Provinciaal blad van Overijssel
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Overijssel | Provinciaal blad 2017, 4599 | Overige besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Overijssel | Provinciaal blad 2017, 4599 | Overige besluiten van algemene strekking |
Wijziging Regeling POP 3 subsidies provincie Overijssel
Voor de paragraven 3.1 Niet productieve investeringen water, 3.7 Regeling Niet-productieve investeringen voor biodiversiteit, natuur en landschap en 3.9 Regeling Fysieke investeringen voor innovaties in de landbouw de voorbereidingskosten met terugwerkende kracht tot 20 maart 2017 subsidiabel te stellen;
De Regeling POP 3 subsidies provincie Overijssel komt als volgt te luiden (integrale tekst):
Op grond van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van verordening (EU) nr. 1698/2005 van de Raad (PbEU L 347/487), verder: de POP verordening, heeft Nederland in december 2014 haar Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014 - 2020 (POP3) bij de Europese Commissie ingediend. Dit programma is op 13 februari 2015 door de Commissie goedgekeurd. Het POP3 programma is primair gebaseerd op voorgenoemde verordening, maar naast deze verordeningen zijn ook enkele andere verordeningen relevant voor het POP3 programma. Het gaat daarbij met name om de verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU L 347) en verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU L347/320) en alle bij genoemde verordeningen behorende uitvoeringsverordeningen en controleverordeningen. Hoewel genoemde verordeningen rechtstreeks doorwerken in de Nederlandse rechtsorde, kunnen subsidies op grond van het goedgekeurde POP3 programma slechts worden verstrekt op basis van een door een op nationaal of provinciaal niveau vastgestelde subsidieregeling. De onderhavige provinciale regeling "Regeling POP3 subsidies" vormt, samen met nog vast te stellen openstellingbesluiten, de wettelijke basis voor het door provincies verstrekken van POP3 subsidies (anders dan subsidies voor agromilieu- en klimaatdiensten).
In deze regeling worden in hoofdstuk 1 de in de regeling gehanteerde begrippen gedefinieerd. Daarbij is uitgangspunt dat waar mogelijk is aangesloten bij de definities uit EU-verordeningen. Indien een begrip niet gedefinieerd is, wordt er vanuit gegaan dat de betekenis in het normale spraakgebruik voldoende duidelijk is. In hoofdstuk 2 wordt per door het bestuursorgaan open te stellen maatregel de bij openstelling nader te bepalen en uit te werken voorwaarden en beperkingen weergegeven. In hoofdstuk drie worden de Leadermaatregelen beschreven en in hoofdstuk 4 volgen de slotbepalingen.
POP3 kent een gelaagde structuur. Op basis van genoemde EU-verordeningen en het goedgekeurde POP-programma is de Regeling POP-subsidies ontwikkeld. Dit betekent dat de EU-verordeningen én de afspraken die bestaan tussen lidstaat Nederland en de Europese Commissie over de uitvoering van POP3 in Nederland (het goedgekeurde POP3 programma), bij eventuele strijdigheid van deze Regeling met een EU-verordening of het POP-programma, vòòr gaan.
De maatregelen opgenomen in deze Regeling POP3 subsidies kunnen door een Provincie opengesteld worden door middel van een openstellingbesluit. In een openstellingbesluit zal - naast het aanwijzen van de maatregel(en) waarvoor subsidie kan worden aangevraagd en het vaststellen van subsidieplafond(s) – onder meer aangegeven worden welke selectiecriteria gehanteerd zullen worden, welke wegingsfactoren op de selectiecriteria van toepassing zullen zijn en welke minimale puntenscore door een project behaald dient te worden om sowieso voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Deze minimaal te behalen puntenscore zal ten minste 55% van de maximaal te behalen score bedragen.
§1.3 Selectie van projecten door middel van tenders
De selectie van projecten zal – met uitzondering van Leaderprojecten waarbij tendering niet verplicht is voorgeschreven en bij specifieke openstellingen zoals bijvoorbeeld openstellingen voor investeringen die op grond van een investeringslijst gedaan kunnen worden of openstellingen waarbij slechts een geografisch criterium van toepassing is - plaats vinden via een zogenaamde ‘tender-methode’: alle binnen de in het openstellingbesluit genoemde tijdvak ingediende projecten worden, indien ze voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden, gescoord. Subsidiabiliteitsvoorwaarden (‘instapeisen’) zijn de voorwaarden waaraan een aanvraag altijd moet voldoen, bijvoorbeeld: als alleen agrarisch ondernemers aan kunnen vragen, wordt een aanvraag die niet van een agrarisch ondernemer afkomstig is, direct op grond van het niet voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarde ‘aanvrager is agrarisch ondernemer’ afgewezen. Aanvragen die voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden, worden gescoord op basis van de in de betreffende openstelling gehanteerde selectiecriteria en de weging van die criteria als aangegeven in het openstellingbesluit. Ten behoeve van de uitvoering van deze procedure kan een selectiecommissie ingesteld worden. Op basis van de procedure ontstaat er een lijst met alle ingediende projecten die aan de subsidiabiliteitscriteria voldoen, voorzien van een score (cijfer). Projecten die meer dan het minimaal voorschreven aantal punten behalen, komen voor subsidie in aanmerking. Indien de kosten voor het aantal projecten dat voor subsidie in aanmerking komt hoger zijn dan het beschikbare subsidieplafond, wordt subsidie toegekend op basis van de behaalde scores (projecten met hogere scores gaan voor). Indien er meerdere projecten met hetzelfde puntenaantal zijn en niet al die projecten kunnen gehonoreerd worden omdat het subsidieplafond dan overschreden zou worden, dan zal in het algemeen een selectie tussen de betreffende projecten gemaakt worden door te kijken naar het selectiecriterium/de selectiecriteria waaraan het hoogste belang is gehecht. Scoren projecten dan nog altijd gelijk, dan wordt gekeken naar het selectiecriterium/de selectiecriteria waaraan het op één na hoogste belang is gehecht. Zijn er ook na toepassing van deze regels gelijkscorende projecten, dan wordt door middel van loting bepaald welke projecten uit die groep voor subsidie in aanmerking komen.
Het POP3 bestaat voornamelijk uit maatregelen die door de Provincies zullen worden uitgevoerd. De volgende voor onderhavige regeling relevante provinciale maatregelen en submaatregelen zijn in het programmadocument van Nederland opgenomen:
Maatregel inzake Kennisoverdracht en voorlichting (artikel 14 Verordening (EU) Nr.1305/2013)
Het is nodig om voorlichting en andere kennisoverdrachtacties te ondersteunen omdat reeds ontwikkelde (veelal technische) innovaties vaak moeilijk voorbij de eindfase van de innovatiecyclus komen. Zonder deze maatregel blijft grootschalige toepassing van noodzakelijke innovaties uit of wordt deze vertraagd. Dit geldt in het bijzonder wanneer de toepassing van een innovatie niet vanzelfsprekend zelfstandig door het bedrijfsleven en de markt worden opgepakt. Daarnaast dient de maatregel bij te dragen aan kennisuitwisseling tussen onderzoek en praktijk. Enerzijds voor toepassing van nieuwe wetenschappelijke kennis in de praktijk en anderzijds voor onderzoek dat gestuurd wordt door vragen vanuit de praktijk.
Maatregel inzake investeringen (artikelen 17 lid 1 (a), (c) en (d) Verordening (EU) Nr. 1305/2013)
Deze maatregel bestaat uit een vijftal submaatregelen:
Deze maatregelen dragen bij het versterken van de levensvatbaarheid van landbouwbedrijven en het concurrentievermogen van de landbouw en het bevorderd het gebruik van van innovatieve landbouwtechnologieën. Er wordt een link gelegd met duurzaamheid en innovatie door in te spelen op onderwerpen als milieu, klimaat, water, bodembeheer, energie, dier- en plantgezondheid en dierenwelzijn, biodiversiteit en landschap.
Maatregel inzake samenwerking (artikel 35 van Verordening (EU) Nr. 1305/2013)
Deze maatregel richt zich op het ontwikkelen en valideren van praktische kennis en technologie met een groep van koplopers, die met name resulteert in technische innovatie, productinnovatie, procesinnovatie, organisatie-innovatie, innovatie in businessconcepten en/of uiteindelijk in systeeminnovatie. Deze maatregel is op samenwerkingsvormen en bestaat uit de volgende submaatregelen:
samenwerking met betrekking tot proefprojecten en de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, processen en technieken in de landbouw- en de voedingsmiddelensector en
de oprichting en werking van operationele groepen in het kader van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw.
Maatregel inzake LEADER -lokale ontwikkeling (artikelen 32 tot en met 35 van Verordening (EU) Nr. 1303/2013 en artikelen 42 tot en met 44 van Verordening (EU) Nr. 1305/2013)
LEADER beoogt bij te dragen aan de plaatselijke ontwikkeling van plattelandsgebieden. De interactie tussen landbouw en samenleving wordt steeds belangrijker. Er ligt een opgave om samen te werken aan de sociaaleconomische ontwikkeling van het platteland en aan een duurzaam beheer van de ruimte. De agrarische sector zal zich in moeten zetten voor maatschappelijk draagvlak. De sector moet daarbij invulling geven aan haar "license to produce". Dat kan bijvoorbeeld door de relatie tussen het platteland en de stad en tussen de boer en de burger te verstevigen. LEADER kan hier een bijdrage aan leveren, want:
LEADER heeft een toegevoegde waarde bij projecten waarvoor draagvlak en samenwerking tussen private en publieke partijen een voorwaarde voor succes zijn;
LEADER projecten komen ten goede aan de economische ontwikkeling en werkgelegenheid op het platteland, innovaties op agrarische bedrijven, de leefomgeving van de agrarische sector, jonge boeren en hun gezinnen;
LEADER kan ondersteunen in ‘krimp' gebieden waar alle actoren de opgave hebben om samen te werken aan een sociaal en economisch vitaal platteland;
LEADER is een krachtige aanpak voor de opgaven voor integrale plattelandsontwikkeling waarbij verschillende belanghebbenden zijn betrokken en de landbouwsector een belangrijke speler is;
LEADER sluit goed aan bij de huidige tijdsgeest die vraagt om een actievere inzet van burgers en bedrijven.
Het resterende deel van de maatregelen genoemd in het POP3 programma betreft de agromilieu- en klimaatmaatregelen, waarvoor een separate provinciale regeling ontwikkeld is, òf zal door de Minister van Economische Zaken worden uitgevoerd. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de maatregelen inzake risicobeheer (artikelen 36 en 37 van de POP-verordening).
§ 3 Subsidieverlening op basis van selectiecriteria en tendering
POP3 subsidie kan slechts worden verstrekt indien verlening van een aangevraagde subsidie aantoonbaar een effectief en efficiënt gebruik van overheidsmiddelen is. Om te kunnen bepalen of een te verlenen subsidie effectief en efficiënt zal zijn, zijn in het algemeen selectiecriteria geformuleerd. De in deze regeling opgenomen selectiecriteria per regeling zijn algemeen geformuleerde criteria, die in een openstellingbesluit nader uitgewerkt en geconcretiseerd zullen worden. Ten behoeve van een eenduidige invulling van de criteria over provincies en maatregelen heen, is een Handboek selectiecriteria ontwikkeld. In dit handboek is opgenomen op welke wijze aan de in deze regeling opgenomen criteria invulling gegeven wordt en welke weging en scores van toepassing zijn. Dit handboek kan worden gezien als een bestendige overheidspraktijk voor de invulling van de selectiecriteria. Het Handboek is te vinden op de website van het Regiebureau POP. Het is niet mogelijk dat niet in deze regeling genoemde selectiecriteria ‘toegevoegd’ worden bij een openstelling: de bij de maatregelen in hoofdstuk 2 opgenomen criteria kunnen bij openstelling wel nader ingevuld of geconcretiseerd worden, maar er kunnen geen extra criteria toegevoegd worden. In geval van Leader zijn de selectiecriteria waarvan gebruik gemaakt wordt opgenomen in de goedgekeurde Lokale Ontwikkeling Strategie (LOS).
Selectie van projecten zal – met uitzondering van Leader-projecten en openstellingen waarbij sprake is van een investeringslijst of een geografisch criterium - plaatsvinden door middel van een tender. Alle gedurende een openstellingperiode ingediende projecten worden – indien de aanvraag volledig is én aan de gestelde subsidiabiliteitscriteria (= eisen waaraan in ieder geval voldaan dient te zijn om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen, bijvoorbeeld: een jonge agrariër dient bij aanvraag nog geen 41 jaar te zijn. De aanvraag zal worden afgewezen zonder inhoudelijk naar de aanvraag te kijken, indien de aanvrager niet aan dit criterium voldoet) wordt voldaan - op basis van in het openstellingbesluit bekend gemaakte selectiecriteria en wegingsfactoren van die selectiecriteria beoordeeld. Zie verder §1.3.
De doelgroep van een subsidie is afhankelijk van de maatregel die het betreft en de beleidsmatige doelstellingen die met de subsidieverlening worden nagestreefd. In deze regeling wordt bij veel maatregelen een breed scala aan mogelijke aanvragers genoemd. In een openstelling kan de doelgroep beperkt worden tot die groepen die - gelet op de beleidsmatige doelstellingen die met de betreffende openstelling nagestreefd worden - voor subsidie in het kader van de betreffende openstelling in aanmerking komen. Er kan indien gewenst een selectie van de in deze regeling genoemde doelgroepen plaatsvinden, toevoegen van extra - niet in deze regeling bij de betreffende maatregel genoemde - doelgroepen is niet mogelijk.
Om in het kader van een tenderregeling gelijke kansen voor alle aanvragers te garanderen is het noodzakelijk dat bij sluiting van de tender àlle voor het beoordelen van de aanvraag noodzakelijke gegevens bekend zijn. Een aanvraag dient te worden ingediend op een door GS beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Daarbij wordt expliciet voorgeschreven dat altijd het laatst beschikbaar gekomen aanvraagformulier gehanteerd dient te worden, om hierover misverstanden te voorkomen. Een onvolledig ingediende aanvraag dient vòòr de sluitingsdatum van de openstellingtermijn aangevuld te zijn om voor beoordeling in aanmerking te komen. Enige uitzondering die hierop gemaakt zou kunnen worden is het toestaan van het aanvullen van gegevens die niet noodzakelijk zijn voor een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag (zie verder bij de artikelsgewijze toelichting, artikel 1.7). Het indienen van ‘pro forma' aanvragen zonder dat inhoudelijke aanvulling van de aanvraag voor de gestelde sluitingsdatum plaatsvindt, is derhalve in het kader van deze regeling niet zinvol.
Subsidie zal geheel of gedeeltelijk geweigerd worden indien één van de weigeringsgronden van toepassing is. Het kan hierbij gaan om een weigeringsgronden als genoemd in artikel 3.35 AWB, in artikel 1.8 van deze regeling, in het van toepassing zijnde artikel van hoofdstuk 2 of 3 òf in het van toepassing zijnde openstellingbesluit.
§ 4 Subsidiabele kosten en bijdragen in natura
In onderhavige regeling wordt per maatregel aangegeven welke kosten subsidiabel gesteld worden of kunnen worden. Sommige kosten kunnen alleen onder voorwaarden subsidiabel zijn. Zo mag in bepaalde projecten de kosten voor aankoop van grond, bebouwd of niet-bebouwd, subsidiabel gesteld worden, maar deze kosten zijn – tenzij er sprake is van een uitzonderlijke situatie - voor maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten die in het project gemaakt worden subsidiabel.
Bij sommige maatregelen kunnen bijdragen in natura subsidiabel gesteld worden. Bijdragen in natura zijn alle in het project ingebrachte bijdragen voor werken, goederen, diensten, grond of onroerende goederen die NIET door facturen en betaalbewijzen of daaraan gelijk te stellen documenten gestaafd worden. Deze bijdragen dienen aan strikte eisen te voldoen, om de hoogte van de uitgaven toch controleerbaar te maken. De waarde die wordt toegekend aan de bijdrage in natura mag niet meer bedragen dan de kosten die gewoonlijk op de desbetreffende markt worden aanvaard. Voor enkele kostensoorten (inbreng eigen arbeid, vrijwilligerswerk) zijn standaardtarieven ontwikkeld die bij de inbreng van dat soort kosten als maximum gehanteerd worden.
Bijdragen in natura zijn slechts subsidiabel indien de verstrekte subsidie minder dan 100% van de subsidiabele kosten bedraagt én binnen het project ook voldoende àndere subsidiabele kosten gemaakt worden. De uit te betalen subsidie - berekend als % van de subsidiabele kosten inclusief de bijdrage in natura - kan nooit hoger zijn dan de subsidiabel gestelde kosten zònder die bijdrage in natura.
§ 5 Verplichtingen subsidieverkrijgers
Subsidieverkrijgers dienen aan alle in het subsidietoekenningsbesluit gestelde verplichtingen te voldoen. In artikel 1.17 worden de algemene verplichtingen weergegeven waaraan - indien de betreffende verplichting op het betreffende project van toepassing is - altijd moet worden voldaan. Naast deze algemene, subsidiegerelateerde, verplichtingen, kunnen ook specifieke verplichtingen opgelegd worden en op grond van artikel 1.18 kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieverkrijger ook niet doelgebonden verplichtingen opleggen.
§ 6 Financiële aspecten subsidie
Een subsidie geeft een direct financieel voordeel aan de subsidieverkrijger. Naast dit directe financiële voordeel ten gevolge van de subsidie, kan er ook sprake zijn van een financieel voordeel in de vorm van netto inkomsten die tijdens of na het uitvoeren van het project verkregen worden. Ook kan er sprake zijn van een vermogensvoordeel ten gevolge van de subsidie. In sommige gevallen dienen dit soort voordelen verrekend of vergoed te worden. De artikelen 1.19, 1.20 en 1.21 geven daar de voorschriften voor. Wat onder netto inkomsten moet worden verstaan is gedefinieerd in artikel 1.1 sub f. Het gaat hierbij overigens alleen over rechtstreeks gegenereerde netto-inkomsten, waarmee géén rekening is gehouden op het tijdstip van goedkeuring van de actie. Met veel inkomsten, bijvoorbeeld kostenreductie dank zij de investering of inkomsten door het verkopen van bedrijfsgebouwen in het kader van een bedrijfsverplaatsing of het vragen van een bijdrage van agrarisch ondernemers die aan een cursus deel zullen nemen, zal bij de toekenning al rekening gehouden worden. Indien er verrekend zou moeten worden, gelden er verschillende uitzonderingen op het voorschrift tot verrekening. Zo hoeft bijvoorbeeld niet verrekend te worden indien het gaat om een concrete actie waarvan de totale subsidiabele kosten ten hoogste 50.000 euro bedragen. Ook concrete acties waarvoor voorschriften inzake staatssteun gelden, vallen buiten de plicht tot verrekening.
In sommige gevallen kan een toegekende subsidie worden verlaagd. Dit is bijvoorbeeld het geval indien er sprake is van onregelmatigheden. Verlaging is ook nà afronding van een project mogelijk. Dit is bijvoorbeeld het geval indien niet wordt voldaan aan de instandhoudingsverplichting: een investering in infrastructuur of een productieve investering dient in principe gedurende 5 jaar na vaststelling van de subsidie - gebruiksklaar - in stand te worden gehouden. Indien aan deze verplichting niet wordt voldaan, zal de subsidie evenredig verlaagd worden.
Een ander financieel aspect betreft de bevoorschotting. Er bestaan twee soorten voorschotten, te weten een voorschot dat vòòr afronding van een project wordt verstrekt op basis van reeds uitgevoerde onderdelen van het project (‘bevoorschotting op basis van realisatie') en voorschotten die worden verstrekt vooruitlopend op de uitvoering van een project.
Voorschotten op basis van realisatie zijn – in POP-terminologie - tussentijdse betalingen waarbij nààst een voortgangsrapportage inzake het project, facturen en betaalbewijzen van de reeds verrichte projectonderdelen, of – indien van toepassing – bewijsstukken ten aanzien van de ingebrachte bijdrage(n) in natura - moeten worden overgelegd. Een dergelijk voorschot kan in bepaalde gevallen worden verleend, maar het voorschot zal worden verlaagd indien bij de aanvraag voor de tussentijdse betaling te veel onjuiste facturen en betaalbewijzen overlegd worden. Op grond van EU-regelgeving dient een tussentijds voorschot te worden verlaagd met het bedrag van de onjuiste facturen en betaalbewijzen, indien het bedrag aan onjuiste facturen en betaalbewijzen meer bedraagt dan 10% van het bedrag aan ingediende facturen en betaalbewijzen van kosten die wel subsidiabel gesteld zijn. Dit betekent dat niet alleen de onjuiste facturen/betaalbewijzen niet worden vergoed, er wordt daarnaast een correctie van de betaling opgelegd ter hoogte van het bedrag dat onjuist gedeclareerd is. Deze maatregel is een verplichting opgelegd door de EU en is er op gericht aanvragers te bewegen voldoende zorgvuldigheid te betrachten bij het indienen van declaraties. Van de verplichte correctie van de betalingsaanvraag kan worden afgezien, indien de aanvrager aan kan tonen dat zijn declaratie buiten zijn schuld onjuist was. Overigens is de bepaling inzake het verlagen van een betaling òòk van toepassing indien het verzoek om betaling geen verzoek tot tussentijdse betaling betreft, maar een verzoek om eindafrekening indien bij dat verzoek om eindafrekening facturen en betaalbewijzen overgelegd worden.
Naast tussentijdse betalingen, bestaan er ook voorschotten die worden aangevraagd vooruitlopend op de uitvoering van het project. De EU-regelgeving biedt slechts de mogelijkheid dit soort voorschotten te verlenen voor investeringsgerelateerde steun en voor plaatselijke groepen voor zover het daarbij gaat om functionerings- en dynamiseringskosten. Het voorschot kan maximaal 50% van de toegekende overheidsbijdrage bedragen. Een dergelijk voorschot kan slechts worden verleend indien er door de subsidieverkrijger een bankgarantie of daaraan gelijk te stellen zekerheid wordt verstrekt van 100% van het te verlenen voorschot.
In deze regeling wordt verstaan onder:
Bruto jaarloon: het in enig jaar aan een werknemer betaalde salaris, inclusief een niet-prestatie gevonden eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of vastgesteld percentage van het salaris, dat werknemers als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende CAO of arbeidsovereenkomst, exclusief vakantiegeld, exclusief (overige) vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen en aanvullende werkgeverslasten;
Landbouwer: een natuurlijk persoon of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke personen of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, van wie het bedrijf zich bevindt binnen het territoriale toepassingsgebied van de verdragen als omschreven in artikel 52 VEU in samenhang met de artikelen 349 en 355 VWEU, en die een landbouwactiviteit uitoefent;
Netto inkomsten: instroom van kasmiddelen die gebruikers genereren door rechtstreeks te betalen voor de door middel van de gesubsidieerde activiteit verstrekte goederen/ zaken of diensten, minus alle operationele kosten en de kosten voor de vervanging van uitrusting met een korte levensduur die in de overeenkomstige periode zijn gemaakt. Besparingen op operationele kosten die gerealiseerd worden door de gesubsidieerde activiteit worden als netto inkomsten gerekend, tenzij de besparingen teniet worden gedaan door een evenredige verlaging van een eventuele exploitatiesubsidie;
ELFPO: het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling als bedoeld in VO (EU) 1305/2013VO (EU) 1303/2013: Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad;
VO (EU) 1305/2013: Verordening (EU) Nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad;
VO (EU) 702/2014: Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard;
Regeling Europese EZ-subsidies: Regeling van 1 juli 2015, Stcrt, 2015, 18094;
Kaderbesluit nationale EZ-subsidies: Regeling van 1 januari 2009, Stb. 2008, 499, gewijzigd per 1 juli 2016, Stb. 2016, 56;
Afschrijvingskosten: De kosten van afschrijving zoals bedoeld in artikel 69 lid 2 van Verordening (EU) Nr. 1303/2013.
In dit artikel zijn de belangrijkste begrippen gedefinieerd die in deze regeling worden gehanteerd. De definities sluiten daar waar mogelijk aan bij de definities zoals gehanteerd in de van toepassing zijnde EU-regelgeving. Mocht er strijdigheid bestaan tussen de definitie van een begrip in de van toepassing zijnde EU-verordeningen en de begripsbepaling in deze regeling, dan wel begrippen niet in de begripsbepalingen van deze regeling gedefinieerd zijn, dan worden de begrippen geacht te zijn gedefinieerd conform de van toepassing zijnde EU-definities.
POP subsidie kan slechts worden verstrekt voor activiteiten die ten goede komen aan een duurzame ontwikkeling van het platteland van Nederland of de agrarische sector. Het gaat hierbij slechts om het deel van Nederland dat in de Europese Unie gelegen is, de overzeese gebieden van Nederland vallen niet onder deze regeling. Onder het platteland van Nederland wordt daarbij verstaan: het grondgebied van Nederland met uitzondering van aaneengesloten woonkernen met meer dan 30.000 inwoners. Woonkernen met meer dan 30.000 inwoners worden geacht ‘stedelijk gebied' te zijn. Activiteiten worden geacht ten goede te komen aan een duurzame ontwikkeling van het platteland indien de activiteit zelf of de resultaten van de activiteit ten goede komen aan het platteland en/of de agrarische sector.
In het openstellingbesluit worden de subsidieplafonds vastgelegd, maar kunnen daarnaast ook de in deze regeling genoemde onderdelen, zoals bijvoorbeeld de doelgroep, de subsidiabele activiteiten of thema's, subsidiabele kosten en selectiecriteria, nader ingevuld worden zodat bij openstelling duidelijk is waarvoor in het kader van de openstelling precies subsidie aangevraagd kan worden en hoe aanvragen beoordeeld zullen worden. Zo wordt in deze regeling bijvoorbeeld aangegeven dat ‘landbouwers' de begunstigden kunnen zijn, maar in een openstellingbesluit kan dit nader gespecificeerd worden tot ‘varkenshouders' , ‘biologische boeren' of ‘landbouwers waarvan het bedrijf tenminste grootte x heeft'. En de subsidiabele activiteit kan in deze regeling zijn omschreven als ‘kennisoverdracht', maar dat kan in een openstellingbesluit nader gericht worden tot bv. ‘kennisoverdracht inzake klimaatadaptatie'. Ook kan de Provincie Overijssel er voor kiezen om, vanwege beleidsmatige overwegingen, bepaalde kostensoorten die op grond van deze regeling subsidiabel gesteld zouden kunnen worden, in een specifiek geval toch niet subsidiabel te stellen. Bijvoorbeeld: afschrijvingskosten kunnen op grond van sommige artikelen subsidiabel gesteld worden, maar de Provincie Overijssel kan er voor kiezen om die kosten, bijvoorbeeld vanwege de hoge uitvoeringslasten die gemoeid zijn met het berekenen en beoordelen van die kosten, niet subsidiabel te stellen.
