie nodig heeft.

In artikel 2, onder e, is het parketnummer van de strafzaak aangewezen als een gegeven dat in de strafrechtsketendatabank wordt verwerkt. De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak heeft in overweging gegeven aan de opsomming in artikel 2 ook het rolnummer toe te voegen. Dit is het nummer dat door de gerechten wordt gehanteerd voor hun eigen administratie. Buiten het domein van de gerechten heeft dit nummer geen functie. Daarin verschilt het van het parketnummer van de strafzaak, dat wel breder wordt gebruikt dan alleen binnen de parketten. Persoonsgegevens worden ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wbp alleen worden verwerkt voor zover, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn. Het verwerken van het rolnummer in de strafrechtsketendatabank is vanwege zijn hiervoor omschreven beperkte functie in de strafrechtsketen niet noodzakelijk en derhalve bovenmatig. Om die reden is dit nummer dan ook niet opgenomen in de opsomming in artikel 2.

In onderdeel k van artikel 2 is geregeld dat in de strafrechtsketendatabank ook verwijzingen worden opgenomen naar andere bestanden waarin gegevens over de verdachte of veroordeelde ten behoeve van de toepassing van het strafrecht zijn verwerkt. Deze restcategorie maakt het volgens de Raad voor de rechtspraak mogelijk om ieder willekeurig bestand onder de werking van het besluit te brengen en het verdient daarom de voorkeur om aan te geven op welke bestanden of registraties in artikel 2, onder k, wordt gedoeld nu deze bepaling zelf geen begrenzing aangeeft.

Anders dan de Raad lijkt te menen, is het niet de strekking van dit artikelonderdeel andere bestanden dan alleen de strafrechtsketendatabank onder de werking van het besluit te brengen. Dit besluit leidt derhalve niet tot nieuwe eisen waaraan de gegevensverwerkingen in de andere bestanden dienen te voldoen. Wat in de genoemde bepaling bedoeld wordt, zijn «kale» verwijzingen naar gegevensbestanden van de partners in de strafrechtsketen die op dat moment met (een zaak tegen) de desbetreffende verdachte of veroordeelde bezig zijn. De verwijzingen geven alleen aan dát een organisatie in de strafrechtsketen met die zaak bezig is, maar niet wát er aan gegevens over de betrokkene in die andere bestanden (waarnaar verwezen wordt) is opgenomen. Het is uitdrukkelijk de bedoeling zoveel mogelijk verwijzingen op te nemen, opdat de behandelende functionaris een zo volledig mogelijk beeld krijgt van de actuele strafrechtelijke situatie van de verdachte of veroordeelde. Omdat het aantal bestanden waarnaar verwezen wordt en waarmee een koppeling wordt gemaakt met de strafrechtsketendatabank, nog steeds toeneemt en voorlopig ook nog zal blijven toenemen, is het mede daarom niet wenselijk en overigens ook niet noodzakelijk deze bestanden met name in dit besluit te noemen.

Artikel 3

In artikel 27b, tweede lid, Sv, is bepaald dat het SKN binnen de strafrechtsketen alleen ten behoeve van de uitwisseling van gegevens van verdachten en veroordeelden mag worden gebruikt en buiten de strafrechtsketen slechts ten behoeve van het gegevensverkeer over verdachten en veroordeelden met de vreemdelingenketen. De gevallen waarin het SKN in het gegevensverkeer met de vreemdelingenketen mag worden gebruikt, zijn in artikel 3 limitatief opgesomd. Een van die gevallen is bijvoorbeeld de beoordeling van een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd. Met het oog op de beoordeling van een dergelijke vergunning kan het van belang zijn om te weten of de vreemdeling ook strafbare feiten heeft gepleegd die het verstrekken van een verblijfsvergunning in de weg staan. Mocht blijken dat de vreemdeling zich daaraan schuldig heeft gemaakt, dient de uitwisseling van de gegevens daarover tussen de strafrechtsketen en de vreemdelingenketen met het nummer – het SKN – te geschieden dat de Minister van Justitie hem destijds, na het vaststellen van zijn identiteit door een opsporingsambtenaar, heeft toegekend. Dit nummer is namelijk een belangrijk instrument om de gegevensuitwisseling effectief en efficiënt te laten plaatsvinden omdat het als het ware de sleutel vormt tot de daaraan gekoppelde persoonsgebonden informatie. Het belang van het gebruik van het SKN in het gegevensverkeer tussen beide ketens geldt bijvoorbeeld ook indien de vreemdelingenketen in het kader van een beoordeling of een vreemdeling al dan niet toegang tot Nederland kan worden verleend, van de strafrechtsketen wil vernemen of betrokkene eerder veroordeeld is wegens strafbare feiten die aanleiding vormen om hem de toegang te weigeren. In dat geval is het eveneens van belang dat de strafrechtelijke informatie via het SKN uniek gerelateerd wordt aan de juiste persoon.

De Raad van Hoofdcommissarissen stelt in zijn advies voor aan de opsomming die in artikel 3 is gegeven van de gevallen waarin het SKN voor het uitwisselen van persoonsgegevens van verdachten en veroordeelden ten behoeve van de uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 mag worden gebruikt, nog een geval toe te voegen. Uitwisseling van het SKN met de vreemdelingenketen zou ook van belang zijn in verband met het verichten van de openbare-ordetoets in het kader van de beoordeling van een verzoek van een vreemdeling tot verlening van het Nederlanderschap. Indien een vreemdeling strafbare feiten begaat, wordt aan hem een SKN toegekend en zijn SKN wordt met de vreemdelingenketen uitgewisseld met het oog op de situaties die in artikel 3 zijn opgesomd. Zijn SKN wordt vervolgens in de Basisvoorziening Vreemdelingen gekoppeld aan zijn vreemdelingennummer. Langs die weg is in de vreemdelingenketen bekend dat de vreemdeling strafbare feiten heeft begaan en kan aan de hand van zijn SKN in het kader van de hiervoor bedoelde openbare-ordetoets worden nagegaan om welke strafbare feiten het gaat. Het is echter niet mogelijk om de openbare-ordetoets met zoveel woorden onder de reikwijdte van artikel 3 te brengen, omdat deze toets niet ter uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 plaatsvindt, maar van artikel 9, eerste lid, onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap en daarvoor biedt artikel 27b, tweede lid, Sv geen grondslag.

Artikel 4

De verantwoordelijkheid voor de strafrechtsketendatabank ligt bij de Minister van Justitie. Deze verantwoordelijkheid wordt voor hem uitgeoefend door de directeur van de Justitiële Informatiedienst als beheerder van deze databank. Tegen deze achtergrond is in artikel 4, eerste lid, geregeld dat alleen daartoe aangewezen medewerkers van de Justitiële Informatiedienst geautoriseerd worden om gegevens te verwerken in de strafrechtsketendatabank. Alleen deze medewerkers zijn bevoegd alle handelingen met betrekking tot deze gegevens uit te voeren, zoals het wijzigen en vernietigen van de gegevens. Deze beperking van de kring van personen die rechtstreekse toegang heeft tot de databank is mede ingegeven vanuit beveiligingsoverwegingen.

