2016D24346

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 juni 2016

Graag bied ik u hierbij de reactie aan op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 23 mei 2016 inzake een burgerbrief houdende een klacht over de kwaliteit van de gedetineerdenbegeleiding in het buitenland.

Mw. S. J. vraagt in haar brief van 19 april 2016 wat het Ministerie van Buitenlandse Zaken met betrekking tot haar in de Verenigde Staten gedetineerde broer, dhr. J.S., in het kader van consulaire bijstand heeft gedaan. Ook geeft Mw. J. aan dat zij tot najaar 2015 de contactpersoon was voor dhr. J.S. en dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken verplicht was om haar in die hoedanigheid op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in de zaak van haar broer.

Een Nederlander die in het buitenland is gedetineerd en aangeeft consulaire bijstand te willen ontvangen, kan één contactpersoon aanwijzen. Deze contactpersoon wordt door het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag op de hoogte gehouden van de situatie van de gedetineerde. Om privacy-redenen en om misverstanden tegen te gaan, verstrekt het ministerie zonder toestemming van betrokkene geen informatie aan andere personen, inclusief (naaste) familieleden, dan de aangewezen contactpersoon.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken benadert de contactpersoon in geval van berichtgevingen over de gedetineerde. Voorbeelden van berichtgevingen zijn meldingen van overplaatsing van de gedetineerde naar een andere penitentiaire instelling of verzoeken tot financiële bemiddeling.

Contactpersonen die op de hoogte gehouden willen worden van bezoeken aan de gedetineerde door consulair medewerkers of medewerkers van andere organisaties zoals Reclassering Nederland worden gevraagd dit aan het ministerie te laten weten. Contactpersonen ontvangen hiertoe de naam van een behandelend medewerker op het ministerie die via een speciaal telefoonnummer dagelijks van 9.00 tot 12.30 uur kan worden gebeld.

Indien van toepassing informeert het ministerie de contactpersoon in zijn algemeenheid over de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS), waarbij wordt aangegeven dat de ambassade of het consulaat-generaal ter plaatse niet kan bemiddelen ten aanzien van WOTS-verzoeken omdat de WOTS-procedure wordt behandeld in rechtstreekse contacten tussen de ministeries van Justitie in Nederland en het land van detentie.

Het ministerie raadt contactpersonen aan voor overige informatie over de gedetineerde en zijn zaak, bijvoorbeeld over behandeling van de strafzaak, steeds contact op te nemen met de gedetineerde zelf of zijn/haar advocaat. In het algemeen geldt dat gedetineerden zelf moeten voorzien in hun verdediging, waarbij, indien nodig, het land van detentie verplicht is een advocaat ter beschikking te stellen. De Nederlandse overheid treedt niet in de rechtsgang van een ander land waar het gaat om de totstandkoming van een rechterlijk oordeel, de schuldvraag en de bepaling van de strafmaat.

De heer J.S., sinds 1984 gedetineerd in de Verenigde Staten, wees mw. J. laatstelijk in juli 2014 aan als contactpersoon. In mei 2015 liet dhr. J.S. weten dat hij mw. J. niet langer als contactpersoon wenste en wees hij een andere persoon aan. In de maanden dat mw. J. fungeerde als contactpersoon heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken met haar contact gehad over haar broer. Ten opzichte van de totale detentieperiode ging het hier om een vrij korte contactperiode.

De beschrijving van de situatie door mw. J. in haar brief van 19 april 2016 ten aanzien van de consulaire bijstand aan dhr. J.S. is niet correct. Zoals aangegeven in de brieven aan de Tweede Kamer van 30 november 2015 (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 716) en 31 maart 2016 (Kamerstuk 30 010, nr. 27) heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de dhr. J.S. sinds aanvang van zijn detentie reguliere consulaire bijstand verleend. Voornoemde brief van 31 maart 2016 bevat een bijlage met een chronologisch overzicht van de consulaire bijstand aan dhr. J.S. in de periode 1998–2015. Onderdeel van de consulaire bijstand vormen onder meer de bezoeken aan dhr. J.S. in de penitentiaire inrichting. Verder geldt dat naast onder meer bezoeken aan gevangenis ook actief de Nederlandse steun voor het gratieverzoek van dhr. J.S. van 3 november 2015 richting de Californische autoriteiten is overgebracht, zoals aan de Kamer gemeld in de brief van 23 maart 2016 naar aanleiding van schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 1975).

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

Naar boven