2022D28218 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brieven van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 3 juni 2022 houdende de Tweede voortgangsrapportage Nationaal Programma Onderwijs (NP Onderwijs) in het mbo1 en hoger onderwijs (Kamerstuk 31 524, nr. 508) en d.d. 1 juni 2022 houdende de Eindrapportage «Ruimte voor onderwijs tijdens corona» (Kamerstuk 31 524, nr. 507).

De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen

De griffier van de commissie, De Kler

Inhoud

Blz.

     

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

• Inbreng van de leden van de VVD-fractie

2

 

• Inbreng van de leden van de D66-fractie

3

 

• Inbreng van de leden van de SP-fractie

5

 

• Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

6

 

• Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

7

 

• Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

8

     

II

Reactie van Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

10

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de eindrapportage «Ruimte voor onderwijs tijdens corona» en de tweede voortgangsrapportage Nationaal Programma Onderwijs in het mbo en hoger onderwijs en onderzoek, en hebben daarover enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie lezen in de brief over de tweede voortgangsrapportage Nationaal Programma Onderwijs in het mbo en hoger onderwijs en onderzoek dat 30 procent van de plannen nog niet gestart is. Kan de Minister een verklaring geven voor dit gegeven? Zijn deze plannen nog in staat de corona-problematiek aan te pakken?

De leden van de VVD-fractie lezen in de brief over de tweede voortgangsrapportage Nationaal Programma Onderwijs in het mbo en hoger onderwijs en onderzoek dat in april 2022 één op de drie studenten aangeeft nog te maken te hebben met corona-gerelateerde studievertraging. Dit baart deze leden zorgen. Bij bijna de helft van deze studenten loopt de vertraging op tot meer dan vier maanden. Dit is een onderzoek op basis van zelfrapportage door studenten, kennelijk in lijn met eerdere cijfers, zo stelt de brief. UNL2 heeft echter meermaals gesteld dat de vertraging in het wo3 niet significant is geweest. De leden vinden een verhouding van een op de drie studenten wel degelijk significant. Kan de Minister aangeven waar dit grote verschil vandaan komt?

De leden van de VVD-fractie kijken tevreden naar de inzet op herstel van het studentenwelzijn zoals aangegeven in de tweede voortgangsrapportage Nationaal Programma Onderwijs in het mbo en hoger onderwijs en onderzoek. Hierin is echter ook te lezen dat instellingen aangeven dat studenten nu ze terug zijn gekeerd pas duidelijk wordt wat hun hulpvraag is. Heeft de Minister in beeld wat deze hulpvraag is? Zo ja, kan de Minister dit uiteenzetten? Zo nee, wordt deze onderzocht? Ook geeft de Minister aan dat andere factoren een rol kunnen spelen bij studievertraging dan de corona-pandemie. Heeft de Minister deze factoren in beeld? Zo ja, kan de Minister deze uiteen zetten? Zo nee, worden deze onderzocht? Klopt het daarnaast dat 900 miljoen euro is besteed aan studentenwelzijn? Zo ja, kan de Minister aangeven op welke manieren deze middelen dan zijn aangewend ten behoeve van studentenwelzijn? En heeft de Minister inzicht in de effectiviteit hiervan?

De leden van de VVD-fractie lezen in de tweede voortgangsrapportage Nationaal Programma Onderwijs in het mbo en hoger onderwijs en onderzoek dat er door de corona-crisis een geschatte vertraging in wetenschappelijk onderzoek is opgelopen van 600 miljoen euro. Voor deze vertraging is 162 miljoen euro ter beschikking gesteld als budget. Gemiddeld is echter maar tussen 25 en procent 58 procent van het beschikbare budget voor 2021 uitgegeven. Instellingen kiezen ervoor om dit geld vast te houden. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat dit geld terecht komt bij het beoogde doel, zo vragen de leden.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de tweede voortgangsrapportage NP Onderwijs mbo, hoger onderwijs en onderzoek en de Eindrapportage «Ruimte voor onderwijs tijdens corona». Deze leden zijn positief dat de Minister de kans aanpakt om lessen te trekken uit de corona-crisis. Zij zijn van mening dat elke student de beste kansen verdient op een mooie toekomst. Zij erkennen dat de corona-pandemie er heeft ingehakt bij veel studenten en zij complimenteren het onderwijsveld voor hun inzet tijdens deze moeilijke periode. Deze leden hebben enkele vragen en opmerkingen die zij willen voorleggen aan de Minister.

