2021D35871 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 6 juli 2021 inzake nadere toelichting n.a.v. het commissiedebat Criminaliteit en Ondermijning van 6 juli 2021 over het Multidisciplinair Interventieteam (MIT) (Kamerstuk 29 911, nr. 319) en de brief van 15 september 2021 met een reactie op de motie van het lid Michon-Derkzen over aangeven hoe het Multidisciplinair Interventie Team zich verhoudt tot bestaande diensten (Kamerstuk 29 911, nr. 327).

De fungerend voorzitter van de commissie, Van Meenen

De adjunct-griffier van de commissie, Verouden

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inhoudsopgave

blz.

     

1.

Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie

2

2.

Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie

5

3.

Vragen en opmerkingen vanuit de PVV-fractie

7

4.

Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie

8

5.

Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie

9

6.

Vragen en opmerkingen vanuit de PvdA-fractie

11

7.

Vragen en opmerkingen vanuit de GroenLinks-fractie

12

8.

Vragen en opmerkingen vanuit de ChristenUnie-fractie

13

9.

Vragen en opmerkingen vanuit de SGP-fractie

14

10.

Vragen en opmerkingen vanuit de BIJ1-fractie

18

1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie maken zich grote zorgen over de ondermijnende (drugs)criminaliteit die een steeds grotere rol in onze samenleving speelt. Versterking van de aanpak van ondermijnende criminaliteit is dan ook broodnodig om drugscriminelen aan te pakken en crimineel geld af te pakken. Deze leden zijn dan ook verheugd dat het demissionair kabinet voor de begroting 2022 honderden miljoenen vrijmaakt om ondermijnende criminaliteit een halt toe te roepen.

Desalniettemin maken deze leden zich al geruime tijd zorgen over de inrichting van het Multidisciplinair Interventieteam (MIT) dat het antwoord van de Minister is op de motie van de leden Heerma en Dijkhoff (Kamerstuk 35 300, nr. 13) met het verzoek om een interventieteam waarin diverse diensten kunnen samenwerken en informatie kunnen delen, in te richten. Het is voor deze leden nog altijd niet duidelijk wat de positie is van het MIT ten opzichte van andere diensten en welke taak het MIT precies heeft en op basis van welke grondslagen. Daarbij speelt ook dat de opbouw van het MIT ten koste lijkt te gaan van bestaande en nu goed functionerende diensten, waarbij algemeen bekend is dat deze experts niet snel op te leiden zijn en daarom vooral sprake is van een verschuiving en (voorlopig) geen versterking van de mensen die werken in de aanpak van deze criminaliteit.

Deze leden hebben dan ook nog vele vragen bij het MIT om te kunnen beoordelen of en, zo ja, hoe het MIT van toegevoegde waarde kan zijn bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Zij gaan ervan uit dat tot deze beantwoording en een debat, dat daarna mogelijk moet worden gevoerd, geen onomkeerbare stappen worden gezet of contracten worden aangegaan, zoals reeds gecommuniceerd vanuit de vaste Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid.

Algemeen

De leden van de VVD-fractie lezen dat de doelstelling van het MIT het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen, die verweven zijn met of misbruik maken van legale structuren en de legale economie, is. Het MIT richt zich daarbij specifiek op die vormen van de (inter)nationale georganiseerde, ondermijnende criminaliteit die een bedreiging vormen voor de democratische rechtsorde en de nationale veiligheid. Kan de Minister nog eens uitgebreid en met voorbeelden toelichten wat dit team precies gaat doen? Is dit niet wat de Dienst Landelijke Recherche en de andere betrokken diensten van de Landelijke Eenheid, al dan niet samen met de regionale en districtelijke recherches van het Nationale Politiekorps, al jaren doen? Zo nee, kan de Minister concreet beschrijven wat het verschil is, waar wel overlap zit, hoe met deze overlap in de toekomst zou moeten worden omgegaan, onder meer met betrekking tot bevoegdheidsverdeling?

De leden van de VVD-fractie zijn met de Minister van mening dat de politie en het Openbaar Ministerie (OM) effectief moeten samenwerken met de opsporingsdiensten om een vuist te maken tegen de ondermijnende criminaliteit. Om deze reden is op dit moment een aantal samenwerkingsverbanden operationeel: de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s), het Landelijk Informatie- en Expertise Centrum (LIEC), Hit And Run Cargo team (HARC) en iCOV (infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen). Kan de Minister uiteenzetten wat in deze verbanden op dit moment al gebeurt met betrekking tot het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen? Op basis van welke grondslagen gebeurt dat? Welke samenwerking vindt daartussen plaats? Welke afspraken over samenwerking zijn daartoe al gemaakt? Waar schiet deze samenwerking volgens de Minister tekort? Wat is daarvan de oorzaak? En hoe is de Minister vervolgens tot de conclusie gekomen dat dit tekort het beste door het MIT, zoals voorgesteld, kan worden opgelost? Hoe verhoudt het MIT zich tot de inzet van gemeenten op ondermijnende criminaliteit? Hoe wordt voorkomen dat er conflicterende interventies ontstaan?

Wat waren de belangrijkste argumenten voor het MIT, zoals voorgesteld? Welke kanttekeningen waren erbij te plaatsen? Hebben er ook alternatieven op tafel gelegen voor de uitvoering van de motie van de leden Heerma en Dijkhoff (Kamerstuk 35 300, nr. 13)? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?

Gaat het MIT op eigen titel de samenwerking aan met buitenlandse inlichtingen- en opsporingsdiensten? Zo ja, waarom wordt het beginsel van een single point of contact verlaten en hoe wordt voorkomen dat er uiteenlopende, grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden ontstaan, met alle mogelijke communicatie- en coördinatieproblemen van dien?

Taakopdracht MIT

De leden van de VVD-fractie lezen in antwoorden op Kamervragen d.d. 15 september 20211 dat het MIT informatie bundelt om op basis daarvan een integrale analyse te maken en te adviseren over interventies. Deze leden vragen of het MIT nu een intelligence organisatie, een informatieorganisatie of een opsporingsorganisatie is.

Het MIT lijkt op basis van het conceptinstellingsbesluit zowel een inlichtingen- als een operationele organisatie die interventies uitvoert. Hoe kan het MIT een operationele organisatie zijn en interventies plegen als tegelijk de bestaande gezagsrelaties van de deelnemende organisaties ongewijzigd blijven? Dit constaterende, willen deze leden weten of het klopt dat het MIT als zodanig niet verantwoordelijk is voor de interventies.

De politie geeft aan dat het belangrijk is dat het MIT wordt geborgd binnen de deelnemende organisaties, zodat een samenhangend stelsel van opsporing en intelligence blijft. Deze leden vragen of het klopt dat met de gekozen inrichting van het MIT juist geen samenhangend stelsel van opsporing en intelligence ontstaat.

Kan de Minister toelichten op welke wijze het MIT inlichtingen zou moeten verwerven? Gebeurt dit door personeel van het MIT zelf? Of is er enkel sprake van het bundelen van inlichtingen van betrokken diensten naar analogie van het MIT? Hoe wordt de omvang van het team verdeeld over het verwerven van inlichtingen en het uitvoeren van opsporingsoperaties?

