Niet-dossierstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 2019D30298 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 2019D30298 |
Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 15 juli 2019 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1191).
De voorzitter van de commissie, Kuiken
Adjunct-griffier van de commissie, Goorden
Inhoudsopgave |
||
I. |
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties |
2 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie |
2 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie |
4 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie |
4 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie |
5 |
|
II. |
Antwoord / Reactie van de Minister |
9 |
III. |
Volledige agenda |
9 |
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken voor de Landbouw- en Visserijraad op 15 juli 2019. Deze leden hebben nog enkele aanvullende vragen en opmerkingen.
Geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 15 juli 2019
De leden van de VVD-fractie constateren dat het definitieve rapport van de High Level Group suiker nog niet gereed is. Kan de Minister aangeven wanneer dit rapport wel gereed zal zijn en hoe verdere behandeling plaats gaat vinden? Zonder beschikking te hebben over het rapport, is het voor deze leden moeilijk een oordeel te vellen en de juiste vragen te stellen. De Minister geeft aan dat zij de presentatie van de Eurocommissaris zal aanhoren en eventueel in lijn met de eerdere inbreng van Nederland zal reageren. Op welke manier gaat de Minister pleiten voor een meer gelijk speelveld, zowel binnen als buiten de EU? Is de Minister het met deze leden eens dat de Nederlandse suikerbietentelers al op achterstand staan, bijvoorbeeld door het verbod op het gebruik van neonicotinoïden? De Minister benadrukt dat zij het van belang vindt dat alle suikerproducerende landen zich houden aan de regels van de World Trade Organisation (WTO). Heeft de Minister signalen dat dit niet gebeurt? Zo ja, welke zijn dat? Hoe gaat zij ervoor zorgen dat hier controle op plaatsvindt?
De Minister zal tijdens de Raad de Nederlandse ambities met betrekking tot het klimaat nogmaals onderstrepen, gelet op het doel van klimaatneutraliteit in de EU in 2050, en het ophogen van het CO2-reductiedoel naar 55% in 2030. Kan de Minister aangeven hoe zij ervoor gaat zorgen dat er op dit punt een gelijk speelveld ontstaat? Eerder hebben de leden van de VVD-fractie al aangegeven dat er, voordat er keuzes gemaakt worden, helderheid moet zijn over het Meerjarig Financieel Kader (MFK). Kan de Minister aangeven waarom zij toch zal pleiten voor financiële allocatie voor eco-regelingen? Hoe ziet deze er volgens haar uit? Waarom wordt nu al een voorschot genomen op de inzet van financiële middelen? Kan de Minister bevestigen dat budgettaire flexibiliteit niet zal leiden tot een ongelijk speelveld?
De leden van de VVD-fractie lezen over de aandacht voor de Afrikaanse varkenspest. Terecht dat hier blijvend aandacht voor is. De Afrikaanse varkenspest is nog steeds een potentieel probleem voor Nederland. In negen Europese lidstaten hebben al besmettingen plaatsgevonden. Deze leden maken zich zorgen zolang de ziekte in Europa geconstateerd is en wordt. Is de Minister bereid het uitgebreide overzicht met de Kamer te delen?
De leden van de VVD-fractie lezen de oproep van de Europese Commissie over het transport van dieren tijdens de warme zomermaanden. Kan de Minister aangeven of deze oproep in alle lidstaten van de Europese Unie opgevolgd wordt? Zo nee, op welke manier gaat de Minister dit bepleiten?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie de Raad zal informeren over het voortgangsrapport over het implementatieplan om de beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico te verhogen en de implementatie van geïntegreerde gewasbescherming in de lidstaten te versnellen. Deze leden hebben al vaker aandacht gevraagd voor een versnelde toelating van (verschillende) middelen. Het is niet uit te leggen dat er veel informatie en deskundigheid buiten Europa beschikbaar is en deze niet gebruikt wordt. De Minister geeft aan dat zij de noodzaak van een snellere toelating onderschrijft en zet vervolgens in op nationale actie. Kan de Minister aangeven waarom aanpassing van de Europese regelgeving achterwege blijft? Welke stappen zijn er in de afgelopen periode gezet en welk tijdpad voor aanpassing van regels wordt gevolgd? Is de Minister bereid om in het verslag van de LenV-Raad een samenvatting van het rapport van de Europese Commissie op te nemen en het rapport als bijlage te delen? Op welke manier gaat de Minister de aangenomen motie-Ziengs/Lodders (Kamerstuk 27 858, nr. 468) uitvoeren?