Stagetekort en urennorm mbo

De leden van de D66-fractie zijn positief dat het stagetekort in het mbo substantieel is gedaald. Toch zien deze leden in de zorg nog een enorm stagetekort. Wat doet de Minister samen met het veld doen om dit tekort te verkleinen?

De leden van de D66-fractie zijn positief dat de Minister instellingen aanmoedigt om de urennorm in het mbo los te laten indien dit een positieve bijdrage levert aan het gegeven onderwijs. Zij complimenteren de Minister dat hij werkt aan een wetswijziging ter aanpassing van de urennorm in het mbo en zien die met enthousiasme tegemoet. Daarnaast zijn zij benieuwd naar de uitkomsten van de evaluatie van het bindend studieadvies. Wanneer kan de Kamer deze uitkomsten precies verwachten?

Ontevredenheid + dialoog studenten

De leden van de D66-fractie vernemen dat instellingen, docenten en teamleiders voortvarend aan de slag zijn gegaan met de uitvoering van de plannen en complimenteren hen daarvoor. Zij lezen dat instellingen over het algemeen tevreden zijn over de voortgang en het bereik onder de doelgroepen van de in gang gezette acties. Kan de Minister toelichten waar instellingen niet tevreden over zijn? Deze leden zijn positief dat de Minister de dialoog met studenten wil versterken en intensiveren. Kan hij nader toelichten hoe hij die versterking en intensivering ziet?

Studievertraging

De leden van de D66-fractie vernemen dat één op de drie studenten aangeeft nog te maken te hebben met corona-gerelateerde studievertraging. Echter geeft bijvoorbeeld maar een kwart van de mbo-studenten aan dat hun instelling hen goed helpt of heeft geholpen om vertraging weg te werken. Bovendien willen met name kwetsbare studenten meer hulp. Hoe verklaart de Minister het gevoel van studenten, namelijk dat zij onvoldoende geholpen zijn? Wat gaat de Minister doen om dit te verbeteren naast een gesprek met de instellingen? Hoe zorgt hij dat kwetsbare studenten in voldoende mate worden geholpen om hun studie tot een succes te brengen? Deze leden zijn positief dat de Minister extra aandacht besteedt aan studenten met een migratieachtergrond en/of ouders met een minder gunstige financiële positie, aangezien zij meer studievertraging ondervinden dan gemiddeld. Kan de Minister toelichten welke acties hij in gedachten heeft om deze specifieke studenten extra te ondersteunen? Is hij het met deze leden eens dat het zorgelijk is dat met name kwetsbare studenten nog steeds de gevolgen ondervinden van de pandemie?

Studentenwelzijn

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het zeer belangrijk is dat er voldoende aandacht is voor het welzijn van studenten. Zij zijn daarom ook tevreden dat instellingen met name in het welzijn investeren met de NP Onderwijs gelden. Kan de Minister toelichten of de gelden tot nu toe de gewenste effecten hebben? Sluiten de beschikbare interventies aan op de behoeften van studenten? Zo nee, waarom niet?