De leden van de VVD-fractie constateren dat er op dit moment 85 fte bij het MIT werkt. Deze leden vragen hoeveel van hen zijn afkomstig van de politie, in het bijzonder de DLR (Dienst Landelijke Recherche (DLR) respectievelijk de DLIO (Dienst Landelijke Informatieorganisatie). Wat is hun opleidingsniveau? Deze leden vragen voorts wat de taakopdracht van deze 85 fte is, nu er nog geen convenant gezamenlijke gegevensverwerking ligt. Zij vragen ook wat het beoogde resultaat van de MIT-labs op de zes fenomenen is, voor eind 2021. Kan de Minister het jaarplan MIT voor 2021 aan de Kamer doen toekomen? De leden vragen wat, bij een structureel budget van 85 mln. per jaar, het maximumaantal fte werkzaam in het MIT is.

Huidige inzet MIT

Kan de Minister nader ingaan op de uitspraak dat middelen zijn vrijgemaakt voor bestaande diensten? Betekent dit dat bestaande diensten reeds zijn versterkt voor eigen taakuitoefening of is sprake van versterking van diensten die vervolgens deze mensen direct ter beschikking moeten stellen aan het MIT? Kan de Minister getalsmatig aangeven welke versterking op dit moment in fte bij iedere individuele organisatie terecht is gekomen als gevolg van de MIT-gelden en tevens hoeveel fte deze organisaties ter beschikking moeten of hebben moeten stellen aan het MIT? En kan de Minister tevens aangeven hoeveel is besteed aan overheadkosten?

Sturing en gezag MIT

De leden van de VVD-fractie vragen bij wie het gezag van het MIT ligt. Als dat de stuurgroep is; hoe vindt besluitvorming plaats, in consensus? Waarom is het gezag van het MIT niet eenduidig belegd bij het OM? Wie bepaalt bij welke deelnemende organisatie het zwaartepunt van de interventie ligt? Als de interventie door meerdere deelnemende organisaties wordt uitgevoerd, bij wie ligt dan het gezag van een dergelijke interventie? Is de Minister bekend met het inspectierapport «De aanpak van ondermijning» over de RIEC’s/LIEC’s (Inspectie J&V, februari 2017)? Voornoemde leden vragen de Minister om, indachtig aanbeveling zes en zeven, te reflecteren op de spanning van de inzet van een samenwerkingsverband en de inzet van de individuele deelnemende partners. Deze leden vragen tevens of het resultaat van het MIT doorberekend is voor de keten (volgens het Prognosemodel Justitiële Ketens). Hoeveel werk komt er door het MIT op de deelnemende organisaties af en hebben ze hiervoor voldoende capaciteit?

Klopt het dat het strategisch kaderoverleg in hoofdlijnen de inzet van het MIT bepaalt? Zo nee, hoe zit het dan? Klopt het dat het hoofd MIT verantwoordelijk is voor de dagelijkse uitvoering van het MIT en daarmee ook hoofdverantwoordelijk is voor de operationele sturing? Zo nee, hoe zit het dan?

Het hoofd MIT heeft beschikking over personeel van deelnemende operationele organisaties die elk hun eigen bevoegdheden kennen. Voert dit personeel zijn taken uit onder het gezag van zijn eigen organisatie of onder het hoofd MIT? Bepaalt het hoofd MIT bij operationele activiteiten zelfstandig de inzet van aan hem ter beschikking gesteld personeel of wordt dit in het Multi Interventie Overleg (MIO) bepaald? Indien dit niet in het MIO wordt bepaald, wat wordt dan wel in het MIO bepaald? Wat betekent het dat het hoofd MIT integraal moet kunnen sturen, terwijl de bestaande verantwoordelijkheden en structuren formeel intact blijven? Welke zeggenschap hebben de personen bij wie de verantwoordelijkheden formeel belegd zijn over de inzet van hun personeel in het MIT?

Op welke manier vindt besluitvorming plaats in respectievelijk het Strategisch Kader overleg (SKO) en MIO? De leden vragen voorts of het SKO en het MIO reeds bestonden. Of zijn deze overleggremia ten behoeve van het MIT ingericht? Zij vragen verder waarom de leden van de stuurgroep vanuit de ministeries op de persoon ingevuld zijn en waarom dit niet het geval is bij de afvaardiging van politie c.q. van het College van procureurs-generaal? Zijn de leden van de stuurgroep gelijkwaardig? Hoe wordt de gelijkwaardigheid geborgd? Waarom bestaat het programmateam MIT niet uit alle deelnemende organisaties? Wie bepaalt welke organisaties niet deelnemen aan het programmateam?

Informatiedeling en Informatieopslag

De leden van de VVD-fractie vragen de Minister toe te lichten wat het MIT aan meerwaarde kan leveren als het binnen de bestaande wettelijke kaders moet opereren. Welke knelpunten voorziet de Minister in de grondslagen voor de door hem gewenste aanpak en welke wetgeving is de Minister voornemens te maken om het MIT van meer bevoegdheden te voorzien? Als het MIT organisatorisch onder wordt gebracht bij de politie, geeft de Politiewet dan de mogelijkheden om informatie te delen binnen het MIT door de betrokken partijen? Zo nee, op welke wijze wordt dit wel geregeld? Kan de Minister daarbij ook ingaan op het datawarehouse waarover door het hoofd MIT gesproken werd bij het rondetafelgesprek d.d. 16 september jl.? Wanneer is hiermee gestart? Uit welke bronnen zijn de data afkomstig die hier worden gebundeld? Onder wiens gezag gebeurt dit en op basis van welke grondslag(en)? Zo ja, hoe ziet dit eruit? Zo nee, waarom niet? Klopt het dat bij het iCOV al een fundament voor het datawarehouse, de structuur en de data, voorhanden is? Waarom wordt dit niet benut? Is er een nieuw informatievoorziening systeem voorzien voor het MIT?

2. Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken op de agenda, evenals van de position papers en de inbreng van experts tijdens het rondetafelgesprek MIT op 16 september 2021. De zorgen over het MIT, die deels werden bevestigd bij het rondetafelgesprek, zijn daarmee echter niet (geheel) weggenomen. Over deze zorgen hebben deze leden nog de volgende vragen.

Structuur

De leden van de D66-fractie constateren dat er nog onduidelijkheid en onenigheid bestaat over de beoogde organisatiestructuur van het MIT. Kan de Minister toelichten waarom hij niet kiest voor de borging van het MIT binnen de deelnemende organisaties? Hoe duidt de Minister het betoog van de politie, dat daar wel toe oproept?2

Kan de Minister schematisch weergeven hoe de aansturing van het MIT (wanneer volledig operationeel) eruit moet komen te zien, waarbij in ieder geval het SKO, het MIO en de deelnemende partijen worden weergegeven, en toelichten hoe deze organen zich tot elkaar verhouden?

Welke (landelijke) samenwerkingsverbanden bestaan er reeds waarin twee of meer van de diensten die het MIT zouden moeten vormen op dit moment samenwerken? In hoeverre zou met het uitbreiden van één van deze samenwerkingsverbanden ook het doel van het MIT («het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen, die verweven zijn met of misbruik maken van legale structuren en de legale economie») bereikt kunnen worden? Hoe zou het MIT zich gaan verhouden tot deze bestaande samenwerkingsverbanden?

Kan de Minister voor elk van de vier vereisten voor een integrale wijze van samenwerken en regie die prof. dr. John Goedee omschrijft, separaat toelichten op welke manier het MIT daaraan voldoet?3

Kan de Minister ingaan op de zorg dat voor buitenlandse veiligheidsdiensten met de invoering van het MIT niet meer duidelijk zou zijn wie hun aanspreekpunt is in Nederland en met wij zij informatie en gegevens kunnen delen?