Dit betekent dat de in deze regeling genoemde mogelijkheden de maximale mogelijkheden weergeven, welke ingeperkt kunnen worden in een openstellingbesluit. In die zin is openstelling per ‘submaatregel' mogelijk. Wat niet mogelijk is, is dat er in een openstellingbesluit nieuwe, niet in deze regeling genoemde, onderdelen - bijvoorbeeld een andere doelgroep of een andere subsidiabele activiteit - toegevoegd worden.
Voor de selectiecriteria geldt dat de criteria genoemd in deze regeling algemene criteria zijn, die nader uitgewerkt zullen worden in een openstellingbesluit. Met name het criterium ‘de bijdrage aan in een openstellingbesluit nader omschreven beleidsdoelen' biedt de provincie de mogelijkheid bij openstelling van een maatregel voldoende sturingsmogelijkheden te hebben om te kunnen sturen op het bereiken van de provinciale beleidsdoelstellingen.
Bij alle maatregelen wordt het selectiecriterium ‘kosteneffectiviteit' gebruikt. Met dit selectiecriterium wordt beoogd toepassing gegeven aan artikel 49 van Vo 1305/2013, waarin onder meer is bepaald dat de selectiecriteria borg dienen te staan voor een beter gebruik van financiële middelen. Met deze kosteneffectiviteit wordt bedoeld: in welke mate draagt de subsidie bij aan het realiseren van (beleids)doelstellingen. Voorbeeld: als er sprake is van een project dat onderdeel is van een groter programma of samenhangt met enkele andere (niet door de overheid of niet vanuit POP te subsidiëren) projecten, kan - kijkend naar de opbrengst van het programma of de opbrengst van het project in samenhang met die andere projecten (= spin off van het te subsidiëren project) - er sprake zijn van een relatief kleine subsidie die, door de spin off, grote (beleids)effecten sorteert. Als voorbeeld: een project van 100.000 euro dat een noodzakelijk onderdeel oplevert voor een programma dat in zijn totaliteit voor 1 miljoen euro aan ‘opbrengst' voor een bepaald beleidsdoel genereert, zal naar verwachting hoger op dit selectiecriterium scoren dan een verder vergelijkbaar project met 100.000 euro aan subsidiabele kosten, waarbij er geen sprake is van een spin off effect.
Een subsidieplafond is het totaalbedrag dat bij een openstelling voor subsidieaanvragers beschikbaar wordt gesteld. Een project waarvoor een bijdrage vanuit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) wordt verkregen moet daarnaast – in het algemeen – eenzelfde bedrag aan nationaal overheidsgeld (‘nationale cofinanciering’) beschikbaar gesteld worden. Provincies zijn in het kader van onderhavige regeling aangewezen als beheerder van het ELFPO-budget. Provincies kunnen in een openstellingbesluit slechts ELFPO-budget beschikbaar stellen, kunnen naast het ELFPO-budget òòk de benodigde nationale cofinanciering beschikbaar stellen, kunnen een deel van de noodzakelijke cofinanciering beschikbaar stellen òf ze kunnen – indien daar in het POP programma voor de betreffende maatregel in is voorzien - alleen nationale overheidsmiddelen beschikbaar stellen (‘aanvullende nationale financiering’). De nationale overheidsmiddelen kunnen daarbij afkomstig zijn van de provincie zelf, maar kunnen - als daarover bestuurlijke afspraken gemaakt zijn - ook door een ander bestuursorgaan (bv. waterschap, gemeente, andere provincie) beschikbaar gesteld worden.
Indien een Provincie slechts ELFPO-middelen beschikbaar stelt of naast ELFPO-middelen slechts een deel van de noodzakelijke nationale cofinanciering beschikbaar stelt, dient een aanvrager de verplicht voorgeschreven nationale overheidsfinanciering op een andere manier te verkrijgen. In die gevallen zal een aanvraag slechts voor (ELFPO)subsidie in aanmerking kunnen komen indien bij de subsidieaanvraag een bewijs wordt overgelegd waaruit blijkt dat de nationale financiering die benodigd is voor het project beschikbaar is of zal komen. Dit omdat er anders geen sprake is van een sluitende begroting. Het te overleggen bewijs kan bijvoorbeeld een reeds gedane subsidietoezegging of bijdrageverklaring zijn.
Indien op grond van deze regeling subsidie kan worden verstrekt aan landbouwondernemingen wordt de subsidie uitsluitend verstrekt aan ondernemingen die voldoen aan de definitie van kleine, middelgrote of micro-ondernemingen (mkb) als opgenomen in bijlage 1 bij verordening 651/2014 (AGV).
In hoofdstuk 3 worden per maatregel de doelgroep of doelgroepen gedefinieerd. In dit artikel wordt bepaald dat een landbouwonderneming in het kader van deze regeling een MKB-bedrijf dient te zijn. Grote landbouwondernemingen, met meer dan 250 werknemers, komen in het kader van deze regeling niet voor subsidie in aanmerking.
Artikel 1.6 Samenwerkingsverbanden
Indien bij of krachtens deze regeling is bepaald dat een subsidie kan worden verstrekt aan een samenwerkingsverband, komen slechts voor subsidie in aanmerking samenwerkingsverbanden:
die voldoen aan de concurrentieregels zoals die gelden krachtens de artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad.
Ingeval een subsidie wordt verstrekt aan een samenwerkingsverband:
kunnen onverschuldigd betaalde subsidiebedragen overeenkomstig artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht hoofdelijk worden teruggevorderd bij iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband. Bij terugvordering van onverschuldigd betaalde subsidiebedragen zal de penvoerder van het project als eerste worden aangesproken.
In sommige gevallen kan een subsidie worden verstrekt aan een samenwerkingsverband. Indien een samenwerkingsverband, niet zijnde een formeel samenwerkingsverband in de vorm van een rechtspersoon, subsidie wenst aan te vragen, zijn er aan het samenwerkingsverband eisen gesteld die in dit artikel worden benoemd. Naast de in dit artikel benoemde vereisten, kunnen ook in de artikelen in hoofdstuk 2 of 3 én in het openstellingbesluit aanvullende eisen aan samenwerkingsverbanden worden gesteld.
Artikel 1.7 Wijze van indienen van en vereisten aan een subsidieaanvraag
Een aanvraag om subsidie van een onderneming bevat tevens een verklaring waaruit blijkt dat de onderneming geen onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2, lid 14, van Verordening (EU) 702/2014.
Een subsidieaanvraag kan slechts worden ingediend door gebruik te maken van het door Gedeputeerde Staten beschikbaar gestelde aanvraagformulier. Alleen een volledig ingevuld aanvraagformulier, voorzien van alle voorgeschreven bijlagen, zal in behandeling genomen worden. Aanvragen waarbij slechts een gedeelte van de voorgeschreven informatie wordt aangeleverd en niet alle voorgeschreven informatie vòòr de sluitingsdatum van de tender is aangeleverd (zoals ‘pro forma aanvragen') zullen niet in behandeling genomen worden. Dit om rechtsongelijkheid tussen aanvragers te voorkomen. Enige uitzondering hierop vormen gegevens en bijlagen die weliswaar wel aanwezig dienen te zijn bij een aanvraag voor subsidietoekenning, maar niet essentieel zijn voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. Hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan een Kamer van Koophandel nummer. Een subsidieaanvrager kàn derhalve de mogelijkheid worden geboden dergelijke gegevens ook na sluiting van de tender, maar binnen een door Gedeputeerde Staten te stellen termijn, aan te vullen.
De aanvraag dient in ieder geval een projectplan te bevatten, waarin ook wordt aangegeven wat de doelstelling(en) van het project is/zijn, of er een relatie is met andere projecten / of het project onderdeel uitmaakt van een groter programma en wat de doelstellingen daarvan zijn en hoe de resultaten van het project worden getoetst. Met de ‘doelstelling' wordt bedoeld: het beleidsdoel wat nagestreefd wordt (bijvoorbeeld: meer fietsers in de gemeente). De doelstelling is in het algemeen van een hoger abstractieniveau dan het projectresultaat (bijvoorbeeld: projectresultaat zal zijn dat er 25 km fietspad is aangelegd of verbeterd). Aanvragers worden geacht in het projectplan aan te geven hoe bezien/bepaald wordt of de doelstelling (meer fietsers in de gemeente) is bereikt.Indien een aanvraag betrekking heeft op een investering, dient op grond van artikel 45 Verordening (EU) nr. 1305/2013 1e lid "de investering voorafgegaan te worden door een beoordeling van de te verwachten milieueffecten overeenkomstig het recht dat specifiek is voor deze soort investering, in gevallen waarin de investering waarschijnlijk nadelige gevolgen zal hebben voor het milieu". Dit betekent dat investeringen waarvoor voorafgaand aan de investering een milieu- of omgevingsvergunning verkregen moet zijn, die vergunning verkregen moet zijn vòòr er vanuit ELFPO voor die investering betalingen gedaan kunnen worden. Indien er geen milieu- of omgevingsvergunning verplicht is, bijvoorbeeld omdat de betreffende investering op grond van de Omgevingswet slechts gemeld hoeft te worden, dient de aanvrager een beperkte effectverkenning met een eigen oordeel aan te leveren, op grond waarvan blijkt dat er geen sprake is van een investering die waarschijnlijk negatieve gevolgen voor zal hebben voor het milieu. De zwaarte van de verkenning zal afhangen van het soort/type investering.
Een belangrijk aandachtspunt voor de Europese Commissie is het punt ‘redelijkheid van kosten'. Indien er bij een project geen sprake is van een aanbestedingstraject zal door het Betaalorgaan in het algemeen worden vereist dat een aanvrager - ter onderbouwing van de redelijkheid van de kosten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en als toelichting op de begroting- drie offertes aan de aanvraag toevoegt, op basis waarvan het Betaalorgaan de redelijkheid van de opgevoerde kosten kan bepalen.
Onderdeel van de aan te leveren gegevens is ook het aanleveren van informatie over subsidies of vergoedingen / bijdragen die voor dezelfde subsidiabele activiteiten van andere bestuursorganen, private organisaties of personen afkomstig zijn. Deze gegevens zijn enerzijds van belang om te kunnen beoordelen of er sprake is van een sluitende begroting, anderzijds kan op basis van deze gegevens ook worden bezien of er wellicht sprake zou kunnen zijn van cumulatie van subsidies of cumulatie met andere vormen van steun.
Aanvragen zullen vaak elektronisch ingediend kunnen worden. Als elektronisch indienen kàn, verdient elektronisch indienen van aanvragen sterk de voorkeur. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is het echter niet mogelijk elektronisch indienen van aanvragen te verplichten.
Bewijsstukken, genoemd in lid 1 onder b tot en met d, worden slechts geaccepteerd indien de procedure, bedoeld in bijlage 1 van de Regeling Europese EZ subsidies is gevolgd.
Op grond van bestaande regelgeving kunnen als bewijsstukken slechts stukken worden geaccepteerd die aan strikte eisen voldoen. In dit artikel wordt aangegeven welke bewijsstukken geaccepteerd worden. Bij alle documenten is het van belang dat uit het bewijsstuk duidelijk blijkt dat het bewijsstuk onderdeel uitmaakt van de uitvoering van het project waarvoor subsidie is verleend. Zo zal op facturen en betaalbewijzen, of het om originele documenten of afgeleiden daarvan gaat, in het algemeen een projectnummer of andere informatie vermeld moeten zijn, waaruit blijkt dat de kosten ten behoeve van een specifiek project gemaakt zijn.
Onverminderd het bepaalde in artikel 4:35 Algemene wet bestuursrecht, wordt een subsidie geheel of gedeeltelijk geweigerd indien:
De activiteit niet overwegend plaatsvindt in provincie Overijssel tenzij de activiteit of de resultaten ervan aantoonbaar ten goede komt of komen aan ingezetenen van provincie Overijssel, of de activiteit of de resultaten daarvan aantoonbaar op enigerlei wijze het belang van de provincie Overijssel dient of dienen;
In het openstellingsbesluit de benodigde nationale overheidsfinanciering als bedoeld in artikel 1.4, tweede lid, niet of niet volledig beschikbaar is gesteld en de aanvraag niet voorzien is van een bijdrageverklaring of een subsidiebeschikking voor de benodigde resterende nationale overheidsfinanciering;
De aanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2, lid 14, van Verordening (EU) 702/2014;
In bepaalde gevallen zal een subsidieaanvraag (geheel of gedeeltelijk) afgewezen worden. Indien er gewerkt wordt met een tendersysteem (zie onder §1.3) en het in geval van dreigende overschrijding van het subsidieplafond en het toepassen van loting in de groep van ‘projecten met dezelfde score', is het onwenselijk dat aanvrager(s) voor dezelfde activiteit meerdere aanvragen indienen (om zo de kans bij een eventuele loting te vergroten). Indien voor dezelfde activiteit en door dezelfde aanvrager(s) meerdere aanvragen worden gedaan, zal - tenzij een eerder ingediende aanvraag ingetrokken zou worden - alleen de eerst ingediende aanvraag meegenomen worden in de tenderprocedure. De overige versies van dezelfde aanvraag voor dezelfde activiteit en door dezelfde aanvrager(s) zullen afgewezen worden.
Er zijn projecten waarvan het effect in meerdere provincies ‘neerslaat' of neer kan slaan. In dat geval kunnen provincies in onderling overleg besluiten over de financiering van het project. Die besluitvorming zou er bijvoorbeeld toe kunnen leiden dat één provincie subsidie verstrekt, maar een deel van de benodigde financiering (naar rato) van een andere provincie verkrijgt. In geval van investeringen zal het in het algemeen zo zijn dat de plaats van de investering leidend is: subsidie voor een investering door een bedrijf in provincie x, maar het grondgebied waar de investering geplaatst wordt is in provincie y, zal aangevraagd kunnen worden bij provincie y. Door middel van fysieke controles dan het daadwerkelijke gebruik van de investering gecontroleerd kunnen worden.
Op grond van de EU-regelgeving dienen subsidies in het algemeen een stimulerend effect te hebben. Een stimulerend effect van een subsidie is niet aanwezig indien de subsidiabele onderdelen van het project al zijn afgerond vòòr een subsidieaanvraag ingediend is. Maar ook indien een project al is begonnen voor de subsidieaanvraag is ingediend, is het de vraag of er sprake is van een stimulerend effect door de subsidie. Een project mag dan ook pas gestart worden als een subsidie aanvraag is ingediend. Uitzondering hierop vormen de zogenaamde voorbereidende activiteiten voor het project. Kosten voor voorbereidende activiteiten (= voorbereidingskosten) zijn algemene kosten ter voorbereiding van het project, zoals het inschakelen van adviseurs en het (laten) uitvoeren van haalbaarheidsstudies. De kosten moeten aantoonbaar zijn gemaakt ten behoeve van het specifieke project. Het kan hierbij overigens NIET gaan om de inzet van eigen personeel van een organisatie, indien de voorbereidende activiteiten feitelijk reguliere werkzaamheden voor dit personeel betreffen.
Voorbereidingskosten zijn op grond van artikel 1.12 subsidiabel, mits ze zijn gemaakt binnen een redelijke termijn voorafgaand aan het project. Die redelijke termijn is in zijn algemeenheid gesteld op 1 jaar vòòr de aanvraag is ingediend, maar in een openstellingbesluit kunnen GS van die termijn van 1 jaar afwijken.
Omdat in geval van POP-subsidies er sprake kàn zijn van een POP-subsidieplafond dat slechts uit ELFPO-budget bestaat en een POP-subsidie waarbij ELFPO wordt toegekend alleen rechtmatig verleend wordt indien er ook eenzelfde bedrag aan nationale overheidsfinanciering voor het project beschikbaar gesteld wordt, is als specifieke weigeringsgrond vermeld het feit dat een aanvraag - op het moment van beschikken - niet is voorzien van een bijdrageverklaring dan wel een subsidie- beschikking voor de benodigde nationale overheidsfinanciering.
Overigens is ook de weigeringsgrond genoemd in artikel 4.35, 1e lid, onder a van de Algemene Wet Bestuursrecht is in dit geval onverminderd van toepassing. Dit betekent dat indien de uitvoering van de activiteit naar het oordeel van Gedeputeerde Staten technisch, financieel, organisatorisch of economisch niet haalbaar is, de subsidie geweigerd kan worden.
Voor organisaties die als bestendige praktijk werken met een integrale kostensystematiek, kunnen personeelskosten ook berekend worden door het aantal aan het project besteedde uren te vermenigvuldigen met de op grond van die systematiek tevoren bepaalde loonkosten per uur.
Overigens zijn personeelskosten (waarbij sprake is van de inzet van personeel waaraan salaris wordt uitbetaald) iets anders dat de kosten van eigen arbeid (aanvrager stopt zelf tijd in een project, maar indien de aanvrager niet in loondienst is en dus geen ‘loon' krijgt, is er geen sprake van personeelskosten) én iets anders dan kosten van vrijwilligers. Deze laatste twee kostenposten zijn geregeld in artikel 1.11.
Aan de te vergoeden kosten voor personeel kàn in een openstellingbesluit een maximum gesteld worden. Maar ook als er geen maximum gesteld wordt, geldt als algemeen uitgangspunt de redelijkheid van kosten. Loonkosten zijn dan ook gemaximeerd tot een uurtarief dat redelijk is gelet op de aard van de te verrichten werkzaamheden én het aantal te declareren uren is gemaximeerd op het aantal uren dat redelijkerwijs, gelet op de verrichtte of te verrichten werkzaamheden, aan de werkzaamheden besteed wordt. Hierbij is tevens van toepassing dat personeel, op jaarbasis, nooit meer uren kan declareren dan genoemd aantal van 1.720 uur.
Bij de berekening van personeelskosten wordt, tenzij de methodiek van integrale kosten van toepassing is, uitgegaan van het meest recente bruto jaarloon. Bij de aanvraag van subsidie zal dit de kosten betreffen van het jaarloon voorafgaand aan de subsidieaanvraag, van een personeelslid van het niveau waarop personeel ingezet wordt in het project. Bij afrekening gaat het om de daadwerkelijk gemaakte kosten.
Artikel 1.10 Kosten aankoop van gronden
Gedeputeerde Staten kunnen in uitzonderlijke gevallen in een openstellingbesluit een hoger percentage vaststellen voor de aankoop van bebouwde en niet bebouwde gronden in het kader van activiteiten ten behoeve van milieubehoud. Indien de bebouwde of niet bebouwde gronden zijn gelegen in Natura 2000 gebieden of onderdeel uit maken van Kader Richtlijn Water opgaven buiten de EHS én in het concrete geval ontbreken redelijke alternatieven om de milieudoelen te behalen, kan het subsidiepercentage, mits onderbouwd in de toekenningsbeschikking, verhoogd worden tot 30% van de totale subsidiabele kosten.
Indien het in het kader van een project noodzakelijk is om gronden aan te kopen, mogen de kosten voor de aankoop van die gronden maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten van het project bedragen, tenzij er een uitzondering op deze 10% regeling van toepassing is op grond van de leden 2 of 3 van dit artikel.
Praktijkvoorbeeld: Een project omvat de aanleg van een fietspad met EU-subsidiabele inrichtingskosten van € 810.000 waarvoor in totaal 2 ha grond moet worden aangekocht ad € 140.000,- De totale projectkosten bedragen dus € 950.000,- Als de aankoopkosten tot 10% over de totale subsidiabele kosten mogen bedragen, vormen de aanlegkosten van € 810.000 dus 90% van de totale subsidiabele kosten. De totale subsidiabele kosten bedragen in dit voorbeeld dan teruggerekend (100/90 x € 810.000,- =) € 900.000, waarvan € 90.000,- grondkosten. De overige € 50.000,- grondkosten zijn niet EU-subsidiabel.
Artikel 1.11 Berekeningswijze bijdragen in natura
Indien de bijdrage in natura bestaat uit de verstrekking van gronden of onroerende zaken is de bijdrage, in afwijking van het tweede lid, onderdeel b, slechts subsidiabel indien de waarde is getaxeerd en gecertificeerd door een onafhankelijke gekwalificeerde deskundige of een hiertoe gemachtigde officiële instantie.
Indien bij een maatregel genoemd in hoofdstuk 2 of 3 bijdragen in natura subsidiabel gesteld worden, worden in dit artikel de voorwaarden genoemd waaraan moet worden voldaan om een bijdrage in natura vergoed te kunnen krijgen.
Artikel 1.12 Subsidiabiliteit van de kosten
Kosten zijn slechts subsidiabel als de kosten worden gemaakt nadat een aanvraag om subsidie ingediend is. Kosten worden geacht te zijn gemaakt zodra er een handeling is verricht waardoor de subsidieverkrijger een niet vrijblijvende verplichting is aangegaan. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het zetten van een handtekening onder een koopcontract of het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst. Uitzondering op de voorwaarde dat kosten pas mogen worden gemaakt nadat de aanvraag om subsidie ingediend is kunnen de zogenaamde voorbereidingskosten, zijnde kosten die aantoonbaar gemaakt zijn om te komen tot een projectplan, zijn. Dit moet in het openstellingbesluit als zodanig zijn bepaald. Het gaat hierbij met name om kosten van bijvoorbeeld adviseurs of haalbaarheidsstudies. Indien eigen personeel ten behoeve van een project wordt ingezet, zijn de voorbereidingsactiviteiten die het personeel heeft uitgevoerd slechts subsidiabel, indien die activiteiten aantoonbaar ten behoeve van het project gemaakt zijn én niet het reguliere werk van het betreffende personeel betreffen.
Artikel 1.13 Niet-subsidiabele kosten
Bij de maatregelen genoemd in hoofdstuk 2 en 3 worden de subsidiabele kosten benoemd. Bepaalde kostenposten zullen, bijvoorbeeld op grond van EU-regelgeving of op basis van provinciale beleidsafwegingen, nooit subsidiabel gesteld worden. In dit artikel worden deze kosten benoemd.
Een van de kosten die hierbij worden genoemd zijn kosten die naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet voldoen aan de eisen van goed financieel beheer (artikel 1.13, lid 1 sub i). Onder goed financieel beheer wordt in ieder geval verstaan dat opgevoerde kosten niet bovenmatig mogen zijn. Dat wil zeggen dat de opgevoerde kosten redelijk moeten zijn en dus in verhouding moeten staan tot het doel wat moet worden bereikt. Zo moeten materialen die worden aangekocht qua specificatie passend zijn bij het doel waarvoor het materiaal wordt aangekocht. Zo zal het aantal uren dat wordt besteedt aan uitvoering van een project redelijk moeten zijn. Iemand die 1000 uren besteedt aan de uitvoering van een project terwijl vergelijkbare projecten met een inzet van slechts 100 uren uitgevoerd worden, zal die 1.000 uur niet vergoed krijgen.
Subsidieaanvragen zullen, met uitzondering van aanvragen onder Leader en specifieke andere aanvragen zoals met name bij eenvoudige investeringsmaatregelen, worden geselecteerd op grond van een tendersysteem aan de hand van tevoren vastgelegde selectiecriteria. Indien de selectiecriteria daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld omdat de criteria niet eenvoudig objectiveerbaar zijn, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten ten behoeve van de beoordeling van ingediende projecten die aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden voldoen, een adviescommissie in het leven te roepen, conform artikel 82 Provinciewet. Er kan daarbij sprake zijn van een ambtelijke adviescommissie, van een adviescommissie bestaande uit deskundigen of een combinatie van beide. Indien gekozen wordt voor een deskundigen adviescommissie, zal de commissie voldoen aan de voorwaarden zoals genoemd in afdeling 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 1.15 Honorering subsidieaanvragen
Zoals beschreven in §1.3 worden projecten die worden geselecteerd door middel van het toepassen van tendering op basis van in het openstellingbesluit aangegeven selectiecriteria en weging daarvan - al dan niet na advisering door een adviescommissie -, van een puntentotaal voorzien. Projecten worden op basis van dit puntentotaal gerangschikt op een prioriteitenlijst.
Projecten die niet voor subsidie in aanmerking komen omdat niet is voldaan aan één of meerdere subsidiabiliteitscriteria of de voorgeschreven minimale totaalscore niet wordt behaald, worden niet op de prioriteitenlijst opgenomen.
Subsidie wordt slechts verstrekt aan projecten opgenomen op de prioriteitenlijst, voor zover het subsidieplafond subsidiëring toelaat. Bij overschrijding van het subsidieplafond en een gelijk aantal punten op de selectiecriteria, treedt de procedure als beschreven in het openstellingbesluit, in werking. Zie ook §1.3.
Gedeputeerde Staten beslissen binnen 22 weken na afloop van de periode waarbinnen een aanvraag om subsidie ontvangen moet zijn.
De subsidieontvanger is verplicht:
te voldoen aan de communicatieverplichtingen zoals omschreven in Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 808/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1305/2013;
een administratie te voeren die te allen tijde de informatie bevat die nodig is voor een juist inzicht in de realisatie van de gesubsidieerde activiteiten en voor een juiste subsidieverstrekking, hetgeen inhoudt dat alle inkomsten en uitgaven in de administratie zijn vastgelegd met de onderliggende bewijsstukken:
Aan een subsidieverkrijger worden verschillende verplichtingen opgelegd. In dit artikel staan de algemeen van toepassing zijnde verplichtingen genoemd. Om te voorkomen dat projecten die nog niet uitvoeringsgereed zijn al wel meedoen in een tender en beslag leggen op een deel van het beschikbare budget, wordt een termijn ‘binnen twee maanden na subsidietoekenning starten met het project' gehanteerd. Van deze termijn kan overigens in het openstellingbesluit of de toekenningsbeschikking afgeweken worden.
Een vanuit het oogpunt van controle belangrijke verplichting is de verplichting tot het voeren van een inzichtelijke administratie. Die administratie dient tot 5 jaar nà de formele afsluiting van het POP3 op 31 december 2023, dus tot 31 december 2028, bewaard te worden.