Digitaal/fysiek/blended onderwijs

De leden van de D66-fractie constateren dat onderwijsinstellingen vanaf de eerste COVID-maatregelen snel moesten overgaan naar digitaal onderwijs. De leden zijn positief over de inspanningen van de instellingen om dit te realiseren. Tegelijkertijd zien zij dat de onderwijskwaliteit, studententevredenheid en het studentenwelzijn verslechterd zijn. Ook geeft één op de drie studenten in het hoger onderwijs aan te maken te hebben met corona-gerelateerde studievertraging. Instellingen geven aan dat zij de positieve elementen van online onderwijs op afstand willen behouden. Deze leden zijn kritisch over de borging van onderwijskwaliteit bij de inzet van online onderwijs op afstand. Hoe waarborgt de Minister de onderwijskwaliteit in de ontwikkeling richting blended learning? Deelt de Minister de mening dat digitale middelen altijd ter ondersteuning moeten dienen aan fysiek onderwijs? En in hoeverre wordt studentenwelzijn meegenomen bij het nieuwe afwegingskader voor online en fysiek onderwijs? Is de Minister het ermee eens dat fysiek onderwijs altijd de norm moet blijven?

Voorwaardelijke doorstroom

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het binnen het onderwijs van essentieel belang is om de student centraal te stellen: het stelsel moet zich vormen naar de student. Daarvoor zijn maatwerk en empathie in het stelsel nodig. Het is daarom goed dat de Minister voornemens is het BSA4 in het hoger onderwijs aan te passen. Tijdens de corona-crisis was ook ruimte voor voorwaardelijke doorstroom van studenten binnen en tussen onderwijssectoren. De leden constateren dat studenten de voorwaardelijke toelating als positief ervaren en dat zij signaleren dat het doorstromen later in de studie geen problemen oplevert. Deze leden lezen ook dat de Minister constateert dat de langetermijneffecten van voorwaardelijke doorstroom onduidelijk zijn. Is de Minister bereid om het lange- en korte termijn effect van de voorwaardelijke doorstroom in de huidige vorm te laten onderzoeken? De leden vinden het belangrijk dat bij dit onderzoek ook wordt gekeken naar de effecten op studiedruk van studenten. Is de Minister daartoe bereid? Is de Minister bereid om voorwaardelijke doorstroom mogelijk te houden tot over de effecten meer duidelijkheid is?

Corona-pandemie

De leden van de D66-fractie constateren dat het kabinet in het najaar van 2021 moest besluiten tot het invoeren van vergaande contact beperkende maatregelen, waardoor fysiek onderwijs niet mogelijk was. Hierdoor is het studentenwelzijn onder druk komen te staan, is studievertraging opgelopen en is de studenttevredenheid en onderwijskwaliteit gedaald. Deze leden zijn van mening dat digitale middelen in het onderwijs altijd ter ondersteuning moeten dienen aan fysiek onderwijs. Zij zijn dan ook van mening dat de sluiting van onderwijsinstellingen in de toekomst dient te worden voorkomen. Kan de Minister reflecteren op zijn plannen indien Nederland dit najaar weer te maken zal krijgen met een nieuwe corona-golf? Is hij het met deze leden eens dat we alles op alles moeten zetten om te voorkomen dat het onderwijs nogmaals moet sluiten?

De leden van de D66-fractie vragen ten slotte of de Minister succesvolle initiatieven die zijn ingezet tijdens de pandemie door instellingen en bedrijven met de NP Onderwijs gelden verder stimuleert.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de eindrapportage «Ruimte voor onderwijs tijdens corona» en de tweede voortgangsrapportage Nationaal Programma Onderwijs in het mbo en hoger onderwijs en onderzoek. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

Al langere tijd maken de leden van de SP-fractie zich zorgen over de toename van afstandsonderwijs. Zij zijn van mening dat fysiek onderwijs de norm moet zijn, en dat enkel bij uitzondering er mag worden overgegaan tot afstandsonderwijs. De Kamer heeft zich hierover uitgesproken door middel van de motie Kwint c.s.5 De leden gaan er vanuit dat deze uitspraak van de Kamer wordt betrokken bij het afwegingskader voor online en fysiek onderwijs die de Kamer binnenkort ontvangt. Ook vragen deze leden op welke wijze de studenten en docenten worden betrokken bij dit afwegingskader. Daarnaast vragen deze leden op welke wijze de Minister denkt dat digitaal onderwijs een bijdrage kan leveren aan de verbetering van de onderwijskwaliteit en de verhoging van leeropbrengsten van studenten. Zij vragen de Minister hier uitgebreid op te reflecteren. Berenschot concludeerde in het rapport dat instellingen graag de positieve elementen van online onderwijs op afstand willen behouden. De leden zijn benieuwd welke positieve elementen van online onderwijs de instellingen en de Minister zelf zien.

