Vragen van de leden Westerveld (GroenLinks) en Bouchallikh (GroenLinks) aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, voor Primair en Voortgezet Onderwijs en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over subsidiëring van jongerenorganisaties (ingezonden 22 november 2022).

Antwoord van Minister Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 3 juli 2023).

Vraag 1

Kunt u een overzicht geven van jongerenorganisaties die faciliteiten of subsidie krijgen van de landelijke overheid?

Antwoord 1

Er is geen integraal overzicht van alle jongerenorganisaties die faciliteiten of subsidie krijgen van de landelijke overheid. Dit komt omdat bijvoorbeeld bij een subsidieverlening niet wordt geregistreerd of de aanvrager een jongerenorganisatie is.

Een deel van de subsidie die de Minister van BZK verstrekt aan politieke partijen, is geoormerkt voor politieke jongerenorganisaties (hierna: PJO’s) op basis van de Wet financiering politieke partijen (hierna: Wfpp).1 Alle politieke partijen die tijdig een PJO hebben aangewezen ontvangen deze geoormerkte subsidie.

Vanuit het Ministerie van OCW zijn er diverse faciliteiten en subsidies voor (bestuurders van) studenten- en jongerenorganisatie. Zo treft de Minister van OCW conform art. 7.51k Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) voorzieningen voor de financiële ondersteuning van een student in het hoger onderwijs die bestuurslid is van een politieke jongerenorganisatie of van een landelijke organisatie die voor het hoger onderwijs relevante activiteiten ontplooit. Hiertoe zijn de landelijke bestuursbeurzen in het leven geroepen. Sinds januari 2023 kunnen ook mbo-studenten wettelijk in aanmerking komen voor een bestuursbeurs. De regeling waarin dit is uitgewerkt treedt later dit jaar in werking.

Verder krijgen verscheidene jongerenorganisaties een subsidie van het Ministerie van OCW, waaronder:

  • Stichting Combinatie Onderwijsorganisatie (COMBO)

  • Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS)

  • Leerlingen Belang Voortgezet Speciaal Onderwijs (LBVSO)

  • Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB MBO)

  • Interstedelijk Studenten Overleg (ISO)

  • Landelijke Studentenvakbond (LSVb)

  • International Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender, Queer & Intersex Youth and Student Organisation (IGLYO)

  • Alliantie Jonge Gelijk (bestaande uit Rutgers, Colored Qollective, Femmes for Freedom en de Nederlandse Jeugdraad)

Vraag 2

Kunt u toelichten wat de reden is dat er maximaal 40 politieke jongerenorganisaties of landelijke organisaties aanspraak kunnen maken op een bestuursbeurs? En of het criterium «van enige omvang die voor het hoger onderwijs relevante activiteiten ontplooien» voor een «vertegenwoordiger die studeert in het bekostigd hoger onderwijs» nog actueel is?

Antwoord 2

In het verleden is in overleg met de studentenorganisaties en uw Kamer besloten om het aantal bestuursbeurzen te verdubbelen (naar het huidige aantal van 40 beurzen) en tegelijkertijd de reikwijdte van het wetsartikel over bestuursbeurzen aan te passen door bestuursbeurzen te bestemmen voor bestuurders van voor het hoger onderwijs relevante organisaties. Zo werd een versnippering bij de uitkering tegengegaan. Ik merk hierbij op dat het maximum aantal van 40 beurzen voor ho-studenten de afgelopen jaren niet is gehaald. Zo zijn er dit jaar 34 beurzen toegekend. Bovendien zijn er sinds dit jaar, dankzij de unanieme steun vanuit uw Kamer voor de Wet Verbetering rechtsbescherming mbo-studenten, structureel 40 extra bestuursbeurzen beschikbaar gekomen voor mbo-studenten. De regeling voor mbo-studenten wordt naar verwachting na de zomer gepubliceerd.

Veel studenten (en nog meer niet-studenten) hebben nevenactiviteiten in allerlei soorten en maten. Zij zetten zich bijvoorbeeld in voor een goed doel of voor een bepaalde kwetsbare groep. Veel van dit werk is op vrijwillige basis, niet al dit werk kan (door de overheid) worden gefinancierd. Voor de landelijke bestuursbeurzen wordt onderwijsgeld gebruikt, om studenten en organisaties te ondersteunen die ons onderwijs versterken. Ik zie geen reden om van deze lijn af te wijken en onderwijsmiddelen in te zetten voor het ondersteunen van organisaties die geen relatie hebben met het onderwijs.