De leden van de VVD-fractie bedanken de Minister voor het overzicht inzake het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Deze leden constateren dat er nog een aantal stappen gezet moeten worden alvorens er zicht is op een nieuw GLB. Deze leden benadrukken nogmaals het standpunt dat er eerst duidelijkheid moet zijn over het MFK alvorens er keuzes gemaakt kunnen worden over de invulling van het GLB en de bijbehorende middelen. Al vaker hebben zij benadrukt dat er veel meer wensen zijn dan dat er budget beschikbaar is. Dat betekent dat er straks keuzes gemaakt moeten worden. Zij willen voorkomen dat er meer gevraagd wordt van boeren terwijl er minder middelen zullen zijn. Zij gaan ervan uit dat de Minister dit onderschrijft.
Een tweede zorgpunt is dat Nederland een ambitieuze agenda voert. Dat is terecht en de leden van de VVD-fractie onderschrijven op een aantal punten de ambitie. Er is wel een zorg omdat niet duidelijk is of deze ambitie uiteindelijk zal leiden tot een soort «keuzemenu», waarbij Nederland voorop zal lopen en van de Nederlandse boeren en tuinders een grote inzet gevraagd wordt terwijl de inzet in de landen om ons heen achterblijft. Kan de Minister deze zorg wegnemen? Op welke manier gaat zij borgen dat er een gelijk speelveld ontstaat?
De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland het belang benadrukt van innovatie en kennisuitwisseling gericht op versterking van de concurrentiekracht en de toekomstbestendigheid van de Nederlandse boeren en tuinders. Ook in het Commissievoorstel ligt hier meer nadruk op dan in het verleden, zo lezen deze leden. Er is voor lidstaten veel ruimte om hier invulling aan te geven in hun Nationale Strategische Plannen en ze lezen dat hier weinig discussie over is. Dat bevreemdt hen. Al langer pleiten zij voor innovatieve oplossingen, bijvoorbeeld op het mestdossier (groene kunstmest, nieuwe methode om fosfaat te onttrekken aan mest en deze op andere wijzen afzetten) en op het gewasbeschermingsdossier (precisietoepassingen). Veel van deze ontwikkelingen lopen aan tegen verschillende Europese regels. Kan de Minister aangeven of deze regels geslecht zijn en of er meer ruimte voor dit soort toepassingen is? Zo nee, hoe kan dit dan tot de conclusie leiden dat er geen discussie is? Welke rol heeft Nederland hierin?
Het is van belang om duidelijk te maken dat brancheorganisaties in de groente- en fruitsector ondersteuning verdienen. Om te kunnen beoordelen of Nederland de juiste inzet pleegt, zouden de leden van de VVD-fractie graag willen weten wat de Minister beoogt met het aanpassen van de SP-verordening en de GMO-verordening met betrekking tot de sectorale steun.
Verslag Informele Landbouwraad 2-4 juni 2019
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de uitslag van de stemming voor de nieuwe directeur-generaal voor de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties en ontvangen graag een toelichting hierop.
Verslag Landbouw- en Visserijraad van 18 juni 2019
In het verslag van de LenV-raad van 18 juni beschrijft de Minister onder «diversen» dat Nederland onlangs vier gezamenlijke verklaringen heeft ingediend, waarvan één samen met Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Dit betreft vermoedelijk de instandhouding van Natura 2000-gebieden en andere beschermde gebieden. Kan de Minister toelichten wat de inhoud was van de ingediende verklaringen en wat zij hiermee beoogt?
