2021D18501 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 8 maart 2021 inzake zijn reactie op het verzoek van de commissie van 29 januari 2021 met betrekking tot het voortzetten van enkele lopende trajecten rond onder meer de eindexamenprogramma’s wiskunde, levende talen en de herziening van de referentieniveaus Taal en Rekenen (Kamerstuk 31 332, nr. 105).

De voorzitter van de commissie, Tellegen

Adjunct-griffier van de commissie, Arends

Inhoud

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

 

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

 

Inbreng van de leden van de D66-fractie

 

Inbreng van de leden van de SP-fractie

 

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

 

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

 

Inbreng van de leden van de SGP-fractie

   

II

Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister «op korte termijn» een conceptwerkopdracht voor het vernieuwen van examenprogramma’s aan de wetenschappelijke curriculumcommissie zal aanbieden voor advies. Wat is «op korte termijn»? Tevens vragen zij wanneer de wetenschappelijke curriculumcommissie zijn advies geeft. Ook vragen zij wat de stand van zaken is betreffende de uitvoering van de motie van de leden Rog en Van Meenen over overleg over een sterkere positie van de kenniscomponent over democratie en rechtsstaat1.

Daarnaast vragen de leden op welke manier de motie van het lid Van Meenen2, met het verzoek om de centrale examens Nederlands en moderne vreemde talen te vernieuwen en dit los te zien van de curriculumherziening, wordt uitgevoerd. Hoe verhoudt zich dit met de aangekondigde bijstelling van examenprogramma’s in de brief van 8 maart 2021? Wat is precies het verschil tussen het vernieuwen van examens en het bijstellen van een examenprogramma’s? En welk doel moet hiermee worden bereikt? Daarnaast vragen de leden waarom er niet ook prioriteit komt te liggen bij de eindtermen lezen en rekenen binnen het primair onderwijs, aangezien hier ook behoefte is aan snelle vernieuwing.

Ook vragen de leden op welke manier doorlopende leerlijnen worden geborgd binnen het po3 en vo4 wanneer de vakvernieuwingen in de bovenbouw starten zonder actualisering van de kerndoelen po en onderbouw vo. Op welke manier borgt de Minister deze aansluiting?

Waarom is, gelet op de daling van het behalen van de niveaus, het actualiseren van de kerndoelen po en onderbouw vo voor de Minister niet het startpunt? De urgentie is daar toch het hoogst? Voorts vragen de leden op welke manier er ook gekeken wordt naar de inzet van academische leraren binnen de curriculumherziening.

Verder lezen de leden dat de referentieniveaus Taal en Rekenen alleen kunnen worden herzien als er duidelijkheid is over de bijstelling van de kerndoelen. Zij vragen waarom dit is. Is het niet mogelijk dat de referentieniveaus wel worden herzien, ook als er geen duidelijkheid is over de bijstelling van de kerndoelen? Tot slot vragen de voornoemde leden waarom deze zo verbonden zijn aan elkaar.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op het verzoek van de commissie van 29 januari 2021 met betrekking tot het voortzetten van enkele lopende trajecten rond onder meer de eindexamenprogramma’s wiskunde, levende talen en de herziening van de referentieniveaus Taal en Rekenen en hebben hier kritische vragen en opmerkingen over. Zo zijn zij van mening dat de herziening van het eindexamen Nederlands en de moderne vreemde talen zo snel mogelijk doorgang moet vinden. Evenals de vernieuwing van het wiskundeprogramma vmbo, de herziening van de indeling wiskundevakken in de bovenbouw havo/vwo en de herziening van de referentieniveaus. Echter zij zijn zeer ontevreden dat deze zaken gekoppeld worden aan het curriculum.nu traject. Deze leden sporen de Minister aan deze zaken los van elkaar te behandelen, zoals de Kamer hem ook heeft opgedragen in het besluit van de commissie van 29 januari 2021.

Kamerbrief van 8 maart 2021

De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister stelt dat hij uitvoering geeft aan het besluit van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om het traject rond de eindexamenprogramma’s wiskunde, levende talen en de herziening van de referentieniveaus Taal en Rekenen voort te zetten. Deze leden zijn het met de Minister eens dat deze zaken snel doorgang moeten vinden. Echter het is nadrukkelijk niet de bedoeling om deze zaken te koppelen aan de curriculumherziening. Zij vragen dan ook waarom de Minister advies vraagt over het vernieuwen van de examenprogramma’s aan de wetenschappelijke curriculumcommissie? Ook vragen deze leden waarom hij de «bijstelling van enkele examenprogramma’s» koppelt aan de motie van de leden Van Meenen en Rog over prioriteiten bij de verbetering van het curriculum5, die vraagt om verbetering van het curriculum van de basisvaardigheden, en dus niet de examenprogramma’s.