Het bezighouden met activiteiten die relevant zijn voor het hoger onderwijs is op dit moment een criterium voor landelijke organisaties die aanspraak willen maken op een bestuursbeurs voor studenten in het hoger onderwijs. Evenzeer is het criterium voor een landelijke organisatie die aanspraak wil maken voor een bestuursbeurs voor een mbo-student dat deze voor het beroepsonderwijs relevante activiteiten verricht. Voor de volledigheid wil ik nog opmerken dat het door u genoemde criterium «van enige omvang die voor het hoger onderwijs relevante activiteiten ontplooien» niet geldt voor politieke jongerenorganisaties.

De aangenomen motie waarin mevrouw Westerveld verzoekt om de criteria in de regeling te verbreden vergt een aanpassing van de WHW. De benodigde aanpassing van wet- en regelgeving neem ik mee in een daartoe geëigend wetsvoorstel.

Vraag 3

Wordt weleens bekeken of de organisaties, die nu in aanmerking komen voor een subsidie of beurzen, wel voldoende representatief zijn voor alle onderwerpen waar jongeren mee bezig zijn? Zo nee, bent u bereid om met jongerenorganisaties zelf deze regelingen te evalueren?

Antwoord 3

De onder het antwoord op vraag 1 genoemde jongerenorganisaties zijn voor het Ministerie van OCW vaste partners die in brede zin bij het beleid worden betrokken. Zij geven signalen door vanuit hun achterban en het ministerie gaat met hen in gesprek over beleidskeuzes in brede zin. Daarnaast zijn er nog heel veel andere organisaties waar OCW regelmatig mee in gesprek gaat op hun specifieke deelonderwerpen. Dat is heel waardevol, maar als ministerie is het niet haalbaar hen allemaal vast te financieren. Met veel van hen wordt wel met enige regelmaat op projectbasis samengewerkt. Deze organisaties zorgen ervoor dat onderwerpen bij het ministerie onder de aandacht komen, zelfs als die zouden ontbreken bij de vaste subsidiepartners. De ervaring leert bovendien dat er ook veel overlap zit in de aangekaarte onderwerpen.

Voor de organisaties die in aanmerking komen voor een landelijke bestuursbeurs gelden vastgestelde criteria. Organisaties die op de huidige selectie een aanvulling denken te zijn en aan de gestelde voorwaarden voldoen, kunnen een beurs toegewezen krijgen. Er is natuurlijk altijd ruimte voor verbetering, maar ik denk dat de huidige ontvangers al behoorlijk representatief zijn, juist ook door de inclusie van politieke jongerenorganisaties in deze regeling.

De meeste partijen die in de Tweede Kamer vertegenwoordigd zijn, zijn verbonden aan een PJO. Wel blijkt uit een recente informele interviewronde gehouden door BZK dat het actieve ledenbestand van de meeste jongerenorganisaties bestaat uit jongeren zonder migratieachtergrond, die een wo-opleiding volgen. PJO’s geven aan de laatste jaren actiever uit te reiken naar andere groepen jongeren om te zorgen dat zij een betere afspiegeling gaan vormen van alle jongeren in Nederland.

Vraag 4

Welke nieuwe aanvragen voor bestuursbeurzen zijn in de afgelopen jaren binnengekomen? Zijn aanvragen van bepaalde jongerenorganisaties afgewezen? Zo ja, wat waren de beoordelingscriteria ten tijde van die aanvragen?

Antwoord 4

Er zijn tussen 2019 en 2022 19 nieuwe aanvragen ingediend, deze zijn alle 19 afgewezen. Deze aanvragen komen van 15 unieke organisaties. Er zijn in deze tijd geen nieuwe aanvragen van politieke jongerenorganisaties ingediend.