Onder een sluitende urenadministratie en een volledig inkoopdossier wordt verstaan wat deze begrippen in het normale taalgebruik betekenen, namelijk een administratie zoals bijvoorbeeld een tijdschrijfsysteem van waaruit het ingezette aantal uren ten behoeve van het project inzichtelijk is resp. een dossier waarin alle documenten die betrekking hebben op de aankoop van een bepaalde investering overzichtelijk bijeen gebracht zijn.
In geval van investeringen is het niet alleen van belang dat aangetoond wordt dat een investering daadwerkelijk gedaan is (‘de machine is gekocht'), maar is ook van belang dat de investering daadwerkelijk gebruikt kàn worden en dus gebruiksklaar is (‘de machine is aangesloten'). Dat de investering vervolgens ook daadwerkelijk gebruik wòrdt is geen vereiste. Wel wordt vereist dat de investering gedurende 5 jaar gebruiksklaar in stand gehouden wordt en dus ook vijf jaar aantoonbaar bruikbaar blijft.
Op grond van lid 1 sub l dient een subsidieverkrijger een voorgenomen overdracht van het eigendom van een onderneming waaraan subsidie is verleend of zeggenschap over gronden waarop subsidie is verleend te melden bij de subsidieverlener. Melding moet dus worden gedaan vòòr daadwerkelijke overdracht, op het moment dat zekerheid bestaat over de overdracht. Mocht een voorgenomen overdracht uiteindelijk toch niet doorgaan, dan dient ook daar wederom melding van te worden gemaakt. Dit omdat voor de subsidieverstrekker te allen tijde duidelijk moet zijn wie zeggenschap heeft over een onderneming / de grond waarop een subsidie is verleend.
Artikel 1.18 Niet doel gebonden verplichtingen
Gedeputeerde Staten kunnen: in de subsidiebeschikking aan een subsidieontvanger verplichtingen als bedoeld in artikel 4:39 van de Algemene wet bestuursrecht opleggen.
Artikel 1.19 Verrekening vermogensvoordeel
In de gevallen als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat de subsidieontvanger een vergoeding verschuldigd is.
De hoogte van de vergoeding is het gedeelte van de waarde van het vermogen van de subsidieontvanger, dat evenredig is aan het gedeelte van zijn totale inkomsten dat gedurende de laatste tien jaar de subsidie is geweest. Bij de bepaling van de waarde van de vermogensbestanddelen wordt uitgegaan van hun waarde op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van zaken wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen.
Voor zover het verstrekken van een subsidie leidt tot vermogensvorming, kan op grond van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 4.41, tot verrekening van het vermogensvoordeel worden overgegaan, mits dit - in geval van een subsidie op basis van een wettelijk voorschrift - bij wettelijk voorschrift is bepaald. Dit artikel strekt ertoe die bevoegdheid te creëren.
Artikel 1.20 Verrekening netto inkomsten gedurende uitvoering
Indien de subsidie betrekking heeft op hoofdstuk 2 of op paragrafen met betrekking tot Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties, Samenwerking voor innovaties of Samenwerking in het kader van het EIP van hoofdstuk 3 worden netto inkomsten die tijdens de uitvoering van de activiteit gegenereerd worden als bedoeld in artikel 65, lid 8, van Vo (EU) 1303/2013, overeenkomstig genoemd artikel in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.
Op grond van artikel 65, lid 8 van verordening (EU) nr. 1303/2013 dient bij projecten die tijdens de uitvoering ervan netto-inkomsten genereren waarmee tijdens de goedkeuring van die actie geen rekening is gehouden, in bepaalde gevallen een verrekening van die inkomsten plaats te vinden. Onder netto-inkomsten worden òòk begrepen besparingen die worden behaald als gevolg van de investeringen (zie de definitie in artikel 1.1). In artikel 65, lid 8 van verordening (EU) nr. 1303/2013 worden verschillende uitzonderingen benoemd, onder meer is bepaald dat verrekening niet hoeft plaats te vinden indien de totale subsidiabele kosten minder dan € 50.000,- bedragen.
Artikel 1.21 Verrekening netto inkomsten na uitvoering
Indien de subsidie betrekking heeft op hoofdstuk 2 of op paragrafen met betrekking tot Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties, Samenwerking voor innovaties of Samenwerking in het kader van het EIP van hoofdstuk 3 worden netto inkomsten die na de uitvoering van de activiteit gegenereerd worden als bedoeld in artikel 61 van Vo (EU) 1303/2013, overeenkomstig genoemd artikel in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.
Op grond van artikel 61 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 dient bij projecten die na de uitvoering ervan netto-inkomsten genereren, in bepaalde gevallen een verrekening van die inkomsten plaats te vinden. In genoemd artikel worden verschillende uitzonderingen benoemd, onder meer is bepaald dat verrekening niet hoeft plaats te vinden indien de totale subsidiabele kosten minder dan € 1.000.000,- bedragen.
Artikel 1.22 Verlaging in verband met het niet voldoen aan de verplichting tot instandhouding van een investering in infrastructuur of een productieve investering
Artikel 1.23 Bevoorschotting op basis van realisatie (tussentijdse betalingen)
Dit artikellid biedt subsidieverkrijgers de mogelijkheid om tussentijds, vòòr afronding van het project, deelbetalingen (een tussentijdse betaling of voorschot op basis van realisatie) aan te vragen voor reeds gemaakte kosten. Om uitvoeringskosten te beperken, wordt de mogelijkheid tot het aanvragen van een tussentijdse betaling beperkt tot aanvragen van minimaal 25% van de verleende subsidie of minimaal 50.000 euro. Gedeputeerde Staten kunnen in een openstellingbesluit nadere regels stellen aan het indienen van een voorschot. Het bedrag dat per voorschot kan worden verstrekt zou daarbij ook gemaximeerd kunnen worden.
Artikel 1.24 Verlagen voorschot (sanctie)
Het voorschot wordt niet verlaagd indien de subsidieontvanger aantoont dat het verzoek om voorschot buiten zijn schuld facturen, betaalbewijzen of bewijsstukken bevat van kosten die niet subsidiabel zijn of indien Gedeputeerde Staten anderszins van oordeel is dat de betrokken begunstigde geen schuld treft.
Verlagen van een betalingsaanvraag (dat kan een voorschot zijn, maar ook een subsidievaststelling/eindbetaling) is van toepassing als in de betalingsaanvraag kosten zijn opgenomen waarvan niet kan worden vastgesteld dat ze subsidiabel zijn. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan onvoldoende onderbouwing van gemaakte kosten (bv ontbrekende facturen en/of betaalbewijzen), om kosten voor activiteiten die niet zijn verricht in het kader van het project, om kosten voor activiteiten die wel in het kader van het project zijn verricht, maar waarvan de kosten in de openstelling of in het besluit tot subsidieverlening niet subsidiabel gesteld zijn of kosten die dubbel opgevoerd worden (in één declaratie of al betaalbaar gesteld zijn in een eerdere declaratie). De betreffende - niet subsidiabele - kosten worden vanzelfsprekend niet vergoed. Indien de onjuist gedeclareerde kosten meer dan 10% bedragen van de totaal in de betreffende aanvraag gedeclareerde wel subsidiabele kosten, wordt het te verstrekken voorschot ook nog eens gecorrigeerd met het bedrag van de opgevoerde kosten die niet subsidiabel zijn. Die verlaging kan overigens nooit leiden tot een negatief bedrag. Deze regel is door de Europese Commissie ingesteld om zorgvuldigheid bij aanvragers te stimuleren. Indien een aanvrager aan kan tonen dat hij geen schuld heeft aan de onjuiste declaratie, kan van de korting worden afgezien.
Er is een subsidietoekenning verstrekt van € 200.000,-.
Er wordt een betalingsverzoek ingediend (voorschot op basis van realisatie) van € 100.000,- (er wordt voor € 100.000,- aan facturen en betaalbewijzen overlegd). Bij controle blijkt dat € 20.000,- aan facturen en betaalbewijzen NIET betaalbaar gesteld kan worden, omdat de facturen en betaalbewijzen geen in het kader van het project subsidiabel gestelde kosten betreffen. Er is dus sprake van € 20.000,- aan ‘onjuiste' facturen, € 80.000,- aan facturen is wel subsidiabel. Er is daarmee sprake van een fout van 25% (€ 20.000,- ‘fout' en € 80.000,- ‘goed'). Het te betalen voorschot van € 80.000,- (bedrag van de juiste facturen), wordt nu verlaagd met € 20.000,- (het totaal bedrag aan onjuiste facturen) en dus wordt een voorschot uitbetaald van € 60.000,-.
Artikel 1.25 Voorschotten vooruitlopend op realisatie
Een door een overheidsinstantie ter beschikking gestelde garantiefaciliteit wordt beschouwd als gelijkwaardig aan de in het derde lid bedoelde garantie, indien de instantie zich ertoe verbindt het door die garantie gedekte bedrag te betalen wanneer er geen recht op betaling van het voorschot wordt vastgesteld.
In een beperkt aantal gevallen is het mogelijk om vòòr de uitvoering van een project daadwerkelijk gestart is en kosten aantoonbaar gemaakt zijn, een voorschot (‘voorschot vooruitlopend op realisatie') aan te vragen. De verordening [(EU) 1305/2013, artikel 42 lid 2 en art. 45 lid 4] beperkt de mogelijkheid voor dergelijke voorschotten tot investeringsprojecten en functionerings- en dynamiseringskosten bij Leader. Het voorschot bedraagt maximaal 50% van de totaal toegekende overheidssteun en kan slechts toegekend worden indien er voor 100% van het voorschot een garantie is verstrekt. Een dergelijke garantie kan worden verstrekt door een bank of daaraan gelijkgestelde instelling. Ook een overheidsgarantie kan, mits aan de voorwaarden is voldaan, als garantiestelling geaccepteerd worden.
Artikel 1.26 Wijzigingsverzoeken
De ervaring leert dat projecten gedurende de looptijd vaak op één of meerdere punten gaan afwijken van hetgeen in het oorspronkelijke projectplan werd vermeld. Een subsidieverkrijger kan bij Gedeputeerde Staten in dat geval een wijzigingsverzoek indienen. Bij de beoordeling van het wijzigingsverzoek zal Gedeputeerde Staten in ieder geval beoordelen in hoeverre de voorgestelde aanpassing zou leiden tot een project dat, indien het project in die aangepaste versie oorspronkelijk zou zijn ingediend, niet voor subsidie in aanmerking gekomen zou zijn. Indien nodig kunnen Gedeputeerde Staten zich hierbij laten adviseren door de adviescommissie als bedoeld in 1.14. Voor zover van toepassing/mogelijk, is het van belang dat een wijzigingsverzoek ingediend én goedgekeurd is, vòòr de aanvrager de uitvoering van het project daadwerkelijk aanpast. Aanpassingen die doorgevoerd worden vòòr een wijzigingsverzoek is goedgekeurd, voert de aanvrager voor eigen rekening en risico door.
Artikel 1.27 Subsidievaststelling
Bij de rekening en verantwoording, bedoeld in artikel 4:45, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, maakt de subsidieontvanger een onderverdeling naar de onderscheiden subsidiabele kosten.
Een aanvraag tot vaststelling van de subsidie dient tijdig bij Gedeputeerde Staten te worden ingediend. Een aanvraag tot subsidievaststelling dient uiterlijk op de datum die vermeld is in de subsidietoekenning te worden ingediend. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan deze termijn indien nodig worden verdaagd.
Bij de aanvraag dienen alle bescheiden te worden overlegd die noodzakelijk zijn om de inhoudelijke uitvoering van het project, de financiële aspecten ervan en de behaalde resultaten te kunnen beoordelen. Soms zal ten behoeve van de aanvraag van subsidievaststelling een formulier zijn voorgeschreven dat gebruikt moet worden. Er moet bij de aanvraag in ieder geval een onderverdeling gemaakt worden naar de onderscheiden subsidiabele kosten. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om een onderscheid dat is gemaakt in de subsidiebeschikking of, indien daarnaar in de subsidiebeschikking verwezen wordt, in de begroting bij de aanvraag.
De subsidieverkrijger dient een eigen beoordeling te geven van hetgeen het project heeft opgeleverd. Deze beoordeling gaat verder dan het feitelijk beschrijven van de activiteit(en) die is/zijn verricht. Het is van belang dat de subsidieverkrijger aangeeft in hoeverre de activiteit(en) daadwerkelijk heeft/hebben bijgedragen aan de (meer abstracte) doelstellingen van het project.
Artikel 1.28 Wettelijke rente bij terugvordering
Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht, worden terug te vorderen bedragen vermeerderd met de wettelijke rente. De rente wordt berekend over de periode die verstrijkt tussen de in de terugvorderingsopdracht voor de begunstigde vastgestelde betalingstermijn, die niet meer dan 60 dagen mag bedragen, en de datum van de terugbetaling dan wel verrekening.
Gedeputeerde Staten verlagen de verleende of vastgestelde subsidie indien er onregelmatigheden zijn geconstateerd bij de uitvoering van controles als bedoeld in artikel 48 en 49 van de Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden.
Onder onregelmatigheid wordt elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht verstaan die bestaat uit een handeling of een nalaten van een subsidieontvanger waardoor de algemene begroting van de Gemeenschappen of de door de Gemeenschappen beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld, hetzij door de vermindering of het achterwege blijven van ontvangsten uit de eigen middelen, die rechtstreeks voor rekening van de Gemeenschappen worden geïnd, hetzij door een onverschuldigde uitgave.
Indien er sprake is van onregelmatigheden, moet de verleende of zelfs een reeds vastgestelde subsidie - op grond van EU-voorschriften - worden verlaagd. Onregelmatigheden zijn, kort gezegd, ‘een handeling of een nalaten, waardoor de begroting van de Gemeenschappen wordt of zou kunnen worden benadeeld'. Het is een koepelterm die feitelijk aanduidt dat er ‘iets' anders is gegaan dan is afgesproken. Dat ‘iets' kan van alles zijn, van een gebrekkige administratie tot investeringen waarvoor wel subsidie is verkregen, maar die helemaal niet gedaan blijken te zijn.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
LAG: locale actiegroep als bedoeld in artikel 34 van Vo (EG) nr. 1303/2013;
Lokale ontwikkelingsstrategie (LOS): een vanuit de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkelingsstrategie als bedoeld in artikel 33 van Vo (EG) nr. 1303/2013.
LEADER beoogt bij te dragen aan de plaatselijke ontwikkeling van plattelandsgebieden. De interactie tussen landbouw en samenleving wordt steeds belangrijker. Er ligt een opgave om samen te werken aan de sociaaleconomische ontwikkeling van het platteland en aan een duurzaam beheer van de ruimte. De agrarische sector zal zich in moeten zetten voor maatschappelijk draagvlak. De sector moet daarbij invulling geven aan haar "license to produce". Dat kan bijvoorbeeld door de relatie tussen het platteland en de stad en tussen de boer en de burger te verstevigen. LEADER kan hier een bijdrage aan leveren, want:
In Overijssel zijn vier Lokale Actie Groepen (LAG's) door Gedeputeerde Staten ingesteld, te weten:
Deze groepen zijn breed samengesteld uit vertegenwoordigers van de bevolking uit het betreffende LEADER gebied. Hun taak is tweeledig; zij geven vorm aan het bottom-up karakter van het LEADER programma door als aanjager en begeleider van LEADER-waardige projecten uit de regio te acteren en adviseren Gedeputeerde Staten omtrent de subsidiabiliteit van de ingediende projectaanvragen. Door de formele instelling op basis van artikel 82 Provinciewet hebben zij ook de status van adviesorgaan van Gedeputeerde Staten verkregen. De door de LAG's afgegeven adviezen gelden als een zwaarwegend advies aan Gedeputeerde Staten.
Iedere LAG heeft zijn visie omtrent de aanpak van de opgaven in haar regio en besteding van de LEADER gelden neergelegd in de desbetreffende Lokale Ontwikkelings Strategie (LOS). Deze documenten gelden als leidraad voor het handelen van de LAG's.
2.2 Regeling Lopende kosten en dynamisering LEADER
Deze regeling is uitsluitend bedoeld voor Lokale Actiegroepen (LAG) die zijn ingesteld door Gedeputeerde Staten van Overijssel in het kader van de LEADER maatregel uit het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3).
De regeling voorziet in een tegemoetkoming van de kosten voor het beheer van de uitvoering en de kosten voor promotie en voorlichting van de ontwikkelingsstrategie. De EU bijdrage en en de provinciale bijdrage vormen tezamen 75% van de steun. De overige 25% dienen door een gemeente cq waterschap te worden bijgedragen.
De steun van deze regeling bedraagt 100% van de subsidiabele kosten tot een maximum van 25% van de totale publieke uitgaven voor de Lokale Ontwikkelings Strategie.
Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2.1 voor de tenderperiode genoemd in artikel 2.2.3 tweede lid vast op € 1.567.181,-.
Het subsidieplafond wordt als volgt onderverdeeld:
€ 450.000,- voor de LAG Zuidwest Twente;
€ 375.000,- voor de LAG Salland;
€ 225.000,- voor de LAG Noordoost Twente;
2.3 Regeling uitvoering van LEADER projecten
Met de ‘Regeling uitvoering van LEADER projecten' wordt fors ingezet op de plaatselijke ontwikkeling in het kader van LEADER (artikelen 32 tot en met 35 van Verordening (EU) Nr. 1303/2013 en artikelen 42 tot en met 44 van Verordening (EU) Nr. 1305/2013),
Indien de provincie minder subsidie beschikbaar stelt dan het Europese ELFPO-budget, dient een private aanvrager bij de aanvraag bewijsstukken te overleggen dat ook de verplichte aanvullende nationale overheidsfinanciering, van bijvoorbeeld gemeente of waterschap, ten behoeve van het project beschikbaar is gesteld (zie artikel 1.4 van deze regeling).
Het gaat hierbij om de volgende kostensoorten:
(NB. Voor een toelichting op de kosten verwijzen wij u ook graag naar Hoofdstuk 1 en de toelichting op Hoofdstuk 1).
Kosten van de aankoop van bebouwde en niet bebouwde gronden zijn subsidiabel tot maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten. Zie ook Hoofdstuk 1, artikel 1.10 van deze regeling.
Bedrijfsmiddelen (o.a. machines, inventaris, computers, etc.) komen alleen voor subsidie in aanmerking als deze uitsluitend en blijvend worden gebruikt door de eindbegunstigde als onderdeel van de projectinvesteringen. Wanneer bedrijfsmiddelen langer dan de duur van het project kunnen worden gebruikt zijn de afschrijvingskosten van bedrijfsmiddelen voor de duur van het project subsidiabel.
De aankoop of huurkoop van nieuwe machines en bedrijfsuitrusting, met inbegrip van hardware zijn subsidiabel tot ten hoogte de marktwaarde van het bedrijfsmiddel.
Zie hiervoor Hoofdstuk 1, artikel 1.11 van deze regeling.
Zie hiervoor Hoofdstuk 1, artikel 1.9 van deze regeling.
Voorbereidingskosten komen slechts voor subsidie in aanmerking indien zij gemaakt zijn binnen één jaar voordat de aanvraag om subsidie is ingediend. Zie voor de definitie van voorbereidingskosten Hoofstuk 1, artikel 1.12 lid 3 van deze regeling.
Deze kosten zijn subsidiabel. Bij berekening van de kosten dient het normaal zakelijk gebruik als uitgangspunt te worden genomen. Reiskosten voor woon-werkverkeer zijn niet subsidiabel, daar zij vallen onder de opslag voor overhead (artikel 1.9 lid 1 van deze regeling).
Kosten voor promotie en publiciteit
Deze kosten zijn subsidiabel. Hieronder vallen ook de kosten voor een informatiebord of plaquette. Op de website www.europaloket.nl POP3 2014-2023 treft u hierover meer informatie aan, inclusief het format voor de plaquette. De kosten voor promotie en publiciteit dienen echter wel in redelijke verhouding te staan ten opzichte van het project.
De hoogte van de subsidie is samengesteld uit financiële bijdragen van meerdere overheden. De Europese Unie draagt 50% van de subsidie bij. Daarnaast neemt de provincie Overijssel 25% voor haar rekening. De overige 25% dient te worden bijgedragen door een derde overheid. Aan de subsidieaanvrager de taak ervoor zorg te dragen dat de bijdrage van deze overheid is gegarandeerd. Dit blijkt uit een bijgevoegde een bijdrageverklaring of een subsidiebeschikking van de desbetreffende overheid bij de projectaanvraag.
Schematisch ziet de financiering van een project van € 80.000,- bij een gehanteerd subsidiepercentage van 50% er als volgt uit:
Bijdrage provincie € 10.000,-;
Bijdrage derde overheid € 10.000,-;
Bijdrage aanvrager € 40.000,-.
Financiering op basis van tekort
De mogelijkheid bestaat dat een aanvrager besluit slechts subsidie aan te vragen ter grootte van het financieringstekort van het project.
A. Lokale Aktie Groep Zuidwest Twente
De Lokale Ontwikkelingsstrategie (LOS) kunt u downloaden van de website www.europaloket.nl/pop3 onder het kopje documenten in rechterbalk of direct via de link www.overijssel.nl/publish/pages/141302/los_zuidwest_twente_2015-2020.pdf.
Artikel 2.3.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van concrete acties die passen binnen de Lokale Ontwikkelingsstrategie (LOS) van LEADER Zuidwest Twente:
Een uitgebreide beschrijving hiervan is te vinden in hoofdstuk 3, paragraaf 3.1, subparagraaf 3.1.1 vanaf pagina 20 van de LOS.
Artikel 2.3.3 Subsidiabele kosten
Onverminderd artikel 1.12 zijn de volgende kosten ter voorbereiding of uitvoering van projecten die passen binnen de LOS subsidiabel:
Indien de aanvrager in het financieringsplan een subsidiebedrag aanvraagt dat lager is dan het bedrag dat verkregen wordt door de subsidiabele kosten te vermenigvuldigen met het onder lid 1 genoemde percentage van de totale subsidiabele kosten, wordt dit gezien als het aangevraagde en maximaal te verlenen subsidiebedrag.
Om voor subsidie in aanmerking te komen zal per project minimaal sprake moeten zijn van een subsidie van € 30.000,- en maximaal € 100.000,-.
De subsidie bedraagt 50% van de totale subsidiabele kosten, waarvan 50% EU-subsidie, 25% provinciale subsidie en 25% subsidie van gemeente of waterschap. Van de aanvrager wordt verwacht dat 50% van de totale subsidiabele kosten door de aanvrager zelf wordt geïnvesteerd.
Artikel 2.3.6 Weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie geweigerd:
Aanvragers dienen in aanvulling op artikel 1.23 derde lid bij de eerste aanvraag tot bevoorschotting op basis van realisatie de voor het project benodigde vergunningen te overleggen.
Artikel 2.3.8 Selectiecriteria
In afwijking van artikel 1.15 hanteren Gedeputeerde Staten, op basis van het advies van de LAG, voor de rangschikking van de aanvragen als bedoeld in artikel 1.15 de volgende criteria:
Met behulp van de selectiecriteria zoals opgenomen in de LOS onder Bijlage 4 wordt beoordeeld in hoeverre het project tegemoet komt aan de doelstellingen van het LEADER programma. Een uitgebreide beschrijving en de wijze van toepassing van deze selectiecriteria staan in Bijlage 4 van de LOS vanaf pagina 80.
Ter advisering aan Gedeputeerde Staten worden de projecten door de LAG beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 2.3.8, waarbij per criterium het volgend aantal punten wordt toegekend.
De LOS kunt u downloaden van de website www.europaloket.nl/pop3 onder het kopje documenten in rechterbalk of direct via de link www.overijssel.nl/publish/pages/141302/los_salland.pdf.
Artikel 2.3.10 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van concrete acties die passen binnen de Lokale Ontwikkelingsstrategie (LOS) Leader De Kracht van Salland:
Artikel 2.3.12 Subsidiabele kosten
Onverminderd artikel 1.12 zijn de volgende kosten ter voorbereiding of uitvoering van projecten die passen binnen de LOS subsidiabel:
Artikel 2.3.14 Hoogte subsidie
Indien de aanvrager in het financieringsplan een subsidiebedrag aanvraagt dat lager is dan het bedrag dat verkregen wordt door de subsidiabele kosten te vermenigvuldigen met het onder lid 1 genoemde percentage van de totale subsidiabele kosten, wordt dit gezien als het aangevraagde en maximaal te verlenen subsidiebedrag.
Om voor subsidie in aanmerking te komen zal per project minimaal sprake moeten zijn van een subsidie van € 30.000,- en maximaal € 100.000,-.
De subsidie bedraagt 50% van de totale subsidiabele kosten (waarvan 50% EU-subsidie, 25% provinciale subsidie en 25% subsidie van gemeente of waterschap). Van de aanvrager wordt verwacht dat 50% van de totale subsidiabele kosten door de aanvrager zelf wordt geïnvesteerd.
Artikel 2.3.15 Weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie geweigerd:
Artikel 2.3.16 Bevoorschotting
Aanvragers dienen in aanvulling op artikel 1.23 derde lid bij de eerste aanvraag tot bevoorschotting op basis van realisatie de voor het project benodigde vergunningen te overleggen.
Artikel 2.3.17 Selectiecriteria
In afwijking van artikel 1.15 hanteren Gedeputeerde Staten, op basis van het advies van de LAG, voor de rangschikking van de aanvragen als bedoeld in artikel 1.15 de volgende criteria:
In de LOS, paragraaf 7.2, vanaf pagina 33 staat een uitgebreide beschrijving van de criteria opgenomen aan de hand waarvan de projecten zullen worden beoordeeld.
De LAG zoekt concrete, uitvoeringsgerichte projecten die na de opstart op eigen benen kunnen staan.
Artikel 2.3.18 Puntenmethodiek
Ter advisering aan Gedeputeerde Staten worden de projecten door de LAG beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 2.3.17, waarbij per criterium het volgend aantal punten wordt toegekend.
C. Lokale Aktiegroep Noordoost Twente
De LOS kunt u downloaden van de website www.europaloket.nl/pop3 onder het kopje documenten in rechterbalk of direct via de link www.overijssel.nl/publish/pages/141302/los_noordoost-twente.pdf.