Werving

De leden van de D66-fractie merken tevens op dat er nog steeds grote zorgen bestaan over druk op de capaciteit van de deelnemende organisaties als gevolg van «leegloop» richting het MIT. Wat doet de Minister om dat scenario te voorkomen? Waar dienen toekomstige medewerkers geworven te worden, voor zover die niet moeten komen van de diensten die deel uitmaken van het MIT?

Activiteiten

De aan het woord zijnde leden merken op dat nog steeds onvoldoende concreet is gemaakt wat het MIT gaat doen en wat het daarmee wil bereiken. Kan de Minister voorbeelden geven van de dagelijkse werkzaamheden waar het MIT zich (wanneer volledig operationeel) mee bezig zal houden, waarbij in ieder geval onderscheid wordt gemaakt tussen activiteiten op het gebied van gezamenlijke gegevensverwerking en operationele activiteiten?

Welke concrete resultaten dient het MIT te bereiken? Kan de Minister daarbij een tijdpad schetsen waarbinnen deze resultaten behaald dienen te worden?

Wetgeving

Tot slot bestaat er bij de leden van de D66-fractie onduidelijkheid over het benodigde en beoogde wettelijk kader van het MIT. Deelt de Minister de analyse van prof. dr. Marianne Hirsch Ballin dat het «noodzakelijk [is] een nieuwe normeringsstructuur in te richten met elementen uit het strafprocesrecht, het bestuursrechtelijke handhavingsrecht en het privacyrecht»?4 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat hij dat bewerkstelligen? Kan hij daarbij ophelderen waarom hij in zijn brief van 15 september 2021 aan de Kamer schreef dat wetgeving nodig is en wordt voorbereid (Kamerstuk 29 911, nr. 327), terwijl hij op 6 juli 2021 de Kamer had medegedeeld dat het MIT «op basis van een convenant binnen de bestaande wet- en regelgeving» informatie en gegevens zal verwerken (Kamerstuk 29 911, nr. 319)?

3. Vragen en opmerkingen vanuit de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brieven die zijn geagendeerd voor het schriftelijk overleg Multidisciplinair Interventieteam. Naar aanleiding van de geagendeerde brieven van de Minister hebben deze leden nog de volgende vragen. Deze luiden als volgt.

Nadere toelichting n.a.v. het commissiedebat Criminaliteit en Ondermijning vanover het Multidisciplinair Interventieteam (Kamerstuk 29 911, nr. 319)

De Minister schrijft in deze brief onder meer het volgende: «Het MIT functioneert als samenwerkingsverband op het gebied van gezamenlijke gegevensverwerking»; «Doel hiervan is het delen van informatie, kennis en expertise, coördinatie en overzicht om tot betere keuzes voor interventies te komen met meer effect en het (laten) plegen van effectieve operationele interventies; «Informatiedeling en gegevensverwerking binnen het MIT zal plaatsvinden op basis van een convenant binnen de bestaande wet- en regelgeving».

Erkent de Minister dat er al geruime tijd sprake is van (zeer) succesvolle samenwerkingsverbanden tussen de organisaties die zullen participeren in het MIT? Zo ja, waarom dan een nieuw samenwerkingsverband en niet het versterken van de organisaties zelf, onder andere door het verstrekken van (meer) financiële middelen die vervolgens zelf verdergaan in/met de bestaande samenwerkingsverbanden?

En is de Minister bekend met een zeer succesvol samenwerkingsverband dat in Nederland bestaat, namelijk het iCOV, dat sinds 2013 is opgebouwd en waaraan de 13 grote relevante organisaties (Belastingdienst, FIU, Politie e.a.) met 50 man deelnemen en dat volledig is gericht op het bestrijden van witwassen en ondermijning in financiële zin? Waarom naast iCOV een MIT voor die twee taken?

Als de Minister van mening is dat het MIT meerwaarde levert vanwege de interventietaken van dat MIT, is de Minister het met deze leden eens dat op dat gebied regelrechte conflicten dreigen of zullen ontstaan met de recherches bij de politie, en niet alleen bij de gevestigde recherches, maar bij alle politiemensen die bij tijd en wijle aan opsporing doen?

Als slechts sprake zou zijn van een samenwerkingsverband, waarom wordt dan gesproken over een «team» en een «entiteit», welke beide verder gaan dan een samenwerkingsverband?

Is de Minister het met de leden van de PVV-fractie eens dat een «team» van 400 man, met een aparte plaats in de LE (Landelijke Eenheid), onder eigen directie, op een aparte locatie helemaal geen team is, maar een dienst? De combinatie van het zijn van een dienst (en geen team) met de interventiecapaciteit/-taken bevestigt toch ook dat het niet zomaar om een samenwerkingsorgaan gaat?

Als sprake is van een dienst, is de Minister dan niet bang voor verwarring en conflicten die fataal zullen eindigen bij de rechter?

Vaststaat dat de bestaande samenwerkingsverbanden last hebben van wettelijke/juridische barrières die onderlinge gegevensuitwisseling onmogelijk maken. Het MIT moet opereren onder bestaande wet- en regelgeving. Erkent de Minister dat het MIT dan tegen hetzelfde probleem aanloopt als de organisaties die in het MIT dienen samen te werken? Zo ja, waarom geen adequate wet-/regelgeving opstellen in plaats van een entiteit die tegen hetzelfde probleem aanloopt?

Is het dan ook niet zo dat het MIT, zelfs in de huidige fase, juridisch gezien helemaal niets mag? Zo ja, moet er dan niet stante pede een informatie- en interventieverbod gelden dan wel een regeling die ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens?

Reactie op de motie van het lid Michon-Derkzen over aangeven hoe het Multidisciplinair Interventie Team zich verhoudt tot bestaande diensten (Kamerstuk 29 911, nr. 327)

De leden van de PVV-fractie lezen in bovenvermelde brief van de Minister van 6 juli 2021 (Kamerstuk 29 911, nr. 319) dat het MIT functioneert als samenwerkingsverband op het gebied van gezamenlijke gegevensverwerking met als doel het delen van informatie, kennis en expertise, coördinatie en overzicht. In onderhavige brief is het doel van het MIT (ook): «het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren en verdienmodellen.»

Waarom wordt de indruk gewekt dat het MIT ook actief participeert in het opsporingsproces door te stellen dat het ook criminele structuren en verdienmodellen «verstoort»?

Is de Minister het met de leden van de PVV-fractie eens dat dit is een woordenspel is, gezien het mandaat van het MIT en wat feitelijk gebeurt/gaat gebeuren? Waar baseert de Minister deze stelling op: «het MIT kent een structurele uitbreiding van de capaciteit van alle deelnemende organisaties»?

Erkent de Minister dat er juist sprake is van «roofbouw» door rechercheurs op hun huidige werkplek weg te (laten) halen en binnen de reikwijdte van het MIT te brengen?

De verenigde regioburgemeesters hebben de Minister schriftelijk laten weten moeite te hebben met het MIT en meegedeeld dat het MIT geen afbreuk mag doen aan de sterkte van de lokale/regionale reguliere politiesterkte. Waarom gaat de Minister hieraan voorbij?

In de beslisnota staat op pagina 1 de volgende passage: «het SKO neemt het formele besluit over de door het MIT op te pakken fenomenen en stelt per fenomeen het beoogde effect vast, met specifiek de voorziene rol voor het MIT en de prioritering van de fenomenen. Het MIO waarborgt de integrale aanpak van fenomenen en vervult een ambassadeursrol voor het MIT richting de moederorganisaties. Dit gremium stuurt op de operaties in MIT-verband en op de samenhang daarvan met de operaties van de moederorganisaties.» Betekent dit dat vanuit/door (onderdelen van) het MIT wordt besloten welke zaken («fenomenen») worden opgepakt? Ofwel, gaat het MIT straks besluiten wat de politie wel en niet gaat doen door deze prioritering? Zo ja, dan is dat toch een structurele/fundamentele/onaanvaardbare/onrechtsstatelijke aantasting van de gezagsstructuren op politiegebied in dit land, aangezien de politie onder het gezag van het Openbaar Ministerie (opsporing) en de burgemeesters (handhaving openbare orde) opereert zoals bepaald in de Politiewet?

4. Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het concept-instellingsbesluit MIT en de verdere uitleg over hoe het MIT zich verder gaat verhouden tot bestaande diensten. Deze leden constateren verder dat er in een informatief rondetafelgesprek over dit onderwerp breed het belang van een MIT werd benadrukt, maar dat een dergelijke verandering op zorgvuldige wijze moet worden uitgevoerd. De extra middelen die zijn toegezegd voor 2022 zullen tevens bijdragen aan het verder wegnemen van zorgen dat het MIT zorgt voor leegloop bij (opsporings)organisaties.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister naar het beoogde tijdpad voor de totstandkoming van het MIT. Zij begrijpen dat er enige haast geboden is wat betreft het oprichten van het MIT, omdat de georganiseerde misdaad ook niet stilzit. Wel vragen deze leden hoe de Minister tegemoet gaat komen aan zorgen en bezwaren vanuit organisaties als de politie, FIOD en het OM. Heeft de Minister van deze organisaties of andere organisaties die te maken hebben met de bestrijding van ondermijnende criminaliteit, te horen gekregen dat het MIT er niet moet komen? Zo ja, van welke organisaties?

Voornoemde leden vragen naar concrete voorbeelden van de wijze waarop er nu al signaal-, fenomeen- of informatiegestuurd gewerkt wordt en waarmee er successen zijn geboekt, bijvoorbeeld in RIEC’s. Kan daarbij worden aangegeven wat de meerwaarde kan zijn of had kunnen zijn van het MIT bij dergelijke werkzaamheden, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de grondslagen die gebruikt gaan worden voor het werk dat het MIT gaat doen. Hoe beoordeelt de Minister analyses dat de beoogde activiteiten van het MIT aan verschillende juridische kaders raken, terwijl er tot nu toe geen kaders voor zijn ingericht? In hoeverre zullen er geheel nieuwe wettelijke grondslagen gecreëerd moeten worden om het MIT goed zijn werk te kunnen laten doen? Hoe ziet de Minister dit traject voor zich, zo vragen deze leden. In het bijzonder vragen de leden of de traditionele kaders van strafvordering, bestuurlijke controle en toezicht niet afdoende zullen zijn om als grondslag te dienen voor de werkzaamheden van het MIT.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe hij gaat borgen dat het MIT niet werkzaamheden gaat verrichten die ook door andere organisaties worden verricht. Ook vragen deze leden of kan worden uiteengezet hoe het MIT in internationaal verband gaat opereren en welke prioriteiten daar worden gesteld.

5. Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie

De leden van de SP-fractie constateren al geruime tijd, en zeker niet als enige, dat er in Nederland een groot probleem is met de georganiseerde criminaliteit. Dat heeft zulke ernstige vormen aangenomen dat het inderdaad een kwestie van de lange adem zal worden en langdurige en structurele inzet zal vergen om dit te bestrijden. De vraag of daarvoor een nieuw team, een Multidisciplinair Interventieteam, voor nodig is, houdt de gemoederen nogal bezig en dat is begrijpelijk. Daarom hebben deze leden daarover ook inhoudelijke vragen. Maar allereerst de vraag, waarom is er zoveel gedoe en discussie over het MIT? Is er voldoende draagvlak voor en is er goed overleg geweest met deskundigen en de werkvloer? Hoe ziet de Minister dit?

Basis op orde

De leden van de SP-fractie vragen de Minister allereerst nog eens heel concreet toe te lichten hoe nu het MIT hét belangrijkste antwoord is op het grote probleem van de georganiseerde criminaliteit. Is het niet zo dat sowieso de basis op orde moet worden gebracht, bijvoorbeeld voldoende mensen en middelen bij de politie en het OM, en veel meer aandacht voor het grote belang van preventie? Of is het én-én-én?

De aan het woord zijnde leden poneren zelf in ieder geval de stelling dat de oprichting van het MIT nooit alleen de oplossing kan zijn voor dit immense probleem. Omdát de basis niet op orde is, bij de politie en het OM zijn er te weinig mensen voor te veel belangrijke taken, dat staat vast. Een nieuw team gaat die problemen niet oplossen, daarmee is de basis nog steeds niet op orde en dat zal – los van de discussie over het MIT – ook aandacht nodig blijven hebben. Deze leden ontvangen graag een uitgebreide reactie daarop.

Doelstellingen

De leden van de SP-fractie zijn al heel erg lang van mening dat het belang van integrale samenwerking tussen verschillende (opsporings)diensten en instanties van groot belang is. De georganiseerde criminaliteit laat zich niet bestrijden door een ongeorganiseerde overheid. Ook hebben deze leden al heel vaak aandacht gevraagd voor het grote belang van de aanpak van misdaadgeld. De resultaten op dat vlak zijn vooralsnog bedroevend. Misdaad loont, nog steeds. Het belang van samenwerking en het volgen van geldstromen lijkt bij het MIT prominent aanwezig. Maar waarom zou samenwerking en een betere aanpak van misdaadgeld in een nieuw team wél lukken, waar dat vooralsnog nog onvoldoende succesvol was?

Ondoordacht en overhaast?

De leden van de SP-fractie kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat de Minister de plannen voor het MIT naar buiten bracht op een moment dat het nog niet geheel en goed doordacht was. Het lijkt dat er sprake was van paniek, er moest iets (nieuws) naar buiten worden gebracht, zonder dat er op dat moment een goed doordacht en juridisch doortimmerd plan lag HOE dit dan het beste bij zou gaan dragen aan de bestrijding van ondermijnende criminaliteit. Klopt dit? Zo nee, hoe zit het volgens de Minister dan wel? En klopt het dat dat goed doordachte en ook juridisch kloppende plan er eigenlijk nog steeds niet is?

Juridische basis

Voornoemde leden vragen de Minister uitvoerig toe te lichten wat nu precies de juridische basis is waarmee het MIT zijn werkzaamheden uit zal gaan voeren. Ook ontvangen deze leden graag een nauwgezette reactie op de onderbouwde kritiek van mevrouw Hirsch Ballin bij het rondetafelgesprek over het MIT van 16 september jl. Op basis waarvan gaat het MIT straks gegevens verzamelen, verwerken en opslaan? Wie houdt daar toezicht op? Hoe kunnen mensen bezwaar maken tegen het gebruik van hun gegevens? Wat voor termijnen gelden er voor het bewaren van de gegevens door het MIT?

Hoe wordt MIT gepositioneerd?

De leden van de SP-fractie constateren dat er ook veel discussie is, en ook al is geweest, over de positionering van het MIT. Moet dit nu worden opgericht en ondergebracht binnen de politie, onder de Landelijke Eenheid? En dan samengevoegd mét de Landelijke Recherche of juist naast de Landelijke Recherche bestaan? En speelt de huidige onrust binnen de Landelijke Eenheid een rol in deze keuze? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Of moet het MIT juist geheel buiten de politie worden gepositioneerd, omdat bijvoorbeeld de FIOD en de Koninklijke Marechaussee op basis van gelijkwaardigheid moeten gaan samenwerken? Welke opties zijn nu precies overwogen en waar is nu precies met welke argumenten voor gekozen? Op welke wijze gaat het MIT samenwerken met bijvoorbeeld banken, notarissen en de trustsector, om geldstromen op te sporen?