De voorwaarden zijn vastgelegd in de WHW en art. 10 tot en met 13 van de Regeling financiën hoger onderwijs. Deze zijn de afgelopen jaren niet veranderd en luiden:

  • de organisatie moet minimaal 250 betalende leden of donateurs hebben,

  • politieke jongerenorganisaties moeten verbonden zijn aan een politieke partij die in de Eerste en de Tweede Kamer vertegenwoordigd is. Overige organisaties moeten zich bezighouden met activiteiten die relevant zijn voor het hoger onderwijs,

  • de organisatie werkt landelijk en is dus niet verbonden aan één instelling,

  • de organisatie houdt zich niet bezig met een bepaald vakgebied of een bepaalde studie. Studieverenigingen komen dus niet in aanmerking.

De meest voorkomende redenen tot afwijzing in de afgelopen jaren waren een tekort aan activiteiten met onderwijskundig belang, het te laat indienen van het verzoek en het ontbreken van een landelijk karakter. Daarnaast hadden veel organisaties geen accountsverklaring bijgesloten, maar dit was nooit de enige reden voor een afwijzing. Aanvragen kunnen dan immers worden aangevuld.

Hieronder vindt u een (geanonimiseerd) overzicht van de redenen tot afwijzing in de afgelopen jaren:

 

Organisatie

Reden(en) van afwijzing

 

2019–2020

 

1

Org. A

Aanvraag te laat ingediend

2

Org. B

Te weinig leden/donateurs

Ontplooit geen/ te weinig activiteiten van onderwijskundig belang

3

Org. C

Ontplooit geen/ te weinig activiteiten van onderwijskundig belang

Geen accountantsverklaring over het aantal leden

4

Org. D

Geen landelijke organisatie

Niet gericht op het onderwijs in Nederland

Aanvrager geen student bij Nederlandse instelling

Geen accountantsverklaring over het aantal leden

5

Org. E

Argumentatie helaas niet terug te vinden, organisatie ook afgewezen in 2020–2021 en 2021–2022

 

2020–2021

 

6

Org. F

Ontplooit geen/ te weinig activiteiten van onderwijskundig belang

Geen accountantsverklaring over het aantal leden

Meer dan één vertegenwoordiger opgegeven

7

Org. E

Aanvraag te laat ingediend

8

Org. G

Aanvraag te laat ingediend

 

2021–2022

 

9

Org. H

Aanvraag te laat ingediend

10

Org. I

Geen landelijke organisatie

11

Org. E

Ontplooit geen/ te weinig activiteiten van onderwijskundig belang

Geen accountantsverklaring over het aantal leden

13

Org. J

Aanvraag te laat ingediend

 

2022–2023

 

13

Org. H

Ontplooit geen/ te weinig activiteiten van onderwijskundig belang

Te weinig leden/donateurs en geen accountantsverklaring

14

Org. K

Ontplooit geen/ te weinig activiteiten van onderwijskundig belang

Geen accountantsverklaring over het aantal leden

15

Org. J

Geen landelijke organisatie

Ontplooit geen/ te weinig activiteiten van onderwijskundig belang

Geen accountantsverklaring over het aantal leden

16

Org. L

Ontplooit geen/ te weinig activiteiten van onderwijskundig belang

Geen accountantsverklaring over het aantal leden

17

Org. M

Geen landelijke organisatie

Ontplooit geen/ te weinig activiteiten van onderwijskundig belang

Geen accountantsverklaring over het aantal leden

18

Org. N

Geen landelijke organisatie

Ontplooit geen/ te weinig activiteiten van onderwijskundig belang

Geen accountantsverklaring over het aantal leden

19

Org. O

Incomplete aanvraag, na verzoek om meer informatie geen reactie gehad

Geen accountantsverklaring over het aantal leden

Vraag 5

Kunt u toelichten waarom de regeling voor bestuursbeurzen beperkt is tot landelijke organisaties met betrekking tot het hoger onderwijs? Bent u het ermee eens dat het zorgelijk is dat organisaties, die opkomen voor het beroepsonderwijs of jongeren die niet studeren, geen toegang hebben tot deze steun? Zo nee, waarom niet? Bent u het ermee eens dat hierdoor veel onderwerpen onderbelicht blijven en een grote groep jongeren niet wordt vertegenwoordigd?

