29 628 Politie

Nr. 643 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 juni 2016

Hierbij ontvangt uw Kamer mijn reguliere voortgangsbrief politie, zoals ik in mijn brief van 23 november jl. heb toegezegd.1 Hierbij ga ik tevens in op de aanbevelingen die de Algemene Rekenkamer deed in het hoofdstuk Politie in haar verantwoordingsonderzoek 2015 (bijlage bij Kamerstuk 34 475 VI, nr. 2).

Als bijlagen bij deze brief treft u aan de voortgangsberichten inzake de vorming van de nationale politie, het aanvalsprogramma informatievoorziening politie (AVP), versterking van de opsporing, het politieonderwijs alsmede een bijlage ten aanzien van diverse nog openstaande toezeggingen aan uw Kamer2.

Dit is de eerste volledige voortgangsrapportage sinds de herijking. Ik constateer dat de politieorganisatie vele uitdagingen heeft. Dat geldt zowel het operationele politiewerk als het traject van de vorming van de nationale politie. Met de herijking hebben we meer realisme gebracht in de vorming van de nationale politie. In de wijze waarop de politie uitvoering geeft aan deze koers, zie ik dat er sindsdien de nodige verbeteringen plaatsvinden. Ik constateer dat, ondanks de goede stappen die worden gezet, het met betrekking tot de opdracht voor en de verwachtingen op de politie nog onverkort nodig is om realisme te blijven betrachten.

Stand van zaken

Personele reorganisatie

Op 14 juni hebben bijna 52.000 medewerkers van de politie hun plaatsingsbesluit ontvangen. Daarmee is Fase I van de personele reorganisatie afgerond. Dit is een belangwekkende stap in de vorming van de nationale politie.

Door de afspraken met de vakbonden en de medezeggenschap over de wijze van plaatsen in de nieuwe organisatie is in Fase I over- en onderbezetting binnen diverse organisatorische onderdelen van het korps ontstaan. Zo is er een substantiële overbezetting in de generieke gebiedsgebonden politiezorg-functies in de basisteams. Evenwel is er in de basisteams onderbezetting bij wijkagenten en bij de operationeel experts. Over de meeste eenheden heen is er ook een onderbezetting in de flexteams en de Real-time intelligence centers (RTIC). Bij de landelijke eenheid is onderbezetting voornamelijk te zien op de specialistische functies zoals bij de Dienst Landelijke Recherche. Bij het PolitieDienstenCentrum (PDC) zijn de opvallendste verschillen tussen formatie en bezetting te zien bij functioneel beheer in de Dienst Informatievoorziening en bij inkoop in de Dienst Facilitair Management. Daarnaast kan het binnen de diverse teams zo zijn dat er sprake is van zogenoemde «scheve bezetting»; in aantal genoeg bezetting maar een scheve verdeling op functies binnen het team. Dat er in genoemde teams of bij genoemde functies onderbezetting is, is overigens begrijpelijk omdat de organisatorische inrichting op deze plekken het meest afwijkt van de organisatorische inrichting in het oude bestel. Fase II is er op gericht om de bezetting en formatie weer in evenwicht te brengen. De afspraak met de bonden en de Centrale Ondernemingsraad is dat hiervoor maximaal 5 jaar wordt uitgetrokken. Vanzelfsprekend is binnen de gemaakte afspraken het streven om formatie en bezetting zo snel mogelijk in balans te brengen en daartoe al in 2017 substantiële stappen te zetten. Dat is ook in het belang van medewerkers van de teams die kampen met onderbezetting. Herplaatsingskandidaten komen uiteraard het eerst in aanmerking voor plekken waar onderbezetting is. Daarna wordt gestuurd op interne vervulling; hiervoor zijn ook flankerende voorzieningen. Voor de specialistische functies en het PDC worden vacatures zowel intern als ook extern opengesteld.

Sturing

Met het aantreden van de nieuwe korpschef en het nieuwe lid korpsleiding dat zich met bedrijfsvoering zal bezighouden is de korpsleiding weer voltallig. Een van de essentiële zaken uit de herijking is de aanpassing van de interne sturing. Voortbouwend op de afspraken uit de herijking zal de nieuwe korpschef de aangepaste interne sturing deze zomer vaststellen, waarmee een randvoorwaarde voor betere sturing op het korps en op de veranderopgave is vervuld. Ook de uitwerking van de afspraken die met het gezag zijn gemaakt over hoe de politie adequaat, snel en flexibel inspeelt op wensen van het gezag is in overleg vastgesteld (lokaal maatwerk). Door de gemaakte afspraken kunnen keuzes beter, en in beter overleg, worden gemaakt. Mede gezien de voortdurende noodzaak om ook financieel scherp te sturen, blijven keuzes noodzakelijk en kunnen niet alle wensen vervuld worden.