Hoe wordt concurrentie voorkomen?

De leden van de SP-fractie vragen de Minister te reageren op de zorg dat de oprichting van het MIT tot concurrentie met de bestaande diensten zou kunnen leiden. De bonden hebben er op gewezen dat dit niet bevorderlijk is geweest voor de opbouw en ontwikkeling van het MIT. Kan de Minister hierop reageren? Hoe wordt dit soort onwenselijke concurrentie voorkomen?

Geen mensen wegtrekken uit andere diensten

De leden van de SP-fractie vragen de Minister toe te lichten hoe voorkomen wordt dat om het MIT goed te laten functioneren professionele mensen uit andere diensten worden weggetrokken, waardoor deze diensten in de problemen dreigen te komen.

De juiste mensen op de juiste plaats

De leden van de SP-fractie zijn bezorgd of de juiste mensen op de juiste plaats zitten om tot de beste resultaten en samenwerking te komen. Hoe wordt ervoor gezorgd dat gedoe wordt voorkomen en dat samen tot de beste resultaten wordt gekomen?

Resultaten

De leden van de SP-fractie vragen de Minister welke resultaten het MIT al heeft behaald, en welke resultaten en opbrengsten naar verwachting door het MIT behaald zullen gaan worden. Wat zijn nu precies de doelstellingen en ambities en hoe realistisch of ambitieus zijn die?

Tot slot vragen de leden van de SP-fractie te reageren op de stelling dat hoe groot en serieus het enorme probleem van de georganiseerde criminaliteit ook is, het invoeren van een nieuw team in een keer goed kan, mag en moet gebeuren. Dat kan niet overhaast en ondoordacht. Ook al zijn de uitgangspunten goed, er moet goed nagedacht worden wat nodig is, welke resultaten bereikt moeten worden, en hoe dat moet gaan gebeuren. Als die analyse niet staat als een huis, waarbij het werkveld zelf eensgezind is over de gekozen uitgangspunten en daaruit volgende voorstellen, dan is de kans dat het een succes wordt kleiner. Graag een reactie.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister helemaal tot slot of het niet verstandig zou zijn om een deskundige commissie samen te stellen, zoals onder andere bepleit door dhr. Fijnaut, met vertegenwoordigers van het ministerie, het OM, de Nationale Politie, de gemeenten, de Belastingdienst en de Koninklijke Marechaussee die binnen drie maanden een actieprogramma moet schrijven om de meest ernstige vormen van de zware, georganiseerde misdaad in dit land aanzienlijk terug te dringen en moet voorstellen wat daar eigenlijk precies voor nodig zou zijn. Deze leden ontvangen graag een reactie op dit voorstel.

6. Vragen en opmerkingen vanuit de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavige brieven. Hoewel deze leden het doel van het MIT onderschrijven, hebben zij toch enkele vragen en kanttekeningen of het MIT, zoals dat nu is voorzien, wel effectief genoeg zal worden.

Hoewel het MIT klaarblijkelijk niet als een organisatie mag worden beschouwd die los komt te staan van de moederorganisaties maar als samenwerkingsverband moet gaan dienen, vragen deze leden hoe voorkomen kan worden dat dit samenwerkingsverband van uiteindelijk 400 fte niet toch als een min of meer losstaande entiteit gaat werken. Alleen al door de omvang ontstaat toch al vrij snel een beeld van een eigen dienst en niet louter een samenwerkingsverband. De aan het woord zijnde leden vrezen dat in dat geval het MIT naast bestaande organisaties, zoals de Landelijke Recherche, kan komen te staan. De aan het woord zijnde leden zien ook in het conceptinrichtingsplan nog niet concreet genoeg wat de taken en bevoegdheden van het MIT moeten worden en hoe die zich onderscheiden van de andere organisaties. Kan de Minister hier nader op ingaan?

De leden van de PvdA-fractie lezen in het conceptinrichtingsplan dat een MIO het centraal gremium is waarin zowel de moederorganisaties als het Programmateam MIT in vertegenwoordigd zijn. In dit MIO worden «de operationele activiteiten in MIT-verband […] afgestemd op de operaties van de moederorganisaties. Hiermee wordt geborgd dat dubbelingen met bijvoorbeeld de operaties van de DLR en de FIOD worden voorkomen (de leiding van de DLR en de FIOD nemen deel aan het MIO) en dat de interventies van het MIT een aanvulling zijn op de bestaande aanpak». De leden van de PvdA-fractie vragen hoe dit in de praktijk moet gaan werken. Kan een moederorganisatie die een operatie uitvoert informatie bij zich houden en het MIT daarbuiten houden? Is het MIT volledig afhankelijk van hetgeen de moederorganisaties zelf wensen te delen of over te dragen aan het MIT? Wanneer voert bijvoorbeeld de DLR een operatie uit en wanneer het MIT?

De leden van de PvdA-fractie vragen in dit verband ook of voordat het MIT in volle omgang gaat werken of niet eerst op kleinere schaal in de vorm van een pilot moet worden bezien hoe het MIT, zoals dat nu nog grotendeels op papier bestaat, ook in de praktijk gaat werken.

De leden van de PvdA-fractie menen dat er eerst een wettelijke grondslag dient te komen, alvorens er nieuwe taken en bevoegdheden voor het MIT kunnen komen. Zij menen te begrijpen dat de Minister deze opvatting deelt. Kan de Minister in dit verband ingaan op hetgeen prof. dr. M. Hirsch Ballin schrijft in een gespreksnotitie over het inrichten van een nieuwe normeringsstructuur voor het MIT?5

De leden van de PvdA-fractie lezen in het conceptinstellingsbesluit dat «aan het personeel dat ter beschikking wordt gesteld ten behoeve van de samenwerking in het MIT multidisciplinair operationele sturing [wordt] gegeven door de gezagen». Hoe moeten deze leden zich dit in de praktijk voorstellen? Wat is «multidisciplinair operationele sturing»?

De RIEC’s en het LIEC richten zich net zoals het MIT op de bestrijding van ondermijnende criminaliteit en verbinden daarbij ook informatie, expertise en krachten van verschillende overheidsinstanties. Wat is de positie van de tien RIEC’s en het LIEC ten opzichte van het MIT, zo vragen deze leden?

7. Vragen en opmerkingen vanuit de GroenLinks-fractie

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavige brieven over de oprichting van het MIT. Deze leden dringen er al langer op aan om ondermijnende criminaliteit en de criminele geldstromen erachter aan te pakken. De recente ontwikkelingen (denk aan bedreigingen van overheidsfunctionarissen bij de rechterlijke macht en het (lokale) openbaar bestuur) maken duidelijk dat de democratische rechtstaat ondergraven wordt. Tegelijkertijd zien deze leden de risico’s van een al te voortvarende aanpak, bijvoorbeeld bij toepassing van algoritmen zoals SyRi en de toeslagenaffaire. Uiteindelijk is het van groot belang om criminaliteit niet alleen effectief, maar tegelijkertijd rechtstatelijk verantwoord én maatschappelijk breed gedragen aan te pakken.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben de nodige vragen rond de inrichting van het MIT. Naar het zich op dit moment laat aanzien gaat het MIT zich bezighouden met taken die ook al bij andere organisaties zijn belegd. Daarnaast krijgen deze leden de indruk dat de inrichting van het MIT niet door alle betrokken organisaties gedragen wordt. Klopt het bijvoorbeeld dat binnen politie- en OM-kringen gemengde gevoelens heersen over de oprichting van het MIT? Had de onderlinge samenwerking niet op andere wijze verbeterd kunnen worden dan de oprichting van een afzonderlijke dienst? En hoe verhoudt zich de oprichting van het MIT tot de noodzakelijke samenwerking met andere, lokale, nationale en internationale organisaties die zich met de bestrijding van ondermijnende criminaliteit bezighouden?