Antwoord 5

Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven worden voor de landelijke bestuursbeurzen middelen uit de onderwijsbegroting gebruikt om studenten en organisaties te ondersteunen. Ook heb ik aangegeven dat mbo-studenten eenzelfde recht op een bestuursbeurs hebben en de criteria te gaan verruimen. Ik vind het belangrijk dat alle jongeren gehoord worden, maar zie ik geen reden om de regelingen daarnaast verder uit te breiden en mogelijk te maken onderwijsmiddelen in te zetten voor het ondersteunen van organisaties die geen relatie hebben met het vervolgonderwijs. Ik denk dat er, zeker na eerdergenoemde uitbreidingen, voor alle studenten voldoende mogelijkheden zijn om hun stem gehoord te laten worden op landelijk of instellingsniveau.

Vraag 6

Bent u ervan op de hoogte dat de regeling er nu toe leidt dat veel besturen een bestuursbeurs onderling verdelen, zodat ook niet-studerende leden een vergoeding ontvangen voor hun werk, en dit regelmatig leidt tot een maandbedrag van enkele honderden euro’s voor een fulltime functie? Deelt u de zorgen dat dit ertoe leidt dat enkel jongeren, die kunnen rekenen op steun van hun ouders, landelijke bestuursfuncties kunnen bekleden?

Antwoord 6

De beurzenregeling is er om Nederlandse studenten te faciliteren en ondersteunen. Dit is een robuuste regeling. Iedere student die voor zichzelf de keuze maakt om een bestuursfunctie te gaan vervullen mag ter ondersteuning hiervan een beurs aanvragen. Alle studentenorganisaties die aanspraak maken op de landelijke bestuursbeurzen krijgen één beurs, op het ISO en de LSVb na, zij krijgen er beide vijf. DUO maakt deze beurs vervolgens naar de aangegeven persoon over. Onder voorwaarden kan de organisatie zelf aangeven dat er van ontvanger gewisseld wordt, zo kunnen meerdere studenten ondersteuning ontvangen. DUO raadt studenten af om de beurzen daarnaast zelf nog verder te verdelen omdat dit gevolgen kan hebben voor hun belastingaangifte.

De beurs is niet bedoeld als loon maar als tegemoetkoming ter ondersteuning van de werkzaamheden. Het gaat om ongeveer € 2.000 per maand, een niet gering bedrag. Met een driekoppig bestuur komt dat per bestuurslid uit op een bedrag tussen de € 600 en € 700 euro per maand. Hoe deze beurzen vervolgens door de student en organisatie verdeeld worden is aan hen. Ik kan mij daarbij wel voorstellen dat besturen hier rekening houden met de aard van de bestuursfunctie en de benodigde inzet. Ik heb geen signalen dat dit tot grote problemen leidt, maar ik ga hierover in gesprek met studentenorganisaties. Studentenorganisaties die zich ook inzetten voor het mbo en een mbo-student in hun bestuur hebben, kunnen binnenkort naast een ho-beurs ook aanspraak maken op een mbo-beurs. De beurzenregelingen sluiten elkaar immers niet uit.

Vraag 7

Bent u het ermee eens dat de afwezigheid van jongeren met minder vermogende ouders, in combinatie met de voorwaarde dat iemand moet studeren, leidt tot een eenzijdige representatie van jongeren? Ziet u het risico dat de afwezigheid van representatie van groepen jongeren ook kan leiden tot eenzijdige focus in het beleid?

Antwoord 7

Jongerenorganisaties houden zich met zeer diverse thema’s bezig, zowel nationaal als op instellingsniveau: politieke jongerenorganisaties, medezeggenschapsgremia, studentensport verenigingen, studieverenigingen, geloofsverenigingen, actiegroepen, enz. Daarmee geven zij een goed beeld van de grote variatie aan interesses en standpunten van jongeren. Dat neemt niet weg dat het actieve ledenbestand van veel jongerenorganisaties gebaat zou zijn bij meer diversiteit, met name in termen van opleidingsniveau en herkomst.

Vraag 8

Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat ook studenten uit het beroepsonderwijs, jongeren die niet (door)studeren, ervaringsdeskundigen in de jeugdzorg, jongeren met een blijvende handicap, een chronische of langdurige ziekte en andere groepen jongeren vertegenwoordigd zijn door landelijke organisaties? Welke maateregelen neemt u om (de totstandkoming van) dergelijke organisaties te ondersteunen?

