Vragen van het lid Smaling (SP) aan de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over het Convenant Bodem en ondergrond (ingezonden 11 juni 2015).

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het artikel «Een steeds grotere gifkaart»1?

Vraag 2

Klopt het bericht dat na de aanpak van spoedlocaties volgens afspraken in het bodemconvenant nog een groot aantal gevallen (200.000) resteert waarbij sprake is van (minder) ernstige verontreiniging?

Vraag 3

Klopt het bericht dat deze gevallen pas worden aangepakt als de functie van het gebied wijzigt? Zo ja, hoe wordt dan geborgd dat deze minder ernstige bodemverontreinigingen toch niet het grondwater en de waterwinning in gevaar brengen?

Vraag 4

Is van deze resterende gevallen wel volledig bekend of ze een bedreiging kunnen vormen voor het grondwater en de drinkwatervoorziening?

Vraag 5

Welke instrumenten hebben overheden om voor wat betreft deze gevallen verder onderzoek te kunnen of laten doen naar de aard en omvang van de verontreinigingen?

Vraag 6

In welke mate vindt er ook daadwerkelijk nog verder onderzoek naar deze gevallen plaats om de aard en omvang van de verontreiniging in beeld te brengen?

Vraag 7

Blijft bij de herziening van de Wet bodembescherming (Wbb) een kader voor gevalsgerichte sanering overeind voor het geval dat later blijkt dat drinkwaterwinning in gevaar is?

Vraag 8

Is er een verschil tussen normering voor drinkwater en normen voor aanpak van bodemverontreiniging? Zo ja, hoe is dan geborgd dat knelpunten met bodemverontreiniging voor de waterwinning toch worden aangepakt?

Vraag 9

Voor waterwinningen wordt in gebiedsdossiers voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) in beeld gebracht welke bodemverontreinigingen een knelpunt vormen; is in het bodemconvenant de afspraak gemaakt dat álle verontreinigingen die een waterwinning bedreigen, zoals blijkt uit de gebiedsdossiers, ook worden aangepakt? Zo nee, wat betekent dit voor het halen van de KRW-doelstellingen?

Vraag 10

Bent u bereid om, refererend aan de motie Smaling (Kamerstuk 34000 J, nr. 13) en de brief2 waarin de uitvoering van deze motie beschreven wordt, de drinkwatersector nadrukkelijker te betrekken bij de herziening van de Wbb? Zo nee, waarom niet?

Vraag 11

Het bodemconvenant is afgesloten tussen overheden en het bedrijfsleven; bent u bereid om de drinkwatersector toch te betrekken bij de uitvoering van het convenant door een werkgroep in te stellen die zich specifiek zal richten de aanpak van knelpunten voor de waterwinning?

Vraag 12

Hoe is het binnen uw ministerie gesteld met de aanwezige kennis over bodemverontreiniging? Op welke wijze wordt deze kennis geborgd en/of uitgebreid?

Vraag 13

Is naar uw mening de bodemsanering en het in kaart brengen van bodemverontreiniging voldoende gewaarborgd door de flexibele en moderne wijze van het inrichten van een landelijke pool van bodemexperts?

Vraag 14

Hoeveel bodemexperts zijn bij de respectievelijke Omgevingsdiensten in dienst? Is dit naar uw mening voldoende mankracht om niet alleen het negatieve imago van de bodem om te buigen, kennis te bieden bij het ontplooien van (zoals de in het artikel 1 genoemde) nieuwe activiteiten als de opslag van energie, CO2 en de berging van water en ondergronds bouwen, evenals het toezicht en handhaving bij bodemsaneringen te verzekeren? Kunt u uw antwoord toelichten?


X Noot
1

Binnenlands Bestuur van 5 juni.

X Noot
2

Brief van 3 maart 2015 van Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over bodembeleid (Kamerstuk 30 015, nr. 50).

Naar boven