Wiskunde

De leden van de D66-fractie vragen of de Minister kan bevestigen dat de herziening van het programma wiskunde voor het vmbo in eerste instantie geheel los van curriculum.nu in gang was gezet. Waarom heeft hij deze zaken nu aan elkaar gekoppeld? Is hij het met deze leden eens dat deze zaken los van elkaar gezien moeten worden? Kan de Minister bevestigen dat een werkgroep al aan de slag is met deze herziening? Deze leden zijn van mening dat deze werkgroep door moet gaan met hun werk, en dat hiervoor geen extra advies nodig is van de curriculumcommissie. Daarbij hoeft ook geen werving plaats te vinden van leraren, vakexperts en didactiekcommissie. Graag ontvangen zij hierop een reflectie van de Minister.

Deze leden constateren dat in 2017 de commissie Onderwijs Platform Wiskunde Nederland (hierna: PWN) een eerste voorstel heeft gedaan voor de herziening van de indeling van de wiskundevakken. Bovendien heeft PWN geheel los van curriculum.nu het voorstel verder ontwikkeld en op 3 maart 2021 het voorstel definitief vastgesteld. Het voorstel moet nu verder worden uitgewerkt door een werkgroep van SLO6-medewerkers en de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren (hierna: NVvW). Deze leden zijn met de NVvW en PWN 7 van mening dat voor deze specifiek vaktechnische zaak geen advies nodig is van de wetenschappelijke curriculumcommissie. De voornoemde leden vragen of de Minister dat met hen eens is.

Referentieniveaus

De leden van de D66-fractie constateren dat de referentieniveaus in 2010 zijn vastgesteld en dat in het regeerakkoord van Rutte III is afgesproken deze te herzien. Waarom is dit niet gebeurd? Ook lezen deze leden dat de Minister met de herziening van de referentieniveaus wil wachten op de bijstelling van de kerndoelen. Echter de NVvW en PWN willen juist met de herziening van de referentieniveaus beginnen. Onder andere omdat bij het opstellen van kerndoelen voor wiskunde en andere vakken men rekening moet houden met deze referentieniveaus. Zij stellen: «Daarom is het van belang dat de evaluatie vooraf, dus op korte termijn, plaatsvindt en met het veld wordt gedeeld, waarna de kerndoelen eventueel kunnen worden bijgesteld.»8 Zij vragen of de Minister kan toezeggen dat deze evaluatie op korte termijn zal worden uitgevoerd, de referentieniveaus waar nodig worden herzien en vervolgens de kerndoelen worden bijgesteld.

Burgerschap en maatschappijleer

De leden van de D66-fractie vernemen verder in de brief van 8 maart 2021 dat aandacht wordt besteed aan burgerschap in relatie tot maatschappijleer, waarbij wordt verwezen naar de motie van de leden Rog en Van Meenen over overleg over een sterkere positie van de kenniscomponent over democratie en rechtsstaat9. Echter deze leden zien niet wat deze motie te maken heeft met het besluit van de commissie van 29 januari 2021 over «het voortzetten van enkele lopende trajecten rond onder meer de eindexamenprogramma’s wiskunde, levende talen en de herziening van de referentieniveaus Taal en Rekenen». De motie burgerschap en maatschappijleer gaat in het geheel niet over de genoemde lopende trajecten. Deze zaken moeten dan ook niet aan elkaar gekoppeld worden. Over de uitvoering van de motie zou de Kamer uiterlijk 1 april 2021 worden geïnformeerd. Tot slot vragen zij hoe het staat met de uitvoering van de bovengenoemde motie van de leden Rog en Van Meenen10.

Motie van het lid Van Meenen over de centrale examens Nederlands en moderne vreemde talen hernieuwen11

De leden van de D66-fractie constateren dat op 20 april 2021 de motie van het lid van Meenen is aangenomen die de regering verzoekt de centrale examens Nederlands en moderne vreemde talen te hernieuwen en dit los te behandelen van de curriculumherziening. Is de Minister al in gesprek getreden met de Vereniging van Leraren in Levende Talen, de Raad voor de Neerlandistiek en het Meesterschapsteam Nederlands? Zo ja, wat zijn de eerste indrukken uit deze gesprekken? Zo nee, op welke termijn gaat hij deze gesprekken voeren? Bovendien constateren deze leden helaas dat de Minister deze motie niet uitvoert. Zo hebben zij signalen ontvangen dat de herziening van de genoemde examens álsnog wordt gelinkt aan curriculum.nu. Terwijl de motie expliciet vraagt dit niet te doen. Waarom kiest de Minister ervoor de motie naast zich neer te leggen ondanks een ruime Kamermeerderheid? Zij vragen of de Minister deze zaken alsnog gaat ontkoppelen, naar wens van de Kamer.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op het verzoek van de commissie inzake de brief met betrekking tot de lopende trajecten van de curriculumbijstelling. Zij hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.