Antwoord 8

Het is van groot belang dat jongeren zich kunnen organiseren en dat hun stem wordt gehoord in beleid. In veel gevallen worden de genoemde groepen jongeren ook vertegenwoordigd worden door landelijke organisaties. Zo vertegenwoordigt onder meer het JOB jongeren in het mbo, vertegenwoordigt JongPIT jongeren met een chronische aandoening of beperking; en Expex jongeren in de jeugdzorg. Deze organisaties zitten ook met enige regelmaat om tafel met beleidsmakers en maatschappelijk partners.2 Dit contact wordt actief gestimuleerd door het kabinet, onder meer door in interdepartementale overleggen over jongerenparticipatie contacten te delen en ervaringen uit te wisselen over hoe jongeren het beste kunnen worden betrokken. Daarbij krijgen deze organisaties, structureel dan wel op projectbasis, subsidies van de Rijksoverheid.

Daarnaast kijk ik voor het betrekken van jongeren in brede zin ook naar politieke jongerenorganisaties, die veelal ook de landelijke bestuursbeurzen ontvangen. Met het oog op hun voornemens die ik eerder in mijn antwoord op vraag 3 heb aangestipt, denk ik dat ook bij deze organisaties op het punt van diversiteit een verbetering op zal treden.

Vraag 9

Hoe ziet de verdeling van bestuursbeurzen bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties eruit? Kunt u ons een overzicht geven van de beurzen, uitgedrukt in bedragen, per organisatie?

Antwoord 9

Het Ministerie van BZK verstrekt geen bestuursbeurzen. De complete lijst van 34 organisaties die in studiejaar 2021–2022 deze beurzen ontvingen van het Ministerie van OCW treft u hieronder:

  • 1. Landelijke Studenten Vakbond,

  • 2. Interstedelijk Studenten Overleg,

  • 3. MORGEN (voorheen LHUMP),

  • 4. Stichting Studenten Overleg Medezeggenschap,

  • 5. Integrand Nederland,

  • 6. Landelijke Kamer van Verenigingen,

  • 7. Landelijk Studenten Rechtsbureau

  • 8. Stichting Landelijk Overleg Fracties,

  • 9. Studentensport Nederland, Sportcentrum Olympos,

  • 10. Koninklijke Nederlandse Pharmaceutische Studenten Vereniging,

  • 11. Dwars, GroenLinkse Jongerenorganisatie,

  • 12. Christen Democratisch Jongeren Appèl,

  • 13. ELSA the Netherlands,

  • 14. Stichting Jason,

  • 15. Jonge Socialisten in de PvdA,

  • 16. Jonge Democraten (D66),

  • 17. Studentenverenigingen voor Internationale Betrekkingen,

  • 18. Nederlands Instituut van Psychologen SPS-NIP,

  • 19. IFMSA-NL (Internal Fed. of Med. Stud. Assoc. The Netherlands),

  • 20. Nederlandse Jeugdbond van Natuurstudie,

  • 21. Civitas Studiosorum in Fundamento Reformato,

  • 22. Pink!, politieke jongerenorganisatie Partij voor de Dieren

  • 23. Ichtus Landelijk Verenigde Christenstudenten,

  • 24. Stichting Unipartners Nederland,

  • 25. Jongeren Organisatie Vrijheid en Democratie,

  • 26. PerspectieF Christenunie jongeren,

  • 27. ESN Nederland (Erasmus Student Network NL),

  • 28. SGP-Jongeren,

  • 29. Stichting AIESEC Nederland,

  • 30. CNV Jongeren,

  • 31. Jongeren in de Natuur,

  • 32. Nederlandse Debatbond,

  • 33. Jongeren Milieu Actief,

  • 34. Vereniging Chirurgie voor Medisch Studenten.

De financiële ondersteuning middels deze beurzen is gelijk aan 115% van het brutominimumloon (voor een werknemer van 23 jaar of ouder bij een volledig dienstverband per maand). Het ISO en de LSVb krijgen ieder 5 van deze beurzen, de overige organisaties 1.

