Vragen van de leden Joseph (Nieuw Sociaal Contract) en Vermeer (BBB) aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen over de brief van 6 februari «Gelijke aanpassingen met spreiden in de uitkeringsfase» (ingezonden 5 maart 2024).

Vraag 1

Kunt u in detail aangeven waar pensioenuitvoerders precies tegenaan liepen bij de uitvoering van amendement Palland1 in de solidaire regeling (inclusief de bijbehorende wetsartikelen en bijbehorende teksten uit de wetsgeschiedenis waaronder de memorie van toelichting)?2

Vraag 2

Gezien u aangeeft dat de beperkte herverdeling bij gelijke aanpassingen in de solidaire regeling gelijk is aan de beperkte herverdeling die in het collectief toedelingsmechanisme van de flexibele premieregeling kan ontstaan waar ook gelijke aanpassingen van de uitkeringen in enig jaar mogelijk zijn, waarom zijn er volgens u alsnog aparte regels nodig voor de solidaire regeling ten opzichte van de flexibele premieregeling?

Vraag 3

Waarom is er niet voor de methodiek van Balter en Werker – de methode ontwikkeld bij de totstandkoming van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) om gelijke aanpassingen van uitkeringen te realiseren binnen de solidaire regeling – gekozen bij de uitwerking van de brief?3 Waar liepen pensioenuitvoerders precies tegenaan als ze die methodiek wilden hanteren?

Vraag 4

Tijdens de totstandkoming van de Wtp is de methode van Muns4 ontwikkeld om gelijke aanpassingen van uitkeringen te realiseren binnen de solidaire regeling, waarom is er niet voor die methodiek gekozen bij de uitwerking in de brief? Waar liepen pensioenuitvoerders precies tegenaan als ze die methodiek wilden hanteren?

Vraag 5

U geeft aan dat er onvoldoende duidelijkheid was over de voorwaarden waaraan een uitkeringsfase met gelijke aanpassingen van de uitkeringen na het spreiden van schokken moet voldoen in de uitvoering van een solidaire premieregeling, maar dat de sector, De Nederlandsche Bank (DNB) en het ministerie er nu uit zijn, waarom moeten er dan nog extra voorwaarden in de lagere regelgeving worden vastgelegd? En in hoeverre zijn die voorwaarden strenger of juist soepeler dan nu al in de wetgeving staat?

Vraag 6

Kunt u bevestigen dat het voor de pensioenuitkering bestemde vermogen van een pensioengerechtigde met de in deze brief voorgestelde methodiek kan worden opgesplitst in een «uitkeringsvermogen» en een «spreidingsvermogen», waarbij vervolgens de pensioenuitvoerder kan werken met een administratief samengevoegd (collectief) spreidingsvermogen dat het persoonlijk aandeel van iedere pensioengerechtigde bevat?

Vraag 7

Kunt u aangeven hoe u denkt dat een pensioengerechtigde nog zicht kan houden op zijn individuele totale (uitkerings- plus spreidings-)vermogen, aangezien het individuele spreidingsvermogen niet voor ieder individu gelijk zal zijn vanwege onder meer leeftijdsverschillen en aangezien een pensioenfonds het spreidingsvermogen slechts collectief hoeft bij te houden? Kunt u aangeven wat deze nieuwe regels doen met de transparantie en uitlegbaarheid van de solidaire regeling?

Vraag 8

In 2023 heeft het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) een indexatie van 11,96% gegeven bij een dekkingsgraad van 125%, kunt u met een cijfervoorbeeld aangeven welke omvang van het collectieve spreidingsvermogen (procentueel ten opzichte van het totale collectieve voor de pensioenuitkering bestemde vermogen van gepensioneerden) ongeveer nodig is om bij een spreidingstermijn van vijf jaar een pensioenverhoging van 11,96% te kunnen geven?

Vraag 9

Bent u van mening dat de doelstelling van de Wtp, namelijk sneller pensioenen verhogen en minder bufferopbouw, met deze regeling wordt behaald?

Vraag 10

In de memorie van toelichting bij het uitvoeringsbesluit heeft u gesteld dat bij gebruik van het amendement Palland het projectierendement niet hoger mag zijn dan de risicovrije rente, bent u het ermee eens dat bij het hanteren van de methodiek uit deze brief het systeem van een dekkingsgraad gebaseerd op de risicovrije rente (namelijk in de vorm van het collectief «uitkeringsvermogen» plus het collectief «spreidingsvermogen» gedeeld door het collectief «uitkeringsvermogen») weer volledig terug is in de uitkeringsfase van de solidaire regeling onder de Wtp? Indien niet, waarom niet?