Naast de mogelijke overlap in de taakuitvoering met andere organisaties, zoals de Dienst Landelijke Recherche, vragen deze leden naar de wijze van het vergaren, bewerken en delen van informatie. Wat wordt er precies geregeld inzake opslag en toegang tot de database(s)? Met welke bevoegdheden worden gegevens verzameld en geraadpleegd en hoe wordt bijvoorbeeld interferentie met lopende onderzoeken van andere organen voorkomen? Wie houdt toezicht op de juiste toepassing van de onderzoeksbevoegdheden en de informatiedeling? En wordt het de bedoeling dat de verzamelde gegevens automatisch gegenereerd en bewerkt worden, bijvoorbeeld door toepassing van algoritmes? Zo ja, hoe wordt voorkomen dat onjuiste en onrechtvaardige uitkomsten ten grondslag liggen aan overheidsinterventies? Wat wordt in dit verband in het conceptinstellingsbesluit precies bedoeld met een «data gedreven werkwijze»?

Wat vindt de Minister van de aanbevelingen van dhr. Fijnaut om eerst een onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar de wijze waarop samenwerking in de bestrijding van ondermijnende criminaliteit het beste kan worden vormgegeven en om in plaats van het MIT bij de meest betrokken diensten van de Nationale Politie een gemeenschappelijke eenheid te vormen die op landelijk en gemeentelijk/regionaal niveau wordt aangestuurd en verbonden is met gemeentebesturen, regionale samenwerkingsverbanden en de veiligheidshuizen?

8. Vragen en opmerkingen vanuit de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende stukken. Genoemde leden zien dat ter uitvoering van de motie van de leden Heerma en Dijkhoff (Kamerstuk 35 300, nr. 13) wordt overgegaan tot de instelling van het MIT. Zij zien tegelijk dat er, onder meer bij de Nationale Politie, zorgen zijn over de instelling van het MIT. Zij hebben behoefte aan het stellen van enkele vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister nog eens helder kan schetsen wat het beoogde resultaat is van de instelling van het MIT. Aan de hand waarvan zal dit getoetst worden en wat is de precieze verdeling van mandaten tussen MIT en de moederorganisaties?

Voornoemde leden vragen de Minister op welke wijze de diverse moederorganisaties, waaronder de Nationale Politie, zijn betrokken bij de totstandkoming van het MIT. Wat werd en wordt in aanloop naar 2023 gedaan om relevante organisaties te betrekken bij de verdere ontwikkeling van het MIT? Hoe wordt hierin ook gedeeld eigenaarschap nagestreefd? Genoemde leden spreken hun zorgen uit dat een belangrijke partij binnen het MIT kritisch is op de instelling van het team. Zij vragen of de Minister in het bijzonder met de Nationale Politie in gesprek kan gaan over zorgen en bedenkingen. Zij menen dat het juist voor de bestrijding van zware georganiseerde criminaliteit noodzakelijk is dat spanningen tussen verschillende opsporingsorganen worden verholpen.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat er zorgen zijn over mogelijke bureaucratisering en overlapping van taken. Kan de Minister aangeven waarom hij verwacht dat hier geen sprake van zou zijn? Een centrale rol lijkt hierin te zijn weggelegd voor het MIO. Op welke manier zal in dit MIO worden omgegaan met conflicten tussen MIT en moederorganisaties? Hoe wordt voorkomen dat vooral overlegd en afgestemd wordt, hetgeen ten koste gaat van de benodigde snelheid om daders op te sporen en te arresteren? Tegelijk dient te worden voorkomen dat activiteiten van de Dienst Landelijke Recherche, FIOD en het MIT elkaar doorkruisen. Hoe wordt hierin de balans gezocht tussen enerzijds benodigde afstemming, en anderzijds snelheid? Op welk moment zal worden geëvalueerd hoe het MIT, en het MIO in het bijzonder, functioneert?

Een ander punt van zorg dat deze leden constateren betreft het vertrek van personeel naar het MIT. Kan de Minister aangeven hoeveel personeel uiteindelijk vanuit moederorganisaties zal worden geworven en welke impact dit heeft op deze organisaties? Hoe vindt deze werving en aanstelling ook plaats in overleg met de betreffende moederorganisaties, om spanningen en problemen te voorkomen?

Ook voor de internationale context is herkenbaarheid van belang. Kan de Minister aangeven wat de instelling van het MIT betekent voor de internationale samenwerking? Hoe komen, ook met het nieuwe MIT, signalen van andere opsporingsinstanties nog steeds op de juiste plek terecht?

Tot slot vragen de leden van de ChristenUnie-fractie naar het benodigd wettelijk kader. In het rondetafelgesprek dat de Tweede Kamer organiseerde, gaf professor Hirsch Ballin aan dat voorzien in een goede wettelijke grondslag buitengewoon complex is, aangezien de beoogde activiteiten van het MIT niet passen binnen de huidige kaders voor opsporing en handhaving. Zij geeft aan dat, ook op basis van jurisprudentie van het EHRM (Europees Hof voor de Rechten van de Mens), dergelijke activiteiten zeer precies moeten worden gereguleerd en van borgen worden voorzien. Hoe ziet de Minister dit wettelijk kader nou precies voor zich? Hoe verhoudt een convenant zich tot deze jurisprudentie of is de Minister nu al van mening dat hogere regelgeving moet worden aangepast? Deze leden lezen in de brief van 6 juli jl. dat uitwerking van het privacy-protocol «na de zomer komt». Wat is hiervan de stand van zaken?

9. Vragen en opmerkingen vanuit de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de brieven van de Minister van Justitie en Veiligheid over het Multidisciplinair Interventieteam. Deze leden onderschrijven het belang van het inrichten van een multidisciplinair interventieteam naar aanleiding van de motie van de leden Heerma en Dijkhoff (Kamerstuk 35 300, nr. 13). De wijze waarop dit multidisciplinair interventieteam wordt vormgegeven en de werkwijze van dit multidisciplinair interventieteam roept nog enkele vragen op.

Nadere toelichting n.a.v. het commissiedebat Criminaliteit en Ondermijning van over het Multidisciplinair Interventieteam (Kamerstuk 29 911, nr. 319)

Overzicht Kamerbrieven MIT

De leden van de SGP-fractie lezen dat de aangenomen motie (Kamerstuk 35 300, nr. 13) de regering verzoekt om een doorzettingsmacht om de georganiseerde misdaad een slag toe te brengen. Deze leden constateren dat met het instellen van het MIT de Minister verwacht voldaan te hebben aan de motie. Deze leden vragen de Minister wat hij verstaat onder doorzettingsmacht en hoe dit in de praktijk tot uitdrukking komt.

Deze leden lezen dat het MIT op korte termijn als samenwerkingsverband zal optreden en op langere termijn als zelfstandige entiteit met eigen bevoegdheden. Deze leden vragen de Minister hoe de zelfstandige entiteit met eigen bevoegdheden bijdraagt aan de slagkracht. Kan de Minister hierbij ook ingaan op de zorgen van de politie over bureaucratisering van het proces?

