Vragen van de leden Krol (50PLUS), PieterHeerma (CDA), Verhoeven (D66), Jasper vanDijk (SP), Thieme (PvdD) en Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk) aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de behandeling van de Mediawet in de Eerste Kamer (ingezonden 10 februari 2016).

Vraag 1

In de memorie van antwoord1 aan de Eerste Kamer schrijft u: «De leden van de raad van toezicht van de NOS en van de NTR worden door de Minister van OCW benoemd op voordracht van de NOS respectievelijk NTR zelf. Dat betekent dat de Minister niet zelf de werving doet, maar zich baseert op de voordracht van de raad van toezicht. Ook hier kan de Minister dus niet zelf personen benoemen»; bent u het er mee eens dat hier de indruk gewekt wordt dat er een volstrekt onafhankelijke voordracht gedaan zal worden?

Vraag 2

Volgens het stenografisch verslag van 2 februari 2016 zei u het volgende: «Er is wel gesproken over kandidaten. Daar heb ik eerlijk gezegd ook iets van gevonden», en even later: « Er is in een eerder stadium aan de hand van een groslijst met mij gesproken door de vicevoorzitter van de raad van toezicht en de bestuurder van de NPO. Er stonden mensen van verschillende politieke kleuren op, maar ik vond die namen om allerlei redenen niet geschikt. Toen heb ik gevraagd of ze hun huiswerk nog een keer wilden doen. Daar is een formele voordracht uit voortgekomen»; klopt het dat er kandidaten waren die lid waren van diverse politieke partijen, maar dat u die ongeschikt vond met uitzondering van de kandidaat die lid was van de VVD?

Vraag 3

Acht u het juist dat u zich in een zeer vroeg stadium nogal nadrukkelijk met de voordracht heeft bemoeid?

Vraag 4

Wat moet verstaan worden onder het verzoek «het huiswerk over te doen»?

Vraag 5

Was er bij degenen die de voordracht moesten doen een voorkeur waarin u zich niet kon vinden?

Vraag 6

Hoe rijmt u dit verloop met het feit dat de Minister niet zelf personen kan benoemen?

Vraag 7

Is het waar dat in het gemaakte en door u overgenomen wensprofiel opgenomen was dat deze voorzitter «geen politieke functies bekleden of anderszins politiek actief zijn»? Is het waar dat de benoemde voorzitter lid is of op dat moment was van de commissie die het VVD-verkiezingsprogramma voor de Tweede Kamer schrijft?

Vraag 8

Wekt het in de vorige vraag genoemde aspect niet de ongewenste schijn van vriendjespolitiek, gezien het feit dat de benoemde kandidaat VVD-wethouder was in Den Haag ten tijde dat u VVD-fractievoorzitter was?

Vraag 9

Is het waar dat de toenmalige Raad van Toezicht op 7 december 2015 een brief aan u heeft geschreven waarin de benoeming «ondeugdelijk en een buitengewoon onverstandig besluit» wordt genoemd?

Vraag 10

In deze brief wordt er ook op gewezen dat de benoeming van de heer Bruins tot voorzitter strijdig is met de Mediawet gelet zijn functie bestuursvoorzitter bij het UWV; ook in het genoemde debat in de Senaat is hier door vele sprekers op gewezen; artikel 2.6 van de Mediawet luidt: Het lidmaatschap van de raad van toezicht is onverenigbaar met: f. een dienstbetrekking bij een ministerie of bij een dienst, instelling of bedrijf vallende onder de verantwoordelijkheid van een Minister»; dezelfde bepaling is opgenomen in de Statuten van de NPO; bent u het er mee eens dat deze bepaling de benoeming onmogelijk maakt of bij twijfel in elk geval sterk ongewenst? Bent u bereid bereid deze benoeming ongedaan te maken en een nieuwe procedure te starten?

Vraag 11

Bent u bereid de vragen te beantwoorden ruim vóór 1 maart aanstaande, aangezien de Eerste Kamer op die datum het Mediadebat voortzet?


X Noot
1

Eerste Kamer, 2015–2015, Kamerstuk 34 264, C, p. 49

Naar boven