De functionarissen en organen die met de toepassing van het strafrecht zijn belast, en de functionarissen die met de uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 zijn belast, kunnen de gegevens uit de strafrechtsketendatabank slechts – rechtstreeks langs geautomatiseerde weg – raadplegen, voor zover zij die gegevens nodig hebben voor een goede vervulling van hun taak. Zij zijn dus, anders dan de daartoe aangewezen medewerkers van de Justitiële Informatiedienst niet bevoegd handelingen uit te voeren met betrekking tot deze gegevens. Verder geldt dat de hiervoor bedoelde functionarissen en organen alleen gerechtigd zijn de gegevens uit de strafrechtsketendatabank te raadplegen indien de Justitiële Informatiedienst hen daartoe gemachtigd heeft.

Het derde lid van artikel 4 voorziet erin dat de gevallen waarin een verwerking van gegevens heeft plaatsgevonden, worden vastgelegd. Dit laatste maakt het mogelijk te controleren of de gegevens al dan niet rechtmatig zijn verwerkt.

Artikel 5, eerste en vierde lid

In het eerste lid van artikel 5 is geregeld dat de Justitiële Informatiedienst de gegevens, genoemd in artikel 2, onder g tot en met j, die over een persoon in de strafrechtsketendatabank zijn opgeslagen, vernietigt, zodra deze persoon niet langer als verdachte van een strafbaar feit kan worden aangemerkt. In dat geval mogen onder meer het kopie van het identiteitsbewijs dat hij heeft overgelegd, en zijn foto’s en het nummer waaronder zijn vingerafdrukken in HAVANK zijn opgeslagen, niet meer bewaard blijven voor de identiteitsvaststelling en dus ook niet meer voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Op deze regel bestaat ingevolge het vierde lid van artikel 5 een uitzondering in het geval degene wiens gegevens het betreft, in een andere zaak als verdachte van een strafbaar feit is aangemerkt of in een andere zaak is veroordeeld. In die gevallen blijven het kopie van het identiteitsbewijs dat hij heeft overgelegd, en de foto’s en vingerafdrukken die ten behoeve van de identiteitsvaststelling van hem zijn genomen, bewaard.

Voor de gegevens, bedoeld in artikel 2, onder a tot en met f en k, zoals de naam-adres-woonplaats-gegevens en het SKN, gelden, zodra iemand niet langer als verdachte van een strafbaar feit kan worden aangemerkt, andere termijnen. Zij worden niet in geval zich zo’n omstandigheid voordoet, terstond in de strafrechtsketendatabank vernietigd, maar worden overeenkomstig de termijnen, genoemd in de artikelen 6, eerste en vierde lid, en 7, eerste lid, vernietigd. Deze termijnen zijn dezelfde als die gelden voor justitiële gegevens. De reden daarvan is dat justitiële gegevens niet vernietigd worden zodra er sprake is van een omstandigheid op grond waarvan iemand niet langer als verdachte van een strafbaar feit kan worden aangemerkt (vgl. artikel 7, eerste lid, onder a, van het Besluit justitiële gegevens), omdat het bewaren van die gegevens van belang kan zijn om op een later moment volledig inzicht te kunnen hebben in het strafrechtelijk verleden van betrokkene. Het SKN vormt de sleutel tot deze gegevens en dient dus overeenkomstig de termijnen die van toepassing zijn op justitiële gegevens bewaard te blijven, in geval er sprake is van zo’n omstandigheid. Het BSN en het vreemdelingennummer dienen eveneens bewaard te worden omdat dit de nummers zijn die degene wiens gegevens zijn verwerkt, zal hanteren in het gegevensverkeer met justitie, bijvoorbeeld in het kader van het indienen van een verzoek tot kennisneming als bedoeld in artikel 35 van de Wbp van de persoonsgegevens die over hem bij de Justitiële Informatiedienst zijn opgeslagen.

Artikel 5, tweede lid

Artikel 5, tweede lid, bepaalt dat de Justitiële Informatiedienst de gegevens, genoemd in artikel 2, uit de strafrechtsketendatabank verwijdert en vernietigt, zodra een minderjarige de hem aangeboden Halt-afdoening met goed gevolg heeft afgerond. Het langer bewaren van deze gegevens past niet bij de aard van een Halt-afdoening die juist tot doel heeft jongeren buiten het strafrecht te houden.

Artikel 5, derde lid

De omstandigheden die meebrengen dat een persoon wiens gegevens in de strafrechtsketendatabank zijn verwerkt, niet langer als verdachte van een strafbaar feit kan worden aangemerkt, zijn in artikel 5, derde lid, van dit besluit opgesomd. Deze omstandigheden zijn dezelfde als die in artikel 16, tweede lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken zijn genoemd. Van zo’n omstandigheid is bijvoorbeeld sprake in geval van een verdachte die een kennisgeving van niet verdere vervolging heeft gekregen of een rechterlijke verklaring heeft ontvangen dat de zaak geëindigd is. In die situaties, waarin niet alleen de schuld van de verdachte niet in rechte is vastgesteld maar de verdenking zelfs is vervallen, verdient deze (mede gelet op de onschuldpresumptie van artikel 6, tweede lid, van het van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)) dezelfde behandeling als een onschuldige.

Zodra een van de omstandigheden uit artikel 5, derde lid, zich voordoet, dienen ingevolge artikel 5, eerste lid, de gegevens, genoemd in artikel 2, onder g tot en met j, uit de strafrechtsketendatabank vernietigd te worden en ingevolge artikel 9, tweede lid, de vingerafdrukken uit HAVANK.

De opsomming van de omstandigheden in artikel 5, derde lid, is niet limitatief. Van een dergelijke omstandigheid is bijvoorbeeld ook sprake indien de verdachte heeft voldaan aan de voorwaarden die ter voorkoming van strafvervolging zijn gesteld overeenkomstig de artikelen 74 en 74c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 36 en 37 van de Wet op de economische delicten, artikel 76 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dan wel artikel 85 van de Waterschapswet. Als aan de zogenaamde transactievoorwaarden wordt voldaan, is strafvervolging en daarmee bestraffing uitgesloten en is het logisch dat de gegevens van de verdachte, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van dit besluit, worden vernietigd. Hij kan immers niet langer als verdachte worden aangemerkt.