Vraag 10

Is bekend wat de gemiddelde bedragen zijn die mbo-, hbo- en wo-instellingen besteden aan het profileringsfonds en aan middelen voor studentenorganisaties? Zo nee, bent u bereid dit samen met de onderwijsinstellingen per onderwijstype in kaart te brengen?

Antwoord 10

In het middelbaar beroepsonderwijs en in het hoger onderwijs kunnen studenten die door bijzondere omstandigheden studievertraging oplopen of verwachten op te lopen, aanspraak maken op een tegemoetkoming uit het profileringsfonds van hun instelling (in het geval van het mbo: het mbo-studentenfonds). De bedragen die instellingen besteden aan het profileringsfonds zijn in de eerste plaats sterk afhankelijk van de grootte van de instelling en het aantal studenten. Zowel in het mbo als in het hbo en wo zijn er kleine en zeer grote instellingen.

Het profileringsfonds kent drie verschillende categorieën doelgroepen. Voor studenten in overmachtssituaties (zoals ziekte of familieomstandigheden) en voor studenten in de medezeggenschap of in bestuursfuncties van studentenverenigingen (alleen voor hoger onderwijs) zijn instellingen verplicht een profileringsfonds te hebben. De hoogte en duur van de tegemoetkoming is met name voor studenten in overmachtssituaties sterk afhankelijk van de persoonlijke situatie. Instellingen hebben dan ook de ruimte en plicht om voor elke student maatwerk te leveren. Het oplopen van studievertraging zal bovendien beperkt blijven als de studiebegeleiding goed op orde is, waardoor minder (lang) aanspraak op het profileringsfonds van een instelling wordt gemaakt.

Daarnaast is het voor instellingen mogelijk om zich op vrijwillige basis te profileren door bijvoorbeeld studenten die aan topsport doen financieel te ondersteunen uit het profileringsfonds.

Al deze factoren samen maken dat de bedragen die instellingen aan het profileringsfonds besteden zeer verschillend zijn en dat het bepalen van gemiddelde bedragen niet opportuun is.

Vraag 11

Herkent u het beeld dat het met name in het mbo voor studenten moeilijk is om tijd te krijgen voor activiteiten, die weliswaar buiten het curriculum vallen, maar wel een waardevolle aanvulling zijn op het onderwijs of hun ontwikkeling, zoals bijvoorbeeld het zijn van bestuurslid binnen een studentenorganisatie? Bent u bereid de knelpunten met studenten te inventariseren en onder de aandacht te brengen bij instellingen?

Antwoord 11

Ik herken het beeld dat tot voor kort mbo-studenten minder mogelijkheden kregen dan ho-studenten. Dat mag niet zo zijn. Iedere student moet de mogelijkheid krijgen zich naast haar studie te ontwikkelen en breder maatschappelijk in te zetten. Mijn ambtsvoorganger heeft een eerste stap gezet om dit recht te zetten, met de introductie van het mbo-studentenfonds op 1 augustus 2021. Dat fonds geeft mbo-studenten, net als studenten in het ho, het recht op financiële ondersteuning als zij zich breder inzetten voor de school. Bijvoorbeeld als lid van de studentenraad.

Met de Wet verbetering rechtsbescherming mbo-studenten zet ik een tweede stap hierin. Door deze wet hebben mbo-studenten vanaf januari 2023 ook het recht op een beurs als zij bestuurslid worden van een politieke jongerenorganisatie of van een landelijke organisatie die zich inzet voor het beroepsonderwijs. Mits zij natuurlijk aan de voorwaarden voldoen.

Daarnaast werk ik samen met onze partners aan de werkagenda MBO. In deze werkagenda beogen we een meer gelijkwaardige positie voor mbo-studenten te bewerkstelligen. We starten graag een verkenning naar een mogelijke financiële bijdrage van mbo-scholen voor bijdrage aan studentensport verenigingen en bestuursbeurzen voor studentensportverenigingen. Samen met scholen willen we ons in te zetten om een infrastructuur te creëren (in samenwerking met o.a. JOBmbo) waarin studentinitiatieven, zoals het oprichten van studieverenigingen, door scholen worden ondersteund en begeleid.