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en Visserijraad die gehouden wordt op 15 juli aanstaande. Hierover hebben deze leden nog vragen.
De leden van de CDA-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat de Europese Commissie de Raad zal informeren over de stand van zaken rondom de Afrikaanse varkenspest. Deze leden vragen tot welke passende maatregelen de Europese Commissie oproept en of de Minister deze maatregelen voldoende acht. Welke mogelijkheden ziet de Minister om de huidige uitbraken op Europees niveau beter aan te pakken? Nemen de risico’s voor de insleep van Afrikaanse varkenspest in Nederland toe?
De leden van de CDA-fractie lezen dat het voortgangsrapport over het implementatieplan voor laagrisicogewasbeschermingsmiddelen wordt besproken. Deze leden vragen naar het verdere Europese proces om de huidige toelatingssystematiek voor laagrisicogewasbeschermingsmiddelen te vereenvoudigen. Welke acties gaat de Minister ondernemen om dit onderwerp op de agenda te zetten, zo mogelijk gezamenlijk met andere lidstaten?
De leden van de CDA-fractie lezen tussen de regels door dat Nederland pleit voor minder GLB en hogere eisen. Vindt de Minister dit rechtvaardig? Hoe gaat de Minister erover zorgen dat Nederlandse boeren er niet disproportioneel op achteruitgaan?
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de agenda voor de Landbouw- en Visserijraad van 15 juli 2019 en hebben hierover nog enkele vragen.
De voortgang op de uitvoering van het implementatieplan voor geïntegreerde gewasbescherming zal worden besproken. De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat het aantal laagrisicomiddelen dat de toelatingsprocedure voor het op de markt brengen van de middelen heeft doorlopen, nog steeds laag is. Kan de Minister aangeven hoe Nederland het doet ten opzichte van andere EU-landen als het gaat om de implementatie van geïntegreerde gewasbescherming en het gebruik van laagrisicomiddelen? Er worden een aantal aanbevelingen gedaan voor de verdere uitvoering van het implementatieplan. Wat wordt de inzet van de Minister tijdens de discussie over dit onderwerp? Kan de Minister aangeven wat haar appreciatie is van de aanbevelingen?
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het EU-Mercosur principeakkoord van 28 juni jl. Kan de Minister specificeren op welke manier de EU-standaarden voor duurzaamheid en dierenwelzijn worden gewaarborgd als het gaat om landbouwproducten? Op welke wijze worden non-trade concerns betreffende landbouwproducten meegenomen in het handelsakkoord? Op welke wijze draagt het Mercosur-akkoord bij aan het tegengaan van de ontbossing van het Amazonegebied?
De leden van de D66-fractie hebben er kennis van genomen dat op 1 juli Finland het voorzitterschap van de Raad overneemt van Roemenië en dat duurzaamheid een belangrijk speerpunt wordt tijdens het voorzitterschap. Kan de Minister haar appreciatie geven van het programma van het Finse voorzitterschap op het gebied van landbouw? Op welke wijze gaat de Minister inspelen op de prioriteiten van het Finse voorzitterschap ten aanzien van biodiversiteit en de uitvoering van de motie-Jetten/De Groot (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1440) over inzet voor ambitieuze en bindende doelstellingen in Beijing?
Daarnaast hebben de leden van de D66-fractie nog enkele vragen omtrent het bijenrichtsnoer en de gepubliceerde implementatievoorstellen. De leden zijn positief dat er eindelijk een aantal facetten van het bijenrichtsnoer worden geïmplementeerd en dat de Minister deze inzet steunt. Echter, deze leden maken zich ook zorgen over het ontbreken van de beoordeling van acute toxiciteit voor honingbijen, chronische blootstelling, subletale effecten, cumulatieve effecten op wilde (solitaire) bijen en hommels en hun larven. Zij constateren dat deze effecten nu niet worden meegenomen in de implementatie. Is de Minister van mening dat deze onderdelen ook zo snel mogelijk geïmplementeerd moeten worden en op welke wijze wordt hier invulling aan gegeven?