Artikel 2.3.19 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van concrete acties die passen binnen de Lokale Ontwikkelingsstrategie (LOS) van Noordoost Twente ‘Van stuwwal tot Dinkeldal: Samen leven in Nationaal Landschap Noordoost-Twente' waar:
In hoofdstuk 3, paragraaf 3, subparagraaf 3.1.2 vanaf pagina 21 van de LOS is een uitgebreide beschrijving opgenomen van de speerpunten en de daaraan gekoppelde activiteiten welke voor subsidie in aanmerking komen.
Artikel 2.3.21 Subsidiabele kosten
Onverminderd artikel 1.12 zijn de volgende kosten ter voorbereiding of uitvoering van projecten die passen binnen de LOS subsidiabel:
Artikel 2.3.23 Hoogte subsidie
Indien de aanvrager in het financieringsplan een subsidiebedrag aanvraagt dat lager is dan het bedrag dat verkregen wordt door de subsidiabele kosten te vermenigvuldigen met het onder lid 1 genoemde percentage van de totale subsidiabele kosten, wordt dit gezien als het aangevraagde en maximaal te verlenen subsidiebedrag.
Om voor subsidie in aanmerking te komen zal per project minimaal sprake moeten zijn van een subsidie van € 30.000,- en maximaal € 100.000,-.
De subsidie bedraagt 50% van de totale subsidiabele kosten (waarvan 50% EU-subsidie, 25% provinciale subsidie en 25% subsidie van gemeente of waterschap). Van de aanvrager wordt verwacht dat 50% van de totale subsidiabele kosten door de aanvrager zelf wordt geïnvesteerd.
Artikel 2.3.24 Weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie geweigerd:
Artikel 2.3.25 Bevoorschotting
Aanvragers dienen in aanvulling op artikel 1.23 derde lid bij de eerste aanvraag tot bevoorschotting op basis van realisatie de voor het project benodigde vergunningen te overleggen.
Artikel 2.3.26 Selectiecriteria
In afwijking van artikel 1.15 hanteren Gedeputeerde Staten, op basis van het advies van de LAG, voor de rangschikking van de aanvragen als bedoeld in artikel 1.15 de volgende criteria:
In hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 van de LOS, vanaf pagina 29, zijn per speerpunt de doelen van deze LOS geformuleerd. Belangrijk is dat aangetoond kan worden dat het project bijdraagt aan één of meer doelen.
In hoofdstuk 7, paragraaf 7.2 subparagraaf 7.2.2, vanaf pagina 51, zijn deze criteria uitgebreid beschreven evenals de uitgangspunten ten aanzien van inpasbaarheid van projecten in de LEADER werkwijze.
Artikel 2.3.27 Puntenmethodiek
Ter advisering aan Gedeputeerde Staten worden de projecten door de LAG beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 2.3.26, waarbij per criterium het volgend aantal punten wordt toegekend.
D. Lokale Aktiegroep Noord Overijssel
De LOS kunt u downloaden van de website www.europaloket.nl/pop3 onder het kopje documenten in rechterbalk of direct via de link www.overijssel.nl/publish/pages/141302/los_noord_overijssel.pdf.
Artikel 2.3.28 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van concrete acties die passen binnen de volgende doelstellingen van de Lokale Ontwikkelingsstrategie (LOS) van LEADER Noord Overijssel:
In hoofdstuk 3 van de LOS, vanaf pagina 15, zijn de thema’s beschreven waarop de Lokale Aktie Groep in deze Leaderperiode haar focus op legt. De maatregelen die voor subsidie in aanmerking kunnen komen zullen moeten bijdragen aan deze doelen. In dit artikel worden de prestaties aangegeven die de LAG wil realiseren.
Artikel 2.3.30 Subsidiabele kosten
Onverminderd artikel 1.12 zijn de volgende kosten ter voorbereiding of uitvoering van projecten die passen binnen de LOS subsidiabel:
Artikel 2.3.32 Hoogte subsidie
Indien de aanvrager in het financieringsplan een subsidiebedrag aanvraagt dat lager is dan het bedrag dat verkregen wordt door de subsidiabele kosten te vermenigvuldigen met het onder lid 1 genoemde percentage van de totale subsidiabele kosten, wordt dit gezien als het aangevraagde en maximaal te verlenen subsidiebedrag.
Om voor subsidie in aanmerking te komen zal per project minimaal sprake moeten zijn van een subsidie van € 30.000,- en maximaal € 100.000,-.
De subsidie bedraagt 40% van de totale subsidiabele kosten (waarvan 50% EU-subsidie, 25% provinciale subsidie en 25% subsidie van gemeente of waterschap). Van de aanvrager wordt verwacht dat 60% van de totale subsidiabele kosten door de aanvrager zelf wordt geïnvesteerd.
Artikel 2.3.33 Weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie geweigerd:
Artikel 2.3.34 Bevoorschotting
Aanvragers dienen in aanvulling op artikel 1.23 derde lid bij de eerste aanvraag tot bevoorschotting op basis van realisatie de voor het project benodigde vergunningen te overleggen.
Artikel 2.3.35 Selectiecriteria
In afwijking van artikel 1.15 hanteren Gedeputeerde Staten, op basis van het advies van de LAG, voor de rangschikking van de aanvragen als bedoeld in artikel 1.15 de volgende criteria:
In Bijlage 4 bij de LOS, vanaf pagina 43, zijn de criteria opgenomen aan de hand waarvan de projecten zullen worden beoordeeld. Daarbij zijn de vier in dit artikel genoemde criteria leidend. Bij elk van deze criteria zijn hulpvragen geformuleerd die de LAG in het projectplan beantwoord wil zien. De LAG beoordeelt de criteria aan de hand van deze overwegingen.
2.4 Regeling voorbereiding en uitvoering van samenwerkingsactiviteiten van de lokale groep
Artikel 2.4.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor:
Binnen deze regeling kunnen plaatselijke groepen gezamenlijk activiteiten voorbereiden en uitvoeren met een andere “Leader”-groep, of met een groep die een vergelijkbare aanpak heeft, in een andere regio, lidstaat of zelfs een derde land (geen EU-lidstaat).
Meer informatie (in het Engels) over transnationale samenwerking is te vinden op de volgende website:
enrd.ec.europa.eu/leader/transnational-cooperation_en
De Richtsnoeren voor samenwerkingsprojecten (de richtsnoeren zijn niet wettelijk verplicht, het is een handreiking) zijn te vinden op de volgende website:
enrd.ec.europa.eu/sites/enrd/files/20141119_leader_cooperation_guide_2014-20.pdf
Algemene informatie over transnationale samenwerking met o.a. voorbeeldprojecten, etc. Is te vinden op de volgende website:
In Hoofdstuk 4 van de LOS voor Zuidwest-Twente, vanaf pagina 23, staat een uitgebreide beschrijving van de doelen met betrekking tot samenwerkingsprojecten.
De LOS kunt u downloaden van de website www.europaloket.nl/pop3 onder het kopje documenten in rechterbalk of direct via de link www.overijssel.nl/publish/pages/141302/los_zuidwest_twente.pdf.
In Hoofdstuk 4 van de LOS voor Noordoost-Twente, op pagina 34 staat een uitgebreide beschrijving van de doelen met betrekking tot samenwerkingsprojecten.
De LOS kunt u downloaden van de website www.europaloket.nl/pop3 onder het kopje documenten in rechterbalk of direct via de link www.overijssel.nl/publish/pages/141302/los_noordoost-twente.pdf.
In Hoofdstuk 4 van de LOS voor Noord-Overijssel, op pagina 23, staat een uitgebreide beschrijving van de doelen met betrekking tot samenwerkingsprojecten.
De LOS kunt u downloaden van de website www.europaloket.nl/pop3 onder het kopje documenten in rechterbalk of direct via de link www.overijssel.nl/publish/pages/141302/los_noord_overijssel.pdf.
Het daadwerkelijk samenwerken in een projectvorm binnen Nederland (inter-territoriale samenwerking) of in samenwerkingsprojecten tussen gebieden in verschillende landen of met gebieden in derde landen (transnationale samenwerking) moet gericht zijn op verbetering van de eigen strategie door het inbrengen van kennis en deskundigheid van elders of door het vergroten van kritische massa rond bepaalde gedeelde thema’s.
Indien de aanvrager in het financieringsplan een subsidiebedrag aanvraagt dat lager is dan het bedrag dat verkregen wordt door de subsidiabele kosten te vermenigvuldigen met het onder lid 1. genoemde percentage van de totale subsidiabele kosten, wordt dit gezien als het aangevraagde en maximaal te verlenen subsidiebedrag.
De LEADER subsidie (EU 50%), provincie (25%) en een subsidie van gemeente of waterschap (25%) bedraagt 100% van de subsidiabele projectkosten.
Artikel 2.4.6 Selectiecriteria
De aanvraag wordt beoordeeld op basis van onderstaande selectiecriteria uit de door Gedeputeerde Staten op 24 november 2015 goedgekeurde LOS:
3.1 Regeling Niet productieve investeringen water
De regeling is gericht op investeringen in het landelijk gebied die betrekking hebben op de (her)inrichting/transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw-, water- en klimaatdoelen. Deze regeling is inzetbaar voor het gehele plattelandsgebied van Overijssel, ook in gebieden met een meer intensieve landbouw die gekenmerkt worden door een lage waterkwaliteit en een daaruit voortvloeiende lage ecologische kwaliteit. Alle investeringen en samenwerkingen dienen altijd een aangetoonde link met de landbouw te hebben.
Niet productieve investeringen zijn die investeringen die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van een bedrijf tot gevolg hebben. Productieve investeringen hebben dat wel. Het gaat bij niet-productieve investeringen bijvoorbeeld om investeringen gericht op verbetering van de waterkwaliteit en -kwantiteit om daarmee een bijdrage te leveren aan doelstellingen zoals beschreven in de Kaderrichtlijn Water, de Nitraatrichtlijn en het werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021.
Het is van belang dat de landbouwsector samen met de waterschappen gaat werken aan het realiseren van de waterdoelen binnen projecten die een integrale insteek hebben. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan maatregelen in het waterlichaam (zoals gedefinieerd voor de Kaderrichtlijn Water) die zowel ten gunste van de doelen van de Kaderrichtlijn Water zijn en de landbouw in rond het waterlichaam ondersteunen, bijvoorbeeld wat betreft de hydrologie. Ook kunnen projecten werken aan innovatieve manieren om de milieubelasting te verminderen. Innovatieve maatregelen zijn verzameld op de BOOT-lijst, te vinden op http://agrarischwaterbeheer.nl/content/agrarisch-waterbeheer en http://agrarischwaterbeheer.nl/document/boot-lijst-maatregelen-agrarisch-waterbeheer.
De nadruk ligt op het integreren van verschillende wateropgaven, zoals Schoon en Voldoende water. Daarnaast is het van belang dat ook nieuwe innovaties, zoals de toepassing van nieuwe technieken en methodes, die nog niet vermeld staan op de BOOT-lijst, de ruimte krijgen. Verder valt onder de innovatie in de landbouw en water ook initiatieven die bestaande technieken en ideeën verbeteren. Kort samengevat vinden wij de volgende van belang:
Van belang is aansluiting te zoeken bij het waterbeheerprogramma van het waterschap of de waterschappen waarbinnen het projectgebied valt.
De ‘Regeling Niet productieve investeringen water’ is een nadere invulling van de algemene bepalingen uit de Regeling POP3 subsidies provincie Overijssel. Aanvragen dienen dan ook te voldoen aan de criteria uit beide regelingen.
De concrete acties in het kader van deze submaatregel vinden plaats binnen de nationale regelgeving en procedures voor de bescherming van milieu en landschap. Dit houdt onder meer in dat subsidieaanvragen worden getoetst op hun bijdrage aan de regionale waterbeheerplannen en moeten voldoen aan alle toepasselijke wetgeving.
Onderdeel van de subsidiabele kosten kan de aankoop van grond zijn. In dat geval zijn de voorwaarden uit artikel 1.10 van de Regeling POP3 subsidies provincie Overijssel onverkort van toepassing. Inrichtingsmaatregelen op de (aangekochte) grond vallen onder ‘verbetering’ van de gronden, waarop de voorwaarden voor de aankoop van grond niet van toepassing zijn.
In het geval subsidie wordt verstrekt voor de kosten van tweedehands installaties, bedraagt dit maximaal de marktwaarde van de activa.
De EU-subsidie (ELFPO) bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.
Artikel 3.1.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor niet-productieve investeringen in het landelijk gebied van Overijssel die betrekking hebben op de (her)inrichting, of transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw-, water- en klimaatdoelen.
Artikel 3.1.4 Subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.12 zijn de volgende kosten subsidiabel:
Artikel 3.1.6 Provinciale doelen en criteria
De subsidiabele activiteiten dienen een bijdrage te leveren aan één of meer van de volgende doelen:
De vermindering van nitraat in grond- en oppervlaktewater conform de EU-Nitraatrichtlijn; op basis van de KRW-factsheets voor grond- en oppervlaktewaterlichamen en de daarin opgenomen toestandsbeoordeling, die zijn opgenomen in de partiële herziening van de Omgevingsvisie Overijssel voor de Kaderrichtlijn Water en de Richtlijn Overstromingsrisico’s (2015).
Artikel 3.1.7 Selectiecriteria
Bij gelijke score worden de scores van betreffende projecten op het hoogst gewaardeerde criterium of de hoogst gewaardeerde criteria bezien. Wanneer de betreffende projecten hierop gelijk scoren wordt gekeken naar het op één na hoogst gewaardeerde criterium of de op één na hoogst gewaardeerde criteria om de rangschikking te kunnen bepalen. Wanneer daarna nog geen onderscheid te maken is, dan wordt tussen de betreffende projecten geloot.
Na sluiting van de indieningtermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 3.1.7 en conform artikel 3.1.7 lid 2 op een prioriteitenlijst gerangschikt. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek.
Het aantal te behalen punten voor het criterium uit:
artikel 3.1.7 lid 1 sub a bedraagt 1 tot en met 4 punten; wegingsfactor 3;
artikel 3.1.7 lid 1 sub b bedraagt 1 tot en met 4 punten; wegingsfactor 3;
artikel 3.1.7 lid 1 sub c bedraagt 1 tot en met 4 punten; wegingsfactor 2;
artikel 3.1.7 lid 1 sub d bedraagt 1 tot en met 4 punten; wegingsfactor 2;
Kosteneffectiviteit van de activiteit;
Dit criterium heeft een wegingsfactor 3, met een maximaal te behalen score van 4.
De kosteneffectiviteit van de activiteit blijkt uit de verhouding tussen de mate van doelbereik en de hoogte van de kosten. In welke verhouding staat de gevraagde projectsubsidie tot de totale projectinvestering en de projectdoelen?
Kosteneffectiviteit wordt bepaald door de totaal aangevraagde subsidiabele kosten te relateren aan het effect op of de mate waarin de doelstelling(en) zoals beschreven in de openstelling worden behaald.
1 punt: de totale subsidiabele kosten zijn zeer hoog ten opzichte van het effect op de doelstelling(en) van de openstelling.
2 punten: de totale subsidiabele kosten zijn hoog ten opzichte van het effect op de doelstelling(en) van de openstelling.
3 punten: de totale subsidiabele kosten zijn redelijk ten opzichte van het effect op de doelstelling(en) van de openstelling.
4 punten: de totale subsidiabele kosten zijn zeer redelijk ten opzichte van het effect op de doelstelling(en) van de openstelling.
Mate van effectiviteit van de activiteit:
Dit criterium heeft een wegingsfactor 3, met een maximaal te behalen score van 4.
De effectiviteit van de activiteit is afhankelijk van de te bereiken, in het openstellingbesluit gespecificeerde, doelstelling(en) in een gebied en de mate waarin de activiteit beoogt aan het bereiken van die doelstelling(en) bij te dragen.
1 punt: resultaten van het project dragen matig bij aan de doelstellingen.
2 punten: resultaten van het project dragen voldoende bij aan de doelstellingen.
3 punten: resultaten van het project dragen goed bij aan de doelstellingen.
4 punten: resultaten van het project dragen zeer goed bij aan de doelstellingen.
De beoordeling of iets matig, voldoende, goed of zeer goed bijdraagt aan de beleidsdoelen hangt af van het bereik van de activiteit. Bij de beoordeling van activiteiten gericht op verbetering van de waterkwaliteit (KRW) zou 1 punt toegekend kunnen worden ingeval de waterkwaliteit slechts in een water met een zeer beperkte omvang (bv. één sloot) wordt verbeterd, terwijl vier punten toegekend zullen worden indien de waterkwaliteit van een waterlichaam aanzienlijk verbeterd wordt. Bij waterkwantiteit kan het gaan om de mate waarin wordt bijgedragen aan het voorkomen of beperken van wateroverlast, watertekort en/of verzilting van grond- en of oppervlaktewater resp. om het herstel van verdroogde natuurgebieden/resp. om een gebied klimaatbestendig te maken.
Dit criterium heeft een wegingsfactor 2, met een maximaal te behalen score van 4.
Of een project haalbaar is, zal worden bepaald aan de hand van de kwaliteit van het projectplan en aan de hand van de situatie in het veld / het (aantoonbare) draagvlak voor het project. In samenhang worden de volgende aspecten bezien:
Dit criterium heeft een wegingsfactor 2, met een maximaal te behalen score van 4.
Bij dit criterium gaat het om de vraag in hoeverre de opgave(n) die aangepakt worden geïdentificeerd zijn als opgaven die noodzakelijk aangepakt dienen te worden en op welke termijn die aanpak noodzakelijk is. Zo zijn er (inter)nationale of provinciale doelstellingen die voor een bepaalde einddatum gerealiseerd dienen te zijn en waar het project aan bijdraagt of noodzakelijk voor is. Een en ander is daarmee gerelateerd aan de knelpunten en beleidsopgaven die bestaan in de provincie waar de openstelling plaatsvindt en die benoemd zijn in het openstellingbesluit (artikel 3.1.6). Niet noodzakelijke opgaven zijn niet urgent en zullen op grond van het openstellingbesluit niet voor subsidie in aanmerking kunnen komen.
1 punt indien er sprake is van een op grond van in het openstellingbesluit weergegeven provinciale- en waterbeheerplannen noodzakelijke opgave die op grond van die plannen pas op langere termijn aangepakt hoeft.
2 punten indien er sprake is van een op grond van in het openstellingbesluit weergegeven provinciale- en waterbeheerplannen noodzakelijke opgave die op grond van die plannen binnen afzienbare termijn aangepakt moet worden.
3 punten indien er sprake is van een op grond van in het openstellingbesluit weergegeven provinciale- en waterbeheerplannen noodzakelijke opgave die op grond van die plannen op korte termijn aangepakt moet worden.
4 punten indien er sprake is van een op grond van in het openstellingbesluit weergegeven provinciale plannen noodzakelijke opgave die op grond van die plannen onmiddellijk aangepakt moet worden.
In aanvulling op artikel 1.23 dienen aanvragers bij de eerste aanvraag tot bevoorschotting op basis van realisatie de voor het project benodigde vergunningen te overleggen.
Artikel 3.1.10 Bevoorschotting op basis van realisatie
In aanvulling op artikel 1.23 dient de aanvrager één keer per kalenderjaar bij het overeenkomstig artikel 1.17 lid 1 sub i jaarlijks in te dienen voortgangsverslag een aanvraag om een voorschot op basis van realisatie in.
Artikel 3.1.11 Samenstelling subsidieplafond
In afwijking van artikel 1.4 lid 2 bestaan de in deze regeling opgenomen subsidiepercentages voor 100% uit ELFPO middelen.
3.2 Regeling Fysieke watergerelateerde investeringen voor innovatie van agrarische ondernemingen
Om tot subsidiëring van projecten voor het uitvoeren van de thema's over te kunnen gaan maakt de provincie gebruik van subsidieregelingen. Met de ‘Regeling Fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen' wordt fors ingezet op de verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de beschikbare regionale (grond)watervoorraad en vermindering van schade door vochttekorten in Overijssel.
De regeling is gericht op investeringen in het landelijk gebied die betrekking hebben op de (her)inrichting/transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw-, water- en klimaatdoelen. Deze regeling is inzetbaar voor het gehele plattelandsgebied van Overijssel, ook in gebieden met een meer intensieve landbouw die gekenmerkt worden door een lage waterkwaliteit en een daaruit voortvloeiende lage ecologische kwaliteit. Alle investeringen en samenwerkingen dienen altijd een aangetoonde link met de landbouw te hebben.
In het kader van de innovatie in de landbouw en het waterbeheer is het van belang dat de landbouwsector samen met de waterschappen gaat werken aan het realiseren van de waterdoelen binnen projecten die een integrale insteek hebben. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan gebiedsbrede aanpak waarbij meerdere agrariërs samenwerken ter ontwikkeling of uitvoering van innovatieve manieren om de milieubelasting te verminderen of projecten waarbij een combinatie van maatregelen uit de BOOT-lijst integraal worden opgepakt. De BOOT-lijst is te vinden op http://agrarischwaterbeheer.nl/content/agrarisch-waterbeheer en http://agrarischwaterbeheer.nl/document/boot-lijst-maatregelen-agrarisch-waterbeheer.
De nadruk ligt op het integreren van verschillende wateropgaven, zoals Schoon en Voldoende water. Daarnaast is het van belang dat ook nieuwe innovaties, zoals de toepassing van nieuwe technieken en methodes, die nog niet vermeld staan op de BOOT-lijst, de ruimte krijgen. Verder valt onder de innovatie in de landbouw en water ook initiatieven die bestaande technieken en ideeën verbeteren. Kort samengevat vinden wij de volgende van belang:
Hoe meer gebiedsgerichte maatregelen er zijn hoe meer punten men scoort (het verdient niet de voorkeur om subsidie te verstrekken aan individuele agrariërs, de voorkeur is voor gebiedsgerichte aanpak of gezamenlijke (studie)projecten). Subsidieverstrekking aan individuele agrariërs wordt evenwel niet uitgesloten, dit ter beoordeling door de individuele waterschappen;
Van belang is aansluiting te zoeken bij het waterbeheerprogramma van het waterschap of de waterschappen waarbinnen het projectgebied valt. In hoofdlijnen zijn de doelen van de waterbeheerprogramma's en de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel:
Voldoende Water (Waterkwantiteit). Vooral maatregelen die in samenhang, op gebiedsniveau worden ontwikkeld en uitgevoerd passen hierbij. De essentie van de innovatie zit hierbij dan in de verkenning en praktisch vormgeven van de veranderende rol van de overheid (adviserend/kader stellend) en de agrariër (zelf verantwoordelijk).
De ‘Regeling Fysieke watergerelateerde investeringen voor innovatie van agrarische ondernemingen' is een nadere invulling van de algemene bepalingen uit provinciale Regeling POP3 subsidies provincie Overijssel. Aanvragen dienen dan ook te voldoen aan de criteria uit beide regelingen.
De concrete acties in het kader van deze submaatregel vinden plaats binnen de nationale regelgeving en procedures voor de bescherming van milieu en landschap. Dit houdt onder meer in dat subsidie aanvragen worden getoetst op hun bijdrage aan de regionale waterbeheerplannen en moeten voldoen aan alle toepasselijke wetgeving.
Onderdeel van de subsidiabele kosten kan de aankoop van grond zijn. In dat geval zijn de voorwaarden uit artikel 1.10 van de Regeling POP3 subsidies provincie Overijssel onverkort van toepassing. Inrichtingsmaatregelen op de (aangekochte) grond vallen onder ‘verbetering' van de gronden, waarop de voorwaarden voor de aankoop van grond niet van toepassing zijn.
In het geval subsidie wordt verstrekt voor de kosten van tweedehands installaties, bedraagt dit maximaal de marktwaarde van de activa.
Artikel 3.2.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien de activiteit betrekking heeft op tenminste één van de volgende thema's:
Een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een emissievermindering van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater (zoals broeikasgassen, ammoniak, nutriënten en bestrijdingsmiddelen) en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen (zoals water, fosfaat en bodemvruchtbaarheid);
Artikel 3.2.3 Subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.12 zijn de volgende kosten subsidiabel:
De investeringen dienen een bijdrage te leveren aan één of meer van de volgende doelen:
Watersystemen met goede ecologische en chemische kwaliteit die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn. Veilig, schoon en gezond water is een basisvoorwaarde voor het leven van mens, plant en dier. Klimaatverandering noodzaakt ons nu maatregelen te nemen en ons voor te bereiden op mogelijke langetermijneffecten. De te nemen maatregelen kunnen tegelijkertijd benut worden om de zichtbaarheid en beleefbaarheid van het watersysteem te vergroten.
Overijssel hanteert de volgende ambities:
De geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie van Overijssel bevat de uitwerking van de doelen en ambities voor de Kaderrichtlijn Water voor de periode 2016-2021. De ambities en uitwerking zijn te vinden in paragraaf 4.6 en de waterbijlage. De factsheets van de waterlichamen bevatten een analyse van de toestand en trend van de KRW-kwaliteitsparameters en de voorgenomen maatregelen.
Zoetwatervoorziening Oost-Nederland
In ons waterbeheer zoeken we al eeuwenlang naar een balans tussen teveel en te weinig water. Die balans is aan het veranderen: lag de nadruk in het verleden op het zo snel mogelijk afvoeren van een teveel aan water, steeds vaker is er sprake van droogteschade door een tekort aan water. De uitdaging is om water op het goede moment vast te houden en daarna te benutten, zonder dat dit leidt tot een substantiële toename van wateroverlast. En dat terwijl door klimaatverandering de kans op wateroverlast eerder toe- dan afneemt. Dat vraagt om een nieuwe zoetwaterstrategie en een robuuster watersysteem dat een grotere bandbreedte van weersextremen aankan.
De aanpak van de zoetwatervoorziening kan in de volgorde "sparen, aanvoeren, accepteren/adapteren" weergegeven worden. Spaarzaam watergebruik en lokale zelfvoorzienendheid zijn het startpunt, aanvoer van water uit hoofdwatersysteem en/of grondwatervoorraad is aanvullend en soms zal een tekort aan zoetwater moeten worden geaccepteerd. De drie stappen zijn bij concrete keuzes tegelijk aan de orde. Daarbij passen we ons steeds aan aan zich wijzigende omstandigheden. De tijdhorizon van de strategie ligt op 2028 (korte termijn) en 2050 (middellange termijn). Tot die tijd is planvorming nog realistisch. Ook sluit deze termijn aan bij gebruikelijke termijnen voor ruimtelijke plannen en gebiedsontwikkeling.