De leden van de SP-fractie merken op dat begin dit jaar de AOb en FNV Onderwijs & Onderzoek onderzoek deden naar onderwijspersoneel met long covid. Er kwamen ook meldingen uit het hoger onderwijs binnen. De leden vinden dit zorgelijk, omdat long covid een flinke aanslag op het lichaam van mensen kan plegen. Zij zijn van mening dat docenten volledig ondersteund moeten worden en vragen of de Minister dit ook vindt. Ook vragen deze leden meer tijd en maatwerk voor de docenten die te kampen hebben met long covid. Ontslag kan grote financiële gevolgen hebben voor docenten, maar heeft ook nadelige gevolgen voor de instelling en studenten. De leden vragen de Minister of hij bereid is deze docenten alle tijd te geven voor hun herstel, ze daarbij te ondersteunen en ze de garantie te geven dat ze hun baan behouden.

De leden van de SP-fractie merken op dat de Minister stelt dat mbo-instellingen, studenten en docenten hebben aangegeven dat zij de geboden mogelijkheden om flexibeler om te gaan met de urennormen willen behouden voor het bieden van maatwerk. De leden vinden deze conclusie wat voorbarig. Berenschot concludeert inderdaad dat mbo-instellingen willen behouden, maar deze leden lezen nog niet direct dat studenten en docenten dit ook aangeven. Zij willen de Minister vragen op welke passages in het rapport hij dit baseert. De leden juichen toe dat flexibilisering leidt tot meer maatwerk en individuele begeleiding, maar zij vrezen ook dat flexibilisering van de urennorm mogelijk de onderwijskwaliteit kan aantasten en vragen de Minister hoe hij gaat garanderen dat flexibilisering van de urennorm niet ten koste gaat van de onderwijskwaliteit. Is de Minister bereid om in ieder geval een minimum aantal contacturen te verplichten, zodat studenten wel voldoende contacturen behouden om de stof eigen te maken en praktijkervaring op te doen? En welke gevolgen gaat deze flexibilisering hebben voor de werkdruk voor docenten?

De leden van de SP-fractie hebben signalen ontvangen van verschillende studenten die tijdens de pandemie een zorgopleiding hebben afgerond. Sommigen van hen waren van plan te stoppen met hun opleiding, maar kwamen tot inkeer door de pandemie en voelden de motivatie om hun steentje bij te dragen in verpleeghuizen en ziekenhuizen. Ze waren hard nodig. Sommigen willen nu een tweede zorgopleiding doen, maar het instellingstarief werpt een grote financiële drempel op. Deze leden vragen wat de Minister gaat doen voor afgestudeerde zorgprofessionals die gedurende de pandemie een diploma hebben gehaald in de zorgsector. Deelt de Minister de mening dat zij tegen wettelijk collegegeld een tweede zorgopleiding moeten kunnen doen, zodat zij zich niet druk hoeven maken over het financieren van hun opleiding en eventuele hogere studieschulden?

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige brieven. De leden hechten eraan dat docenten ervaren dat zij zeggenschap hebben over de vormgeving van het onderwijs. Uit het onderzoek van Berenschot leidt de Minister af dat hij met een landelijk afwegingskader zou moeten komen voor fysiek of digitaal onderwijs. De leden hebben twijfels bij deze consequentie. Wat is de reactie van de Minister op het pleidooi van de Algemene Onderwijsbond voor vertrouwen in de professional en de oproep om de autonomie van de docent niet te beperken met zo’n afwegingskader? Zou het niet beter de docent zelf kunnen zijn die afweegt of deze kiest voor digitaal onderwijs?