Vragen en opmerkingen van de Partij voor de Dieren-fractie
Vervolg bijenrichtsnoer
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie bedanken de Minister voor het toesturen van enkele stukken die betrekking hebben op pesticiden en de vaststelling en invoering van het bijenrichtsnoer. De stukken roepen wel de nodige vragen op. Ook hebben deze leden vragen over de uitvoering van de aangenomen motie-Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1175) die de regering verzoekt zich in te zetten voor de benodigde aanscherping van de bestaande Europese methoden voor de beoordeling van pesticiden, en dus voor inwerkingtreding van het bijenrichtsnoer als geheel, zoals in 2013 gepresenteerd door de European Food Safety Authority (EFSA), inclusief de tests op het gebied van chronische toxiciteit en de gevolgen voor solitaire bijen en hommels, uiterlijk eind 2019. En ook zijn er nog steeds vragen over het feitenrelaas dat de Minister aan de Kamer heeft gestuurd (waarvoor nogmaals dank).
Feitenrelaas
Pas nadat de leden van de Partij voor de Dieren-fractie de Minister in schriftelijke vragen en bij verschillende overleggen hadden gevraagd wat de positie van Nederland was in de Europese overleggen over het bijenrichtsnoer en pas nadat deze leden aandrongen op een feitenrelaas, stuurde de Minister afgelopen april een tijdlijn (Kamerstuk 27 858, nr. 451). Hier waren de schriftelijke commentaren bijgevoegd die Nederland tussen 2013 en 2019 aan de Europese Commissie heeft gestuurd. Uit deze schriftelijke commentaren bleek pas echt duidelijk hoe Nederland achter de schermen heeft geopereerd op dit dossier. In de brieven wordt gesproken over de grote zorgen die Nederland heeft over de impact van de invoering van het bijenrichtsnoer op de toelating van middelen. Niet de zorgen over de bijen en hommels, maar zorgen over de kosten en de snelheid van de risicobeoordeling en dus over de beschikbaarheid van middelen voor de landbouw.
Bij het laatste commentaar van Nederland dat is bijgevoegd bij de tijdlijn van de Minister, een e-mail zonder datum, wordt opeens gesteld dat Nederland geen formele positie heeft, maar dat het College voor de toelating van biociden en gewasbeschermingsmiddelen (Ctgb) positief is over het voorstel. Gesteld wordt dat de bescherming van bijen belangrijk is voor Nederland en dat men de noodzakelijke stappen wil zetten om het nieuwe richtsnoer zo snel mogelijk te implementeren. Maar ook hierbij wordt nog altijd benadrukt dat het wel werkbaar moet zijn voor aanvragers. Wanneer is deze e-mail (bijlage 7) verstuurd naar de Europese Commissie?
Wat is er tussen oktober 2018, toen Nederland in een «tour de table» in een overleg van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) heeft aangegeven tegen het op dat moment voorliggende voorstel te zijn, en het moment dat dit e-mailbericht aan de Europese Commissie is gestuurd, veranderd waardoor Nederland op dat moment wel positief was over het voorstel? Heeft dit te maken met de vereisten voor de veldstudies waar Nederland in november 2018 nog grote zorgen over had?
Uitvoering van de aangenomen motie-Ouwehand over inwerkingtreding van het bijenrichtsnoer als geheel
De Minister schreef de Kamer op 29 mei dat zij de motie als volgt wilde uitvoeren: «Indien de Europese Commissie in juli 2019 een voorstel voor gefaseerde invoering van het bijenrichtsnoer en bijbehorende aanpassing van de Uniforme Beginselen voorlegt aan de Lidstaten, ben ik voornemens in te stemmen met het voorstel met een stemverklaring waarbij ik de Europese Commissie en Lidstaten oproep om voor eind 2019 de bijenrichtsnoer in zijn geheel in te voeren». Gelet op de positie die Nederland sinds de presentatie van het bijenrichtsnoer door EFSA in 2013 heeft ingenomen in het SCoPAFF en in brieven aan de Europese Commissie – waarbij grote zorgen werden geuit over het gepresenteerde bijenrichtsnoer, de drempelwaarden, de tests voor hommels en wilde bijen, de tests voor chronische toxiciteit en sublethale effecten en de eisen die in het richtsnoer werden gesteld aan veldstudies – moet nu heel duidelijk worden dat Nederland nu een geheel andere positie inneemt, en alle eerder genoemde bezwaren intrekt.