In de afgelopen tijd is op basis van onderzoek en gebiedskennis een dertigtal kansrijke maatregelen in beeld gebracht, waaronder verbeteren van de bodemstructuur, opzetten van het peil voorafgaand aan een periode van droogte en verhogen van de grondwaterstand in combinatie met peilgestuurde drainage, alsmede groen-blauwe structuren in stedelijk gebied en het omzetten van naaldbos in loofbos.
Achtergrondinformatie over de Zoetwatervoorziening Oost-Nederland is te vinden op http://www.overijssel.nl/thema's/water/waterprojecten/zoetwatervoorziening/. Hier staan koppelingen naar het werkprogramma, de brochure "Wel goed water geven" met voorbeelden van concrete projecten en maatregelen en verdere ondersteunende documenten.
Beperken van het nitraatgehalte in grond- en oppervlaktewater is een doel van de Kaderrichtlijn Water en van een duurzame drinkwatervoorziening. De Kaderrichtlijn Water is hierboven toegelicht. Nitraat is één van de kwaliteitsparameters die in de factsheets per waterlichaam terug te vinden zijn.
Voor de drinkwatervoorziening zijn gebiedsdossiers gemaakt voor alle 24 Overijsselse drinkwaterwinningen. Uit deze gebiedsdossiers blijkt dat in 5 kwetsbare winningen nitraat als probleem wordt aangemerkt. Hoewel het mestbeleid sinds de 80'er jaren sterk gericht is op verlaging van de stikstofbelasting, vormt nitraat nog steeds een probleem omdat het langzaam naar het diepere grondwater zakt. Uit metingen in de jaren 2000 t/m 2014 blijkt dat er jaarlijks bij 3-5 drinkwaterwinningen in Overijssel de nitraatnorm van 50 mg/l in het opgepompte water wordt overschreden. Voor dergelijk water geldt een extra zuiveringsinspanning om kraanwater te kunnen leveren dat voldoet aan de gezondheidseisen.
De gebiedsdossiers zijn te vinden op http://www.overijssel.nl/thema's/water/gebiedsdossiers/
Artikel 3.2.6 Selectiecriteria
Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.15 de volgende criteria:
Ligging in voorkeursgebied nitraatrichtlijn; (stroomgebieden van die KRW-waterlichamen, waar de parameter "stikstof totaal" niet voldoet aan de norm voor grond- en oppervlaktewater) zoals opgenomen in de KRW-factsheets voor grond- en oppervlaktewaterlichamen en de daarin opgenomen toestandsbeoordeling, die onderdeel zijn van de partiële herziening van de Omgevingsvisie Overijssel voor de Kaderrichtlijn Water en de Richtlijn Overstromingsrisico's (2015);
Kosteneffectiviteit van de activiteit
De kosteneffectiviteit van de activiteit blijkt uit de verhouding tussen de mate van doelbereik en de hoogte van de kosten. In welke verhouding staat de gevraagde projectsubsidie tot de totale projectinvestering en de projectdoelen?
De mate waarin de activiteit bijdraagt aan de doelen uit de Kaderrichtlijn Water
Het project dient een bijdrage te leveren aan de realisatie van de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW). Deze doelen zijn uitgewerkt in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel (incl. de factsheets KRW-oppervlaktewaterlichamen). De activiteit draagt ook bij aan het verminderen van de risico's voor een duurzame drinkwatervoorziening in Overijssel. Deze zijn uitgewerkt in de gebiedsdossiers voor de drinkwaterwinningen. Het innovatieve karakter wordt bepaald aan de manier waarop de in het project geformuleerde maatregelen door een innovatieve inzet bijdragen aan de doelen van de landbouw en het waterbeheer.
Voorbeelden van deze maatregelen zijn de aanleg- en inrichting van natuurvriendelijk oevers die tevens een buffer vormen tegen emissies naar oppervlaktewater, het herstel van watersystemen naar hun natuurlijke toestand waaronder beekherstel en de hermeandering van waterlopen. Daarnaast kan worden gedacht aan het herstellen van migratiemogelijkheden, de vernatting van gronden, de aanleg van bufferzone's langs watergangen, maatregelen die het waterbergend vermogen van gronden en watersystemen vergroten (b.v. peilgestuurde drainage), de aanleg van helofytenfilters (natuurlijke waterzuiveringsystemen) en waterhuishoudkundige aanpassingen in het watersysteem. De daarvoor noodzakelijke ict- of technische voorzieningen kunnen hierbij worden meegenomen.
De mate waarin de activiteit bijdraagt aan de doelen voor het thema Zoetwatervoorziening
Het project dient een bijdrage te leveren aan de realisatie van de doelen voor het thema Zoetwatervoorziening Oost-Nederland. Deze doelen zijn uitgewerkt in het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021 ‘Wel goed water geven'. Het project dient te leiden tot een vergroting van de regionale (grond)watervoorraad en de vermindering van schade door vochttekorten voor natuur en/of landbouw. Het innovatieve karakter wordt bepaald aan de manier waarop de in het project geformuleerde maatregelen door een innovatieve inzet bijdragen aan de doelen van de landbouw en het waterbeheer.
Voorbeelden van maatregelen zijn:
De mate waarin de activiteit bijdraagt aan de vermindering van nitraat in grond- en oppervlaktewater conform de EU-nitraatrichtlijn
Het project dient een bijdrage te leveren aan de realisatie van de doelen van de EU-nitraatrichtlijn. Deze doelen zijn uitgewerkt in de factsheets KRW-oppervlakte- en grondwaterlichamen (uit de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel) en daarin opgenomen toestandbeoordeling.
Voorbeelden van effectgerichte maatregelen zijn:
De ligging in voorkeursgebied nitraatrichtlijn
Het project dient te liggen in stroomgebieden van die KRW-waterlichamen, waar de parameter ‘stikstof-totaal' niet voldoet aan de norm voor grond- en oppervlaktewater (toestandbeoording voor N-totaal van ‘ontoereikend' of ‘slecht/voldoet niet'). Deze informatie is opgenomen in de KRW-factsheets voor grond- en oppervlaktewaterlichamen en de daarin opgenomen toestandbeoordeling. Deze zijn onderdeel van de partiële herziening van de Omgevingsvisie Overijssel voor de KRW en de Richtlijn Overstromingsrisico's (2015).
In hoeverre bevat het project voldoende vernieuwende aspecten of komt het al elders in Nederland (of daarbuiten) voor? Zo kan bijvoorbeeld als innovatief aangemerkt worden een veel toegepaste innovatie in een andere sector maar die nog nieuw is voor de agrarische sector (bijvoorbeeld een nieuwe app voor de landbouw). Qua proces kan gedacht worden aan een nieuwe vorm van communicatie.
Na sluiting van de indieningtermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 3.2.6 en in een bepaalde rangorde op een lijst geplaatst. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek.
Het aantal punten voor het criterium uit:
artikel 3.2.6 sub a. bedraagt maximaal 2 punten;
artikel 3.2.6 sub b. bedraagt maximaal 15 punten;
artikel 3.2.6 sub c. bedraagt maximaal 15 punten;
artikel 3.2.6 sub d. bedraagt maximaal 5 punten;
artikel 3.2.6 sub e. bedraagt 2 punten;
In de openstelling is precies aangegeven welke termijn voor de indiening van aanvragen wordt gehanteerd. De start- en einddatum worden hierbij strikt in acht genomen. Na sluiting van de indieningstermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld en in een bepaalde rangorde op een lijst geplaatst. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat door de adviescommissie aan het project is toegekend. Voor elk project geldt dat een minimum aantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Het doel van deze systematiek is om alle projecten onderling te vergelijken en de beste projecten uit het totaalaanbod te selecteren. Als consequentie hiervan bestaat de mogelijkheid dat, indien binnen een tender het subsidieplafond wordt bereikt, de projecten met de lagere scores geen subsidie zullen ontvangen. Mocht het plafond niet worden bereikt dan worden alle projecten, die de minimumscore hebben behaald, gesubsidieerd. De systematiek staat het niet toe dat na sluiting van de indieningstermijn de aanvragen alsnog worden gewijzigd. Wij adviseren aanvragers de aanvragen minimaal veertien dagen vóór sluiting van de indieningstermijn in te dienen om eventuele wijzigingen en/of aanvullingen op eigen initiatief of op verzoek van RVO.nl te kunnen doorvoeren.
3.3 Regeling Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties waterbeheer
Met de ‘Regeling Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties' wordt fors ingezet op de kennisoverdracht met betrekking tot de verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de beschikbare regionale (grond)watervoorraad en vermindering van schade door vochttekorten in Overijssel.
De regeling is gericht op de kennisoverdracht met betrekking tot investeringen en samenwerkingsverbanden in het landelijk gebied die betrekking hebben op de (her)inrichting/transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw-, water- en klimaatdoelen. Deze regeling is inzetbaar voor het gehele plattelandsgebied van Overijssel, ook in gebieden met een meer intensieve landbouw die gekenmerkt worden door een lage waterkwaliteit en een daaruit voortvloeiende lage ecologische kwaliteit. Alle investeringen en samenwerkingen dienen altijd een aangetoonde link met de landbouw te hebben.
In het kader van de innovatie in de landbouw en het waterbeheer is het van belang dat de landbouwsector samen met de waterschappen gaat werken aan het realiseren van de waterdoelen binnen projecten die een integrale insteek hebben. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan gebiedsbrede aanpak waarbij meerdere agrariërs samenwerken ter ontwikkeling of uitvoering van innovatieve manieren om de milieubelasting te verminderen of projecten waarbij een combinatie van maatregelen uit de BOOT-lijst integraal worden opgepakt. De BOOT-lijst is te vinden op http://agrarischwaterbeheer.nl/content/agrarisch-waterbeheer en http://agrarischwaterbeheer.nl/document/boot-lijst-maatregelen-agrarisch-waterbeheer. De stimulering van de kennisoverdracht kan bijdragen aan een versnelde uitvoering van innovatieprojecten.
Van belang is dat als uitvloeisel van de kennisoverdracht aansluiting wordt gezocht bij het waterbeheerprogramma van het waterschap of de waterschappen waarbinnen het projectgebied valt. In hoofdlijnen zijn de doelen van de waterbeheerprogramma's en de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel:
Voldoende Water (Waterkwantiteit). Vooral maatregelen die in samenhang, op gebiedsniveau worden ontwikkeld en uitgevoerd passen hierbij. De essentie van de innovatie zit hierbij dan in de verkenning en praktisch vormgeven van de veranderende rol van de overheid (adviserend/kader stellend) en de agrariër (zelf verantwoordelijk).
De ‘Regeling Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties' is een nadere invulling van de algemene bepalingen uit de Regeling POP3 subsidies Overijssel. Aanvragen dienen dan ook te voldoen aan de criteria uit beide regelingen.
Subsidie kan worden aangevraagd door degene die de opleiding of andere vorm van kennisoverdracht of voorlichting levert aan een groep van landbouwondernemers op het gebied van waterbeheer en daarvoor aantoonbaar voldoende is gekwalificeerd.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7 bevat de aanvraag om subsidie een omschrijving, waaruit blijkt dat de aanvrager over voldoende gekwalificeerd en getraind personeel beschikt om de activiteit uit te voeren. Dit moet blijken uit de curricula vitae van het personeel, waaronder minimaal de aanvrager zelf of een medewerker bij de aanvrager in loondienst, dat de kennisoverdrachtdiensten en voorlichtingsdiensten aan gaat bieden, waarbij minimaal een afgeronde opleiding op ten minste MBO-niveau en drie jaar relevante werkervaring, waaronder relevante werkervaring binnen drie jaar voorafgaand aan de datum van aanvraag vereist is.
Aanvragers dienen aan te tonen te beschikken over voldoende en adequate personele capaciteit (eigen personeel of inhuur) voor het verlenen van de kennisoverdrachtdiensten. Dit dient te worden aangetoond door het bij de aanvraag aanleveren van de curricula vitae van het personeel – waaronder minimaal de aanvrager zelf of een medewerker bij de aanvrager in loondienst – dat de kennisoverdrachtdiensten en voorlichtingsdiensten uit gaat voeren. Uit de curricula vitae moet blijken dat dit personeel een opleiding op ten minste MBO-niveau heeft afgerond. Tevens dient dit personeel te beschikken over minimaal drie jaar relevante werkervaring, waaronder relevante werkervaring binnen drie jaar voor de aanvraag van de subsidie.
Artikel 3.3.4 Subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.12 zijn de volgende kosten subsidiabel:
Artikel 3.3.5 Niet subsidiabele kosten
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.13 zijn de navolgende kosten niet subsidiabel:
De investeringen dienen een bijdrage te leveren aan één of meer van de volgende doelen:
Watersystemen met goede ecologische en chemische kwaliteit die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn. Veilig, schoon en gezond water is een basisvoorwaarde voor het leven van mens, plant en dier. Klimaatverandering noodzaakt ons nu maatregelen te nemen en ons voor te bereiden op mogelijke langetermijneffecten. De te nemen maatregelen kunnen tegelijkertijd benut worden om de zichtbaarheid en beleefbaarheid van het watersysteem te vergroten.
Overijssel hanteert de volgende ambities:
De geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie van Overijssel bevat de uitwerking van de doelen en ambities voor de Kaderrichtlijn Water voor de periode 2016-2021. De ambities en uitwerking zijn te vinden in paragraaf 4.6 en de waterbijlage. De factsheets van de waterlichamen bevatten een analyse van de toestand en trend van de KRW-kwaliteitsparameters en de voorgenomen maatregelen.
Zoetwatervoorziening Oost-Nederland
In ons waterbeheer zoeken we al eeuwenlang naar een balans tussen teveel en te weinig water. Die balans is aan het veranderen: lag de nadruk in het verleden op het zo snel mogelijk afvoeren van een teveel aan water, steeds vaker is er sprake van droogteschade door een tekort aan water. De uitdaging is om water op het goede moment vast te houden en daarna te benutten, zonder dat dit leidt tot een substantiële toename van wateroverlast. En dat terwijl door klimaatverandering de kans op wateroverlast eerder toe- dan afneemt. Dat vraagt om een nieuwe zoetwaterstrategie en een robuuster watersysteem dat een grotere bandbreedte van weersextremen aankan.
De aanpak van de zoetwatervoorziening kan in de volgorde "sparen, aanvoeren, accepteren/adapteren" weergegeven worden. Spaarzaam watergebruik en lokale zelfvoorzienendheid zijn het startpunt, aanvoer van water uit hoofdwatersysteem en/of grondwatervoorraad is aanvullend en soms zal een tekort aan zoetwater moeten worden geaccepteerd. De drie stappen zijn bij concrete keuzes tegelijk aan de orde. Daarbij passen we ons steeds aan aan zich wijzigende omstandigheden. De tijdhorizon van de strategie ligt op 2028 (korte termijn) en 2050 (middellange termijn). Tot die tijd is planvorming nog realistisch. Ook sluit deze termijn aan bij gebruikelijke termijnen voor ruimtelijke plannen en gebiedsontwikkeling.
In de afgelopen tijd is op basis van onderzoek en gebiedskennis een dertigtal kansrijke maatregelen in beeld gebracht, waaronder verbeteren van de bodemstructuur, opzetten van het peil voorafgaand aan een periode van droogte en verhogen van de grondwaterstand in combinatie met peilgestuurde drainage, alsmede groen-blauwe structuren in stedelijk gebied en het omzetten van naaldbos in loofbos.
Achtergrondinformatie over de Zoetwatervoorziening Oost-Nederland is te vinden op http://www.overijssel.nl/thema's/water/waterprojecten/zoetwatervoorziening/. Hier staan koppelingen naar het werkprogramma, de brochure " Wel goed water geven" met voorbeelden van concrete projecten en maatregelen en verdere ondersteunende documenten.
Beperken van het nitraatgehalte in grond- en oppervlaktewater is een doel van de Kaderrichtlijn Water en van een duurzame drinkwatervoorziening. De Kaderrichtlijn Water is hierboven toegelicht. Nitraat is één van de kwaliteitsparameters die in de factsheets per waterlichaam terug te vinden zijn.
Voor de drinkwatervoorziening zijn gebiedsdossiers gemaakt voor alle 24 Overijsselse drinkwaterwinningen. Uit deze gebiedsdossiers blijkt dat in 5 kwetsbare winningen nitraat als probleem wordt aangemerkt. Hoewel het mestbeleid sinds de 80'er jaren sterk gericht is op verlaging van de stikstofbelasting, vormt nitraat nog steeds een probleem omdat het langzaam naar het diepere grondwater zakt. Uit metingen in de jaren 2000 t/m 2014 blijkt dat er jaarlijks bij 3-5 drinkwaterwinningen in Overijssel de nitraatnorm van 50 mg/l in het opgepompte water wordt overschreden. Voor dergelijk water geldt een extra zuiveringsinspanning om kraanwater te kunnen leveren dat voldoet aan de gezondheidseisen.
De gebiedsdossiers zijn te vinden op http://www.overijssel.nl/thema's/water/gebiedsdossiers/.
Artikel 3.3.8 Selectiecriteria
Bij gelijke score worden de scores van betreffende projecten op het hoogst gewaardeerde criterium of de hoogst gewaardeerde criteria bezien. Wanneer de betreffende projecten hierop gelijk scoren wordt gekeken naar het op één na hoogst gewaardeerde criterium of de op één na hoogst gewaardeerde criteria om de rangschikking te kunnen bepalen. Wanneer daarna nog geen onderscheid te maken is, dan wordt tussen de betreffende projecten geloot.
Kosteneffectiviteit van de activiteit;
Dit criterium heeft een wegingsfactor 2, er kunnen maximaal 4 punten voor worden toegekend.
Kosteneffectiviteit wordt bepaald door de totaal aangevraagde subsidiabele kosten te relateren aan het effect op of de mate waarin de doelstelling(en) zoals beschreven in de openstelling worden behaald. Er kunnen meer punten worden gehaald naar mate de activiteit kosteneffectiever is.
In welke verhouding staat de gevraagde projectsubsidie tot de totale projectinvestering en de projectdoelen? Bij kennisoverdrachtsprojecten gaat het bijvoorbeeld om het aantal deelnemers, momenten van kennisoverdracht en de intensiteit ervan (van folder tot workshop).
1 punt: de totale subsidiabele kosten zijn zeer hoog ten opzichte van het effect op de doelstelling(en) van de openstelling.
2 punten: de totale subsidiabele kosten zijn hoog ten opzichte van het effect op de doelstelling(en) van de openstelling.
3 punten: de totale subsidiabele kosten zijn redelijk ten opzichte van het effect op de doelstelling(en) van de openstelling.
4 punten: de totale subsidiabele kosten zijn zeer redelijk ten opzichte van het effect op de doelstelling(en) van de openstelling.
Mate van effectiviteit van de activiteit;
Dit criterium heeft een wegingsfactor 3, er kunnen maximaal 4 punten voor worden toegekend.
De mate van effectiviteit van een kennisoverdrachtsactie is gerelateerd aan de doelstelling van de openstelling. Bij de bepaling wat de bijdrage is die het ingediende project aan de doelstelling van de openstelling levert zal worden gelet op de volgende aspecten:
Dit criterium heeft een wegingsfactor 1. Er zijn maximaal 4 punten te behalen.
In het kader van deze maatregel wordt het begrip ‘innovativiteit’ relatief breed uitgelegd. Iets kan landelijk of wereldwijd gezien niet innovatief zijn, maar wel innovatief zijn binnen de provincie, sector of zelfs het bedrijf waar de nieuwe kennis toegepast gaat worden. Iets dat binnen een bepaalde provincie of sector al heel breed toegepast wordt, hoeft echter niet specifiek gestimuleerd te worden. Ook bestaande kennis die nog niet veel toegepast wordt, maar waarvan toepassing beleidsmatig wel wenselijk is, kan een ‘innovatieve kennisoverdrachtsactie’ zijn. Aanvragers dienen in de aanvraag onderbouwd aan te tonen wat het gebruik van de aangeboden kennis door bedrijven vergelijkbaar met de doelgroep van de actie in de provincie is.
Om de mate van innovativiteit te beoordelen wordt in samenhang gekeken naar:
Na sluiting van de indieningtermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 3.3.8 lid 1 en conform artikel 3.3.8 lid 2 op een prioriteitenlijst gerangschikt. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek.
Het aantal punten voor het criterium uit:
artikel 3.3.8 lid 1 sub a. bedraagt 1 tot en met 4 punten; wegingsfactor 2;
artikel 3.3.8 lid 1 sub b. bedraagt 1 tot en met 4 punten; wegingsfactor 3;
artikel 3.3.8 lid 1 sub c. bedraagt 1 tot en met 4 punten; wegingsfactor 3;
artikel 3.3.8 lid 1 sub d. bedraagt 1 tot en met 4 punten; wegingsfactor 1;
Indien een prijs moet worden betaald om aan de subsidiabele activiteit te kunnen deelnemen is de subsidieontvanger verplicht om bij de berekening van de prijs die aan deelnemers in rekening wordt gebracht rekening te houden met de te ontvangen subsidie.
Artikel 3.3.11 Bevoorschotting op basis van realisatie
In aanvulling op artikel 1.23 kan maximaal twee keer per kalenderjaar een aanvraag om een voorschot op basis van realisatie worden ingediend.
Artikel 3.3.12 Samenstelling subsidieplafond
In afwijking van artikel 1.4 lid 2 bestaan de in deze regeling opgenomen subsidiepercentages voor 100% uit ELFPO middelen.
3.4 Regeling Fysieke investeringen in verduurzaming van agrarische ondernemingen van jonge landbouwers
Voor boeren in Nederland is het een grote uitdaging om rendement en duurzaam produceren (rekening houdend met milieu, klimaatbestendigheid, dierwelzijn, diergezondheid/volksgezondheid, biodiversiteit en ruimtelijke kwaliteit) met elkaar te combineren. De meeste boeren hebben voldoende rendement om daarin voortdurend te investeren. Voor jonge boeren levert dan na start of overname van een bedrijf vaak problemen op, ze hebben dan vanwege hoge investeringslasten te maken met een investeringsdip. Daardoor blijven zij achter met verduurzaming van hun bedrijven. Ook blijken ze te kampen met hogere financieringslasten die vaak het gevolg zijn van recente overname of start van het bedrijf. Om deze reden willen wij juist deze specifieke groep van jonge boeren steunen.
Bovendien is een ontwikkeling dat boeren op steeds hogere leeftijd pas een eigen bedrijf starten of overnemen. Dit vinden we een ongewenste ontwikkeling omdat ondernemers hiermee langer afhankelijk blijven van hun voorgangers -meestal hun ouders- waardoor een kortere periode resteert om het bedrijf te moderniseren, de aflossingstermijn van de investeringen wordt immers sterk bekort.
Met deze regeling willen we jonge boeren stimuleren om duurzaam te investeren in hun bedrijf. Het zal voornamelijk gaan om de aanschaf van modernere installaties en machines waarmee de jonge landbouwer een achterstand kan inlopen.
Vervanging door dezelfde goederen die al op het bedrijf aanwezig waren, komen niet in aanmerking. De modernisering moet bijdragen aan verbetering van het milieu, klimaatbestendigheid, dierenwelzijn, volks- en diergezondheid, landschap/ruimtelijke kwaliteit of biodiversiteit. Investeringen die alleen of hoofdzakelijk gericht zijn op verbetering van de rentabiliteit van bedrijven komen niet in aanmerking.
Artikel 3.4.1 Lijst van investeringen
In aanvulling op artikel 1.3 stellen Gedeputeerde Staten een lijst (zie Bijlage 1) op van fysieke investeringen gericht op verduurzaming van landbouwbedrijven. Deze lijst bevat geen investeringen die slechts of hoofdzakelijk gericht zijn op de verbetering van de rentabiliteit van een landbouwbedrijf.
Indien de investering waarvoor subsidie wordt gevraagd wordt gedaan om te voldoen aan de normen van de Europese Unie voor landbouwproductie, wordt in afwijking van het tweede lid subsidie verstrekt aan jonge landbouwers die zich voor het eerst als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf vestigen, uiterlijk 24 maanden na de datum waarop de betrokken landbouwer zich als bedrijfshoofd heeft gevestigd.
Indien de subsidieaanvrager kiest voor de berekening van de subsidie op basis van de verdeling van het eigen vermogen van het landbouwbedrijf onder de verschillende bedrijfshoofden bevat de aanvraag om subsidie tevens een accountantsverklaring. De accountantsverklaring betreft een rapport van feitelijke bevindingen (COS 4400) over gegevens van het eigen vermogen van de onderneming en de verdeling daarvan onder de bedrijfshoofden.
De aanvrager kan gebruik maken van een accountantsverklaring, een zogenoemd rapport van feitelijke bevindingen (COS 4400) over gegevens van het eigen vermogen van de onderneming en de verdeling daarvan onder de bedrijfshoofden. De aanvrager kan kiezen welke datum als peildatum voor de opstelling van deze accountantsverklaring wordt aangehouden. De keuzemogelijkheden voor deze datum zijn 31 december 2015 of 30 april 2016 of 30 juni 2016.
Artikel 3.4.5 Weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie geweigerd indien er op grond van deze paragraaf reeds subsidie is verstrekt voor het landbouwbedrijf of er op grond van hoofdstuk 2, titel 6 paragraaf 2 van de Regeling LNV subsidies of de Subsidieregeling jonge Agrariërs van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit reeds een subsidie is verstrekt aan de aanvrager.
Indien de subsidieaanvrager kiest voor de berekening van de subsidie op basis van de verdeling van het eigen vermogen van de onderneming, bedraagt de subsidie in afwijking van het eerste lid , 30% van de subsidiabele kosten vermenigvuldigd met het percentage eigen vermogen van het landbouwbedrijf dat in eigendom is van jonge landbouwers.
3.5 Regeling Samenwerking voor innovaties (water)
Met de ‘Regeling Samenwerking voor innovaties (water)' wordt fors ingezet op het middels samenwerking verbeteren van de waterkwaliteit, vergroting van de beschikbare regionale (grond)watervoorraad en vermindering van schade door vochttekorten in Overijssel met gebruikmaking van innovatieve methoden, producten en/of technieken.