Bij de wet van 7 juli 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Wet OM-afdoening) (Stb. 2006, 330) wordt de bevoegdheid om voor de aanvang van de terechtzitting met de verdachte een transactie aan te gaan omgevormd tot een bevoegdheid een strafbeschikking uit te vaardigen. De strafbeschikking strekt anders dan de transactie niet ter voorkoming van vervolging maar is een vorm waarin het openbaar ministerie de zaak kan vervolgen en bestraffen. Anders dan de transactie kan de strafbeschikking derhalve niet gelden als een omstandigheid die de plicht van de Justitiële Informatiedienst activeert om op basis van artikel 5, eerste lid, van het besluit bepaalde gegevens uit de strafrechtsketendatabank te vernietigen. De reden daarvan is dat de strafbeschikking, die uit haar aard op een schuldvaststelling berust, bepaalde straffen, maatregelen en aanwijzingen kan bevatten, en in zoverre met een rechterlijke veroordeling te vergelijken is.

Bij het besluit van 21 december 2007 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet OM-afdoening (Stb. 2008, 4) zijn de onderdelen die tot gevolg hebben dat in het Wetboek van Strafrecht en de andere hiervoor genoemde wetten de transactieregeling vervalt, uitgezonderd van inwerkingtreding van de Wet OM-afdoening op 1 februari 2008. De transactieregeling bestaat in deze overgangsperiode derhalve naast de regeling van de strafbeschikking. Vanwege het feit dat de transactieregeling nog maar een beperkte periode zal blijven gelden, is ervoor gekozen om in artikel 5, derde lid, van dit besluit het voldoen aan de gestelde transactievoorwaarden niet met zoveel woorden in de opsomming te vermelden op grond waarvan iemand niet langer als verdachte van een strafbaar feit kan worden aangemerkt. Dat neemt niet weg dat, zoals hiervoor uiteengezet is, indien een verdachte aan deze voorwaarden heeft voldaan, zijn gegevens, genoemd in artikel 2, onder g tot en met j, uit de strafrechtsketendatabank vernietigd dienen te worden, en zijn vingerafdrukken uit HAVANK.

Artikelen 6 en 7

Op de strafrechtsketendatabank is de Wbp van toepassing, voor zover de algemene normen uit die wet niet bij de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen in het Wetboek van Strafvordering of bij dit besluit zijn geconcretiseerd. In de artikelen 6 en 7 van dit besluit is ter uitwerking van artikel 27b, vijfde lid, Sv nadere invulling gegeven aan de artikelen 10 en 11 van de Wbp. Artikel 10, eerste lid, van de Wbp brengt met zich dat een afweging moet plaatsvinden of er voldoende redenen zijn om de gegevens uit de strafrechtsketendatabank te bewaren. Zijn er voldoende redenen dan is het van belang de termijnen te bepalen die gelden om die gegevens te bewaren. Bij de afweging om gegevens te bewaren moet ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wbp de vraag worden beantwoord of de opslag van de gegevens, gelet op de doeleinden waarvoor zij zijn opgeslagen, toereikend, terzake dienend en niet bovenmatig is.

De twee genoemde artikelen van de Wbp hebben ertoe geleid dat de termijnen voor het bewaren van de gegevens die in de strafrechtsketendatabank worden verwerkt, overeenkomstig de systematiek die in paragraaf 6.8 van de memorie van toelichting bij het voorstel van Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen ten behoeve van het bewaren van de onderhavige gegevens, vingerafdrukken, DNA-profielen en justitiële en strafvorderlijke gegevens is beschreven (Kamerstukken II 2007/08, 31 436, nr. 3 herdruk, blz. 49 tot en met 52), zijn gedifferentieerd naar de zwaarte van de misdrijven waarvoor een verdenking bestaat of is veroordeeld, en verhoogd afhankelijk van de duur van de gevangenisstraf of de vrijheidsbenemende maatregel en al naar gelang of er sprake is van recidive. Met deze differentiatie van bewaartermijnen wordt eveneens beoogd zo veel mogelijk recht te doen aan het beginsel van proportionaliteit dat besloten ligt in artikel 8, tweede lid, van het EVRM en in artikel 5 van het – ter uitwerking van artikel 8 van het EVRM totstandgekomen – Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van personen met het oog op de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (Trb. 1988, 7).

In de artikelen 6 en 7 wordt slechts verwezen naar artikel 352, tweede lid, Sv en niet ook naar het eerste lid van dat artikel. De reden daarvan is dat in geval van vrijspraak waarop dat eerste lid betrekking heeft, de bewaartermijnen uit artikel 5, eerste lid, van toepassing zijn. Deze laatste bewaartermijnen gelden ook in geval de rechterlijke beslissing eindigt in ontslag van rechtsvervolging als bedoeld in artikel 352, tweede lid, Sv en bij die beslissing geen maatregel als bedoeld in artikel 37, 37a juncto 37b of 38, 38m of 77s van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd. In de artikelen 6 en 7 wordt niettemin integraal verwezen naar artikel 352, tweede lid, Sv omdat in geval van ontslag van rechtsvervolging waarbij wel een dergelijke maatregel is opgelegd, de termijnen uit de artikelen 6 en 7 gelden. Uit de systematiek van de artikelen 5 tot en met 7 blijkt verder bij welke type ontslag van rechtsvervolging welke termijnen gelden.

Artikel 6, eerste lid

Indien de officier van justitie vaststelt dat een misdrijf is begaan waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van niet meer dan zes jaar, is hij ingevolge artikel 257a Sv bevoegd een strafbeschikking uit te vaardigen. Bij de formulering van artikel 6, eerste lid, onder a en b, is met deze bevoegdheid rekening gehouden, voor zover het gaat om het bewaren van de gegevens die over een verdachte of veroordeelde in de strafrechtsketendatabank zijn verwerkt. Twintig of dertig jaar nadat een strafbeschikking wegens het misdrijf volledig ten uitvoer is gelegd, dienen zijn gegevens ingevolge deze artikelonderdelen vernietigd te worden. In reactie op het advies van de Raad voor de rechtspraak wordt opgemerkt dat de vernietigingsplicht ten aanzien van de gegevens uit de strafrechtsketendatabank waarvoor een termijn van dertig jaar geldt, in geval van de volledige tenuitvoerlegging van een strafbeschikking alleen maar geldt indien de strafbeschikking is uitgevaardigd in geval van een misdrijf waarop zes jaar gevangenisstraf staat. Voor een misdrijf waarop meer dan zes jaar gevangenisstraf staat, kan ingevolge artikel 257a Sv immers geen strafbeschikking worden uitgevaardigd.