De leden van de PvdA-fractie hechten zeer aan de kwaliteit van het beroepsonderwijs, maar vinden niet dat een urennorm daar per se een goede indicator van is. Daarom zijn deze leden het met de Minister eens dat het minder moet gaan over het voldoen aan vaste urennormen en meer over de vraag naar de competenties, kennis en vaardigheden die studenten moeten opdoen. Hoe beziet de Minister het risico dat loslaten van een vaste urennorm leidt tot minder leraren die worden nodig geacht? Wil de Minister afspraken maken over werkdrukvermindering om dit risico te bezweren? Wil de Minister de onderwijsvakbonden betrekken bij het beleid in dezen?

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voortgangsrapportage en de eindrapportage. Deze leden hebben enkele vragen hierover.

De voortgang op hoofdlijnen

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de tweede voortgangsrapportage inzake het NP Onderwijs dat 30 procent van de acties nog niet gestart is. Kan de Minister toelichten waarom het mbo slagvaardiger aan de slag is kunnen gaan met de geplande bestedingen dan het hbo6 en wo?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen ook dat het incidentiele karakter van de middelen ervoor zorgt dat instellingen voorzichtig zijn met het aanstellen van nieuw personeel. Vindt de Minister het wenselijk om desalniettemin de instellingen op te roepen om nieuw personeel aan te werven, wetende dat het om tijdelijke dienstverbanden zal gaan?

Voorts vragen de leden van de GroenLinks-fractie de Minister hoe het staat met de uitvoering van motie van de leden Kwint en Westerveld7 waarin de regering wordt verzocht om in gesprek te gaan met de VH8 en de VSNU9 met als doel de omvang van het schaduwonderwijs terug te dringen. Onder meer door ervoor zorg te dragen dat studenten kwalitatief goede begeleiding ontvangen indien zij dit nodig hebben, zodat zij geen gebruik hoeven maken van schaduwonderwijs. Heeft de Minister zicht op de toename of afname van het gebruik van schaduwonderwijs op het mbo, ho en wo?

Thema: studievertraging

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat slechts een kwart van de vertraagde studenten in het mbo en rond de 15 procent van de ho-studenten aangeeft dat hun instelling hen goed helpt of heeft geholpen om de opgelopen vertraging weg te werken. Op welke wijze kan de Minister de onderwijsinstellingen stimuleren om studenten beter te ondersteunen bij studievertraging?

Van de studenten met vertraging geeft bijna de helft aan dat de vertraging oploopt tot meer dan vier maanden. Welke financiële compensatieregelingen gelden er op dit moment voor deze studenten en staat dat, volgens de Minister, nog in verhouding tot de studievertraging?

Studenten in een kwetsbare positie

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat dat studenten met een migratieachtergrond en/of ouders in een minder gunstige financiële positie aanmerkelijk (tot ruim twee keer) meer studievertraging ondervinden dan gemiddeld. Zij waren ook kritischer over de aangeboden hulp door de instelling. Op welke wijze kunnen instellingen deze groep studenten aanvullend ondersteunen?

Deze leden zijn ook benieuwd naar de studievoortgang van studenten met een functiebeperking, waarbij eerder is geconstateerd dat de groep extra belemmeringen ervaart door de corona-crisis. Is ook gekeken of er extra studievertraging is onder deze groep en of de geboden ondersteuning voldoende was? Kan de Minister deze doelgroep ook meenemen in zijn gesprekken met de koepelorganisaties en de instellingen?

Aanpak jeugdwerkloosheid

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat voor mbo’ers in een kwetsbare positie de kans op een substantiële baan nog niet is hersteld, ondanks een gunstige arbeidsmarkt. Wat verstaat de Minister onder «kwetsbare positie»? Welke verklaring kan de Minister hiervoor geven? Is de Minister hierover ook in gesprek met de Minister van SZW?

Voorts hebben de leden van de GroenLinks-fractie enkele vragen over de eindrapportage «Ruimte voor onderwijs tijdens corona». Kan de Minister een reactie geven op de fundamentele kritiek van het ISO10 dat stelt dat het studentenperspectief onvoldoende is meegenomen? De studentenvakbond stelt ook dat bij belangrijke onderwerpen zoals het BSA en de voorwaardelijke doorstroom voornamelijk is gekeken naar de ervaringen van de instellingen. Hoe kijkt de Minister hiertegen aan?