Kan de Minister bevestigen dat de Kamer met de aangenomen motie-Ouwehand heeft uitgesproken dat Nederland al haar eerder genoemde bezwaren tegen het bijenrichtsnoer zoals dat in 2013 door EFSA is gepresenteerd moet laten varen en zich alsnog achter het destijds gepresenteerde voorstel moet scharen? Zal de Minister in haar stemverklaring duidelijk maken dat Nederland haar eerder genoemde bezwaren tegen het bijenrichtsnoer zoals dat in 2013 door EFSA is gepresenteerd intrekt, en verruilt voor een pleidooi voor invoering van dit bijenrichtsnoer als geheel, uiterlijk eind 2019? Is de Minister bereid deze stemverklaring ook naar de Kamer te sturen?
Zoals eerder is gebleken uit de stukken die Follow the Money heeft gepubliceerd en de stukken en het feitenrelaas dat de Minister op verzoek van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie naar de Kamer heeft gestuurd – die de bevindingen van Follow the Money bevestigden – heeft Nederland de afgelopen jaren niet alleen in SCoPAFF maar ook in brieven aan de Europese Commissie bovengenoemde bezwaren geuit tegen het bijenrichtsnoer zoals dat in 2013 door EFSA was gepresenteerd. Omdat de positie van Nederland is gewijzigd en het van groot belang is om het oorspronkelijk voorgestelde bijenrichtsnoer snel als geheel ingevoerd te krijgen, moet ook de Europese Commissie weten dat Nederland haar eerder opgevoerde bezwaren intrekt. Is de Minister bereid naast haar stemverklaring in SCoPAFF in een brief aan de Europese Commissie duidelijk te maken dat Nederland haar bezwaren tegen het bijenrichtsnoer zoals dat in 2013 door EFSA is gepresenteerd intrekt, en verruilt voor een pleidooi voor invoering van dit bijenrichtsnoer als geheel, uiterlijk eind 2019? Is de Minister bereid deze brief nog deze week, dus uiterlijk 12 juli, te versturen naar de Europese Commissie? Is de Minister bereid een afschrift van deze brief aan de Kamer te sturen?
Intussen is er helaas, mede dankzij het verzet van Nederland tegen invoering van het bijenrichtsnoer zoals het was voorgesteld door EFSA in 2013, sprake van een gefaseerde invoering van het richtsnoer middels een zogenaamd implementatieplan. Als de wijziging van de Nederlandse positie niet alsnog leidt tot invoering van het bijenrichtsnoer als geheel, uiterlijk eind 2019, moet er dus over een gefaseerde invoering worden gesproken en besloten.
De Minister meldde in reactie op de aangenomen motie-Ouwehand voornemens te zijn in te stemmen met het implementatieplan, met een stemverklaring. Toen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie de Minister vroegen naar het implementatieplan dat voorligt, om zelf te kunnen beoordelen wat dan het verschil is met c.q. de verbetering ten opzichte van de bestaande beoordelingsmethode, zei de Minister in het algemeen overleg over de Landbouw en Visserijraad van 12 juni 2019: «De Commissie zegt dat datgene wat nu voorligt, in stemming wordt gebracht. (…) Ik zal uw Kamer een overzicht toesturen van wat er nu ligt en wat dat inhoudt. Dan kunt u dat zelf ook beoordelen.» Deze leden hebben de Minister bedankt voor die toezegging. Vervolgens bleef het echter stil vanuit het ministerie, en stuurde de Minister pas een brief naar de Kamer nadat journalistiek platform Follow the Money weer een nieuw artikel had gepubliceerd over het bijenrichtsnoer, waaronder het implementatieplan dat nu voorligt. Waarom heeft de Minister de Kamer niet zelf geïnformeerd over het implementatieplan, zodat de Kamer zelf kan beoordelen of instemmen met dit plan een betere bescherming van bijen en hommels dichterbij brengt of juist in de weg zit? Als zij haar toezegging om een overzicht te sturen «van wat er nu ligt en wat dat inhoudt» bij nader inzien toch niet na kon komen vanwege geheimhouding, waarom heeft ze dat dan niet uit zichzelf aan de Kamer gemeld?