De leden van de SGP-fractie vragen de Minister of er voldoende afweging heeft plaatsgevonden of het instellen van een MIT ook bewerkstelligd kan worden door meer in te zetten op meer en betere samenwerking tussen de diensten. Deze leden vragen de Minister op welke termijn hij verwacht dat het MIT een zelfstandige entiteit met eigen bevoegdheden wordt. Kan de Minister aangeven of er eerst een evaluatie van het samenwerkingsverband plaatsvindt tussen de samenwerkende ketenpartners en of de mogelijkheid bestaat dat, indien dit samenwerkingsverband positiever uitvalt dan de zelfstandige entiteit met eigen bevoegdheden, dit teruggedraaid kan worden naar het samenwerkingsverband?

De leden van de SGP-fractie lezen dat op lange termijn het MIT een zelfstandige entiteit met eigen bevoegdheden wordt. Deze leden lezen in de brieven nog niet concreet welke bevoegdheden dit zullen zijn. Kan de Minister aangeven wat deze bevoegdheden zullen zijn? Kan de Minister ingaan op de bevoegdheden die de samenwerkende partners nu hebben en de bevoegdheden die het MIT als zelfstandige entiteit zal hebben? Verschillen deze bevoegdheden wezenlijk of zal er overlap plaatsvinden? Kan de Minister hierbij ingaan op de praktijk waarin de MIT-agent mogelijk meer bevoegdheden krijgt dan zijn collega bij de Nationale Politie? Hoe verhouden deze bevoegdheden zich tot elkaar in het veld?

Gegevensverwerking, convenant en instellingsbesluit

De leden van de SGP-fractie lezen dat nadere voorwaarden voor de verstrekking en deling van gegevens van het samenwerkingsverband aan de samenwerkingspartners en derden in een privacyprotocol worden uitgewerkt. Deze leden overwegen dat de NCTV is opgericht om overzicht te hebben op alle organisaties die zich bezighouden met terrorismebestrijding. De NCTV heeft er in de loop der jaren een heleboel taken bij gekregen, maar geen extra bevoegdheden. Dit heeft op den duur geleid tot problemen wat betreft de grondslag voor privacyinbreuk. Voornoemde leden vrezen dat met de instelling van het MIT eenzelfde grondslagprobleem zich voor zal doen, als het MIT steeds belangrijker wordt in de bestrijding van georganiseerde criminaliteit en de in hoog tempo veranderende technologie voor criminelen beschikbaar blijft. De leden van de SGP-fractie vragen de Minister of hij met de uitwerking van het privacyprotocol voldoende oog heeft voor de veranderende technologie die criminelen voorhanden hebben en of dit privacyprotocol voldoet aan de vereiste voorzienbaarheid van de verwerking van persoonsgegevens in de toekomst.

De leden van de SGP-fractie lezen dat het MIT wordt ingesteld door drie Ministers, te weten de Ministers voor Justitie en Veiligheid, Financiën en Defensie en de korpschef van de politie. Omdat er op dit moment nog geen specifieke wettelijke regeling voor het MIT is, wordt het MIT als entiteit zonder rechtspersoonlijkheid ingesteld en beheersmatig en organisatorisch ondersteund door en vanuit de politie. Deze leden vragen welk ministerie uiteindelijk de hoofdverantwoordelijkheid draagt en welke rol de politie hierin speelt. Kan de Minister hierbij ook ingaan op de verantwoordelijkheid, zodra het MIT een zelfstandige entiteit met eigen bevoegdheden is?

De leden van de SGP-fractie lezen dat tot het convenant er is, de samenwerking plaatsvindt op basis van de bestaande mogelijkheden tot deling van gegevens, al dan niet op verzoek of vordering. Kan de Minister aangeven welk juridisch kader er gehanteerd wordt tot het convenant er is en of het wettelijk uitvoerbaar is het MIT onder dit juridisch kader te laten opereren?

Deze leden lezen dat er een privacyprotocol wordt uitgewerkt en dat tot het convenant er is, er samengewerkt wordt op basis van bestaande mogelijkheden. Zij vragen de Minister op basis van welk vermoeden het samenwerkingsverband kan optreden tegen een burger. Kan de Minister hierbij ingaan op redelijk vermoeden van schuld, ernstige bezwaren of het uitvoeren van steekproeven op willekeurige burgers dan wel personen die voldoen aan een bepaald signalement?

Ook lezen deze leden dat het MIT beheersmatig en organisatorisch ondersteund zal worden door de politie tot het convenant er is. Deze leden vragen de Minister hoe er na inwerkingtreding van het convenant en instelling van het MIT als entiteit met rechtspersoonlijkheid samengewerkt wordt met buitenlandse opsporingspartners. Erkennen zij het MIT als opsporingspartner of komen zij bij de politie uit? Wordt het niet een warrig web van opsporingsinstanties?

Sturing en gezag MIT

De leden van de SGP-fractie lezen dat de teams van het MIT bestaan uit ambtenaren van de deelnemende organisaties die de aan hen toekomende wettelijke taken en bevoegdheden uitoefenen onder het bestaande wettelijk bevoegd gezag. Deze leden vragen de Minister hoe de overdacht van gegevens tussen het MIT en de deelnemende organisaties is geregeld. Kan deze gegevensuitwisseling blijven plaatsvinden, als het MIT een zelfstandige entiteit is?

Hoe opereert het MIT in de praktijk ten opzichte van de deelnemende organisaties? Indien een agent een drugszaak oppakt waarin later blijkt dat dit om een omvangrijke drugsorganisatie gaat, moet de politie deze zaak automatisch overdragen aan het MIT? Wat is de functie van de politie in overige drugszaken? Wat als de politie onderzoek doet naar een moord waar in de loop van het onderzoek blijkt dat het om een afrekening in het criminele circuit gaat, moet de politie deze zaak dan automatisch overdragen aan het MIT? Is de rolverdeling nog wel overzichtelijk voor de deelnemende organisaties?

Capaciteit en bezetting MIT

De leden van de SGP-fractie lezen dat de benodigde kennis en expertise voor het MIT zowel intern als extern bij de deelnemende organisaties wordt geworven. In beide gevallen vindt werving in overleg met en via de betrokken organisaties plaats. Deze leden lezen ook dat gedurende de bouwfase van het MIT het werven van expertise een niet al te grote wissel trekt op de bestaande organisaties. Deze leden constateren dat de politie waarschuwt voor het intern weghalen van cruciale expertise binnen de politieorganisatie. Het kan jaren duren voor deze expertise bij de politie weer op peil is. Naast het capaciteitsprobleem dat verder oploopt, kan dit leiden tot onveilige situaties. Kan de Minister aangeven of hij dit signaal serieus neemt en welke maatregelen hij neemt om dit probleem adequaat op te lossen?

Voornoemde leden lezen dat van de huidige circa 75 medewerkers ongeveer een derde extern is geworven. Dit houdt in dat twee derde intern bij de organisaties is geworven. De Minister geeft aan dat dit een niet al te grote wissel trekt op de bestaande organisaties. Deze leden kunnen zich dat niet voorstellen. De leden van de SGP-fractie vragen de Minister of de een derde extern geworven medewerkers dezelfde basisopleiding genieten als de medewerkers die intern geworven zijn. Kan hij daarbij expliciet ingaan op de medewerkers die, net als de intern geworven politiemedewerkers, politietaken gaan uitvoeren?

