Vragen van de leden Westerveld (GroenLinks) en Bouchallikh (GroenLinks) aan de Ministers
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, voor Primair en Voortgezet Onderwijs en van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over subsidiëring van jongerenorganisaties
(ingezonden 22 november 2022).
Vraag 1
Kunt u een overzicht geven van jongerenorganisaties die faciliteiten of subsidie krijgen
van de landelijke overheid?
Vraag 2
Kunt u toelichten wat de reden is dat er maximaal 40 politieke jongerenorganisaties
of landelijke organisaties aanspraak kunnen maken op een bestuursbeurs? En of het
criterium «van enige omvang die voor het hoger onderwijs relevante activiteiten ontplooien»
voor een «vertegenwoordiger die studeert in het bekostigd hoger onderwijs» nog actueel
is?
Vraag 3
Wordt weleens bekeken of de organisaties, die nu in aanmerking komen voor een subsidie
of beurzen, wel voldoende representatief zijn voor alle onderwerpen waar jongeren
mee bezig zijn? Zo nee, bent u bereid om met jongerenorganisaties zelf deze regelingen
te evalueren?
Vraag 4
Welke nieuwe aanvragen voor bestuursbeurzen zijn in de afgelopen jaren binnengekomen?
Zijn aanvragen van bepaalde jongerenorganisaties afgewezen? Zo ja, wat waren de beoordelingscriteria
ten tijde van die aanvragen?
Vraag 5
Kunt u toelichten waarom de regeling voor bestuursbeurzen beperkt is tot landelijke
organisaties met betrekking tot het hoger onderwijs? Bent u het ermee eens dat het
zorgelijk is dat organisaties, die opkomen voor het beroepsonderwijs of jongeren die
niet studeren, geen toegang hebben tot deze steun? Zo nee, waarom niet? Bent u het
ermee eens dat hierdoor veel onderwerpen onderbelicht blijven en een grote groep jongeren
niet wordt vertegenwoordigd?
Vraag 6
Bent u ervan op de hoogte dat de regeling er nu toe leidt dat veel besturen een bestuursbeurs
onderling verdelen, zodat ook niet-studerende leden een vergoeding ontvangen voor
hun werk, en dit regelmatig leidt tot een maandbedrag van enkele honderden euro’s
voor een fulltime functie? Deelt u de zorgen dat dit ertoe leidt dat enkel jongeren,
die kunnen rekenen op steun van hun ouders, landelijke bestuursfuncties kunnen bekleden?
Vraag 7
Bent u het ermee eens dat de afwezigheid van jongeren met minder vermogende ouders,
in combinatie met de voorwaarde dat iemand moet studeren, leidt tot een eenzijdige
representatie van jongeren? Ziet u het risico dat de afwezigheid van representatie
van groepen jongeren ook kan leiden tot eenzijdige focus in het beleid?
Vraag 8
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat ook studenten uit het beroepsonderwijs,
jongeren die niet (door)studeren, ervaringsdeskundigen in de jeugdzorg, jongeren met
een blijvende handicap, een chronische of langdurige ziekte en andere groepen jongeren
vertegenwoordigd zijn door landelijke organisaties? Welke maateregelen neemt u om
(de totstandkoming van) dergelijke organisaties te ondersteunen?
Vraag 9
Hoe ziet de verdeling van bestuursbeurzen bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties eruit?
Kunt u ons een overzicht geven van de beurzen, uitgedrukt in bedragen, per organisatie?
Vraag 10
Is bekend wat de gemiddelde bedragen zijn die mbo-, hbo- en wo-instellingen besteden
aan het profileringsfonds en aan middelen voor studentenorganisaties? Zo nee, bent
u bereid dit samen met de onderwijsinstellingen per onderwijstype in kaart te brengen?
Vraag 11
Herkent u het beeld dat het met name in het mbo voor studenten moeilijk is om tijd
te krijgen voor activiteiten, die weliswaar buiten het curriculum vallen, maar wel
een waardevolle aanvulling zijn op het onderwijs of hun ontwikkeling, zoals bijvoorbeeld
het zijn van bestuurslid binnen een studentenorganisatie? Bent u bereid de knelpunten
met studenten te inventariseren en onder de aandacht te brengen bij instellingen?
Vraag 12
Kunt u toelichten op welke concrete manieren het betrekken van jongeren bij beleid
dat over hen gaat veranderd is ten opzichte van de situatie zoals omschreven in het
antwoord van uw ambtsvoorgangers op Kamervragen van het lid Westerveld op 4 september
2019?1
Vraag 13
Kunt u toelichten op welke concrete manieren het betrekken van mbo-studenten bij beleid
dat over hen gaat veranderd is ten opzichte van de situatie zoals het was ten tijde
van de beantwoording door uw ambtsvoorgangers op de Kamervragen van het lid Westerveld
op 4 september 2019?2
Vraag 14
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
X Noot
1Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3801.
X Noot
2Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3801.