De leden van de SP-fractie vragen allereerst waar precies in het traject van Curriculum.nu we ons nu bevinden. Wat wordt er nu gedaan qua ontwikkeling en uitvoering? En hoe loopt het met de werving en selectie van leraren, vakexperts en -didactici om de vakvernieuwingscommissies in te richten? Zij vragen of de Minister het verstandig vindt om curriculum.nu door te laten gaan op de ingezette koers, gebukt onder het lerarentekort en de coronacrisis, terwijl brede betrokkenheid van en draagvlak onder de beroepsgroep juist noodzakelijk zijn om het überhaupt te laten slagen. Wat vindt de Minister bijvoorbeeld van de suggestie van de AOb12 om de integrale herziening van het curriculum voor onbepaalde tijd uit te stellen en enkel het proces van herziening van de kerndoelen doorgang te laten vinden?13 De voornoemde leden vinden het belangrijk dat leraren en schoolleiders zich tijdens deze crisis zoveel als mogelijk kunnen richten op hun leerlingen en het inlopen en tegengaan van achterstanden die opgelopen zijn. Is de Minister het met deze leden eens dat het onderwijs daarom niet opgezadeld moet worden met allerlei andere projecten op dit moment. Graag ontvangen zij een toelichting hierop.

Tevens vragen de leden van de SP-fractie waarom de Minister voorbij gaat aan de wens van het onderwijsveld om tijdens de demissionaire periode apart van curriculum.nu in te zetten op het oplossen van de knelpunten in het CE14 van Nederlands en de moderne vreemde talen, de vernieuwing van het wiskundeprogramma vmbo, de herziening indeling wiskunde vakken in bovenbouw havo/vwo en de herziening van de referentieniveaus. Deze leden merken op dat de Minister van alles onder curriculum.nu wil laten vallen, terwijl dit eerder nog controversieel verklaard was. Hoe verklaart de Minister dit, zo vragen de eerdergenoemde leden. De Minister geeft daarnaast in de brief aan dat hij een conceptwerkopdracht voor het vernieuwen van de examenprogramma’s aan de wetenschappelijke curriculumcommissie gaat aanbieden voor advies. Waar is dit besluit op gebaseerd? Klopt het dat dit in eerste instantie niet één van de taken van deze commissie zou zijn? Kan de Minister toezeggen dat de wetenschappelijke curriculumcommissie geen advies hierover gaat uitbrengen en de herziening van de examenprogramma’s losgekoppeld wordt van curriculum.nu conform de motie van het lid Van Meenen15, ook als het gaat om wiskunde (zoals ook de NVvW verzoekt16), maatschappijleer en het bètacurriculum? En kan de Minister tevens toezeggen dat de kerndoelen pas na de evaluatie van de referentieniveaus Taal en Rekenen worden herzien? Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie hoe het staat met de uitvoering van de motie van de leden Van Meenen en Kwint17 die verzocht tot het opstellen van een beoordelingskader voor curriculum.nu vanuit het perspectief van goed leren lezen, schrijven en rekenen in het kader van het bevorderen van kansengelijkheid.

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat dit voorjaar de werving en selectie van leraren, vakexperts en -didactici om vakvernieuwingscommissies in te richten zijn begonnen. Is deze werving doorgegaan ondanks de coronacrisis? Ook vragen zij of er voldoende leraren zijn die zich hebben aangemeld. Hebben leraren hier op dit moment genoeg tijd en ruimte voor, wetende dat er ook sprake is van een lerarentekort en uitvallende leraren door de coronacrisis? Zo niet, hoe gaat u ervoor zorgen dat leraren voldoende betrokken blijven bij het traject, zo vragen de eerder genoemde leden.

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het goed te lezen dat er gevolg wordt gegeven aan het verzoek om de noodzakelijke voorbereidingen te treffen voor de bijstelling van enkele examenprogramma’s in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Het is belangrijk dat het werk van curriculum.nu en de wetenschappelijke curriculumcommissie doorgang kan vinden. Het dossier curriculum is controversieel verklaard, maar een eventuele politieke discussie zou deze doorgang niet mogen ophouden. Deze leden hebben vertrouwen in het onderwijsveld en in curriculum.nu. Daarbij willen zij wel vragen of de Kamer regelmatig geïnformeerd kan worden over de voortgang.