Artikel 6, eerste en tweede lid

Artikel 6, eerste lid, voorziet er in dat – zo kan in reactie op het advies van de Nederlandse Orde van Advocaten worden opgemerkt – de gegevens die over een verdachte of veroordeelde in de strafrechtsketendatabank zijn verwerkt, in geval van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van minder dan zes jaar staat, twintig jaar nadat de einduitspraak tegen betrokkene is gedaan, worden bewaard, en in geval van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer staat, dertig jaar na de einduitspraak. De termijn van twintig of dertig jaar begint ingevolge het tweede lid van artikel 6 opnieuw te lopen indien in een andere zaak opnieuw een einduitspraak tegen betrokkene wordt gedaan. Al naar gelang op het misdrijf naar de wettelijke omschrijving minder dan ten hoogste zes jaar dan wel ten hoogste zes jaar of meer gevangenisstraf is gesteld, worden de gegevens uit de strafrechtsketendatabank in dat geval uiterlijk twintig dan wel dertig jaar vernietigd nadat de einduitspraak in de andere zaak is gedaan. Naar aanleiding van het advies van de Raad voor de rechtspraak is in artikel 6, tweede lid, een uitzondering op deze regel opgenomen. De regel is niet van toepassing in het geval op dat andere misdrijf naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van minder dan zes jaar staat, terwijl op het eerdere misdrijf naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer was gesteld en van de dertig jaar nog niet meer dan tien jaar is verstreken. Onverkorte toepassing van het tweede lid zou, zoals de Raad voor de rechtspraak terecht constateert, erin resulteren dat een bewaartermijn van dertig jaar die het gevolg is van een einduitspraak in de eerste zaak, wordt bekort indien in een andere zaak een einduitspraak volgt die leidt tot een bewaartermijn van twintig jaar. Dit ongewenste gevolg van de onverkorte toepassing van het tweede lid is uiteraard niet beoogd. Het doel van dit artikellid is juist dat iemands gegevens langer worden bewaard indien hij opnieuw voor een misdrijf wordt veroordeeld. Door er in te voorzien dat de langste bewaartermijn geldt indien een einduitspraak in een zaak wordt gevolgd door een einduitspraak in een andere zaak die een kortere bewaartermijn met zich brengt, wordt expliciet recht gedaan aan deze bedoeling. Deze voorziening is bij dit besluit ook getroffen voor de bewaartermijnen van de vingerafdrukken en DNA-profielen van de verdachte of veroordeelde (zie artikel 9, derde lid, van dit besluit respectievelijk artikel 18, tweede lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken, zoals gewijzigd bij artikel 12, onderdeel E, van dit besluit).

Artikel 6, derde lid

In artikel 6, derde lid, is geregeld dat de termijn van dertig jaar, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, naast de verhoging, bedoeld in het tweede lid, die van toepassing is indien betrokkene opnieuw veroordeeld wordt, met twintig jaar wordt verhoogd indien de duur van de gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel langer is dan twintig jaar. Een uitzondering op deze regel geldt in het geval dat een levenslange gevangenisstraf is opgelegd of de vrijheidsbenemende maatregel de duur van veertig jaar (dat wil zeggen inclusief de verlengingen van die maatregel) overstijgt. In die situaties worden de gegevens uit de strafrechtsketendatbank eerst tachtig jaar na verwerking in die databank vernietigd. Indien de totale duur van de terbeschikkingstelling met inbegrip van de verlengingen bijvoorbeeld achtendertig jaar bedraagt, blijven de gegevens over betrokkene na zijn vrijlating nog tweeëntwintig jaar bewaard.

Artikel 6, vierde lid

Op de hierboven beschreven systematiek is in het vierde lid van artikel 6 in een uitzondering voorzien voor de verdachte of veroordeelde wegens een of meer zedenmisdrijven als bedoeld in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht. Voor de gegevens die over hem in de strafrechtsketendatabank zijn verwerkt, geldt een bewaartermijn van tachtig jaar. Deze termijn geldt dus ongeacht het feit of op dat misdrijf naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes of jaar of meer is gesteld of een gevangenisstraf van kortere duur, en onafhankelijk van het feit of hij recidiveert of de duur van de hem opgelegde straf of maatregel meer dan twintig jaar bedraagt. De rechtvaardiging voor deze afwijking is – zo kan in reactie op het advies van de Raad voor de rechtspraak en de Nederlandse Orde van Advocaten worden toegelicht – gelegen in de aard van de betreffende misdrijven (zie voor meer achtergrondinformatie: Kamerstukken II 2007/08, 31 436, nr. 3, blz 51).

Artikel 8

De Minister van Justitie is ingevolge artikel 27b, vierde lid, Sv verantwoordelijk voor het bewaren en vernietigen van de gegevens uit de strafrechtsketendatabank. Deze verantwoordelijkheid wordt voor hem uitgeoefend door de directeur van de Justitiële Informatiedienst. Uit dien hoofde rust op de directeur de verplichting er op toe te zien dat de gegevens na ommekomst van de gestelde termijnen uit de strafrechtsketendatabank worden vernietigd.

Om te kunnen voldoen aan de verplichting uit artikel 5 van dit besluit om de gegevens uit de strafrechtsketendatabank te vernietigen van personen tegen wie de verdenking is komen te vervallen, bijvoorbeeld doordat zij onherroepelijk zijn vrijgesproken terzake van het feit in verband waarmee de gegevens zijn verwerkt, of die een Halt-afdoening met succes hebben afgerond, is de Justitiële Informatiedienst afhankelijk van informatie van het openbaar ministerie. Dat geldt ook voor het vernietigen van de gegevens van verdachten en veroordeelden op de momenten die de artikelen 6 en 7 van dit besluit voorschrijven. Artikel 8 van dit besluit verplicht daarom het openbaar ministerie in de gevallen waarin dat nodig is, de Justitiële Informatiedienst terstond te voorzien van adequate informatie opdat deze dienst kan voldoen aan haar verplichtingen die voortvloeien uit de artikelen 5 tot en met 7.

Artikel 9

Artikel 6:2, eerste lid, van het Besluit politiegegevens bevat de verplichting ten aanzien van de vingerafdrukken die in HAVANK worden verwerkt, bepaalde gegevens vast te leggen. Zo is op grond van onderdeel c van dit artikellid vastlegging van de termijn vereist waarbinnen, dan wel de gevallen waarin het verder verwerken van de gegevens wordt beëindigd. Omdat het verwerken van vingerafdrukken niet louter een politieel doel dient, maar vooral een breder strafvorderlijk doel, namelijk hulpmiddel zijn voor de vaststelling van de identiteit van een verdachte of veroordeelde, is ervoor gekozen de bewaartermijnen van de vingerafdrukken niet te bepalen op basis van artikel 6:2, eerste lid, onder c, van het Besluit politiegegevens, maar neer te leggen in artikel 9 van dit besluit. Ingevolge het tweede en derde lid van artikel 9 zijn de bewaartermijnen van de vingerafdrukken van de verdachte en veroordeelde gelijk aan de bewaartermijnen die in de artikelen 5 tot en met 7 van dit besluit zijn gesteld ten aanzien van de gegevens die in de strafrechtsketendatabank worden verwerkt. Voor meer uitleg hierover wordt verwezen naar de toelichting op deze artikelen.