In mijn eerder genoemde brief van 23 november jl. (Kamerstuk 29 628, nr. 591) heb ik uw Kamer laten weten dat ik, na een selfassessment door de politie, onderzoek zou laten doen naar de financiële sturing en beheersing in de politieorganisatie. De hoofdlijn is dat politiechefs voor hun eenheid en als collectief voor het korps meer verantwoordelijkheid moeten nemen voor de financiële resultaten. Dit is onlosmakelijk verbonden met de bredere hierboven genoemde wijzigingen in de «governance» die er mede op zien dat het zogenoemde financieel eigenaarschap meer dan nu korpsbreed wordt beleefd. Tevens volgt uit het selfassessment een aantal verbeterpunten die zien op het versterken van de planning- en controlcyclus, de control functie, het begrotingsproces, de interne budgettering, de financiële informatievoorziening en de inrichting van de auditfunctie.

De Commissie van toezicht op het beheer politie heeft op mijn verzoek het selfassessment en het verbeterplan beoordeeld. De Commissie van toezicht is positief over het gelopen traject en oordeelt dat het een realistisch en voldoende zelfkritische weergave is van de stand van zaken. De Commissie van toezicht onderschrijft ook de bovengenoemde verbeterpunten. Wel wijst zij er op dat goede sturing nodig is om deze verbeterpunten daadwerkelijk te realiseren. Ik zal de Commissie van toezicht vragen regelmatig toe te zien op het verloop van de verbetermaatregelen. Inhoudelijk wijst de Commissie van toezicht verder op de noodzaak om de CFO-functie en de rol van de korpscontroler in de governance stevig genoeg te verankeren. De aanbeveling van de Algemene Rekenkamer «om binnen de politie een goede planning- en controlcyclus (inclusief risicomanagement) in te richten waarbij de focus ligt op de kwaliteit van processen en de onderlinge samenwerking tussen interne organisatieonderdelen» sluit aan op het selfassessment en de verbetermaatregelen.

In eerder genoemde brief heb ik uw Kamer gemeld dat de herijking pas compleet zou zijn als ook de interne planning(ssystematiek) af is. De korpschef heeft deze nu vastgesteld; u treft deze interne mijlpalenplanning – het portfolio transitie – als bijlage aan3. In de aanbiedingsbrief van de korpschef bij dit portfolio meldt hij, dat hij dit eerste portfolio nog als een te zware belasting op het korps ervaart. Bovendien heeft het onderzoek naar de verhouding tussen beschikbare middelen en de duurzame realisatie van de huidige vastgestelde voornemens bij de politie geleerd dat het absorptievermogen van de politie nog nadrukkelijker moet worden meegewogen bij het maken van keuzes. De korpschef zal daarom de geplande periodieke bijstellingen gebruiken om het portfolio waar nodig aan te passen naar draagkracht en absorptievermogen van de organisatie op dat moment. Dit past geheel in de systematiek van de herijking. Die voorziet immers in het actueel houden van de planning en daarom, waar nodig, in het periodiek bijstellen van de uit te voeren activiteiten binnen de vier kernpunten van de herijking.

Omdat dit de eerste keer is dat de politie een dergelijk portfolio opstelt, heb ik de Commissie van toezicht gevraagd hierop te adviseren. Zij constateert dat de politie stappen voorwaarts heeft gezet maar blijft kritisch op de kwaliteit van het portfolio; het advies treft u bijgaand aan4.

Hoewel dit proces en het advies van de Commissie van toezicht aantoont dat er voor de politie nog een flinke slag te slaan is, zie ik dit portfolio als een goede stap in de ontwikkeling van het korps. Het doel van de korpschef en mij in deze is dat de politie eind 2017 zo ver is dat de afzonderlijke portfolio’s (portfolio transitie, portfolio IV en het beheerplan) integraal zijn opgegaan in een meerjarenbeheerplan, logisch verbonden met de meerjarenbegroting. Hiermee komt tevens een einde aan de tijdelijk programmatische sturing op de verschillende onderdelen zoals het aanvalsprogramma IV en de vorming van de nationale politie. De resterende opgaven en de verbeteringen die daarna gepland worden, beftreffen de normale ontwikkeling van het korps en gaan op in de normale planning- en controlcyclus. De Commissie van toezicht onderschrijft dit en spreekt het vertrouwen uit dat de korpschef op basis van dit eerste portfolio in voldoende mate vervolg kan geven aan dit proces. Tevens sluit dit aan bij de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer dat de verschillende bedrijfsvoeringsonderwerpen meer in onderlinge samenhang worden aangestuurd vanuit een realistisch tijdpad.