Vraag 11

In de flexibele regeling kan een pensioenuitvoerder het persoonlijk pensioenvermogen omzetten in een uitkering op basis van het theoretische equivalent van een verwacht rendement in de vorm van het werken met een risicovrije rente in combinatie met een dalende of stijgende uitkering, kunt u aangeven of in het solidaire contract ook gekozen kan worden voor een dalende of stijgende uitkering vergelijkbaar met de situatie in het flexibele contract?

Vraag 12

Kunt u bevestigen dat met de in de brief beschreven methodiek het leeftijdsafhankelijk beschermingsrendement voor gepensioneerden op collectief niveau (en daarmee dus ook op individueel niveau) onvolledig kan zijn, bijvoorbeeld 60%, terwijl het beschermingsrendement dat in de hier beschreven methodiek in eerste instantie wordt toegekend aan pensioengerechtigden 100% is?

Vraag 13

Het forse verschil tussen het op collectief niveau toegekende leeftijdsafhankelijke beschermingsrendement (bijvoorbeeld 60% voor een individu) en het werkelijk op individueel niveau toegekende beschermingsrendement in verband met het spreiden van schokken (100%) kan op papier tot flinke herverdelingseffecten leiden, kunt u hier een cijfervoorbeeld van geven? Kunt u aangeven hoe u denkt dat pensioenuitvoerders dit kunnen uitleggen aan pensioengerechtigden?

Vraag 14

Hoe kunnen pensioenfondsen die kiezen voor gelijke aanpassingen van de uitkeringen in combinatie met het spreiden van schokken volgens u ex ante het impliciete onderliggende leeftijdsafhankelijke beleggingsbeleid voor gepensioneerden van verschillende leeftijdscohorten nog inzichtelijk maken voor de deelnemers?

Vraag 15

In hoeverre zijn dit soort nieuwe definities van beschermings- en overrendement, zoals in deze spreidingsmethodiek gebruikt worden, in de Wtp voorzien en hoe kunnen deelnemers de verschillende beschermings- en overrendementen van elkaar onderscheiden?

Vraag 16

Volgens de Wtp moeten de deelnemers in cohorten van vijf jaar worden ingedeeld met ieder hun eigen beleggingsbeleid/toedeling van beschermings- en overrendementen, wat is het nut van een indeling van de gepensioneerde deelnemers in dergelijke cohorten als er toch wordt herverdeeld om iedereen dezelfde verhoging/verlaging van de uitkering te geven? Kan een fonds dat het amendement Palland toepast volstaan met indeling van alle lopende pensioenen (inclusief nabestaandenpensioenen) in één cohort met één gemeenschappelijk beleggingsbeleid/rendementstoedeling?

Vraag 17

Hoe verhoudt de passage in uw brief dat behaalde financiële resultaten onvoorwaardelijk in zowel de voor pensioenuitkering bestemde vermogens als in de toekomstige pensioenuitkeringen van een pensioengerechtigde (het uitkeringenpatroon) worden verwerkt, zich tot de wetsbehandeling waarin steeds is aangegeven dat er met de Wtp geen uitkeringen meer geadministreerd zouden worden, maar slechts «persoonlijke voor de uitkering gereserveerde vermogens»?

Vraag 18

Betekent dit dat een pensioenuitvoerder hiermee in het solidaire contract naast een persoonlijk pensioenvermogen ook de toekomstige uitkeringen moet administreren bij het hanteren van deze methodiek voor het amendement Palland? Zo ja, kunt u nagaan in hoeverre uitvoerders van de solidaire regeling hier op voorbereid zijn en of zij dit administratief aankunnen?

Vraag 19

Constaterende dat volgens de Wtp behaalde financiële resultaten in maximaal tien jaar gespreid mogen worden, maar in de sturingsruimte staat dat sociale partners en pensioenfondsbestuurders ook asymptotisch mogen spreiden, kunt u met een rekenvoorbeeld aangeven wat wordt bedoeld met een asymptotische spreidingsmethodiek? In hoeverre kan het gebeuren dat met de voorgestelde asymptotische spreidingsmethodiek feitelijk een financiële schok ceteris paribus langer dan tien jaar vooruit geschoven wordt in de tijd en in hoeverre is dit in strijd met de in de Wtp genoemde maximale spreiding van tien jaar?