In de brief (Kamerstuk 27 858, nr. 479) die de Minister op 4 juli alsnog stuurde na de publicatie van Follow the Money, schreef ze dat «het gepubliceerde implementatieplan» een conceptversie is waarin gemeld wordt dat het een vertrouwelijk werkdocument betreft dat bedoeld is voor discussie, en dat het «niet gebruikelijk» is om dergelijke werkdocumenten van de Europese Commissie openbaar te maken. Bij wijze van uitzondering, schrijft de Minister, stuurt ze het deze keer wel toe. Erkent de Minister dat «niet gebruikelijk» niet hetzelfde is als «niet mogelijk»?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie kregen op hun vragen over het proces rond het bijenrichtsnoer en de Nederlandse positie in de Europese discussie hierover in eerste instantie telkens te horen dat de Kamer zou worden geïnformeerd zodra er een (definitief) voorstel van de Europese Commissie op tafel zou liggen. Nu dit voorstel waarschijnlijk (vrijwel) gereed is, schrijft de Minister feitelijk dat het te laat is om nog bij te sturen. Als de Kamer haar nu vraagt om tegen het voorstel te stemmen, zal dat leiden tot vertraging in de besluitvorming. Erkent de Minister dat deze conceptversies voor de Tweede Kamer essentieel zijn om te kunnen beoordelen of instemmen met dit plan een betere bescherming van bijen en hommels dichterbij brengt of juist in de weg zit? Erkent de Minister dat deze conceptversies voor de Tweede Kamer essentieel zijn om te kunnen beoordelen hoe de Europese discussies voorafgaand aan besluitvorming verlopen? Is de Minister bereid om voortaan voorstellen van de Europese Commissie die zij niet één op één naar de Kamer mag sturen, in detail te beschrijven zoals zij nu na publicatie van het laatste Follow the Money-artikel ook heeft gedaan?
Mercosur-akkoord
Op 28 juni kreeg de Kamer antwoord op de vragen die de leden van de Partij voor de Dieren-fractie op 27 mei hadden gesteld over de gevolgen van het (toen nog) op handen zijnde handelsverdrag tussen de EU en de Mercosur-landen, waaronder Brazilië. Inmiddels is het akkoord tussen de Europese Commissie en Mercosur helaas gesloten. Afgelopen maandag (1 juli) kwam de Europese Commissie met een niet-bindende samenvatting van zeventien bladzijdes. Die samenvatting leert dat er niet wordt «vastgehouden» aan hoge Europese standaarden, zoals de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking suggereerde in de brief die zij op 2 juli aan de Kamer stuurde. Uit de samenvatting die de Europese Commissie heeft gepubliceerd, blijkt dat er helemaal geen bindende eisen zijn gesteld voor zaken als dierenwelzijn, klimaat en naleving van het verdrag van Parijs. Over dierenwelzijn staat bijvoorbeeld dat er «gepraat gaat worden» en dat er «informatie over dierenwelzijn wordt uitgewisseld». Erkent de Minister dat «gepraat» en «uitwisseling van informatie» over dierenwelzijn, natuur- en milieustandaarden niet hetzelfde is als daadwerkelijk gelijke standaarden hanteren? Erkent de Minister dat dergelijke gesprekken vrijblijvend zijn?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vroegen op 27 mei naar de impact van de Mercosur-deal op de Nederlandse landbouw. De Minister schreef dat zij «geen toegevoegde waarde» zag voor een specifieke effectbeoordeling over de gevolgen voor de Nederlandse landbouw. Dat was in strijd met een eerder aangenomen motie, destijds ingediend door de leden Koopmans (CDA) en Snijder-Hazelhoff (Kamerstuk 21 501-32, nr. 460). Kan de Minister verklaren waarom de destijds aangenomen motie door haar ministerie is genegeerd?