Vanuit mijn politieke eindverantwoordelijkheid voor het beheer en mijn stelselverantwoordelijkheid zal ik uw Kamer voor het einde van het jaar mijn voornemens met betrekking tot het toezicht op de politie doen toekomen. Onderdeel daarvan zal in ieder geval zijn het versterken van het interne toezicht bij de politie door het versterken van de interne control en auditfunctie in het korps. Dit ziet in ieder geval op de oprichting van een auditcomité met interne en externe deskundigen welke de korpschef zal adviseren. Tevens betrek ik hierbij de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om het toezicht op de bedrijfsvoering te versterken.

Opgaven

Er wordt veel van de politie gevraagd. De strijd tegen het terrorisme en de opvang van vreemdelingen is daar een voorbeeld van. De inzet op zowel operationeel vlak als in de bedrijfsvoering is hoog op deze thema’s. Dit zet de organisatie, die nog in ontwikkeling is, onder druk. Het vraagt van het gezag om keuzes te maken over hoe en waar de politie wordt ingezet. Het zorgt ook voor een hoge werkdruk waarbij door sommige onderdelen tegen de grenzen van hun mogelijkheden wordt opgelopen. Hierdoor staan het welzijn van het personeel en de veerkracht van de organisatie onder druk. In dat kader heb ik uw Kamer al eerder geïnformeerd over de diensten Dienst Speciale Interventies en Dienst Bewaken en Beveiligen van de Landelijke Eenheid.5 In bijgaand voortgangsbericht toezeggingen en moties ga ik nader op deze diensten van de landelijke eenheid in6. Voorop staat dat het welzijn van het personeel prioriteit heeft. In de herijking is dit niet voor niets één van de vier kernpunten. Ook in het arbeidsvoorwaardenakkoord zijn hier goede afspraken over gemaakt.

Opsporing

Over de opgaven die er liggen ten aanzien van de opsporing heb ik uw Kamer 20 mei jl. geïnformeerd (Kamerstuk 29 628, nr. 635). Kort samengevat blijkt uit de op zijn verzoek uitgevoerde sterkte/zwakte analyse dat het vakmanschap in de opsporing in de breedte onvoldoende is geborgd, dat professionals klagen over een inefficiënte toerusting en dat de politieorganisatie onvoldoende adaptief en wendbaar wordt gevonden om vernieuwingen die er zijn, goed te implementeren. Met deze analyses is een volgend onderdeel gereed van de drieslag die ik in november 2015 aan uw Kamer aankondigde (Kamerstuk 29 628, nr. 593): een visie op de opsporing en aanvullende maatregelen zullen volgen door vanuit de analyse richting die visie te bewegen. Op de reeds ingezette maatregelen, zoals de instroom van 700 specialisten in de periode tot en met 2018, het vergroten van de parate kennis en maatregelen op het terrein van de informatievoorziening zoals een koppeling tussen de systemen BOSZ (Betere opsporing door sturing op zaken) en GPS (Geïntegreerd processysteem strafrecht) ga ik nader in in bijgaand voortgangsbericht versterking opsporing7.

Gebiedsgebonden politiezorg

De gebiedsgebonden politiezorg en de wijkgerichte benadering zijn grote verworvenheden van de Nederlandse politie. Gebiedsgebonden politie is de basis van het politiewerk en krijgt vooral vorm in de robuuste basisteams. Het concept is dat het hele basisteam gebiedsgebonden werkt met de wijkagent als spil. Om de sterke verbinding van de Nederlandse politie met de samenleving te continueren, is het nodig dat «nabijheid» en «laagdrempelige aanwezigheid» behouden blijven. En dat er wordt gewerkt aan meer culturele diversiteit in de basisteams en een voldoende mix aan kennis en disciplines.8

Investeringen

Daarom is in zowel in het vorige bestel als de laatste jaren geïnvesteerd in de gebiedsgebonden politiezorg. In het inrichtingsplan nationale politie is juist in de gebiedsgebonden politiezorg een aantal vernieuwende concepten geïntroduceerd die zien op kwalitatieve verbeteringen. Het inrichtingsplan is gebouwd rondom de robuuste basisteams. Nieuwe ondersteunende onderdelen zoals de RTIC’s leveren de praktische informatie die voor het werk van het basisteam en de gebiedsgebonden politiezorg nodig is.