De regeling is gericht op samenwerkingsverbanden in het landelijk gebied die op een innovatieve wijze werken aan een project die betrekking hebben op de (her)inrichting/transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw -, water - en klimaatdoelen. Deze regeling is inzetbaar voor het gehele plattelandsgebied van Overijssel, ook in gebieden met een meer intensieve landbouw die gekenmerkt worden door een lage waterkwaliteit en een daaruit voortvloeiende lage ecologische kwaliteit. De activiteit dient altijd een aangetoonde link met de landbouw te hebben.
In het kader van de innovatie in de landbouw en het waterbeheer is het van belang dat de landbouwsector samen met de waterschappen gaat werken aan het realiseren van de waterdoelen binnen projecten die een integrale insteek hebben. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan gebiedsbrede aanpak waarbij meerdere agrariërs samenwerken ter ontwikkeling of uitvoering van innovatieve manieren om de milieubelasting te verminderen of projecten waarbij een combinatie van maatregelen uit de BOOT-lijst integraal worden opgepakt. De BOOT-lijst is te vinden op http://agrarischwaterbeheer.nl/content/agrarisch-waterbeheer en http://agrarischwaterbeheer.nl/document/boot-lijst-maatregelen-agrarisch-waterbeheer.
De nadruk ligt op innovaties, waarbij verschillende wateropgaven worden geïntegreerd (zoals Schoon en Voldoende water). Hiermee kan de toepassing van nieuwe technieken en methodes, die nog niet vermeld staan op de BOOT-lijst, de ruimte krijgen. Verder valt onder de innovatie in de landbouw en water ook initiatieven die bestaande technieken en ideeën verbeteren. Kort samengevat vinden wij de volgende van belang:
Hoe meer gebiedsgerichte maatregelen er zijn hoe meer punten men scoort (het verdient niet de voorkeur om subsidie te verstrekken aan individuele agrariërs, de voorkeur is voor gebiedsgerichte aanpak of gezamenlijke (studie)projecten). Subsidieverstrekking aan individuele agrariërs wordt evenwel niet uitgesloten, dit ter beoordeling door de individuele waterschappen.
Van belang is aansluiting te zoeken bij het waterbeheerprogramma van het waterschap of de waterschappen waarbinnen het projectgebied valt. In hoofdlijnen zijn de doelen van de waterbeheerprogramma's en de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel:
Voldoende Water (Waterkwantiteit). Vooral maatregelen die in samenhang, op gebiedsniveau worden ontwikkeld en uitgevoerd passen hierbij. De essentie van de innovatie zit hierbij dan in de verkenning en praktisch vormgeven van de veranderende rol van de overheid (adviserend/kader stellend) en de agrariër (zelf verantwoordelijk).
De Regeling Samenwerking voor innovatie is een nadere invulling van de algemene bepalingen uit provinciale Regeling POP3 subsidies Overijssel. Aanvragen dienen dan ook te voldoen aan de criteria uit beide regelingen.
De concrete acties in het kader van deze submaatregel vinden plaats binnen de nationale regelgeving en procedures voor de bescherming van milieu en landschap. Dit houdt onder meer in dat subsidie aanvragen worden getoetst op hun bijdrage aan de regionale waterbeheerplannen en moeten voldoen aan alle toepasselijke wetgeving.
Onderdeel van de subsidiabele kosten kan de aankoop van grond zijn. In dat geval zijn de voorwaarden uit artikel 1.10 van de Regeling POP3 subsidies provincie Overijssel onverkort van toepassing. Inrichtingsmaatregelen op de (aangekochte) grond vallen onder ‘verbetering' van de gronden, waarop de voorwaarden voor de aankoop van grond niet van toepassing zijn.
In het geval subsidie wordt verstrekt voor de kosten van tweedehands installaties, bedraagt dit maximaal de marktwaarde van de activa.
Artikel 3.5.1 Subsidiabele activiteit
In het kader van deze openstelling streeft de provincie naar grotere integrale projecten, die gericht zijn op zowel het oprichten van een projectmatig samenwerkingsverband, het formuleren van een op innovatie gericht projectplan als het uitvoering van het innovatieve projectplan. Daarom kan bij 3.5.1 lid 1 subsidie worden verstrekt voor al deze verschillende onderdelen van een innovatief samenwerkingsverband en is er bij artikel 3.5.6 voor gekozen om een breed spectrum aan subsidiabele kosten op te nemen.
De activiteiten hebben betrekking op de voortbrenging van landbouwproducten. Een definitie van landbouwproducten is: "De voortbrengselen van bodem, veeteelt en visserij alsmede de producten in eerste graad van bewerking welke met de genoemde voortbrengselen rechtstreeks verband houden" (Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap artikel 38, eerste lid).
Artikel 3.5.2 Samenwerkingsverband
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 bestaat het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3.5.1 eerste lid, tenminste uit twee partijen en bevat tenminste één landbouwer of een organisatie die hem vertegenwoordigt.
Artikel 3.5.5 Weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie geweigerd indien er voor dezelfde activiteit en dezelfde subsidiabele kosten reeds op grond van hoofdstuk 2 van deze regeling (LEADER) subsidie is verstrekt.
Artikel 3.5.6 Subsidiabele kosten
Subsidie kan worden verstrekt voor de volgende kosten:
Kosten voor de oprichting van een samenwerking en projectplan hebben betrekking op de oprichting van een samenwerkingsverband en het maken van een projectplan. Dus voordat het project daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Kosten voor samenwerking en kennisverspreiding hebben betrekking op kosten die tijdens het project worden gemaakt.
De hoogte van de subsidie zoals in 3.5.8 weergegeven bestaat volledig uit EU-middelen (ELFPO), er is dus geen spraken van nationale (overheids)cofinanciering.
Artikel 3.5.9 Provinciale doelen en criteria
De activiteit dient op een innovatieve manier vanuit de landbouw via een projectmatig samenwerkingsverband een bijdrage te leveren aan één of meer van de volgende doelen:
het vergroten van de beschikbare regionale (grond)watervoorraad en de vermindering van schade door vochttekorten. Voor Oost Nederland zijn de hierbij behorende doelen voor het thema Zoetwatervoorziening Oost Nederland opgenomen in "Wel goed water geven", het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021. Gebieden die liggen in een voorkeursgebied klimaat hebben daarbij extra prioriteit. Deze voorkeursgebieden zijn aangegeven op kaart 1 en 2 in "Wel goed water geven", het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021;
de vermindering van nitraat in grond- en oppervlaktewater conform de EU-Nitraatrichtlijn. Hierbij hebben stroomgebieden van die KRW-waterlichamen, waar de parameter "stikstof totaal" niet voldoet aan de norm voor grond- en oppervlaktewater, extra prioriteit. Deze parameter is per waterlichaam opgenomen in de KRW-factsheets voor grond- en oppervlaktewaterlichamen en de daarin opgenomen toestandsbeoordeling. Die factsheets zijn onderdeel van de Omgevingsvisie Overijssel.
Watersystemen met goede ecologische en -chemische kwaliteit die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn. Veilig, schoon en gezond water is een basisvoorwaarde voor het leven van mens, plant en dier. Klimaatverandering noodzaakt ons nu maatregelen te nemen en ons voor te bereiden op mogelijke langetermijneffecten. De te nemen maatregelen kunnen tegelijkertijd benut worden om de zichtbaarheid en beleefbaarheid van het watersysteem te vergroten.
Overijssel hanteert de volgende ambities:
De KRW doelen voor Overijssel zijn opgenomen in de Omgevingsvisie Overijssel, inclusief de bijbehorende factsheets van de KRW-lichamen. De geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie van Overijssel bevat de uitwerking van de doelen en ambities voor de Kaderrichtlijn Water voor de periode 2016-2021. De ambities en uitwerking zijn te vinden in paragraaf 4.6 en de waterbijlage. De factsheets van de waterlichamen bevatten een analyse van de toestand en trend van de KRW-kwaliteitsparameters en de voorgenomen maatregelen.
Zoetwatervoorziening Oost-Nederland
In ons waterbeheer zoeken we al eeuwenlang naar een balans tussen teveel en te weinig water. Die balans is aan het veranderen: lag de nadruk in het verleden op het zo snel mogelijk afvoeren van een teveel aan water, steeds vaker is er sprake van droogteschade door een tekort aan water. De uitdaging is om water op het goede moment vast te houden en daarna te benutten, zonder dat dit leidt tot een substantiële toename van wateroverlast. En dat terwijl door klimaatverandering de kans op wateroverlast eerder toe- dan afneemt. Dat vraagt om een nieuwe zoetwaterstrategie en een robuuster watersysteem dat een grotere bandbreedte van weersextremen aankan.
De aanpak van de zoetwatervoorziening kan in de volgorde "sparen, aanvoeren, accepteren/adapteren weergegeven worden. Spaarzaam watergebruik en lokale zelfvoorzienendheid zijn het startpunt, aanvoer van water uit hoofdwatersysteem en/of grondwatervoorraad is aanvullend en soms zal een tekort aan zoetwater moeten worden geaccepteerd. De drie stappen zijn bij concrete keuzes tegelijk aan de orde. Daarbij passen we ons steeds aan aan zich wijzigende omstandigheden. De tijdhorizon van de strategie ligt op 2028 (korte termijn) en 2050 (middellange termijn). Tot die tijd is planvorming nog realistisch. Ook sluit deze termijn aan bij gebruikelijke termijnen voor ruimtelijke plannen en gebiedsontwikkeling.
In de afgelopen tijd is op basis van onderzoek en gebiedskennis een dertigtal kansrijke maatregelen in beeld gebracht, waaronder verbeteren van de bodemstructuur, opzetten van het peil voorafgaand aan een periode van droogte en verhogen van de grondwaterstand in combinatie met peilgestuurde drainage, alsmede groen-blauwe structuren in stedelijk gebied en het omzetten van naaldbos in loofbos.
Achtergrondinformatie over de Zoetwatervoorziening Oost-Nederland is te vinden op http://www.overijssel.nl/thema's/water/waterprojecten/zoetwatervoorziening/. Hier staan koppelingen naar het werkprogramma, de brochure "wel goed water geven" met voorbeelden van concrete projecten en maatregelen en verdere ondersteunende documenten.
Beperken van het nitraatgehalte in grond- en oppervlaktewater is een doel van de Kaderrichtlijn water en van een duurzame drinkwatervoorziening. De Kaderrichtlijn Water is hierboven toegelicht. Nitraat is één van de kwaliteitsparameters die in de factsheets per waterlichaam terug te vinden zijn.
Voor de drinkwatervoorziening zijn gebiedsdossiers gemaakt voor alle 24 Overijsselse drinkwaterwinningen. Uit deze gebiedsdossiers blijkt dat in 5 kwetsbare winningen nitraat als probleem wordt aangemerkt. Hoewel het mestbeleid sinds de 80'er jaren sterk gericht is op verlaging van de stikstofbelasting, vormt nitraat nog steeds een probleem omdat het langzaam naar het diepere grondwater zakt. Uit metingen in de jaren 2000 t/m 2014 blijkt dat er jaarlijks bij 3-5 drinkwaterwinningen in Overijssel de nitraatnorm van 50 mg/l in het opgepompte water wordt overschreden. Voor dergelijk water geldt een extra zuiveringsinspanning om kraanwater te kunnen leveren dat voldoet aan de gezondheidseisen.
De gebiedsdossiers zijn te vinden op http://www.overijssel.nl/thema's/water/gebiedsdossiers/.
Artikel 3.5.10 Selectiecriteria
Bij gelijke score worden de scores van betreffende projecten op het hoogst gewaardeerde criterium of de hoogst gewaardeerde criteria bezien. Wanneer de betreffende projecten hierop gelijk scoren wordt gekeken naar het op één na hoogst gewaardeerde criterium of de op één na hoogst gewaardeerde criteria om de rangschikking te kunnen bepalen. Wanneer daarna nog geen onderscheid te maken is, dan wordt tussen de betreffende projecten geloot.
Artikel 3.5.11 Puntenmethodiek
Na sluiting van de indieningstermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 3.5.10 en conform artikel 3.5.10 lid 2 op een prioriteitenlijst gerangschikt. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek.
Het aantal punten voor het criterium uit:
artikel 3.5.10 lid 1 sub a bedraagt 1 tot en met 4 punten; wegingsfactor 3.
artikel 3.5.10 lid 1 sub b bedraagt 1 tot en met 4 punten; wegingsfactor 3.
artikel 3.5.10 lid 1 sub c bedraagt 1 tot en met 4 punten; wegingsfactor 2.
artikel 3.5.10 lid 1 sub d bedraagt 1 tot en met 4 punten; wegingsfactor 3.
Kosteneffectiviteit van de activiteit
Dit criterium heeft een wegingsfactor 3, met een maximaal te behalen score van 4.
Kosteneffectiviteit wordt bepaald door de totaal aangevraagde subsidiabele kosten te relateren aan het effect op of de mate waarin de doelstelling(en) zoals beschreven in de openstelling worden behaald. Hierbij wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:
Hoogte kosten versus prestatie / redelijkheid van kosten - staat de begroting (uren en tarieven) in een reële verhouding tot de geplande prestatie ? Hoe is dit aannemelijk gemaakt ? Hierbij wordt gelet op:
de omvang van de totale subsidiabele projectkosten in relatie tot de innovatieopgave;
het potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector.
Relevantie van de kosten – wordt de gevraagde bijdrage aan de juiste zaken besteed ?;
Efficiënt gebruik van kennis en arbeid - in hoeverre wordt bestaande kennis goed benut, staat de overhead van het project in redelijke verhouding tot de prestatie ?
1 punt wordt behaald indien de kosteneffectiviteit gelet op genoemde aspecten onvoldoende is.
2 punten worden behaald indien de kosteneffectiviteit gelet op genoemde aspecten gemiddeld is.
3 punten worden behaald indien de kosteneffectiviteit gelet op genoemde aspecten goed is.
4 punten worden behaald indien de kosteneffectiviteit gelet op genoemde aspecten zeer goed is.
Dit criterium heeft een wegingsfactor 3 met een maximaal te behalen score van 4.
De wijze waarop de kans op succes/haalbaarheid wordt gemeten is afhankelijk van het soort aanvraag waarover een oordeel geveld moet worden.
Oprichting samenwerkingsverband en de ontwikkeling van een projectplan:
In deze fase wordt de “kans op succes” gedefinieerd als de kans dat de partijen er in slagen een werkbare en vruchtbare samenwerking tot stand te brengen, inclusief goede afspraken over taken en verantwoordelijkheden en over lasten en lusten met betrekking tot de beoogde innovatie en er in slagen om de beoogde innovatie goed scherp te krijgen in termen van technische en organisatorische haalbaarheid en in termen van marktmogelijkheden (behoefte). Of hierover goed is nagedacht blijkt uit de kwaliteit van het projectplan en van het beoogde samenwerkingsverband zelf: het aantal deelnemers dat aan de samenwerking meewerkt, de verdeling van die deelnemers over de verschillende ketenpartijen, de ‘kwaliteit’ van de deelnemers in relatie tot het innovatie-idee. Deze onderdelen worden in onderlinge samenhang bezien.
In deze fase wordt de “kans op succes” gedefinieerd als de kans dat de partijen er in slagen het innovatie-idee uit te werken. Dit betekent niet dat het innovatieproject ook moet slagen. Het samenwerkingsverband bestaat al en heeft een haalbare innovatie geïdentificeerd. Activiteiten betreffen uitwerking naar technische specificaties, bouwen, uitwerken businessplan, proefopstelling. Ook onderdelen die betrekking hebben op inrichting van een demonstratie-inrichting en/of activiteiten kennisoverdracht en/of marktintroductie (eerste uitrol) kunnen onderdeel zijn van de aanvraag. De aanvrager levert een goed onderbouwd Plan van Aanpak hiervoor. In de fase “ontwikkelen innovatie” mag men resultaten van voorwerk verwachten; een gecombineerde aanvraag dient een “go – no go moment” te bevatten voor de ontwikkelfase.
Bij dit criterium wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:
Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of ontwikkeling innovatie – zijn alle randvoorwaarden goed in beeld gebracht en vertaald naar beheermaatregelen, is er goed nagedacht over ruimte voor procesmanagement, is goed nagedacht over risicomanagement, zijn er goede kwaliteitseisen gesteld aan de trekker van het project;
1 punt wordt behaald indien de haalbaarheid gelet op genoemde aspecten onvoldoende is.
2 punten worden behaald indien de haalbaarheid gelet op genoemde aspecten gemiddeld is.
3 punten worden behaald indien de haalbaarheid gelet op genoemde aspecten goed is.
4 punten worden behaald indien de haalbaarheid gelet op genoemde aspecten zeer goed is.
De haalbaarheid wordt op grond van de volgende criteria als onvoldoende, gemiddeld, goed of zeer goed gekwalificeerd: 1 punt wordt behaald indien de randvoorwaarden niet in beeld zijn gebracht, het (beoogde) samenwerkingsverband zwak is en er zeer beperkt behoefte aan de innovatie is; 4 punten kunnen worden behaald indien alle randvoorwaarden in beeld zijn gebracht en zijn vertaald naar beheermaatregelen van een hoge kwaliteit, het samenwerkingsverband goed is en er een zeer grote behoefde is aan de innovatie.
Mate van effectiviteit van de activiteit
Dit criterium heeft een wegingsfactor 2 met een maximaal te behalen score van 4.
Met effectiviteit van de activiteit wordt bedoeld de mate waarin wordt bijgedragen aan het doel dat met de openstelling resp. de samenwerking wordt nagestreefd (‘wat voegt dit project toe’).
Bij het thema Samenwerking gaat het niet alleen om het effect van de innovatie, als deze slaagt, maar ook om de meerwaarde van het samenwerkingsproces, dat leidt tot meer kennisdeling regionaal, nationaal, internationaal, ontstaan van nieuwe innovatieverbindingen (zoals cross-overs tussen meerdere sectoren) en nieuw samenspel tussen ketenpartijen.
In samenhang worden de volgende aspecten bezien:
1 punt wordt behaald als de activiteit onvoldoende mate bijdraagt aan het thema en/of onvoldoende doorwerking heeft.
2 punten worden behaald indien de mate waarin de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd bijdraagt aan het thema voldoende/gemiddeld is.
3 punten worden behaald indien de mate waarin de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd bijdraagt aan het thema goed is.
4 punten worden behaald indien de mate waarin de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd bijdraagt aan het thema zeer goed is.
De effectiviteit wordt op grond van de volgende criteria als onvoldoende, gemiddeld, goed of zeer goed gekwalificeerd. Indien een activiteit bijvoorbeeld gericht is op een geringer gebruik van grondstoffen, maar de te verwachten afname van het gebruik is niet groot, dan is de score maximaal 1 punt. Vier punten kunnen bijvoorbeeld worden gehaald indien de activiteit leidt tot een aanzienlijke reductie van het verbruik van grondstoffen, of dat er meerdere kringlopen op bedrijfsniveau worden gesloten of dat de activiteit betrekking heeft op een compleet nieuw verdienmodel waarbij de innovatie ook op andere bedrijven kan worden toegepast en hierop ook wordt ingezet.
Dit criterium heeft een wegingsfactor 3, met een maximaal te behalen score van 4.
Met innovativiteit kan hierbij gedoeld worden op het samenwerkingsproces als zodanig, op het onderwerp van de samenwerking of op beide.
Bij de beoordeling van de innovativiteit van het samenwerkingsproces wordt gekeken in hoeverre de voorgestelde samenwerking NIEUWE verbanden / verbintenissen tot stand brengt. Hoe meer gangbaar de samenwerking tussen de partijen is, hoe minder punten er zullen worden toegekend.
Voor de beoordeling van het onderwerp van de samenwerking / de beoogde innovatie zelf geldt: het gaat om de meerwaarde die de innovatie heeft, in de zin dat het gaat om het verschil dat het product zelf te weeg kan brengen. Betreft de beoogde innovatie slechts een geringe aanpassing van een bestaand product (of dienst, proces, procedé enz.), dan wordt er 1 punt toegekend. Betreft de beoogde innovatie een geheel of vrijwel geheel nieuw product, dan worden vier punten toegekend.
In samenhang worden de volgende aspecten bezien:
Transitie karakter van de innovatie – draagt de innovatie bij aan realisatie van de toekomstbestendige “duurzame landbouw”, d.w.z. inzet op beoogde transitie van benadering kostenreductie en/of verhoogde volumes naar benadering meerwaardecreatie, circulaire bedrijfsvoering / productie en/of sectoroverstijgende toepassing (cross-over) ?
1 punt wordt toegekend indien de score op genoemde aspecten in samenhang bezien gering is.
2 punten worden toegekend indien de score op genoemde aspecten in samenhang bezien voldoende is.
3 punten worden toegekend indien de score op genoemde aspecten in samenhang bezien goed is.
4 punten worden toegekend indien de score op genoemde aspecten in samenhang bezien zeer goed is.
In aanvulling op artikel 1.23 dienen aanvragers bij de eerste aanvraag tot bevoorschotting op basis van realisatie de voor het project benodigde vergunningen te overleggen.
Artikel 3.5.13 Bevoorschotting op basis van realisatie
In aanvulling op artikel 1.23 kan maximaal twee keer per kalenderjaar een aanvraag om een voorschot op basis van realisatie worden ingediend, waarvan 1 aanvraag is gekoppeld aan het conform artikel 1.17 lid 1 sub i jaarlijks in te dienen voortgangsverslag.
Artikel 3.5.14 Samenstelling subsidieplafond
In afwijking van artikel 1.4 lid 2 bestaan de in deze regeling opgenomen subsidiepercentages voor 100% uit ELFPO middelen.
3.6 Regeling Samenwerking voor innovaties in de landbouw
Met de ‘Regeling Samenwerking voor innovaties in de landbouw' wordt fors ingezet op de verduurzaming en innovatie van de Agro & Food sector in Overijssel.
De regeling is gericht op investeringen en samenwerkingsverbanden in het landelijk gebied die betrekking hebben op verduurzaming en innovatie op het gebied van de Agro&Food sector in Overijssel. Op het gebied van 5 thema's kunnen innovatieprojecten worden aangevraagd. Deze thema's zijn binnen de provincie Overijssel van gelijk belang.
Verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie. Dat wil zeggen dat samenwerkingsverbanden die uitsluitend gericht zijn op kostprijsreductie niet voor subsidie in aanmerking komen. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan: een platform waar producenten hun product kunnen afzetten; een samenwerking voor natuurbeheer, waarbij ook streekproducten op de markt worden gebracht;
Maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een platform dat gezamenlijk werkt aan duurzaam bodembeheer (gesloten kringloop en bodemvruchtbaarheid);
Het innovatieproject is gericht op het praktijkrijp maken van kennis en innovatie in een nieuw product, techniek, dienst of proces en draagt bij aan het verduurzamen van de Agro&Food sector in Overijssel.
Dit houdt in dat de kennis en innovatie dusdanig moet zijn uitgewerkt dat bij afronding van het project een prototype of werkwijze danwel dienst toepasbaar is in de praktijk. De kosten voor de brede uitrol maken dan ook geen onderdeel uit van dit project.
Onder de Agro&Food sector in Overijssel wordt een breed spectrum verstaan: van het primaire productie proces tot de afzet in de winkels en alles daarmee samenhangend, zoals medicamenten in de veehouderij en cross-overs.
De Regeling Samenwerking voor innovaties in de landbouw is een nadere invulling van de algemene bepalingen uit provinciale Regeling POP3 subsidies provincie Overijssel. Aanvragen dienen dan ook te voldoen aan de criteria uit beide regelingen.
Artikel 3.6.3 Samenwerkingsverband
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 bestaat het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3.6.2 uit tenminste twee partijen, waarvan tenminste één landbouwer of een organisatie die landbouwers vertegenwoordigt.
Artikel 3.6.5 Weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie geweigerd:
Artikel 3.6.6 Subsidiabele kosten
Subsidie kan worden verstrekt voor de volgende kosten:
In het geval subsidie wordt verstrekt voor de kosten van tweedehands installaties, bedraagt dit maximaal de marktwaarde van de activa.
Kosten voor de oprichting van een samenwerking en projectplan hebben betrekking op de oprichting van een samenwerkingsverband en het maken van een projectplan. Dus voordat het project daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Kosten voor samenwerking en kennisverspreiding hebben betrekking op kosten die tijdens het project worden gemaakt.
Artikel 3.6.7 Niet subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.12, tweede lid wordt geen subsidie verstrekt voor kosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.
In het geval subsidie wordt verstrekt voor de kosten van tweedehands installaties, bedraagt dit maximaal de marktwaarde van de activa.
Kosten voor de oprichting van een samenwerking en projectplan hebben betrekking op de oprichting van een samenwerkingsverband en het maken van een projectplan. Dus voordat het project daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Kosten voor samenwerking en kennisverspreiding hebben betrekking op kosten die tijdens het project worden gemaakt.
In de openstelling is precies aangegeven welke termijn voor de indiening van aanvragen wordt gehanteerd. De start- en einddatum worden hierbij strikt in acht genomen. Na sluiting van de indieningstermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld en in een bepaalde rangorde op een lijst geplaatst. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat door de adviescommissie aan het project is toegekend. Voor elk project geldt dat een minimum aantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Het doel van deze systematiek is om alle projecten onderling te vergelijken en de beste projecten uit het totaalaanbod te selecteren. Als consequentie hiervan bestaat de mogelijkheid dat, indien binnen een tender het subsidieplafond wordt bereikt, de projecten met de lagere scores geen subsidie zullen ontvangen. Mocht het plafond niet worden bereikt dan worden alle projecten, die de minimumscore hebben behaald, gesubsidieerd. De systematiek staat het niet toe dat na sluiting van de indieningstermijn de aanvragen alsnog worden gewijzigd. Wij adviseren aanvragers de aanvragen minimaal veertien dagen vóór sluiting van de indieningstermijn in te dienen om eventuele wijzigingen en/of aanvullingen op eigen initiatief te kunnen doorvoeren.