Voor zover het de vingerafdrukken van overleden slachtoffers van misdrijven en onbekende verdachten – ook wel sporenmateriaal genoemd – betreft, is aangesloten bij de bewaartermijnen van de DNA-profielen van overleden slachtoffers en onbekende verdachten die in het bij artikel 12, onderdeel E, van dit besluit vernummerde zesde tot en met achtste lid van artikel 18 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken zijn neergelegd.

Verder zijn in artikel 9, eerste lid, – ter concretisering van artikel 6:2, eerste lid, onder b, van het Besluit politiegegevens – de categorieën van personen van wie vingerafdrukken in HAVANK mogen worden verwerkt, opgesomd. Het betreft hier verdachten, veroordeelden, overleden slachtoffers van misdrijven en onbekende verdachten.

De andere onderwerpen die ingevolge artikel 6:2, eerste lid, van het Besluit politiegegevens ten aanzien van HAVANK moeten worden vastgelegd, worden verder niet in artikel 9 geregeld, maar dienen op basis van artikel 6:2 te worden bepaald.

De bewaartermijnen, die op de vingerafdrukken van toepassing zijn, zijn dusdanig lang dat adequaat recht kan worden gedaan aan het belang gegevens beschikbaar te houden ten behoeve van het opsporen en vervolgen van de dader van een strafbaar feit en het gerechtvaardigde belang van het wegnemen van onrust in de samenleving. Anders dan de Raad van Hoofdcommissarissen in overweging geeft, zie ik dan ook geen aanleiding om de vingerafdrukken langer dan deze termijnen te bewaren en de vingerafdrukken na het verstrijken van de termijn van HAVANK over te hevelen naar een ander bestand om deze in bijzondere gevallen te kunnen gebruiken. Dat geldt des te meer nu de termijnen voor het bewaren van de vingerafdrukken ingevolge dit besluit onder omstandigheden veel langer zijn dan de termijn van dertig jaar die tot de datum van inwerkingtreding van dit besluit op het bewaren van vingerafdrukken van toepassing was.

Het vorenstaande heeft tot gevolg dat met dit besluit een einde komt aan de tot dusver bestaande situatie dat het Korps landelijke politiediensten de vingerafdrukken, die in HAVANK zijn opgenomen, na het verstrijken van de bewaartermijn overhevelde naar het zogenoemde landelijk politieregister vingerafdrukken historisch bestand. In dat bestand werden die vingerafdrukken in beginsel nog eens dertig jaar bewaard ten behoeve van de identificatie van overleden personen of personen die anderszins niet in staat zijn inlichtingen over hun identiteit te verschaffen (zie artikel 7 van het Reglement landelijk politieregister vingerafdrukken historisch bestand; Stcrt. 1998, 137).

Artikel 9, tweede lid, voorziet erin dat het Korps landelijke politiediensten als beheerder van HAVANK de vingerafdrukken van de persoon die niet langer als verdachte van een strafbaar feit kan worden aangemerkt, uit HAVANK verwijdert en vernietigt, tenzij – zoals neergelegd is in artikel 9, tweede lid, juncto artikel 5, vierde lid – betrokkene verdacht wordt van een ander strafbaar feit of daarvoor veroordeeld is. Verder regelt artikel 9, tweede lid, dat het Korps landelijke politiediensten de vingerafdrukken vernietigt van de minderjarige die de afspraken over de Halt-afdoening volledig is nagekomen. Het spreekt voor zich dat deze organisatie alleen maar aan deze verplichting kan voldoen, indien zij in kennis is gesteld van het feit dat een van deze situaties zich voordoet. Dat geldt ook ten aanzien van de verplichting die in artikel 9, derde lid, voor het Korps landelijke politiediensten is neergelegd om de vingerafdrukken van verdachten en veroordeelden na ommekomst van de in dat artikellid gestelde termijnen te vernietigen. Artikel 9, achtste lid, voorziet er dan ook in dat de Justitiële Informatiedienst de daarvoor benodigde informatie die deze dienst op grond van artikel 8 van het openbaar ministerie verkregen heeft, bundelt, op volledigheid en juistheid controleert en daarna doorverstrekt aan het Korps landelijke politiediensten. Deze intermediaire rol past bij de functie van de Justitiële Informatiedienst van centrale voorziening voor het verwerken van persoonsgebonden strafrechtelijke informatie ten behoeve van alle partners in de strafrechtsketen.

Het nieuwe twaalfde lid van artikel 18 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken (zie artikel 12, onderdeel E, van dit besluit) voorziet voor de Justitiële Informatiedienst in een vergelijkbare rol ten aanzien van het Nederlands Forensisch Instituut.

Voor de verstrekking van vingerafdrukken aan politiekorpsen in het buitenland worden nadere regels gegeven in het Besluit politiegegevens. In artikel 5:1, eerste lid, van het Besluit politiegegevens zijn de gevallen opgesomd waarin de vingerafdrukken verstrekt kunnen worden. De gegevens worden verstrekt onder de algemene voorwaarde dat deze slechts verder kunnen worden verwerkt voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt. Als de vingerafdrukken zijn verstrekt ten behoeve van een opsporingsonderzoek, dan moeten de gegevens worden vernietigd zodra het doel van het onderzoek – bijvoorbeeld de oplossing van het misdrijf en de aanhouding van de daders – is bereikt. Dit vloeit voort uit artikel 5:2, tweede lid, van het Besluit politiegegevens. Op verzoek van de ontvanger kan de verantwoordelijke instemmen met de verdere verwerking van de verstrekte gegevens voor een ander doel, voor zover dit noodzakelijk is voor de goede uitvoering van de politietaak in het betreffende land. Het EU-kaderbesluit over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, dat op 27 november 2008 door de Raad is aanvaard, voorziet in de mogelijkheid tot het stellen van vaste termijnen voor de verdere verwerking van de verstrekte gegevens in de andere lidstaten. Daarbij kan worden gedacht aan de termijn van vijf jaar voor de verwerking van CIE-gegevens (artikel 10, zesde lid, van de Wet politiegegevens). Deze verplichting geldt overigens niet als de verstrekte gegevens nog nodig zijn voor een lopend onderzoek of de vervolging van strafbare feiten. Indien de verstrekkende autoriteit heeft nagelaten om een termijn op te geven, dan zijn de termijnen van het nationale recht van de ontvangende lidstaat van toepassing.