Ook binnen de basisteams zelf voorziet het inrichtingsplan in versterking en een hoger niveau. Zo zijn met landelijke normen de functies operationeel expert wijkagent, operationeel expert en operationeel specialist in de inrichting op een hoger niveau gebracht. Gezamenlijk moeten zij de verbinding leggen tussen hetgeen de wijkagenten ophalen en acties die de rest van het basisteam op basis daarvan moet nemen en vice versa. Ook de (nieuwe) rol van de operationeel coördinator die de aansturing bij incidenten moet verzorgen, is één van de voorziene versterkingen. Verder wordt als pilot (in de eenheid Amsterdam) de «netwerk-agent» geïntroduceerd, waarbij politiefunctionarissen met specifieke kennis en vaardigheden worden gekoppeld aan de meer complexe netwerken in de stad.

Ook aan de kant van het beheer is in de versterking van de basisteams geïnvesteerd, bijvoorbeeld met de uitrol van MEOS (Mobiel Effectiever Op Straat), één van de grootste informatievoorzieningsprojecten van de afgelopen tijd. Verder zijn er proeven met regelvrije teams waar alle ruimte is om te experimenteren met nog betere werkvormen. In mijn brief over de administratieve lastenverlichting, die u separaat zult ontvangen, ga ik daar nader op in.

Opgaven

Het bovenstaande illustreert dat er duidelijk in de gebiedsgebonden politiezorg wordt geïnvesteerd. Desalniettemin staat ook de gebiedsgebonden politiezorg nog voor de nodige opgaven om de basis op orde te brengen. De hierboven beschreven functie en rollen konden gedurende Fase I van de personele reorganisatie nog onvoldoende worden ingevuld en zijn daarmee nog niet tot wasdom gekomen. Werk- en roosterdruk zorgen er voor dat wijkagenten niet altijd de gewenste tijd aan wijkgebonden taken kunnen besteden. Doordat alle teams verschillen in uitgangspositie en er ook verschillende (cultuur)opgaven op te lossen zijn, is het tempo waarin deze basis op orde komt verschillend.

Tegelijkertijd moet de basispolitiezorg zich voorbereiden op nieuwe uitdagingen. De drie decentralisaties in het sociale domein brengen voor de medewerkers in de basispolitiezorg nieuwe, soms complexe netwerken met zich mee waarin zij de politie goed moeten kunnen vertegenwoordigen. Het veelvuldige gebruik van sociale media en de invloed hiervan zorgen er voor dat «op straat zijn» maar een deel van het verhaal is. Een meer gedegen onderbouwing van de kwalitatieve versterking van de gebiedsgebonden politiezorg is noodzakelijk, ook met het oog op toekomstige uitdagingen. Ik heb het WODC dan ook verzocht om onderzoek te doen naar hoe de gebiedsgebonden politiezorg verder geprofessionaliseerd kan worden.

Wijkagenten

De Kamerbrede zorgen of de wijkagenten overal «echt in de wijk zijn en ze kunnen doen waarvoor ze zijn aangesteld» heb ik overgebracht aan het Landelijk overleg veiligheid en politie (LOVP). De inzet van wijkagenten in de gemeenten is immers een verantwoordelijkheid van de burgemeesters. Uit de Politiewet 2012 volgt dat het aantal van één wijkagent per 5.000 inwoners een gemiddelde is dat in elke regionale eenheid geldt. Hoe de wijkagenten vervolgens worden verdeeld over de basisteams, is aan het gezag. Dit maakt het mogelijk dat onder verantwoordelijkheid van het gezag de wijkagenten daar worden inzet waar dat nodig wordt geacht, bijvoorbeeld meer wijkagenten in wijken met complexe problemen. Deze verantwoordelijkheid voor de verdeling van de wijkagenten hebben de regioburgemeesters – mede naar aanleiding van de motie van het lid Van der Staaij c.s.9 – in het LOVP van 25 april jl. opnieuw onderschreven. Wel achten zij het wenselijk dat de afgesproken en gefinancierde sterkte wordt opgehoogd zodat er ook meer dan 1 wijkagent op 5.000 inwoners kan worden aangesteld. Ik wijs er op dat de wettelijke norm een minimumnorm is en het de politie vrij staat om in overleg met het gezag binnen de afgesproken sterkte meer wijkagenten in te richten.