Inmiddels heeft de Kamer een nieuwe motie aangenomen, ingediend door het lid Voordewind c.s. (Kamerstuk 34 952, nr. 75) die (opnieuw) opmerkt dat in de Mercosur-landen landbouwproducten worden geproduceerd die niet voldoen aan onze eigen duurzaamheids- en dierenwelzijnsmaatstaven, en dat het toelaten van die producten kan leiden tot oneerlijke concurrentie. De motie vraagt de regering (opnieuw, want dat deed de motie Koopmans/Snijder-Hazelhoff ook al) de gevolgen van het Mercosur-akkoord voor de Europese land- en tuinbouw en in het bijzonder voor de Nederlandse (gezins)bedrijven in de vlees- en zuivelsector, gekwantificeerd in kaart te brengen. Is de Minister hier nu wel toe bereid?
Langeafstandstransport tijdens de warme zomermaanden
De afgelopen weken zijn er in Europa weer eens nieuwe recordtemperaturen bereikt, waarbij het in Zuid-Frankrijk bijna 46 graden werd. Deze extreme temperaturen kunnen we de komende jaren veel vaker verwachten, zolang de benodigde actie om klimaatverandering te stoppen, uitblijft. De Europese Commissie zal de lidstaten tijdens de komende Raad oproepen om boven de 30 graden Celsius geen langeafstandstransporten met dieren meer toe te staan.
De Minister steunt deze oproep, schrijft ze. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie steunen in beginsel het verzoek van de Minister aan de Europese Commissie om ook de Transportverordening op dit punt aan te passen. De maximale temperatuur van 30 graden Celsius is echter nog altijd veel hoog.
Is de Minister bereid de bevindingen van dierenartsen en wetenschappers, onder andere van EFSA, de voedsel-en warenautoriteit van de Europese Commissie zelf, zoals beschreven in het rapport «Op de bres tegen hittestress» van Eyes on Animals en de Dierenbescherming te delen tijdens de komende Raad en daarbij in te brengen dat ook een temperatuur van 30 graden Celsius tot ernstige hittestress leidt bij alle diersoorten die over lange afstanden worden getransporteerd? Is de Minister bereid deze oproep van de Europese Commissie aan te grijpen om te pleiten voor de noodzakelijke verdere verlaging van de maximale temperatuur waarbij diertransporten, zowel op korte als op lange afstand, plaatsvinden?
Tegelijk worden in Nederland, ook binnen de vrijblijvende sectorafspraken in het kader van het Nationaal plan voor veetransport en extreme temperaturen, nog altijd diertransporten toegestaan tot een temperatuur van 35 graden Celsius. En zelfs hier weigert de pluimveesector zich aan te houden. Welke actie zal de Minister zelf deze zomer nog ondernemen op de oproep van de Europese Commissie? Zal zij de maximale temperatuur waarbij diertransporten zijn toegestaan verlagen in het Nationaal plan voor veetransport en extreme temperaturen? Zo niet, hoe kan zij dit rijmen met haar steun voor de oproep van de Europese Commissie? Wanneer kan de Kamer de antwoorden tegemoet zien van de vragen die zijn gesteld over hittestress bij dieren, onder andere tijdens transport?
Geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 15 juli 2019. Kamerstuk 21 501-32, nr. 1191 – Brief regering d.d. 04-07-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten.
Verslag Informele Landbouwraad 2-4 juni 2019 te Boekarest. Kamerstuk 21 501-32, nr. 1185 – Brief regering d.d. 14-06-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten.
Verslag Landbouw- en Visserijraad van 18 juni 2019. Kamerstuk 21 501-32, nr. 1190 – Brief regering d.d. 03-07-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/nds-tk-2019D30298.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.