Artikel 10

In artikel 10 van dit besluit zijn, zoals in paragraaf 1 is uiteengezet, de bewaartermijnen vastgelegd die gelden voor de vingerafdrukken van de veroordeelden die zijn genomen in de inrichting waarin zij hun straf of maatregel ondergaan en die in de centrale vingerafdrukkendatabank van de Dienst Justitiële Inrichtingen worden verwerkt. Deze termijnen zijn gelijk gesteld aan de termijnen die gelden voor:

  • het penitentiair dossier, voor zover het gaat om een gedetineerde in de zin van de Penitentiaire beginselenwet,

  • het verpleegdedossier, indien het een verpleegde betreft in de zin van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, en

  • het dossier van de jeugdige in geval van een jeugdige als bedoeld in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.

Verder is in het vierde lid artikel 10 geregeld dat uitsluitend de ambtenaren of medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen toegang hebben tot de databank met de vingerafdrukken van de veroordeelden, mits zij die toegang nodig hebben voor een goede vervulling van hun taak.

Artikel 11

De functionarissen en organisaties in de strafrechtsketen zijn ingevolge artikel 27b, derde lid, Sv verplicht bij het onderling uitwisselen van persoonsgegevens het SKN te gebruiken. Dat betekent echter niet dat deze organisaties in geen enkele situatie het burgerservicenummer (BSN) dienen te gebruiken. Voor de communicatie met verdachten en veroordeelden zal, voor zover dat op persoonsnummer gebeurt, het BSN moeten worden gebruikt. Hetzelfde geldt voor gegevensuitwisseling met instanties buiten de strafrechtsketen, met uitzondering van het gegevensverkeer met de vreemdelingenketen waarin ingevolge artikel 27b, derde lid, Sv het SKN zal worden gebruikt (zie ook de toelichting op artikel 3 van dit besluit).

Om na te kunnen gaan of een bepaald nummer werkelijk een BSN is, kunnen gebruikers van het BSN het nummerregister, genoemd in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer raadplegen. Dit register is een onderdeel van de zogenoemde beheervoorziening BSN (zie artikel 3, eerste lid, van die wet). Daarnaast maken van de beheervoorziening deel uit voorzieningen met behulp waarvan het nummerregister kan worden geraadpleegd (zie artikel 3, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, alsmede voorzieningen met behulp waarvan een aantal (andere) registraties kan worden bevraagd (zie artikel 3, eerste lid, onder d, van die wet). Het doel van die bevraging is te verifiëren of aan een bepaalde persoon al een BSN is toegekend, aan welke persoon een bepaald burgerservicenummer is toegekend, en of het identiteitsbewijs waarmee een persoon zich identificeert, een geldig identiteitsbewijs is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1°, 2° of 4°, van de Wet op de identificatieplicht.

De beschikbaarheid van de twee laatstgenoemde voorzieningen is voor de strafrechtsketen van wezenlijk belang, omdat bijvoorbeeld met behulp daarvan kan worden nagegaan of een Nederlands identiteitsdocument dat wordt aangeboden, als vermist, gestolen of niet meer geldig is geregistreerd. Verder kan bij controle via de beheervoorziening BSN aan het licht komen of het BSN op het reisdocument overeenkomt met een toegekend BSN en of de basale persoonsgegevens (naam, geslacht en dergelijke) overeenkomen met de gegevens in de bevolkingsregistratie.

Alleen organisaties die daartoe bevoegd zijn, kunnen de voorzieningen van de beheervoorziening gebruiken. In de praktijk betekent dit dat op ieder moment waarop de voorzieningen van de beheervoorziening worden gebruikt, gecontroleerd dient te worden of de organisatie de bevoegdheid daartoe heeft. In de strafrechtsketen is het aantal gebruikende organisaties dusdanig groot dat deze zogenoemde authenticatie een omvangrijke aangelegenheid zou zijn voor de beheervoorziening. Om die reden is ervoor gekozen om de mogelijkheid te benutten die artikel 17, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer biedt, om een specifieke berichtenvoorziening voor de strafrechtsketen in te stellen die de authenticatie verzorgt. Door de toegang tot de faciliteiten die de beheervoorziening biedt, sectoraal te reguleren wordt voorkomen dat vele duizenden gebruikers rechtstreeks verbonden moeten worden met de beheervoorziening en dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties die de verantwoordelijke voor de beheervoorziening is, in staat moet zijn om de bevoegdheid van al die gebruikers te controleren. De berichtenvoorziening voor de strafrechtsketen neemt die controle over. Deze berichtenvoorziening zal met andere woorden als intermediair fungeren voor de organisaties in de strafrechtsketen en de beheervoorziening. De berichtenvoorziening zal zelf geen gegevensbestanden bevatten om bijvoorbeeld de vraag te kunnen beantwoorden of aan de betrokken verdachte een bepaald BSN is toegekend of dat het document dat een verdachte heeft overgelegd, geldig is, maar toetst de verificatievragen bij de beheervoorziening BSN. Vervolgens worden de gevraagde inlichtingen door de berichtenvoorziening aan de betreffende organisatie die de vraag heeft gesteld, geleverd.

De Minister van Justitie is ingevolge artikel 11, eerste lid, van dit besluit, – ter uitvoering van artikel 17, eerste lid, tweede volzin, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer – de verantwoordelijke voor de berichtenvoorziening voor de strafrechtsketen en is dientengevolge gebruiker in de zin van deze wet. In verband met deze verantwoordelijkheid heeft hij ingevolge artikel 16 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer recht op gegevensverstrekking uit het nummerregister en de voorzieningen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder d, van deze wet.

In het tweede lid van artikel 11 is erin voorzien dat de functionarissen en organen die met de toepassing van het strafrecht zijn belast, ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van verdachten en veroordeelden uitsluitend via de sectorale berichtenvoorziening gebruik kunnen maken van de voorzieningen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c en d, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer.

De berichtenvoorziening dient ingevolge artikel 11 aan dezelfde eisen te voldoen als de beheervoorziening BSN. De berichtenvoorziening dient in de eerste plaats te voldoen aan de systeembeschrijving die wordt ingericht overeenkomstig artikel 3 van het Besluit burgerservicenummer. In de tweede plaats gelden voor de berichtenvoorziening de beveiligingsmaatregelen die in artikel 5 van dat besluit zijn genoemd.

Artikel 12

Artikel 12 van dit besluit bevat een aantal aanpassingen in het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. De belangrijkste wijziging (zie onderdeel D van artikel 12) is de aanpassing van de bewaartermijnen van de DNA-profielen van verdachten en veroordeelden uit artikel 18 (zie het aangepaste eerste tot en met vierde lid van dit artikel) aan de bewaartermijnen van de gegevens die over deze doelgroep in de strafrechtsketendatabank worden verwerkt. Voor een verdere uitleg over deze termijnen wordt verwezen naar de toelichting op de artikelen 6 en 7 uit deze paragraaf.