In het algemeen willen we in de werkagenda afspraken maken met gemeenten, scholen en andere partijen om de gelijkwaardige positie van mbo-studenten in het studentenleven te stimuleren. We maken graag mogelijk dat mbo-studenten kunnen participeren in studentensportverenigingen, en bij algemene studenten introductieweken, passend bij de mogelijkheden in de regio.

Vraag 12

Kunt u toelichten op welke concrete manieren het betrekken van jongeren bij beleid dat over hen gaat veranderd is ten opzichte van de situatie zoals omschreven in het antwoord van uw ambtsvoorgangers op Kamervragen van het lid Westerveld op 4 september 2019?3

Antwoord 12

De Minister van BZK onderneemt verschillende acties om de betrokkenheid van jongeren te vergroten. Een voorbeeld is de samenwerking met de VNG, waarmee middels het project #Mijnstemttelt jongereninspraak in beleid wordt gestimuleerd op lokaal niveau. Ook zijn jongerenorganisaties betrokken geweest bij de ontwikkeling van de generatietoets. De eerste versie van de generatietoets is toegepast in een aantal pilotprojecten. De resultaten van deze pilots zijn op 12 juli 2022, 22 oktober 2022 en op 26 april 2023 aan uw Kamer verzonden.4 Voor de verdere doorontwikkeling en toepassing is de generatietoets als instrument opgenomen in het Beleidskompas, dat op 29 maart jl. is gelanceerd.5 Voor een nadere toelichting en een compleet overzicht van de inzet van de Minister van BZK verwijs ik naar de brief over de motie Bromet/ Van Dijk6 die op korte termijn naar de Kamer wordt toegezonden.

Vraag 13

Kunt u toelichten op welke concrete manieren het betrekken van mbo-studenten bij beleid dat over hen gaat veranderd is ten opzichte van de situatie zoals het was ten tijde van de beantwoording door uw ambtsvoorgangers op de Kamervragen van het lid Westerveld op 4 september 2019?7

Antwoord 13

Net als mijn ambtsvoorgangers heb ik structureel overleg met de JOB over het beleid dat gaat over mbo-studenten. Daarnaast wordt JOB door de verantwoordelijke beleidsdirectie ook consequent betrokken bij de beleidsontwikkeling rond mbo-studenten. Deze betrokkenheid is sinds 2019 geïntensiveerd. Zo heb ik het JOB bijvoorbeeld gevraagd om vanuit het perspectief van de mbo-student mee te werken aan de werkagenda die voor het mbo wordt opgesteld. JOB is vanaf het eerste begin bij de voorbereidingen betrokken en heeft een waardevolle bijdrage geleverd aan de totstandkoming.

Niet alleen op landelijk niveau zijn stappen gezet, maar ook op het niveau van de mbo-scholen. Zo krijgen de studentenraden (net als de ondernemingsraden) instemmingsrecht op de kwaliteitsagenda’s die de mbo-scholen opstellen voor de periode 2024–2027. We spreken regelmatig met JOB om de betrokken bestuursleden te informeren over dit proces, zodat zij de studentenraden goed kunnen faciliteren in dit proces.

Vraag 14

Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?

Antwoord 14

Ja


X Noot
1

Zie artikel 3 Wfpp jo. art. 8 lid 1 sub c Wfpp.

X Noot
2

Zie bijvoorbeeld hun bijdrage aan het recente rapport «Veelbelovend: kansen en belemmeringen voor jongeren in 2021», van het SER Jongerenplatform, gepubliceerd op 21 januari 2021, en het rapport «Bondgenoten in de democratie», geschreven door N5F i.s.m. BZK, gepubliceerd op 3 maart 2021.

X Noot
3

Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3801.

X Noot
4

Bijlage bij Kamerbrief 12 juli 2022 Stand van Zaken Nationaal Groeifonds, Kamerstukken II, 2022–2023, 35925-XIX-14 en MvT Wetsvoorstel Herinvoering Basisbeurs Hoger Onderwijs van 22 oktober 2022, Kamerstukken II, 36 229 en als bijlage bij Kamerbrief Voorjaarsbesluitvorming Klimaat van 26 april 2023.

X Noot
6

Kamerstukken 2021/22, 35 925 VII, nr. 22.

X Noot
7

Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3801.

Naar boven