Reactie op de motie van het lid Michon-Derkzen over aangeven hoe het Multidisciplinair Interventie Team zich verhoudt tot bestaande diensten (Kamerstuk 29 911, nr. 327)

De leden van de SGP-fractie lezen dat het instellingsbesluit in nauw overleg met de betrokken ministeries en organisaties tot stand is gekomen. Onder deze organisaties valt de politie. Deze leden merken op dat tijdens het rondetafelgesprek naar voren kwam dat de politie geen groot voorstander is van het MIT, zoals dat nu is ingesteld. Kan de Minister aangeven hoe deze houding zich verhoudt met het gegeven dat de politie «kartrekker» is van dit project?

De leden van de SGP-fractie lezen dat naast het kunnen delen van informatie tussen de deelnemende organisaties het kunnen vergaren en analyseren van informatie essentieel is om meer inzicht te verkrijgen in de kwetsbaarheden van criminele systemen om deze gericht te verstoren alsook om onze samenleving weerbaarder te maken. Deze leden vragen de Minister wat de slagkracht in de praktijk zal zijn als deze organisatie slechts informatie vergaart en analyseert. Gaat het MIT ook zelf verdachten aanhouden en verhoren? Hoe wordt de politie in dit proces betrokken? Kan de politie verdachten aanhouden en direct overdragen aan het MIT? Moet de politie eerst wachten tot er een uitgebreide analyse is gemaakt? Hoe verhouden de organisaties zich tot elkaar in dezelfde zaak zonder dat werkprocessen worden verstoord? Hoe draagt dit bij aan de slagkracht en de doorzettingsmacht, vragen deze leden aan de Minister.

De leden van de SGP-fractie lezen dat naast het kunnen delen van informatie tussen de deelnemende organisaties het kunnen vergaren en analyseren van informatie essentieel is om meer inzicht te verkrijgen in de kwetsbaarheden van criminele systemen om deze gericht te verstoren alsook om onze samenleving weerbaarder te maken. Deze leden vragen de Minister of organisaties als de politie de vergaarde informatie ook altijd te zien krijgen en of zij deze informatie mogen gebruiken. Kan de Minister aangeven met wie de informatie van het MIT gedeeld wordt? Zijn dit alleen de deelnemende organisaties of ook buitenlandse opsporingsdiensten?

De leden van de SGP-fractie lezen dat het MIT zich vooral richt op de georganiseerde criminaliteit. In de uitvoering van de motie zou het MIT een doorzettingsmacht moeten realiseren om dieper in de systemen binnen te dringen en de samenleving weerbaarder te maken. Deze leden vragen de Minister of het OM en de rechtspraak zijn voorbereid op het extra aantal (grote) zaken dat het MIT na onderzoek zal doorzenden en ter terechtzitting zal moeten worden behandeld. Kan de strafrechtketen dit aan?

10. Vragen en opmerkingen vanuit de BIJ1-fractie

Het lid van de BIJ1-fractie heeft kennisgenomen van de ambitie om naar aanleiding van de motie van de leden Heerma en Dijkhoff (Kamerstuk 35 300, nr. 13) een interventieteam voor ondermijning op te stellen, uitgevoerd door middel van een samenwerkingsverband tussen reeds bestaande diensten. Hierover heeft zij nog enkele vragen.

Gegevensverwerking, convenant en instellingsbesluit

Het lid van de BIJ1-fractie constateert dat de beoogde werkwijze rondom het verstrekken en delen van informatie met «samenwerkingspartners en derden» in ieder geval nog deels moet worden uitgewerkt. In acht nemende dat de opzet van het MIT bestaat uit een samenwerkingsverband tussen onder andere de Belastingdienst, de Koninklijke Marechaussee en de politie, en constaterende dat deze organisaties allen een historie hebben als het gaat om wetsovertredende vormen van omgang met data en opstellen van risicoprofielen, evenals de betrokkenheid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, wiens Minister de Kamer recentelijk heeft voorgelogen over tevens onwettig handelen van een inlichtingendienst, vraagt dit lid hoe gegarandeerd kan worden dat de omgang met, en verspreiding van data ethisch en zonder bias zal verlopen, en hoe er, in tegenstelling tot eerder genoemde voorbeelden, voldoende controle dan wel consequenties zullen gelden om dit te bezien.

Daaropvolgend vraagt het lid van de BIJ1-fractie welke processen (eerder) al in gang zijn gezet om deze factoren mee te nemen in het opzetten en opstarten van het MIT. Is het uitvoeren van uitgebreide analyses op het gebied van fairness en ethiek onderdeel van de implementatie van protocollen rondom beleid en het gebruiken, verstrekken en delen van data? Wordt de volledige werkwijze uiteindelijk niet enkel voorgelegd aan juristen, die puur vanuit de mogelijkheid binnen bestaande wetgeving zullen analyseren, maar ook bijvoorbeeld ter controle door mensenrechtenorganisaties getoetst op de ethische kant van het vraagstuk?

Sturing en gezag

Het lid van de BIJ1-fractie neemt kennis van de structuur en opzet van het MIT, waarin teams zullen bestaan uit ambtenaren van deelnemende organisaties, evenals de besluitvorming over onder andere visie en gegevensverwerking, die namens Ministers op ambtelijk niveau door de deelnemende partijen wordt gerealiseerd. Dit lid vraagt welke controlerende maatregelen zullen worden geïmplementeerd om de hierboven geschetste misstanden niet te reproduceren binnen deze gesprekken en besluitvormingen binnen het MIT. Hoe zien de controlerende verhoudingen er binnen de organisatie uit? Welke opties zijn hiervoor verkend? Zal er sprake zijn van een externe, onafhankelijke controle die, zonder blokkades of verhindering, werk kan maken van ethische controles op besloten beleid en werkwijze?

Capaciteit en bezetting

Het lid van de BIJ1-fractie neemt kennis van het streven om de te vullen posities bij het MIT veelal via interne werving te vullen. Dit lid vraagt hoe, met verwijzing naar de hierboven geconstateerde problematiek binnen de betrokken organisaties, gegarandeerd kan worden dat binnen dit proces de (persoonlijke) bias en werkstructuren die hebben geleid tot eerder falen in het omgaan met data, persoonsgegevens en inlichting, ondanks dit proces niet wordt gereproduceerd binnen het MIT.

Externe en interne kritiek

Tot slot heeft het lid van de BIJ1-fractie kennisgenomen van de interne en externe kritiek op het huidige plan en de huidige opzet. Sprekers vanuit onder andere de wetenschap, betrokken organisaties als de Douane, FIOD en justitie en politie, evenals hoogleraren in criminologie en het strafrecht verklaren allen (grote) vraagtekens te hebben bij onder andere de doelstellingen en bevoegdheden, de wijze waarop informatie vergaard zou moeten worden, wat de beoogde resultaten zouden moeten zijn en wie welk mandaat heeft of krijgt. De afgelopen periode heeft eens te meer duidelijk gemaakt dat gehaaste en onzorgvuldige stappen binnen de context van gegevens en data volledig ongewenst zijn. Dit lid is daarom van mening dat de plannen voorlopig absoluut geen doorgang zouden kunnen en mogen vinden.


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 4052.

X Noot
2

Position paper Politie t.b.v. rondetafelgesprek MIT d.d. 16 september 2021 (2021Z15540).

X Noot
3

Position paper J. Goedee t.b.v. rondetafelgesprek MIT d.d. 16 september 2021 (2021Z15335).

X Noot
4

Position paper M. Hirsch Ballin t.b.v. rondetafelgesprek MIT d.d. 16 september 2021 (2021Z15376).

X Noot
5

Position paper M. Hirsch Ballin t.b.v. rondetafelgesprek MIT d.d. 16 september 2021 (2021Z15376).

Naar boven