Een tweede wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken (zie onderdeel A, onder 1, van artikel 12) strekt ertoe dat in het centrale register van het Nederlands Forensisch Instituut waarin de – in artikel 6, eerste lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken – opgesomde gegevens over het celmateriaal van verdachten en veroordeelden worden verwerkt, tevens het SKN wordt vermeld waaronder de verdachte of veroordeelde in de strafrechtsketendatabank is opgeslagen. De redenen daarvoor zijn dat het van cruciaal belang is dat de identificerende persoonsgegevens van de verdachte of veroordeelde onverbrekelijk aan elkaar zijn gekoppeld door middel van het SKN en dat het Nederlands Forensisch Instituut verplicht is dit persoonsnummer in de onderlinge contacten met de andere organisaties in de strafrechtsketen te gebruiken.

In de derde plaats voorziet artikel 12 in onderdeel B erin dat waar in het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken wordt gesproken over «een onbekende persoon» deze term wordt vervangen door «een onbekende verdachte». Met deze term wordt aangesloten bij de terminologie die wordt gehanteerd in de artikelen 151d, eerste lid, en 195f, eerste lid, Sv.

In de vierde plaats brengt artikel 12 in onderdeel C wijzigingen aan in artikel 15 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. Deze wijzigingen vloeien voor een belangrijk deel voort uit de artikelen 2 en 4 van het onderhavige besluit. Het vervallen van het achtste lid van artikel 15 waarin is geregeld dat de Justitiële Informatiedienst bepaalde functionarissen rechtstreeks langs geautomatiseerde weg toegang kan verschaffen tot de identificerende persoonsgegevens van degene wiens DNA-profiel in de DNA-databank is opgeslagen, is overbodig geworden door artikel 4, tweede lid, van dit besluit. De wijziging in artikel 15, vijfde lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken hangt samen met het feit dat het nummer waaronder het DNA-profiel van een verdachte of veroordeelde in de DNA-databank is vastgelegd, ingevolge artikel 2, onder i, van het onderhavige besluit, in de strafrechtsketendatabank dient te worden verwerkt. Artikel 15, vijfde lid, legt daarom aan het Nederlands Forensisch Instituut de verplichting op dit nummer aan de Justitiële Informatiedienst te verstrekken.

Tot slot is in het tweede lid, onder e, van artikel 15 nog een wijziging aangebracht. Deze wijziging vloeit voort uit de behoefte van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) om in de strafrechtsketendatabank te kunnen nagaan of van een veroordeelde, die is opgenomen in het opsporingsregister, al celmateriaal ten behoeve van DNA-onderzoek is afgenomen. De officier van justitie is ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden verplicht van iedere veroordeelde die onder de reikwijdte van die wet valt, de afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek te bevelen voor zover in het voorbereidend onderzoek nog geen DNA-profiel van betrokkene in de DNA-databank is verwerkt. Op grond van artikel 4, eerste lid, van die wet kan de officier van justitie, indien noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging van het bevel, de aanhouding van de veroordeelde bevelen. Indien de veroordeelde niet kon worden aangehouden, wordt hij opgenomen in het opsporingsregister, opdat hij op een later moment alsnog kan worden aangehouden en het bevel ten uitvoer kan worden gelegd. Het komt voor dat de veroordeelde nog in het opsporingsregister vermeld staat, terwijl er intussen al celmateriaal voor DNA-onderzoek bij hem is afgenomen. Om te voorkomen dat de veroordeelde in zo’n geval in het opsporingsregister vermeld blijft en onnodig wordt aangehouden en van hem weer celmateriaal wordt afgenomen, is het van belang dat het CJIB als beheerder van dat register, kan nagaan of aanhouding van betrokkene nog vereist is. Om die reden voorziet artikel 15, tweede lid, onder e, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken juncto artikel 4, tweede lid, van het onderhavige besluit erin dat medewerkers van het CJIB met het oog op dat doel rechtstreeks langs geautomatiseerde weg de strafrechtsketendatabank kunnen raadplegen, indien de Justitiële Informatiedienst hen daartoe gemachtigd heeft. In die databank verwerkt de Justitiële Informatiedienst ingevolge artikel 2 de identificerende persoonsgegevens van degenen wier DNA-profiel in de DNA-databank is vastgelegd, alsmede het nummer waaronder hun DNA-profiel in de DNA-databank is vastgelegd. Met behulp van die gegevens kan het CJIB op eenvoudige wijze nagaan of de veroordeelde die in het opsporingsregister vermeld staat, nog steeds terecht daarin is opgenomen en het bevel tot aanhouding ten uitvoer dient te worden gelegd.

Een laatste wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken (zie onderdelen A, onder 2, D en E van artikel 12) heeft tot doel te regelen dat de Justitiële Informatiedienst in plaats van het openbaar ministerie het Nederlands Forensisch Instituut de informatie verstrekt die nodig is om het DNA-profiel van een verdachte of veroordeelde dat in de DNA-databank is vastgelegd, alsmede het celmateriaal en de identificerende persoonsgegevens die bij dat profiel horen, te vernietigen zodra zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken voordoet op grond waarvan degene wiens DNA-profiel in de DNA-datbank is verwerkt, niet langer als verdachte kan worden aangemerkt, dan wel na ommekomst van de in artikel 18, eerste tot en met vierde lid, van dat besluit gestelde termijnen. Deze plicht voor de Justitiële Informatiedienst is neergelegd in artikel 16, eerste lid, en artikel 18, twaalfde lid. Alhoewel DNA-profielen niet worden verwerkt om de identiteit van een bekende verdachte of veroordeelde te kunnen vaststellen als bedoeld in de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen, is er in dit besluit niettemin vanuit overwegingen van efficiency en effectiviteit voor gekozen dat de Justitiële Informatiedienst de rol van het openbaar ministerie overneemt en dat deze dienst de informatie die hij op grond van artikel 8, eerste lid, van dit besluit van het openbaar ministerie verkrijgt, doorverstrekt aan het Nederlands Forensisch Instituut. De reden daarvan is dat het – ingevolge artikel 2, onder j, van dit besluit – in de strafrechtsketendatabank verwerkte nummer waaronder een DNA-profiel van een verdachte of veroordeelde in de DNA-databank voor strafzaken is verwerkt, op hetzelfde moment vernietigd dient te worden als het DNA-profiel dat van hem in de DNA-databank voor strafzaken is verwerkt. Het vergt van de Justitiële Informatiedienst nauwelijks extra inspanning om het Nederlands Forensisch Instituut van zo’n moment op de hoogte te stellen. De Justitiële Informatiedienst kan dit tegelijk doen op het moment dat deze dienst het Korps landelijke politiediensten op de hoogte stelt van de informatie die nodig is om de vingerafdrukken van betrokkene te vernietigen. De bewaartermijnen van de vingerafdrukken en het DNA-profiel van een verdachte of veroordeelde zijn immers gelijk.