Per 31 december 2015 zijn er in totaal 3.194 wijkagenten werkzaam, waarmee de formatie van wijkagenten voor 94% is bezet.10 Ondanks de eerdere openstelling van vacatures in drie regionale eenheden is de bezetting nog in meerdere eenheden onvoldoende op orde, mede omdat met de medezeggenschap en met de vakorganisaties was afgesproken dat er tot afronding van Fase I van de personele reorganisatie ruimte bleef voor herplaatsingskandidaten. De eenheden Oost-Nederland, Midden-Nederland en Noord-Holland zijn relatief het verst van de norm verwijderd. Zij hebben dan ook prioriteit bij invulling van de open plekken door middel van interne vacaturevervulling en externe vacatures. Het totale aantal wijkagenten blijft onderhevig aan schommelingen; er is altijd sprake van natuurlijk verloop. Waar vacatures voor wijkagenten bestaan, wordt in overleg met het gezag gezocht naar passende maatregelen. Ik heb de korpschef ook verzocht om voorstellen te doen over de wijze waarop deze wettelijke norm wordt geborgd. Ook heb ik de Commissie evaluatie politiewet verzocht te onderzoeken of naar het oordeel van het lokale gezag op een gewenste wijze invulling wordt gegeven aan de verdeling van de wijkagenten over de onderdelen van de regionale eenheden. Zoals aan uw Kamer toegezegd, zal ik de commissie vragen eerder dan het najaar 2017 over de werking van de verdeling van de wijkagenten te rapporteren.

Financieel

Voorafgaand aan de behandeling van de begroting voor 2016 van mijn ministerie heb ik u geïnformeerd over een aantal intensiveringen op mijn begroting (ten opzichte van de ontwerpbegroting 2016) om specifieke knelpunten en risico's weg te nemen.11 Daarbij heb ik tegelijkertijd aangegeven dat uw Kamer op een nader moment in het begrotingsproces zou worden geïnformeerd over de resterende uitdagingen. In deze brief heb ik onder meer gewezen op het onderzoek naar «de verhouding tussen beschikbare middelen en de duurzame realisatie van de huidige vastgestelde voornemens bij de politie» (P/M-onderzoek). Over de resultaten van dit onderzoek heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd.12

Voor de politie is bij voorjaarsnota besloten het restant van de begrotingsreserve voor 2016 aan de politiebegroting toe te voegen. Tevens is een bedrag aan de politiebegroting toegevoegd ten behoeve van de bekostiging van de hogere uitgaven als gevolg van de asielinstroom. Met de uit de begrotingsreserve toegekende gelden is zoals ik ook in het debat op 15 juni 2016 heb aangegeven (Handelingen II 2015/16, nr. 96, Meer investeringen in de veiligheidsketen), niet het volledige bedrag toegekend dat in het P/M onderzoek voor 2016 is berekend. In 2016 laat het onderzoek naar de verhouding tussen personeel en middelen een verschil zien tussen budget en te verwachte lasten van 170 mln. Daarop wordt een correctie van 6 mln. toegepast voor huisvesting op basis van de validatie van de heer de Jong. In relatie tot het dan resterende bedrag van 164 mln. is 10 mln. toegekend voor opsporing, 12 mln. voor vakantieloon op basis van een rechterlijke uitspraak en is het restant van de begrotingsreserve, een bedrag van 86 mln., toegevoegd. Ten opzichte van de P/M reeks voor 2016 resteert een verschil van ongeveer 55 mln. Ik heb de korpschef daarom verzocht stevig op de begrotingsuitvoering te sturen.