Vraag 20

Kunt u bevestigen dat u schrijft dat een wijziging van de spreidingsmethode of spreidingsperiode geen gevolgen heeft voor de al onvoorwaardelijk verwerkte en toebedeelde financiele resultaten en een wijziging alleen betrekking kan hebben op nieuwe financiele resultaten die nog niet verwerkt en toebedeeld zijn?

Vraag 21

Kunt u aangeven wat er precies gebeurt met de oude financiële resultaten die nog niet toebedeeld zijn? Worden die oude financiële resultaten nu wel of niet getroffen door een wijziging van de spreidingsmethode of spreidingsperiode?

Vraag 22

Kunt u bij uitvoerders nagaan in hoeverre wijzigingen van de spreidingsperiode en spreidingsmethode in de toekomst nog uitvoerbaar zijn als de methodiek uit deze brief wordt ingevoerd en de Kamer daarover informeren?

Vraag 23

Volgens de in deze brief beschreven methodiek wordt bij pensioeningang het pensioenvermogen van de deelnemer gesplitst in een deel voor de uitkering (uitkeringsvermogen) en een deel spreidingsvermogen, kunt u aangeven of het klopt dat bij een hoge waarde van het aanwezige (collectieve) spreidingsvermogen, de deelnemer die met pensioen gaat op dat moment een lagere pensioenuitkering krijgt dan op grond van zijn (totale) persoonlijk pensioenvermogen verwacht wordt en dat dit lagere pensioen in de jaren daarna verhoogd wordt?

Vraag 24

Kunt u aangeven of het klopt dat bij een negatief (collectief) spreidingsvermogen de deelnemer die met pensioen gaat in dit geval bij aanvang een hogere pensioenuitkering krijgt dan op grond van zijn pensioenvermogen verwacht wordt en dat dit hogere pensioen in de jaren daarna weer verlaagd wordt?

Vraag 25

Kunt u aangeven of het klopt dat bij gebruik van de solidariteitsreserve volgens de Ortec-methode om pensioenverlagingen te voorkomen, de deelnemer bij een negatief spreidingsvermogen bij pensioeningang een hoger pensioen krijgt dan met zijn pensioenvermogen overeenkomt, en dat dit hogere pensioen vervolgens wegens de Ortec-methode bij voldoende solidariteitsreserve niet verlaagd wordt?

Vraag 26

Bent u van mening dat dit mechanisme zoals beschreven in vragen 23 t/m 25 een verstandige en wenselijke manier van werken is?

Vraag 27

Aangezien aanpassingen van lopende (variabele) uitkeringen in de praktijk eens per jaar zullen plaatsvinden, maar in tussenliggende maanden pensioenfondsen ook financiële resultaten boeken en er ook nieuwe mensen met pensioen gaan, kunt u met een cijfervoorbeeld aangeven hoe pensioenfondsen rekening kunnen houden met tussentijdse financiële resultaten bij de vaststelling van de eerste uitkering van deelnemers die met pensioen gaan gedurende een jaar?

Vraag 28

U geeft aan dat er herverdeling is bij toetreding tot de uitkeringsfase, ofwel herverdeling tussen mensen die met pensioen gaan en reeds pensioengerechtigden, terwijl volgens amendement Palland en de Wtp alleen herverdeling is toegestaan tussen gepensioneerden onderling, in hoeverre past dit in de Wtp?

Vraag 29

Kunt u bevestigen dat u nog niet hebt onderzocht of de voorgestelde uitvoering van het amendement Palland uitlegbaar is aan (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden, fondsorganen en andere belanghebbenden? Klopt de opmerking op pagina 3 van de brief dat u dit nog wel gaat onderzoeken? En wat gaat u doen als de uitkomst van dat onderzoek aangeeft dat de voorgestelde uitvoering niet (of heel moeilijk) uitlegbaar is aan (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden, fondsorganen en andere belanghebbenden?

Vraag 30

Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden vóór 4 april?


X Noot
1

Kamerstuk 36 067, nr. 175.

X Noot
2

Kamerstuk 36 067, nr. 197.

X Noot
3

Netspar, 2021, Design paper 192, «Toedeling van rendementen met spreiding», (www.netspar.nl/publicatie/toedeling-van-rendementen-met-spreiding/).

X Noot
4

Netspar, 2021, Design paper 200, «Geheugenloos spreiden met gelijke aanpassingen», (www.netspar.nl/publicatie/geheugenloos-spreiden-met-gelijke-aanpassingen/).

Naar boven