Voor het vernietigen van de DNA-profielen van overleden slachtoffers en onbekende verdachten binnen de – in artikel 18, vijfde tot en met negende lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken – gestelde termijnen blijft het Nederlands Forensisch Instituut wel afhankelijk van informatie van het openbaar ministerie, omdat deze informatie niet beschikbaar is bij de Justitiële Informatiedienst. Het betreft hier immers loutere opsporingsinformatie. In artikel 18, twaalfde lid, is er daarom in voorzien dat het openbaar ministerie de informatie verstrekt die nodig is om aan de verplichtingen uit artikel 18, vijfde tot en met negende lid, te kunnen voldoen.

Artikel 13

Dit artikel behelst een louter technische aanpassing van het Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen. De «Verwijs Index Personen» wordt vervangen door haar opvolger, de strafrechtsketendatabank.

Artikel 14

Het huidige artikel 4:2, eerste lid, onder k, van het Besluit politiegegevens biedt de mogelijkheid om politiegegevens die de politie en de Koninklijke marechaussee met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak of ten behoeve van ondersteunende taken, als geregeld in de artikelen 8 en 13 van de Wet politiegegevens verwerken, aan de Minister van Justitie te verstrekken ten behoeve van het verwerken van gegevens over jeugdigen in het Cliënt Volgsysteem jeugdcriminaliteit en het verwerken van gegevens over de identiteit van vreemdelingen in de Basisvoorziening Vreemdelingen. Artikel 14 van het onderhavige besluit strekt ertoe om aan deze twee doeleinden waarvoor aan de minister poltiegegevens kunnen worden verstrekt, een doeleinde toe te voegen. Het betreft het verwerken van politiegegevens ten behoeve van het opnemen van die gegevens in de strafrechtsketendatabank. Dit betreft gegevens over de identiteit van verdachten en veroordeelden als personalia (waaronder naam, adres en geboortedatum en -plaats) en foto’s. Deze gegevens worden door de politie en de Koninklijke marechaussee verwerkt op grond van de artikelen 8 en 13 van de Wet politiegegevens.

Artikel 15, eerste lid

De huidige termijnen voor het bewaren van vingerafdrukken wijken af van de termijnen die in artikel 9 van dit besluit zijn verankerd. Vingerafdrukken worden thans in beginsel dertig jaar in HAVANK bewaard. In artikel 9 zijn de bewaartermijnen van de vingerafdrukken gedifferentieerd naar de zwaarte van het misdrijf terzake waarvan een verdenking bestaat of waarvoor veroordeeld is en zijn voorts afhankelijk van recidive en de duur van de opgelegde gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Omdat van de huidige verzameling vingerafdrukken die in HAVANK zijn verwerkt, niet bekend is voor welke misdrijven degenen om wiens vingerafdrukken het gaat, zijn verdacht of veroordeeld, en het een buitensporige inspanning zou vergen om deze gegevens wel te achterhalen, zo dit al mogelijk is, is in artikel 15 voorzien in een overgangsregeling. Op grond van deze regeling blijven voor de vingerafdrukken die voor de inwerkingtreding van dit besluit in HAVANK zijn opgeslagen, de huidige termijn van dertig jaar gelden. De overgangsregeling is echter niet van toepassing op de vingerafdrukken die voor de inwerkingtreding van dit besluit van HAVANK zijn overgeheveld naar het eerder genoemde landelijk politieregister vingerafdrukken historisch bestand. De reden daarvan is dat deze vingerafdrukken niet onder de reikwijdte van dit besluit vallen omdat zij verwerkt zijn ter uitvoering van de hulpverleningstaak van de politie, bedoeld in artikel 2 van de Politiewet 1993, en niet ter uitvoering van het Wetboek van Strafvordering, zoals bij de vingerafdrukken die in HAVANK zijn verwerkt, wel het geval is. De vingerafdrukken die in het landelijk politieregister vingerafdrukken historisch bestand zijn verwerkt, dienen vernietigd te worden overeenkomstig de termijnen die in artikel 7 van het Reglement landelijk politieregister vingerafdrukken historisch bestand zijn gesteld. Nu dit landelijk politieregister na de inwerkingtreding van dit besluit niet meer gevuld mag worden (zie de toelichting op artikel 9 van dit besluit) met de vingerafdrukken uit HAVANK waarvan de bewaartermijn is verstreken, zal dit bestand op den duur ophouden te bestaan.

De thans geldende bewaartermijnen blijven ingevolge de overgangsbepaling uit artikel 15 ook van toepassing op de DNA-profielen en de gegevens die in de Verwijsindex Personen, de voorloper van de strafrechtsketendatabank, zijn verwerkt. De reden daarvoor is dat het, zoals ook ten aanzien van de vingerafdrukken is aangegeven, een niet-proportionele inspanning zou vergen van deze persoonsgegevens de gegevens te achterhalen op grond waarvan de oude bewaartermijnen zouden kunnen worden aangepast aan de nieuwe bewaartermijnen.

Artikel 15, tweede lid

Het advies van de Raad van Hoofdcommissarissen heeft voor mij aanleiding gevormd om in artikel 15, tweede lid, te regelen dat indien tegen een verdachte na de inwerkingtreding van dit besluit een einduitspraak als bedoeld in de artikelen 351 en 352, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in verband met een ander misdrijf is gedaan of een strafbeschikking in verband met een ander misdrijf is uitgevaardigd dan het misdrijf in het kader waarvan de vingerafdrukken voor de inwerkingtreding van dit besluit zijn verwerkt, de bewaartermijn geldt die is neergelegd in artikel 6, tweede lid, van dit besluit. Deze regeling is ingevolge het derde lid van artikel 15 ook van toepassing op het DNA-profiel van de desbetreffende verdachte. Op dat DNA-profiel is de bewaartermijn uit het bij artikel 12, onderdeel E, van dit besluit gewijzigde artikel 18, tweede lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken van toepassing.

Artikel 16

In artikel 16 is geregeld dat de bepalingen, die niet afhankelijk zijn van de inwerkingtreding van de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen – dat zijn de artikelen 11 en 12, onderdeel C, onder 1 –, in werking treden op 1 september 2009. De overige bepalingen treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen zal ingevolge artikel XIII niet voor alle partners in de strafrechtsketen gelijktijdig en ook niet voor iedere partner afzonderlijk in werking treden, maar op een koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Het is de bedoeling om in dat koninklijk besluit ook aan te geven wat het moment van inwerkingtreding van de rest van dit besluit is, opdat dit tijdstip is afgestemd op de eerste fase van inwerkingtreding van de wet.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.

Naar boven