In de brief schrijft de Minister dat het noodzakelijk is «dat er ook voorbereidend werk wordt verricht om vast te stellen waar bepaalde inhouden van burgerschap en digitale geletterdheid in de verschillende examenprogramma’s een plek moeten krijgen». Op 9 november 2020 heeft de commissie uitgebreid stilgestaan bij de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs. Toen hebben de leden van de ChristenUnie-fractie gepleit voor terughoudendheid bij de kerndoelen en eindtermen als het gaat om de invulling van het burgerschapsonderwijs. Zij vinden het van belang dat scholen de ruimte houden om invulling te geven aan burgerschapsonderwijs op een manier die passend is bij de identiteit van de school en bij de vrijheid van onderwijs die we in Nederland kennen. De eerder genoemde leden vragen of de Minister kan verzekeren dat bij het noodzakelijke voorbereidende werk niet enkel gekeken wordt naar waar burgerschap een plek moet krijgen, maar dat scholen, ook conform de wet Burgerschapsonderwijs, de ruimte krijgen om eigen invulling te geven aan het burgerschapsonderwijs.

Het proces rondom de herziening van het curriculum is een precair proces en is gebaat bij goed overleg tussen en advies naar de diverse betrokkenen. De voornoemde leden zijn dan ook enthousiast over de rol van de wetenschappelijke curriculumcommissie. De opdracht die deze commissie meekreeg bij oprichting was om de Minister te adviseren over de gewenste aanpassingen in het landelijke curriculum en de werkwijze waarop de herijking moet worden vormgegeven. Het is goed dat deze commissie dan ook om advies wordt gevraagd over de conceptwerkopdracht. De wetenschappelijke curriculumcommissie heeft aangeboden een toelichting te geven aan de Kamer over hun werk. De voornoemde leden kijken uit naar een toelichting en gesprek met deze commissie.

Inbreng van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsbrief. Deze leden hebben enkele vragen.

De leden vragen waarom de door de Kamer verzochte prioriteit voor vakken als Nederlands en wiskunde niet heeft geleid tot een versnelling op deze gebieden ten opzichte van andere vakken, zodat de inhoudelijke uitwerking eerder afgerond kan zijn. Deze leden constateren dat geen sprake lijkt van voorrang indien voor alle gebieden eerst wordt afgewacht wat de inhoud van de werkopdracht zal zijn. Op welke wijze kan ervoor worden gezorgd dat de gewenste urgentie ook daadwerkelijk tot snellere resultaten leidt? Tevens vragen zij of het mogelijk is om voor bepaalde vakken en gebieden eerder tot concepteindtermen te komen zodra de werkwijze voor de vakvernieuwing bekend is.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de Minister schrijft over een beoogde herziening en bijstelling van het referentiekader Rekenen en Taal. Deze leden wijzen erop dat de Minister in het kader van de bespreking van curriculum.nu heeft aangegeven dat het fantastisch zou zijn als de referentieniveaus helemaal zouden kunnen verdwijnen en dat deze ambitie in ieder geval zo ver mogelijk moet worden nagestreefd18. Blijft deze ambitie onverkort geldend en op welke wijze geeft dat ook richting aan de evaluatie? Deze leden menen dat het onwenselijk is een uitgebreid systeem van niveaubeschrijvingen te handhaven indien in het nieuwe curriculum de aanboddoelen concreter en uitgebreider beschreven worden. Tot slot vragen zij of de vraag naar de wenselijkheid van het referentiekader ook uitdrukkelijk onderwerp is van onderzoek.

II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media


X Noot
1

Kamerstuk 35 352, nr. 20

X Noot
2

Kamerstuk 28 760 nr. 109

X Noot
3

po: primair onderwijs

X Noot
4

vo: voortgezet onderwijs

X Noot
5

Kamerstuk 31 293, nr. 522

X Noot
6

SLO: Stichting Leerplanontwikkeling

X Noot
7

Zie de brief d.d. 10 mei 2021 aan de Kamercommissie OCW, cc. Ministerie van OCW, van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren en Platform Wiskunde Nederland (parlisnr. 221Z08040)

X Noot
8

Ibidem

X Noot
9

Kamerstuk 35 352 nr. 20

X Noot
10

Kamerstuk 35 352 nr. 20

X Noot
11

Kamerstuk 28 760 nr. 109

X Noot
12

AOb: de Algemene Onderwijsbond

X Noot
13

Zie de brief van de AOb van 7 mei 2021 (Parlisnr. 2021Z07870)

X Noot
14

CE: Centraal Examen

X Noot
15

Kamerstuk 28 760, nr. 109

X Noot
16

Zie de brief van NVvW en PWN van 10 mei 2021 (Parlisnr. 2021Z08040)

X Noot
17

Kamerstuk 35 000-VIII, nr. 204

X Noot
18

Kamerstuk 31 293, nr. 517, p. 45–46

Naar boven