Ten slotte zijn de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd of de Minister ook voornemens is om de rol van de medezeggenschap tijdens de corona-crisis te evalueren. Zo nee, waarom niet?

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de tweede voortgangsrapportage Nationaal Programma Onderwijs in het mbo en hoger onderwijs en onderzoek. De genoemde leden zijn blij dat er met de beschikbare middelen voortgang is geboekt op belangrijke thema’s als studentenwelzijn, het tegengaan van studievertraging, het aanpakken van het stagetekort en de ondersteuning van onderzoekers met een tijdelijk contract. Naar aanleiding van de tweede voortgangsrapportage hebben de leden enkele vragen aan de Minister.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben tijdens een eerder schriftelijk overleg stilgestaan bij de rol van medezeggenschapsraden. De genoemde leden constateren dat inmiddels alle medezeggenschapsraden bij de instellingen hebben ingestemd met de plannen. Zij lezen echter ook dat het voor studentenraden nog zoeken is naar hun rol en invloed. De leden vinden het belangrijk dat studentenraden ondanks hun wisselende samenstellingen en de complexiteit van de plannen wel aangehaakt blijven. De studenten zelf weten immers het beste waar ze behoefte aan hebben. Kan de Minister aangeven hoe de betrokkenheid van studentenraden bij het opstellen en uitvoeren van de plannen is geborgd? Hoe kan hun rol en betrokkenheid verder worden gestimuleerd?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat inmiddels maar liefst één op de drie studenten corona-gerelateerde studievertraging heeft opgelopen. Veertig procent van de groep studenten die achterstandsproblemen heeft, vraagt niet om hulp en één op de drie studenten vindt de aangeboden hulp slecht. De Minister schrijft in zijn brief dat de groep studenten met een corona-gerelateerde studievertraging nader onderzocht en in de gaten gehouden wordt. De leden vragen de Minister wat hij concreet van plan is en wat verder onderzoek moet opleveren. Wat kan de Minister daarnaast doen om ervoor te zorgen dat de al beschikbare hulp en ondersteuning beter gevonden wordt door de studenten? En hoe verklaart de Minister de grote ontevredenheid bij studenten over de aangeboden hulp?

De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen over de positie van studenten met een migratieachtergrond of met ouders met een mindere financiële positie. Deze studenten hebben vaak meer problemen en meer studievertraging. Wat kan de Minister concreet doen voor deze groep studenten? Hoe kan het hoger onderwijs leren van de aandacht en specifieke maatregelen die er op het mbo wel worden genomen voor deze groep?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de brief dat wordt verwacht dat de komende jaren met elke lichting nieuwe studenten substantiële aantallen studenten zullen instromen die extra aandacht nodig hebben. Ook bij de studenten die tijdens de corona-periode zijn gestart, wordt verwacht dat de uitval en vertraging groter zal zijn door motivatieproblemen, suboptimale start van de opleiding en het zich beperkt kunnen oriënteren op de opleidingskeuze. De genoemde leden vragen de Minister of de instellingen voldoende voorbereid zijn om gedurende een langere periode studenten extra te ondersteunen bij de verwachte problemen. Ziet de Minister hierbij ook een rol voor ouderejaarsstudenten die aankomende studenten zouden kunnen helpen of ondersteunen?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de thema’s welzijn en sociale binding de meeste aandacht zullen vragen de komende jaren. De genoemde leden vinden het zorgelijk dat studenten zichtbaar minder sociaal vaardig zijn, onzeker over de toekomst en minder gemotiveerd zijn. Het stemt de genoemde leden hoopvol dat voor deze thema’s volop aandacht is. Zo geeft het hbo geld uit aan sociaal werkers en studentdecanen en heeft TU Delft twee preventiepsychologen aangenomen. De genoemde leden vragen de Minister of instellingen ook leren van elkaars bedachte oplossingen om deze thema’s aan te pakken. Hoe worden, ondanks dat het precieze effect lastig meetbaar is, best practices gedeeld over instellingsgrenzen heen?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat instellingen voorzichtig zijn met het aannemen van nieuw personeel. Instellingen kiezen er veelal voor om voor de uitvoering van de plannen zittend personeel in te zetten. Dit kan leiden tot meer druk bij het zittend personeel. De leden zien graag dat instellingen de middelen ook gebruiken om nieuw personeel aan te nemen, om zo ook vaart te maken met de acties die nog niet van start zijn gegaan. Kan de Minister specifieke oorzaken benoemen waarom onderwijsinstellingen deze keuzes maken? Wat kan de Minister concreet doen om ervoor te zorgen dat de werkdruk niet onnodig stijgt door keuzes die wellicht gedreven zijn door overheidsbeleid?