Artikel 3.6.10 Selectiecriteria
Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking van de aanvragen, als bedoeld in artikel 1.15, de volgende criteria:
De kosteneffectiviteit van de activiteiten, hetgeen blijkt uit de verhouding tussen de mate van doelbereik en de hoogte van de kosten. Bij samenwerkingsprojecten, gericht op innovatie, kan dit bijvoorbeeld tot uiting komen in het aantal deelnemende partijen en het werkgebied van de beoogde samenwerking;
In de openstelling is precies aangegeven welke termijn voor de indiening van aanvragen wordt gehanteerd. De start- en einddatum worden hierbij strikt in acht genomen. Na sluiting van de indieningstermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld en in een bepaalde rangorde op een lijst geplaatst. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat door de adviescommissie aan het project is toegekend. Voor elk project geldt dat een minimum aantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Het doel van deze systematiek is om alle projecten onderling te vergelijken en de beste projecten uit het totaalaanbod te selecteren. Als consequentie hiervan bestaat de mogelijkheid dat, indien binnen een tender het subsidieplafond wordt bereikt, de projecten met de lagere scores geen subsidie zullen ontvangen. Mocht het plafond niet worden bereikt dan worden alle projecten, die de minimumscore hebben behaald, gesubsidieerd. De systematiek staat het niet toe dat na sluiting van de indieningstermijn de aanvragen alsnog worden gewijzigd. Wij adviseren aanvragers de aanvragen minimaal veertien dagen vóór sluiting van de indieningstermijn in te dienen om eventuele wijzigingen en/of aanvullingen op eigen initiatief te kunnen doorvoeren.
Per criterium kunnen maximaal 10 punten verdiend worden. De toekenning van de punten heeft de volgende betekenis:
Om een weging in de verschillende selectiecriteria aan te geven is er per criterium een minimum punten aantal benoemd. Dit betekent dat de adviescommissie het project met minimaal dit aantal punten moet beoordelen om voor subsidie in aanmerking te komen. De minimumscores zijn weergegeven in artikel 3.6.11 lid 4 t/m 8. Alle criteria samen moeten tenminste 39 punten scoren.
Dat wil zeggen dat de activiteiten die gericht zijn op innovatie en verduurzaming zoals omschreven in de Statenbrief Agro&Food in Overijssel: innovatie en duurzame productie (PS/2014/1092). Daarbij gaat het om een innovatieve en concurrerende Agro&Food keten die productiemethoden zoekt die de kwaliteiten van ruimte, water, bodem en lucht versterken en waarin kringlopen zich sluiten. Door in harmonie met de omgeving en omwonenden te produceren werkt de Agro&Food keten voortdurend aan haar licence to produce.
De slagingskans van de beoogde samenwerking voor innovatie wordt groter naar mate meerdere van de volgende vragen positief kunnen worden beantwoord:
Is er een realistische planning gemaakt? Hoe snel kan een project van start gaan en wat is de projectduur? Hierbij kan men denken aan de mate waarin aan de randvoorwaarden is voldaan zoals: concrete afspraken binnen de projectcontext (partners), toezegging andere financiers en stand van zaken vergunningtrajecten.
Dit kan bijvoorbeeld tot uiting komen in de projectkosten afgezet tegen het aantal deelnemende partijen en de omvang van het werkgebied van de beoogde samenwerking; in welke verhouding staat de gevraagde projectsubsidie tot de totale projectinvestering en de projectdoelen?
Binnen dit criterium worden meerdere kwaliteitsaspecten t.a.v. de aanvraag beoordeeld, waaronder de samenstelling van het samenwerkingsverband, de rol en bijdrage van de partners, commitment (blijkt uit samenwerkingsovereenkomst) en het plan van aanpak.
Een project scoort meer punten naar mate het project meer bijdraagt aan innovatie en modernisering van landbouwbedrijven en/of de landbouwsector op lokaal, regionaal, of landelijk niveau. Het doel is dat de innovatie en modernisering uiteindelijk leidt tot grootschalige toepassing ervan in de praktijk op lokaal, regionaal, of landelijk niveau. Dit proces kan bijvoorbeeld worden gestart door kleine actieve samenwerkingsverbanden met een schil van koplopers.
Artikel 3.6.11 Puntenmethodiek
Na sluiting van de indieningstermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 3.6.10 en in een bepaalde rangorde op een lijst geplaatst. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek.
3.7 Regeling Niet-productieve investeringen voor biodiversiteit, natuur en landschap
Met de ‘Regeling niet-productieve investeringen voor biodiversiteit, natuur en landschap' wordt fors ingezet op de verbetering van de kwaliteit van het agrarisch natuurbeheer door uitvoering van versterkende inrichtingsmaatregelen in Overijssel.
Natuurbeheerplan Overijssel (verder: Natuurbeheerplan): het vigerende Natuurbeheerplan Overijssel zoals omschreven in de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer 2016 (SRNL2016) van de provincie Overijssel.
Beheerplan: opgave van de beheeractiviteiten op perceelsniveau op basis van het daartoe door Gedeputeerde Staten aangewezen systeem (SRNL2016, art 3.11, lid b).
Artikel 3.7.2. Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor niet-productieve investeringen voor herstel- of inrichtingsmaatregelen voor biodiversiteit, natuur en landschap in Overijssel op het gebied van agrarisch natuurbeheer zoals vastgesteld in het Natuurbeheerplan met betrekking tot een of meer van de volgende thema's:
Hieronder volgt een toelichting op de thema's:
versterken plas-dras: betreft het nemen van inrichtingsmaatregelen (bijvoorbeeld afdammen sloot, plaatsen stuw, grondverzet) en/of de aanschaf van materiaal (bijvoorbeeld pompen) om in het voorjaar (half februari tot half april/half mei/half juni) percelen plas-dras (5-10 cm water op maaiveld)te zetten. Deze plas-dras percelen hebben een sterk aantrekkende werking voor weidevogels (voedsel, rust, foerageer- en broedgebied). De aanleg van plas-dras-percelen moet wel zodanig plaatsvinden dat er samenhang is met direct aanliggende percelen met een rustperiode (vanaf 1 april tot minimaal 1 juni) (versterking beheer weidevogelmozaïek). Doordat de grasgroei hier later op gang komt, zijn dit vaak ook belangrijke opgroeigebieden voor weidevogelkuikens;
verhogen waterpeil: betreft inrichtingsmaatregelen (bijvoorbeeld afdammen sloot, plaatsen stuw, grondverzet) en/of de aanschaf van materiaal (bijvoorbeeld pompen) om het waterpeil lokaal te verhogen (10-30 cm beneden maaiveld) in het voorjaar (circa half februari tot circa 1 juni). Een hoger waterpeil heeft een sterk aantrekkende werking voor weidevogels (foerageer- en broedgebied). Doordat de grasgroei hier later op gang komt, zijn dit vaak ook belangrijke opgroeigebieden voor weidevogelkuikens. De locaties met maatregelen zijn bedoeld ter versterking beheer weidevogelmozaïek;
Droge dooradering amfibieën: betreft aanleg en inrichting van poelen voor amfibieën, in samenhang met andere poelen ter versterking van een levensvatbare populatie van amfibieën (o.a. kamsalamander, boomkikker, knoflookpad) conform de doelsoorten benoemd in het Natuurbeheerplan Overijssel 2016 (verder: Natuurbeheerplan);
Droge dooradering landschap: maatregelen voor kwaliteitsverbetering van botanisch beheer (bijvoorbeeld vernattings- of verschralingmaatregelen) en aanleg van landschapselementen (bijvoorbeeld houtwal), ter versterking van, en in samenhang met, de bestaande natuur- en landschapsstructuur, die een bijdrage leveren aan de verbetering van leefomstandigheden van doelsoorten van droge dooradering in het Natuurbeheerplan;
Maatregelen ter voorkoming predatie (vraat legsels en kuikens weidevogels): veel weidevogelgebieden hebben te kampen met een hoge predatiedruk (vooral van de vos) waardoor de reproductie (percentage kuikens dat vliegvlug wordt) hier te laag is. Maatregelen (binnen de wettelijke kaders) die de predatiedruk terugbrengen, kunnen in aanmerking komen voor subsidie. Specifiek voor de maatregel uitrasteren van lokaal rijke weidevogelpercelen zijn de arbeidsuren voor de aanleg van het raster niet subsidiabel.
Subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.7.2 kan worden aangevraagd door een samenwerkingsverband, bestaande uit een vereniging of meerdere verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid, waarvan landbouwers of andere grondgebruikers van landbouwgrond deel uitmaken en daarnaast de eigenaren en pachters van de gronden waar de investeringen worden uitgevoerd.
De Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Overijssel 2016 (SRNL2016) regelt de subsidie voor de provinciale invulling van de het Agrarisch Natuur- en Landschapbeheer. Het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer gaat uit van een collectieve aanpak en de inzet van agrarisch natuur- en landschapsbeheer op de meest kansrijke gebieden. Voor het agrarisch natuurbeheer zijn de beleidsdoelen biodiversiteit en water gekoppeld aan de agrarische leefgebieden.
De kern van voornoemd subsidiestelsel is dat er meer focus en samenwerking komt in het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Dit leidt tot professionalisering en een grotere effectiviteit en efficiëntie door intensiever in te zetten op de meest kansrijke gebieden voor agrarisch natuurbeheer en door een meer samenhangend collectief beheer. Door een grotere verantwoordelijkheid voor de invulling van de natuurdoelen bij collectieve subsidieaanvragers neer te leggen groeit de motivatie om een optimaal resultaat te bereiken. Omdat Provincies en het ministerie van Economische Zaken hiermee het vertrouwen aan de collectieven geven, heeft de provincie ervoor gekozen de collectieven als aanvragers voor deze regeling aan te wijzen.
Samenwerkingsverbanden, bijvoorbeeld Agrarische collectieven, worden eindbegunstigde van de subsidie en worden in dat kader onder andere verantwoordelijk voor de subsidieaanvraag en de afspraken met hun deelnemers. Het agrarisch collectief ziet toe op de uitvoering, controleert, sanctioneert zo nodig en regelt de betalingen voor de deelnemers. Het collectief ontlast de individuen en is nodig voor een versterking van de effectiviteit van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer.
Artikel 3.7.4 Indieningvereisten
In aanvulling op artikel 1.7 bevat de subsidieaanvraag de volgende stukken:
Een beheercontract dan wel een voorlopig beheercontract aangaande de percelen waarin de beheermaatregelen voor de resterende looptijd van de Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL) of SRNL2016 zijn opgenomen;
Een beschrijving van bijvoorbeeld de ondergrond, hydrologie, flora en fauna en landschap.
Een kopie van het contract voor agrarisch natuurbeheer dat voor het betreffende perceel is afgesloten tussen aanvrager en pachter/eigenaar. In het geval dat er een contract wordt gesloten voor beheer nadat de herstel- of inrichtingsmaatregel is uitgevoerd, dient een kopie van een voorlopig beheercontract tussen aanvrager en eigenaar/pachter te worden ingediend.
Hierbij wordt gedoeld op een eigen beschrijving en beoordeling van de mate waarin de herstel- en inrichtingsmaatregel bijdraagt aan agrarisch natuurbeheer, de mate van kosteneffectiviteit van de herstel- en inrichtingsmaatregel en de mate waarin de herstel- en inrichtingsmaatregel bijdraagt aan de versterking van het leefgebied zoals beschreven in het Natuurbeheerplan.
Artikel 3.7.5 Subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.12 zijn de volgende kosten subsidiabel:
Artikel 3.7.6 Niet subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1:13 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:
De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.7.2 bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.7.2 voldoet aan de volgende criteria:
De aanvrager beschikt over een beschikking SRNL2016 voor het beheersgebied waarvoor subsidie wordt aangevraagd of de aanvrager beschikt over een beheercontract dan wel een voorlopig beheercontract tussen aanvrager en eigenaar/pachter van de percelen waarin de beheermaatregelen voor de resterende looptijd van de subsidie SNL zijn opgenomen;
Artikel 3.7.9 Selectiecriteria
Bij gelijke score worden de scores van de betreffende projecten op het hoogst gewaardeerde criterium of de hoogst gewaardeerde criteria bezien. Wanneer de betreffende projecten hierop gelijk scoren wordt gekeken naar het op één na hoogst gewaardeerde criterium of de op één na hoogst gewaardeerde criteria om de rangschikking te kunnen bepalen. Wanneer daarna nog geen onderscheid te maken is, dan wordt tussen de betreffende projecten geloot.
In de openstelling van de ‘Regeling Niet- productieve investeringen voor biodiversiteit, natuur en landschap' is precies aangegeven welke termijn voor de indiening van aanvragen wordt gehanteerd. De start- en einddatum worden hierbij strikt in acht genomen. Na sluiting van de indieningtermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeldop basis van de selectiecriteria en in een bepaalde rangorde op een lijst geplaatst. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat door de adviescommissie aan het project is toegekend.
De systematiek staat niet toe dat na sluiting van de indieningtermijn de aanvragen alsnog worden gewijzigd.
De bijdrage aan de versterking van het betreffende leefgebied
De adviescommissie beoordeelt de mate waarin het project bijdraagt aan de thema’s als bedoeld in artikel 3.7.2, hetgeen in geval van open grasland blijkt uit de mate van versterking van het mozaiek voor weidevogels, hetgeen blijkt uit locatie van de inrichtingsmaatregelen ten op zichte van de percelen beheer met een rustperiode. Het uitgangspunt is dat de aanvrager streeft naar een toename van weidevogels (vooral grutto en tureluur) en een hogere reproductie (meer overlevende weidevogelkuikens). Zo hebben plas-dras-plekken en vernatting van percelen een sterk aantrekkende werking op weidevogels (voedsel, slaapplaats), en bieden in combinatie met een late maaidatum, later in het seizoen vaak ook een goede plek voor kuikens om op te groeien.
Droge dooradering (amfibieën en landschap)
De adviescommissie beoordeelt de mate waarin het project bijdraagt aan de thema’s als bedoeld in artikel 3.7.2, hetgeen in geval van droge dooradering blijkt uit de mate van versterking van het netwerk, hetgeen blijkt uit locatie van de inrichtingsmaatregelen ten op zichte van bestaande elementen (voor nieuwe poelen: afstand tot bestaande poelen).
Door aanleg van nieuwe poelen, niet te ver van bestaande poelen, kan uitwisseling tussen populaties (van b.v. de kamsalamander) plaatsvinden. Ook kunnen door aanleg van nieuwe poelen bestaande deelpopulaties met elkaar worden verbonden.
Door aanleg van nieuwe houtwallen kan het bestaande netwerk van houtwallen worden versterkt, of verbindingen worden gelegd tussen bestaande houtwalgebieden.
Door bijvoorbeeld het aanleggen van flauwe taluds langs sloten in natte graslanden, kan de verscheidenheid aan soorten flink toenemen. Vernattingsmaatregelen of het plaatselijk verwijderen van de teelaardelaag kunnen ook bijdragen aan versterking van het botanisch beheer. Deze maatregelen vragen maatwerk.
Het uitgangspunt is dat de aanvrager streeft naar een toename van soorten, en specifiek de doelsoorten zoals deze zijn opgenomen in het Natuurbeheerplan.
De wijze waarop het beheer van het akkerland is vormgegeven, moet leiden tot een beter behoud en toename van de doelsoorten voor open akker (conform Natuurbeheerplan). De wijze waarop het beheer van het akkerland is vormgegeven, moet leiden tot een beter behoud en toename van de doelsoorten voor open akker (conform Natuurbeheerplan). De belangrijkste ecologische eisen van akkersoorten zijn voldoende voedsel en rust- en broedgebieden in de zomer en voldoende voedsel en rustgebieden in de winter. De adviescommissie toetst of een aanvraag (in ecologische zin) voldoende bijdraagt aan het behoud en toename.
Maatregelen ter voorkoming predatie
De adviescommissie beoordeelt de mate waarin het project bijdraagt aan de thema’s als bedoeld in artikel 3.7.2, hetgeen in geval van maatregelen ter voorkoming van predatie, blijkt uit:
De tellingen van de afgelopen jaren, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen nesten die zijn verstoord vanwege predatie en nesten die niet zijn verstoord; en
De te verwachten verandering cq toename van het aantal niet verstoorde nesten als gevolg van de voorgenomen maatregelen.
De wegingsfactor voor thema’s Open grasland en Droge dooradering: amfibieën (3.7.9 lid 1 onder a i en ii) is 3. Van de overige drie thema’s (artikel 3.7.9 lid 1 onder a iii, iv en v) is de wegingsfactor 2.
Hiermee wordt onderscheid gemaakt tussen de projecten en aangegeven welke projecten beter aansluiten bij de prioriteringsvolgorde voor inzet van beheer zoals aangegeven in het Natuurbeheerplan.
De kosteneffectiviteit van de maatregel
De kosteneffectiviteit van de activiteit blijkt uit de verhouding tussen de totale aangevraagde subsidiabele kosten en de mate waarin de maatregelen bijdragen aan de te realiseren doelstellingen zoals beschreven in het Natuurbeheerplan.
De adviescommissie zal aan de hand van onder meer de volgende vragen de kosteneffectiviteit beoordelen. In welke verhouding staat de gevraagde subsidie tot de totale investering en de projectdoelen? Hoe hoog zijn de totale kosten per hectare per thema als bedoeld in artikel 3.7.2? Hoe is de kostenverhouding tussen de ingediende projecten? Hoe hoog is het percentage personeelskosten per project?
Dit criterium heeft de wegingsfactor 2, omdat de provincie het belangrijk acht dat de herstel- of inrichtingsmaatregel in verhouding staat tot de bij te dragen subsidie.
De haalbaarheid van de maatregel
De adviescommissie beoordeelt de mate van haalbaarheid van de herstel- en inrichtingsmaatregelen als bedoeld in artikel 3.7.2, hetgeen blijkt uit de kwaliteit van het projectplan, de situatie in het veld/ het (aantoonbare) draagvlak en de omstandigheden waaronder het project zal plaatsvinden. Er wordt gekeken naar de volgende aspecten:
De urgentie van de activiteit blijkt uit de mate waarin de herstel- en inrichtingsmaatregel als bedoeld in artikel 3.7.2 geïdentificeerd zijn als opgaven die noodzakelijk aangepakt dienen te worden voor het verwezenlijken van de doelen en de prioritering in het Natuurbeheerplan. De hoogte van de punten wordt bepaald aan de hand van de prioriteringsvolgorde voor inzet van beheer zoals aangegeven in het Natuurbeheerplan.
Artikel 3.7.10 Puntenmethodiek
Na sluiting van de indieningstermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 3.7.9 lid 1 en conform artikel 3.7.9 lid 2 op een prioriteitenlijst gerangschikt. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek.
Het aantal te behalen punten voor het criterium uit:
artikel 3.7.9 lid 1 sub a onder i en ii bedraagt 1 tot en met 4 punten met een wegingsfactor van 3;
artikel 3.7.9 lid 1 sub a onder iii tot en met v bedraagt 1 tot en met 4 punten met een wegingsfactor van 2;
artikel 3.7.9 lid 1 sub b. bedraagt 1 tot en met 4 punten met een wegingsfactor van 2;
artikel 3.7.9 lid 1 sub c. bedraagt 1 tot en met 4 punten met een wegingsfactor van 1;
artikel 3.7.9 lid 1 sub d. bedraagt 1 tot en met 4 punten met een wegingsfactor van 2;
Indien bij de aanvraag tot subsidie sprake is van een samenloop van thema’s als bedoeld in artikel 3.7.9 lid 1 sub a. dan is voor de keuze van de wegingsfactor 2 of 3 in het vorige lid bepalend aan welk thema het grootste deel van de totale subsidiabele projectkosten, na beoordeling van de subsidieaanvraag, wordt besteed;
Sub a De adviescommissie beoordeelt in hoeverre het project bijdraagt aan de doelstellingen uit artikel 3.7.2. Hier is sprake van een maximum aantal toe te kennen punten. Een project scoort meer punten naar mate de herstel- of inrichtingsmaatregel beter bijdraagt aan de realisatie van de doelen voor het agrarisch natuurbeheer zoals beschreven in het Natuurbeheerplan.
Ook zal de mate van kosteneffectiviteit worden beoordeeld (3.7.9. sub b). De commissie zal een hoger aantal punten toekennen naar mate meer wordt bijgedragen aan de versterking van het betreffende leefgebied en de kosten meer redelijk zijn ten opzichte van het effect op de doelen zoals beschreven in het Natuurbeheerplan.
Daarnaast worden punten toegekend aan de haalbaarheid van de maatregel en de urgentie van de herstel- en inrichtingsmaatregelen (3.7.9. sub c en d). Indien sprake is van een grotere haalbaarheid van het project zal de commissie meer punten toekennen. Dit beoordeelt zij aan de hand van de in de toelichting bij artikel 3.7.9 lid 1 sub c genoemde aspecten. De toekenning van de punten ten aanzien van de urgentie van een herstel- of inrichtingsmaatregel zal vooral afhangen van het soort herstel- of inrichtingsmaatregel. Hoe beter het aansluit bij de priorteringsvolgorde voor inzet van beheer zoals aangegeven in het Natuurbeerplan hoe meer punten worden toegekend.
3.8 Regeling Investeringen in infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van landbouwbedrijven
Met de ‘Regeling investeringen in infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van landbouwbedrijven’ wordt ingezet op de verbetering van de landbouwstructuur in Overijssel.
Om de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse landbouw te handhaven en te versterken is een blijvende investering in de landbouwstructuur noodzakelijk. Door deze investeringen kan de efficiëntie van de sector worden verhoogd. Dit kan worden bereikt door uitruil en de juiste aanpassingen van percelen. Naast verbetering van de bedrijfsefficiëntie kan de herstructurering van landbouwbedrijven ook bij dragen aan de realisatie van internationale doelen rondom water, Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), biodiversiteit en Natura-2000 en in stand houden van het landschap.
Alle projecten moeten voldoen aan de (inter)nationale wet- en regelgeving, zoals onder meer de voorwaarde dat project moet passen binnen vigerende bestemmingsplannen, waardoor negatieve effecten beperkt blijven. Een efficiëntere bedrijfsvoering kan leiden tot vermindering van de emissies. Dit heeft een direct positief effect op de kwaliteit van bodem, water en lucht. Het schoner worden van het leefmilieu, betere luchtkwaliteit, meer groen, minder geuremissies en minder verkeersbewegingen, heeft op zijn beurt weer indirecte positieve effecten op het woon- en leefklimaat.
De provincie zet met de regeling ‘Investeringen in infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van landbouwbedrijven’ in op de ontwikkeling van een duurzame en concurrerende landbouw en daarmee op werkgelegenheid en het regionaal inkomen. Voor de grondgebonden landbouw is een goede ruimtelijke structuur van de landbouwbedrijven een belangrijke voorwaarde. De provincie richt zich met de regeling op verbetering van de verkaveling (de omvang, ligging en de vorm van de kavels) waarbij ook bijgedragen kan worden aan overige (internationale) doelen.
De ‘Regeling investeringen in infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van landbouwbedrijven’ is een nadere invulling van de algemene bepalingen (hoofdstuk 1) uit de provinciale Regeling POP3 subsidies provincie Overijssel. Aanvragen dienen ook te voldoen aan de criteria uit hoofdstuk 1.
In deze regeling wordt verstaan onder:
Herverkaveling: samenvoeging, verkaveling en verdeling van onroerende zaken met toepassing van hoofdstuk 9 van de Wilg (http://wetten.overheid.nl/BWBR0020748/2014-01-01#Hoofdstuk8_Titeldeel3).
Artikel 3.8.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor herverkaveling van landbouwbedrijven in de provincie Overijssel.
Ontwikkelingen in de landbouw raken in een stroomversnelling. Als gevolg van regelgeving door de overheid en het vervallen van de melkquotering wordt verwacht dat meer bedrijven hun activiteiten zullen beëindigen. Daardoor kan er meer beweging op de grondmarkt komen waardoor enerzijds kansen ontstaan voor bedrijven die zich verder ontwikkelen en anderzijds kan dat leiden tot verdere versnippering van de verkaveling.
Daarom wordt in deze openstelling niet alleen ruimte geboden voor planmatige kavelruil in afgeronde gebieden maar ook voor plannen om kleinschaliger kavelruilen op te zetten rond agrarische bedrijven die stoppen en hun grond op de markt brengen. Dergelijke initiatieven kunnen in principe in heel de provincie voorkomen.
Subsidie als bedoeld in artikel 3.8.2 kan ten behoeve van alle deelnemende partijen aan het project worden aangevraagd door:
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7 bevat de aanvraag om subsidie een duidelijke begrenzing en oppervlakte van het projectgebied op kaart.
Artikel 3.8.5 Subsidiabele kosten
Kavelruilprojecten zijn gericht op investeringen in het landelijk gebied die bijdragen aan de verbetering van de verkaveling van de landbouwbedrijven en de daarbij behorende toegankelijkheid, bodemgesteldheid en waterhuishouding. Ook kan een goed verkaveling het mogelijk maken dat er weer meer gebruik gemaakt wordt van beweiding (“Koeien in de wei”) in plaats van zomerstalvoedering. Het gaat daarbij om de volgende concrete kosten:
Investeringen ten behoeve van inpassingsmaatregelen om negatieve gevolgen van het verkavelingsplan op de omgeving te voorkomen, zoals: aanbrengen van (compensatie) beplantingen, aanpassen van de wegen- en padenstructuur ten behoeve van het algemeen belang, aanpassen van de waterhuishouding ten behoeve van het algemeen belang.
Het is niet mogelijk uitsluitend subsidie aan te vragen voor Proceskosten verkaveling. Proceskosten zijn subsidiabel mits deze onderdeel zijn van een project waarvan ook de procedurekosten onderdeel zijn (dus niet alleen voorbereiding, maar ook de uitvoering van het project).
Artikel 3.8.6 Niet subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.13 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:
Kadasterkosten kunnen uit meerdere soorten kosten bestaan. De kosten voor het uitwerken/voorbereiden van inmetingen en het uitzetten en inmeten van grenzen zijn niet subsidiabel. Andere kadasterkosten, waaronder kosten voor de inzet van kadastermedewerkers voor het maken van een ruilplan en proceskosten kadaster zijn daarmee wel subsidiabel.
Notariskosten, waaronder tevens kavelruilovereenkomsten en inschrijvingen, zijn niet subsidiabel.
Artikel 3.8.8 Selectiecriteria
Bij gelijke score worden de scores van betreffende projecten op het hoogst gewaardeerde criterium of de hoogst gewaardeerde criteria bezien. Wanneer de betreffende projecten hierop gelijk scoren wordt gekeken naar het op één na hoogst gewaardeerde criterium of de op één na hoogst gewaardeerde criteria om de rangschikking te kunnen bepalen. Wanneer daarna nog geen onderscheid te maken is, dan wordt tussen de betreffende projecten geloot.
