Vragen van de leden Duisenberg en Azmani (beiden VVD) aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het kort geding dat is aangespannen door twee vrouwen tegen de Islamitische Universiteit Rotterdam (ingezonden 26 september 2014).

Vraag 1

Bent u op de hoogte van het kort geding dat is aangespannen door twee vrouwen tegen de Islamitische Universiteit Rotterdam (IUR)?

Vraag 2

Kunt u, los van deze specifieke zaak, inzicht geven in de regels omtrent het verwijderen van studenten bij geaccrediteerde niet-bekostigde opleidingen?

Vraag 3

In hoeverre is een geaccrediteerde opleiding vrij om studenten te verwijderen tijdens de behandeling van een klacht? Op basis van welke wetgeving is dit toegestaan? Is hier een verschil met bekostigde instellingen?

Vraag 4

Bent u op de hoogte welke cultuur bedoeld wordt met het «niet passen in de cultuur» als verwijderingsgrondslag?

Vraag 5

In hoeverre is een veilige omgeving binnen de universiteit een voorwaarde voor accreditatie?

Vraag 6

Welke consequenties kan dit kort geding hebben voor de accreditatie?

Vraag 7

Hoe verhoudt deze informatie zich tot de eerder in de Kamer besproken incidenten op de IUR?

Vraag 8

Deelt u de mening dat er meer aan de hand is op de IUR dan een incident?

Vraag 9

Is de Inspectie op de hoogte van de klacht die door de studenten is ingediend?

Vraag 10

Welke stappen gaat de inspectie zetten om de gang van zaken op de IUR te onderzoeken?

Vraag 11

Hoe verhoudt de gang van zaken op de IUR zich tot de eerdere uitspraak van het bestuur van de IUR dat de IUR zich actief wil inzetten om een brug te slaan tussen de (normen en waarden van de) Nederlandse maatschappij en de islamitische gemeenschap?1

Vraag 12

Deelt u de mening dat, als een onderwijsinstelling bewust een tegenstelling creëert tussen de Nederlandse maatschappij en de islamitische gemeenschap, dit grond zou moeten zijn om de accreditatie te herbezien en/of in te trekken?


X Noot
1

Kamerstuk, 33 750 VIII, nr. 83

Naar boven