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het positief dat het ontstane stagetekort dat ontstaan is gedurende de corona-crisis al flink is teruggedrongen. Toch kunnen nog altijd veel stages geen doorgang vinden doordat onderwijsinstellingen en bedrijven te weinig capaciteit voor de begeleiding van stagiairs hebben. De SBB11 heeft een tijd terug een bel-actie onder bedrijven gedaan met de oproep om stages beschikbaar te stellen. Deze actie samen met de brancheorganisaties was succesvol. De genoemde leden vragen de Minister of een tweede bel-actie nuttig zou kunnen zijn om het tekort verder terug te dringen. De genoemde leden vragen de Minister daarnaast of de simulatiewerkomgevingen die gecreëerd zijn verder uitkomst kunnen bieden of dat de gespannen arbeidsmarkt nu voldoende plekken biedt om het tekort weg te werken. Zij vragen de Minister hierbij specifiek in te gaan op de veranderingen ten behoeve van corona in de subsidieregeling praktijkleren.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben daarnaast met belangstelling kennisgenomen van de eindrapportage «Ruimte voor onderwijs tijdens corona». De leden vinden het goed dat de ruimte die onderwijsinstellingen hebben gekregen om tijdens de corona-pandemie af te wijken van vigerende wet- en regelgeving, is geëvalueerd. Hoewel beperkingen als gevolg van het corona-virus niet meer van toepassing zijn, kan het wenselijk zijn sommige maatregelen en afspraken te behouden. Hierover hebben de genoemde leden enkele vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de evaluatie dat de communicatie over het opstellen van servicedocumenten met verschillende doelgroepen, zoals docenten en studenten beter kan en dat de juridische status van het document ook niet altijd duidelijk was. Kan de Minister aangeven hoe in de toekomst de communicatie op deze vlakken zal worden verbeterd? Hoe kan de betrokkenheid van studenten ook bij het opstellen van de servicedocumenten worden vergroot?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de instellingen de mogelijkheden voor blended onderwijs verkennen. De inspectie constateert dat digitale lessen op afstand in het algemeen niet goed aansluiten bij de behoefte van mbo-studenten. De borging van onderwijskwaliteit is vastgelegd in het Professioneel Statuut en via het onderwijs- en examenreglement. Kan de Minister aangeven of hierin het belang van fysiek onderwijs voor praktijkgerichte vakken en sociaal contact voldoende geborgd is? En welke mogelijkheden zijn er voor studenten en docenten om te werken aan de noodzakelijke digitale competenties die nodig zijn voor het geven en volgen van online-onderwijs?

II Reactie van Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap


X Noot
1

Mbo: middelbaar beroepsonderwijs

X Noot
2

UNL: Universiteiten van Nederland

X Noot
3

Wo: wetenschappelijk onderwijs

X Noot
4

BSA: bindend studieadvies

X Noot
5

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 262

X Noot
6

Hbo: hoger beroepsonderwijs

X Noot
7

Kamerstuk 35 830 VIII, nr. 16

X Noot
8

VH: Vereniging Hogescholen

X Noot
9

VSNU: Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (tegenwoordig Universiteiten van Nederland)

X Noot
10

ISO: Interstedelijk Studenten Overleg

X Noot
11

SBB: Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven

Naar boven