De kosteneffectiviteit van de activiteit
Het maximale aantal te behalen punten voor Kosteneffectiviteit uit artikel 3.8.8 lid 1. bedraagt 4 punten met een wegingsfactor 3.
Hierbij zijn de kosten, omgeslagen per geruilde hectare, het uitgangspunt. Meegewogen worden de proces- en procedurekosten, de kosten voor kavelinpassingsmaatregelen en de kavelverbeteringskosten (de subsidiabele kosten zoals genoemd in artikel 3.8.5). De adviescommissie zal de ingediende aanvragen per tender tegen elkaar afwegen, waarbij gelet wordt op de hoogte van de kosten per hectare verkaveling. Het project waarbij de kosten per hectare het laagst liggen zal de hoogste score behalen binnen dit criterium. Deze bedragen zijn gebaseerd op ervaringscijfers. Op deze wijze worden de aanvragen binnen dit criterium gerangschikt.
1 punt: project scoort onvoldoende tot matig op één of beide van genoemde aspecten.
2 punten: project scoort ten minste voldoende op beide genoemde aspecten.
3 punten: project scoort goed op ten minste één van genoemde aspecten, andere aspect is ten minste voldoende.
4 punten: project scoort zeer goed op beide genoemde aspecten.
De haalbaarheid van uitvoering van een verkavelingsplan zal beoordeeld worden door te bezien welke ervaring de projectleider/het bureau heeft dat het verkavelingsplan heeft ingediend. Ook is daarbij van belang de ervaring en de capaciteiten van de beoogde kavelruilcoordinator.
Het resultaat van de verkaveling is vooral afhankelijke van het draagvlak voor het plan. Dat kan worden aangetoond door bijvoorbeeld de resultaten van een draagvlakonderzoek of de resultaten van een enquête gehouden bij de agrarische ondernemers in het gebied. Bij projecten met een meer integrale doelstelling is het zeker ook van belang dat de belangrijkste partijen in het gebied aantoonbaar de samenwerking hebben gezocht.
Naast een goede opzet van het project en een goede, onderbouwde, begroting is ook een goede risicobeoordeling relevant om de slagingskans van het project te kunnen beoordelen.
Mate van effectiviteit van de activiteit
Het maximale aantal punten voor de Mate van effectiviteit uit artikel 3.8.8 lid 3. bedraagt 4 punten met een wegingsfactor 2.
Bezien wordt in welke mate verwacht kan worden dat na uitvoering van het project een verbetering is bereikt in de verkavelingstructuur en/of de overige provinciale doelstellingen.
1 punt: Resultaten van het project dragen matig bij aan de verbetering van de verkavelingstructuur.
2 punten: Resultaten van het project dragen voldoende bij aan de verbetering van de verkavelingstructuur.
3 punten: Resultaten van het project dragen goed bij aan de verbetering van de verkavelingstructuur.
4 punten: Resultaten van het project dragen zeer goed bij aan de verbetering van de verkavelingstructuur.
De effectiviteit van herverkaveling blijkt uit de vergroting van de (huis)kavels, de kavelconcentratie, de vormverbetering van de kavels en het verkorten van de afstand tussen de bedrijfsgebouwen en de kavels.
Verkaveling draagt bij aan landbouwstructuurverbetering en aan realisatie van andere (inter)nationale doelen.
Om die reden is zowel voor de mate van effectiviteit als voor urgentie gekozen om een wegingsfactor 2 toe te passen.
Een goede verkaveling is een belangrijke randvoorwaarde voor de ontwikkeling van concurrerende, duurzame landbouwbedrijven. De verkaveling is voortdurend in beweging. Het instrument herverkaveling wordt ingezet voor verbetering landbouwstructuur, die met autonome ontwikkelingen niet tot stand komt, of vaak zelfs verslechtert. Herverkavelingsprojecten zijn hiervoor goede instrumenten. Het doel is bij te dragen aan de ontwikkeling van een toekomstbestendige landbouw in Overijssel. De regeling richt zich zowel op gebieden met een sectorale doelstelling voor landbouwstructuurverbetering, als ook op gebieden met een integrale doelstelling (kavelruilprojecten in het kader van de realisatie van waterdoelen, de herijkte EHS, biodiversiteit, Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), landschapdoelen en de Natura 2000-opgave).
Voor de berekening van de bijdrage aan het beleidsdoel landbouwstructuurverbetering dienen de volgende onderdelen ogenomen te worden in het projectplan:
Het maximale aantal punten voor Urgentie uit artikel 3.8.8 lid 4. bedraagt 4 punten met een wegingsfactor 2.
Hierbij gaat het om de vraag in hoeverre de opgave(n) die aangepakt worden door de herverkaveling geïdentificeerd zijn als opgaven die op grond van het provinciale (sectorale of integrale) beleid noodzakelijk aangepakt dienen te worden en op welke termijn die aanpak noodzakelijk is. Zo zijn er (inter)nationale doelstellingen die voor een bepaalde einddatum gerealiseerd dienen te zijn en waar de verbetering van de verkavelingstructuur aan bijdraagt of noodzakelijk voor is.
1 punt indien er sprake is van een op grond van in provinciale plannen noodzakelijke opgave die op grond van die plannen pas op langere termijn aangepakt hoeft.
2 punten indien er sprake is van een op grond van in provinciale plannen noodzakelijke opgave die op grond van die plannen binnen afzienbare termijn aangepakt moet worden.
3 punten indien er sprake is van een op grond van in provinciale plannen noodzakelijke opgave die op grond van die plannen op korte termijn aangepakt moet worden.
4 punten indien er sprake is van een op grond van in provinciale plannen noodzakelijke opgave die op grond van die plannen onmiddellijk aangepakt moet worden.
Hierbij gaat het om de vraag in hoeverre de opgave(n) die aangepakt worden door de herverkaveling geïdentificeerd zijn als opgaven die (integraal dan wel sectoraal) noodzakelijk aangepakt dienen te worden en op welke termijn die aanpak noodzakelijk is. Zo zijn er (inter)nationale of provinciale doelstellingen die voor een bepaalde einddatum gerealiseerd dienen te zijn en waar de verbetering van de verkavelingstructuur aan bijdraagt.
Naast landbouwstructuurverbetering lever verkaveling een bijdrage aan: behoud van de weidegang, de realisatie van milieudoelen, verbetering van de waterhuishouding of verbetering van de natuur en landschap. Omdat grote delen van Overijssel al eens zijn verkaveld komt het accent meer te liggen op verkaveling van de landbouw in samenhang met realitatie van andere doelen.
Vandaar dat urgentie met betrekking tot nevendoelen, net als sec bij landbouwstructuurverbetering ook wegingsfactor 2 krijgt.
De mate waarin de activiteit bijdraagt aan behoud van weidegang, verbetering van het milieu, de waterhuishouding of natuur en landschap, hetgeen blijkt uit de uit te voeren maatregelen die in het verkavelingsproject ten aanzien van deze doelen worden genomen. Beschrijf per maatregel welke positieve effecten er voor weidegang, milieu, waterhuishouding en landschap of natuur ontstaan door het herverkavelingsinstrument in te zetten. Relateer deze maatregelen aan de relevante provinciale beleidsnota’s met betrekking tot de termijn waarop die maatregelen gerealiseerd dienen te worden.
Hiervoor is een beschrijving nodig van:
Na sluiting van de indieningtermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 3.8.8 en conform artikel 3.8.8 lid 2. op een prioriteitenlijst gerangschikt. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de wegingsfactor per criterium en de te behalen punten op dat criterium.
Het aantal te behalen punten voor het criterium uit:
artikel 3.8.8 lid 1 sub a. bedraagt 1 tot en met 4 punten; wegingsfactor 3;
1 punt indien de subsidiabele kosten per geruilde hectare hoger is dan € 2.300,-;
2 punten indien de subsidiabele kosten per geruilde hectare gelijk aan of maximaal 5% lager is dan € 2.300,- (€ 2.185,- tot en met € 2.300,-);
3 punten indien de subsidiabele kosten per geruilde hectare 5 – 15% lager is dan € 2.300,- (€ 1.955,- tot € 2.185,-);
4 punten indien de subsidiabele kosten per geruilde hectare 15% of meer lager zijn dan € 2.300,- ( € 1.955,-);
In de openstelling is precies aangegeven welke termijn voor de indiening van aanvragen wordt gehanteerd. De start- en einddatum worden hierbij strikt in acht genomen. Na sluiting van de indieningstermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld en in een bepaalde rangorde op een lijst geplaatst. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat door de adviescommissie aan het project is toegekend.
Voor elk project geldt dat een minimum aantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Het doel van deze systematiek is om alle projecten onderling te vergelijken en de beste projecten uit het totaalaanbod te selecteren. Als consequentie hiervan bestaat de mogelijkheid dat, indien binnen een tender het subsidieplafond wordt bereikt, de projecten met de lagere scores geen subsidie zullen ontvangen. Mocht het plafond niet worden bereikt dan worden alle projecten, die de minimumscore hebben behaald, gesubsidieerd.
De systematiek staat niet toe dat na sluiting van de indieningstermijn de aanvragen alsnog worden gewijzigd.
De systematiek van toekenning van punten aan selectiecriteria en de weging daarvan staat hieronder in tabelvorm weergegeven.
Artikel 3.8.10 Aanvullend stuk bij bevoorschotting
In aanvulling op artikel 1.23 dienen aanvragers bij een aanvraag tot bevoorschotting de voor het project benodigde vergunningen te overleggen. Voorgaande is van toepassing op de eerste aanvraag tot bevoorschotting die investeringskosten bevat waarbij sprake is van vergunningplichtige investeringen.
De benodigde vergunningen zijn bij een kavelruilproject over het algemeen niet bij aanvraag van het project beschikbaar. In dit artikel is daarom opgenomen dat vergunningen, voor zover investeringen vergunningsplichtig zijn, bij het eerste voorschotverzoek waarin investeringskosten zijn opgenomen moeten worden overlegd. Dit zal in de meeste gevallen een omgevingsvergunning betreffen. Binnen POP3 is er sprake van bevoorschotting op basis van realisatie.
Artikel 3.8.11 Subsidievaststelling
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.27 bevat de aanvraag om subsidievaststelling een duidelijke begrenzing en oppervlakte van het projectgebied op een kaart. De omvang van het projectgebied wijkt bij subsidievaststelling maximaal 10% af van hetgeen bij de aanvraag is opgenomen.
Artikel 3.8.12 Bevoorschotting op basis van realisatie
In aanvulling op artikel 1.23 kan de aanvrager maximaal één keer per kalenderjaar, bij het overeenkomstig artikel 1.17 lid 1 sub i. jaarlijks in te dienen voortgangsverslag, een aanvraag om een voorschot op basis van realisatie indienen.
3.9 Regeling Fysieke investeringen voor innovaties in de landbouw
Artikel 3.9.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien de activiteit betrekking heeft op tenminste één van de volgende thema’s, die in lijn liggen met Statenbrief PS/2014/1092:
maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een emissievermindering van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater (zoals broeikasgassen, ammoniak, nutriënten en bestrijdingsmiddelen) en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen (zoals water, fosfaat en bodemvruchtbaarheid);
Zowel de koplopers die de innovatie ontwikkelen als het peloton waar de uitrol plaats vindt moeten gebruik kunnen maken van de regeling. Verder moeten de subsidiabele activiteiten passen binnen het beleid dat is geformuleerd voor Agro&Food in de Statenbrief van de provincie Overijssel (PS/2014/1092). Dit beleid is gericht op verduurzamen van de sector, en tevens van belang zijn voor innovatie binnen de sector. Het beleid is vanuit een brede samenspraak met de gehele Agro&Food sector in Overijssel tot stand gekomen en de provincie zet met het uitvoeringsbesluit Agro&Food sterk in op innovatie, waarin vooral de koplopers met echt nieuwe producten en diensten worden ondersteund. Het uitvoeringsbesluit Agro&Food van de provincie is geen investeringssubsidieregeling maar jaagt echte innovatie aan. De onderhavige maatregel maakt het mogelijk innovaties meer body te geven en nodigt het peloton uit tot de transitie. Dit beleid is deels met andere woorden ook in lid 2 verwoord. Innovatie wordt in het investeringsvoorstel Uitvoeringsprogramma Agro&Food 2016 – 2019 (PS/2016/508) sterk gestimuleerd. Dit kan met deze regeling verder worden aangevuld door de uitrol van innovaties te stimuleren.
Artikel 3.9.3 Subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.12 zijn de volgende kosten subsidiabel:
De kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende goederen tot maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten, om te voorkomen dat deze kosten te zwaar wegen in de totale subsidiabele kosten ten koste van de innovativiteit.
Artikel 3.9.4 Niet subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.13 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:
De kosten voor haalbaarheidsstudies vallen onder de voorbereidingskosten. Er wordt van uit gegaan dat dit voorafgaand aan het indienen van de aanvraag plaatsvindt.
De subsidiabele activiteiten dienen een bijdrage te leveren aan de realisatie van de doelen uit het uitvoeringsprogramma Agro&Food 2016 – 2019 van de provincie Overijssel (PS/2016/508).
Artikel 3.9.7 Selectiecriteria
Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.15 de volgende criteria:
de haalbaarheid van het project. Als het gaat om een innovatie gericht op de voorlopers is de kwaliteit van het projectplan primair van belang. Als het gaat om brede uitrol, wordt de kans op succes bepaald door de mate waarin de innovatie direct inpasbaar en toepasbaar is, er behoefte is aan de innovatie in de bedrijfstak waar de aanvrager onderdeel van uitmaakt en de wijze waarop over de (effecten van) de investering wordt gecommuniceerd;
Bij gelijke score worden de scores van betreffende projecten op het hoogst gewaardeerde criterium of de hoogst gewaardeerde criteria bezien. Wanneer de betreffende projecten hierop gelijk scoren wordt gekeken naar het op één na hoogst gewaardeerde criterium of de hoogst gewaardeerde criteria om de rangschikking te kunnen bepalen. Wanneer daarna nog geen onderscheid te maken is, dan wordt tussen de betreffende projecten geloot.
Na sluiting van de indieningtermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 3.9.7 en conform artikel 3.9.7 lid 2 op een prioriteitenlijst gerangschikt. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek.
Het aantal punten voor het criterium uit:
artikel 3.9.7 lid 1. sub a. bedraagt 1 tot en met 4 punten; wegingsfactor 2;
artikel 3.9.7 lid 1. sub b. bedraagt 1 tot en met 4 punten; wegingsfactor 2;
artikel 3.9.7 lid 1. sub c. bedraagt 1 tot en met 4 punten; wegingsfactor 3;
artikel 3.9.7 lid 1. sub d. bedraagt 1 tot en met 4 punten; wegingsfactor 1.
Dit criterium heeft een wegingsfactor 2, met een maximaal te behalen score van 4.
Kosteneffectiviteit is van belang, maar belangrijker is de mate van effectiviteit waarin de activiteit (wegingsfactor 3) de verwezenlijking thema’s in artikel 3.9.1 lid 2 bevordert. Daarom is voor kosteneffectiviteit de factor 2 gekozen.
Kosteneffectiviteit wordt bepaald door de totaal aangevraagde subsidiabele kosten te relateren aan het effect op of de mate waarin de doelstelling(en) zoals beschreven in de openstelling worden behaald.
1 punt: de totale subsidiabele kosten zijn zeer hoog ten opzichte van het effect op de doelstelling(en) van de openstelling.
2 punten: de totale subsidiabele kosten zijn hoog ten opzichte van het effect op de doelstelling(en) van de openstelling.
3 punten: de totale subsidiabele kosten zijn redelijk ten opzichte van het effect op de doelstelling(en) van de openstelling.
4 punten: de totale subsidiabele kosten zijn zeer redelijk ten opzichte van het effect op de doelstelling(en) van de openstelling.
Dit criterium heeft een wegingsfactor 2, met een maximaal te behalen score van 4. Het is belangrijk dat het plan haalbaar is op basis van onderstaande beoordelingsaspecten voor de koplopers en het peloton.
Ontwikkeling innovatie (koplopers) :Investeringen in materiële activa, gericht op het verspreiden van innovaties binnen een beperkte groep voorlopers, waaronder begrepen investeringen door of ten behoeve van samenwerkingsverbanden.
Als het gaat om een innovatie gericht op de voorlopers, waarbij het risico van mislukken reëel is, is de kwaliteit van het projectplan primair van belang. In dit geval wordt de kans op succes bepaald door de volgende aspecten in samenhang te bezien:
1 punt: de kans op succes/haalbaarheid is gelet op genoemde aspecten matig;
2 punten: de kans op succes/haalbaarheid is gelet op genoemde aspecten voldoende;
3 punten: de kans op succes/haalbaarheid is gelet op genoemde aspecten goed;
4 punten: de kans op succes/haalbaarheid is gelet op genoemde aspecten zeer goed.
Brede uitrol (peloton): Investering in materiële activa, gericht op innovatie of modernisering, met als doel de verspreiding van de investeringen verder krijgen binnen een grotere groep.
Als het gaat om een investering in materiële activa, gericht op verdere verspreiding in ‘het peloton’, wordt de kans op succes bepaald door de volgende aspecten in samenhang te bezien:
1 punt: de kans op succes/haalbaarheid is gelet op genoemde aspecten matig.
2 punten: de kans op succes/haalbaarheid is gelet op genoemde aspecten voldoende.
3 punten: de kans op succes/haalbaarheid is gelet op genoemde aspecten goed.
4 punten: de kans op succes/haalbaarheid is gelet op genoemde aspecten zeer goed.
Dit criterium heeft een wegingsfactor 3, met een maximaal te behalen score van 4. Zoals onder ad 1. is vermeld is de effectiviteit van de investering van relatief groot belang. Daarom is gekozen voor de hoogste wegingsfactor.
De mate van effectiviteit van investeringen is gerelateerd aan de doelstelling van de openstelling. De bijdrage die het ingediende project aan de doelstelling van de openstelling levert zal worden bepaald door te bezien in welke mate de activiteit bijdraagt aan het doel / de doelstellingen van de openstelling.
1 punt: het effect op de doelstelling(en) van de openstelling is matig.
2 punten: het effect op de doelstelling(en) van de openstelling is voldoende.
3 punten: het effect op de doelstelling(en) van de openstelling is goed.
4 punten: het effect op de doelstelling(en) van de openstelling is zeer goed.
Dit criterium heeft een wegingsfactor 1. Er zijn maximaal 4 punten te behalen. Innovatie is ondergeschikt aan effectiviteit en kans op succes. Via het spoor van het uitvoeringsprogramma Agro&Food wordt sterk ingezet op innovatie. Innovatie wordt hier niet uitgesloten maar weegt om deze reden minder zwaar dan kans op succes en effectiviteit. Nieuwe technieken en activa die via een ander spoor zijn ontwikkeld kunnen met deze regeling worden uitgerold.
De mate van innovativiteit zal minder van belang zijn bij investeringen in materiële activa gericht op het verder brengen van een bepaalde investering ‘binnen het peloton’ (dan gaat het meer om modernisering van de sector), maar is des te belangrijker bij het steunen van investeringen bij voorlopers. In het kader van deze maatregel wordt het begrip ‘innovativiteit’ daarom relatief breed uitgelegd. Iets kan landelijk of wereldwijd gezien niet innovatief zijn, maar wel innovatief zijn binnen de provincie, sector of zelfs het bedrijf waar de investering toegepast gaat worden.
Om de mate van innovativiteit te beoordelen wordt in samenhang gekeken naar:
De benodigde vergunningen zijn bij de investeringen over het algemeen niet bij de aanvraag van het project beschikbaar. In dit artikel is daarom opgenomen dat vergunningen, voor zover investeringen vergunningplichtig zijn, bij het eerste voorschotverzoek waarin investeringskosten zijn opgenomen, moeten worden overlegd.
Binnen POP3 is er sprake van bevoorschotting op basis van de realisatie.
In Hoofdstuk 1, artikel 1.17 lid 1. sub i. staat dat u jaarlijks een voortgangsrapportage moet indienen. In artikel 3.9.9 lid 2. is bepaald dat het enige jaarlijkse voorschotverzoek aan deze rapportage dient te worden gekoppeld.
3.10 Regeling niet-productieve investeringen voor biodiversiteit, natuur, landschap en hydrologische maatregelen PAS
Raadplegen via www.atlasvanoverijssel.nl > Landelijk gebied > Natuur en landschap > Begrenzing EHS & zone ONW. Uit de legenda bij de kaart blijkt dat de uitwerkingsgebieden als gele gebieden op de kaart staan.
Raadplegen via http://pas.natura2000.nl/pages/gebiedsanalyses_til_14-7-2017.aspx
N2000: Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In deze openstelling gaat het om alle N2000 gebieden in de provincie Overijssel. De begrenzing van deze gebieden is te vinden op http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=actualiteitaanwijzingen.
PAS: Programmatische aanpak stikstof 2015-2021. Om te voldoen aan de EU-richtlijnen moet de neerslag van stikstof in Natura 2000-gebieden omlaag. De PAS-maatregelen dragen hieraan bij. Het programma is te lezen op http://pas.natura2000.nl/pages/pas_vastgesteld.aspx;
Raadplegen via www.atlasvanoverijssel.nl > Landelijk gebied > Natuur en landschap > Natura 2000 gebieden
Artikel 3.10.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor niet-productieve hydrologische maatregelen PAS en niet-productieve investeringen voor herstel – of inrichtingsmaatregelen voor natuur, landschap, biodiversiteit, met een aantoonbare directe link met de landbouw.
Voor de ‘aantoonbare directe link met de landbouw’ wordt de lijn conform het voorbeeld dat met de EU is afgestemd gehanteerd:
“With the investments the biodiversity of the nature reserve is increased. The investments also increase the capacity of the Natura 2000 reserves to tolerate nearby nitrogen deposition. The strengthening of the Natura 2000 nature reserves makes it possible to maintain or expand agricultural activity in and around Natura 2000 areas although they contribute to nitrogen deposition. Without the measures nitrogen deposition would have to be reduced on the nearby farmland or stopped to achieve the same Natura 2000 goals as reached with the investments.”
Het project heeft een directe link met de landbouw als het project bijvoorbeeld wordt uitgevoerd op andere grond dan landbouwgrond, maar wel een rechtstreeks verband heeft met een landbouwactiviteit.
Voorbeelden van maatregelen die niet worden uitgevoerd op landbouwgrond, maar wel een rechtstreeks verband hebben met landbouwactiviteiten, zijn:
Beekherstel in een natuurgebied: het aanleggen van schuine oevers om het waterbergend vermogen te vergroten zodat voorkomen wordt dat bij neerslagpieken landbouwgrond overstroomt; peilopzet, afvoervertraging en ophogen van de beekbodem zodat omliggende landbouwgrond minder droogtegevoelig wordt; het aanleggen van extra buffercapaciteit om te voorkomen dat maatregelen die nodig zijn in het kader van de KRW-opgave leiden tot extra wateroverlast in bovenstrooms landbouwgebied.
Zelfstandig leesbaar betekent dat zonder naar bijlagen te verwijzen hetgeen onder f. i tot f. vi gevraagde duidelijk moet zijn. Voor het projectplan wordt een format beschikbaar gesteld.
Artikel 3.10.5 Subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.12 zijn de volgende kosten subsidiabel:
Personeelskosten gaan over personele inbreng, betaalde arbeid, loonkosten, dus in loondienst.
Personeelskosten worden berekend op basis van een per medewerker bepaald uurtarief of een berekening op basis van een door RVO goedgekeurde integrale kostensystematiek.
Kosten die de begunstigde heeft gemaakt voor aan begunstigde geleverde goederen of diensten ten behoeve van het project. Deze kosten worden aangetoond met facturen en betaalbewijzen
In het Handboek POP3 subsidie (https://regiebureau-pop.eu/handboek-voor-aanvragers-pop3-subsidie)
Artikel 3.10.6 Hoogte subsidie
De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.
De subsidiabele kosten worden voor 100% gesubsidieerd, bestaande uit 50% EU en 50% overheidsfinanciering (provincie Overijssel).
Investeringen zijn uitsluitend subsidiabel indien:
Voorbeeld: vanuit de PAS moet een beek worden verondiept. Vanuit een andere opgave moet dezelfde beek gaan hermeanderen. Uitsluitend de kosten van de verondieping worden dan gesubsidieerd vanuit deze openstelling.
Gebiedsanalyses zijn te raadplegen via http://pas.natura2000.nl/pages/gebiedsanalyses_til_14-7-2017.aspx
Artikel 3.10.8 Selectiecriteria
Zie definities in artikel 3.10.1 voor duiding van de bedoelde gebieden.Alleen aanvragen die voldoen aan de criteria worden meegenomen in de loting.
De benodigde vergunningen zijn niet altijd reeds bij de aanvraag van het project beschikbaar. In dit artikel is daarom opgenomen dat vergunningen, voor zover investeringen vergunningsplichtig zijn, bij het eerst voorschotverzoek waarin investeringskosten zijn opgenomen, moeten worden overgelegd.
Binnen POP3 is er sprake van bevoorschotting op basis van realisatie.
In hoofdstuk 1, artikel 1.17 lid 1 sub i staat dat u jaarlijks een voortgangsrapportage moet indienen. In artikel 3.10.9 lid 2 is bepaald dat het enige jaarlijkse voorschotverzoek aan deze rapportage dient te worden gekoppeld.
Bijlage 1 Lijst van fysieke investeringen gericht op verduurzaming van landbouwbedrijven
Toelichting op Lijst van fysieke investeringen gericht op verduurzaming van landbouwbedrijven
Toelichting systemen precisielandbouw (investering 7)
De bedoelde systemen precisielandbouw zijn:
Aparte toelichting varkensvriendelijke vloeren (investering 13)
Varkensvriendelijke vloeren definities:
Dichte vloer volgens Besluit Houders van dieren, omschrijving dichte vloer, artikel 2.18.6:
Een vloer of een gedeelte daarvan, die is voorzien van gierdoorlatende openingen, wordt als dicht beschouwd indien:
Harde dichte vloer is bijvoorbeeld beton/composietvloer of een metalen plaat.
Zachte dichte vloer is bijvoorbeeld geplastificeerd metaal of rubbercoating.
Zie voor meer informatie de bijlage 1 van de Maatlat Duurzame Veehouderij van SMK.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2017-4599.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.