Tijdens het plenair debat over de intensiveringen in de veiligheidsketen is verzocht om nader toe te lichten wat ik bedoel met sturing op de begroting en aan welke maatregelen ik denk (Handelingen II 2015/16, nr. 96, Meer investeringen in de veiligheidsketen). Ten opzichte van de oorspronkelijk vastgestelde begroting voor de politie is het budgettair kader van de politie voor 2016 bij voorjaarsnota verruimd met 188 miljoen. Mijn verzoek aan de korpschef is om in de uitvoering van zijn begroting zo dicht mogelijk bij dat nieuwe kader te blijven. Dit kan door waar mogelijk terughoudend te zijn in het doen van uitgaven op bepaalde onderdelen. Zo kan worden bezien of alle in het P/M onderzoek gecalculeerde meerlasten onvermijdelijk zijn of dat hier nog sturing mogelijk is. Zo wordt het in het P/M onderzoek becijferde tekort van 170 miljoen in 2016 voor ruim 90 miljoen verklaard door meerlasten ten behoeve van inhuur. De post beheer die ziet op kosten voor onder meer kantoorartikelen, externe adviezen, schadevergoeding aan derden, representatie, vergaderingen en cateringlasten zit voor 8 miljoen aan meerlasten in het bedrag van 170 miljoen. Daarnaast kan de korpschef meevallers inzetten wanneer deze zich eventueel gedurende het begrotingsjaar voordoen. Welke keuzes de korpschef verantwoord acht valt binnen zijn beheerverantwoordelijkheid. In het kader van de reguliere begrotingsuitvoeringsrapportages zullen de korpschef en ik de realisatie bespreken. Mocht zich (een deel van) het verschil tussen toegekende middelen en P/M onderzoek voor 2016 als exploitatietekort manifesteren dan zal dit ten laste van de algemene reserve worden gebracht. Daarmee kan de politie in 2016 haar prestaties leveren en de portfolio transitie uitvoeren.

Over de ontwikkelingen 2017 en verder zal het kabinet de Kamer bij het indienen van de ontwerpbegroting 2017 op Prinsjesdag informeren.

De Algemene Rekenkamer en ook de onderzoekers van het P/M-onderzoek bevelen aan om de financiële consequenties van beleids- en wetswijzigingen vooraf beter in beeld te brengen. Hierdoor kan verzekerd worden dat budget en taken op elkaar aansluiten. Deze aanbeveling past in de systematiek die ik hiervoor in de herijking heb aangekondigd. Door een systeem van dynamische impactanalyses kan de impact van beleid en regelgeving op de politieorganisatie beter in kaart worden gebracht. Deze gevolgen worden vervolgens betrokken bij de besluitvorming over betreffende beleidsvoornemens.

Cijfers geweldsaanwending politie

In mijn brief van 30 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het geweldgebruik door de politie in 2015.13 Ik heb daarbij aangegeven dat de cijfers nog niet eenduidig zijn omdat de verschillende eenheden hun geweldsaanwendingen nog niet op dezelfde wijze registreren. Er wordt momenteel door de politie gewerkt aan een eenduidige manier van registreren. De daartoe onder meer benodigde wijziging van de Ambtsinstructie wordt zeer binnenkort voorgelegd aan de Raad van State. Bij nadere analyse door de politie blijkt nu dat in de genoemde cijfers in de brief van 30 mei jl. de gegevens van de eenheid Amsterdam onvoldoende zijn meegenomen, juist omdat die eenheid (nog) op een andere manier registreert. Dat betekent dat het aantal geweldsaanwendingen naar het zich nu laat aanzien ongeveer 3.000 incidenten hoger ligt dan de genoemde 10.745. Over het bredere traject inzake verbeteringen in de melding, beoordeling en bejegening van politiemedewerkers die geweld hebben moeten gebruiken heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief over de stelselherziening.14 De consultatie van het wetsvoorstel in deze is gaande. Ik doe mijn uiterste best dit wetsvoorstel voor de zomer bij uw Kamer in te dienen.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Kamerstuk 29 628, nr. 591.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
4

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
5

Kamerstuk 29 754, nr. 373, Handelingen II 2015/16, nr. 81, item 3.

X Noot
6

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
7

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
8

In dit gedeelte reageer ik mede op het verzoek van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van uw Kamer om in te gaan op het bericht «wijkagent overbelast».

X Noot
9

Kamerstuk 29 754 en 27 925, nr. 381.

X Noot
10

Zie het jaarverslag van de politie is het aantal wijkagenten per eenheid opgenomen: Kamerstuk 34 475 VI nr. 1, bijlage.

X Noot
11

Kamerstuk 34 300 VI, nr. 23.

X Noot
12

Kamerstuk 29 628, nr. 632.

X Noot
13

Kamerstuk 29 628, nr. 638.

X Noot
14

Kamerstuk 29 628, nr. 588.

Naar boven