Vragen van de leden Duisenberg en Azmani (beiden VVD) aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het kort geding dat is aangespannen door twee vrouwen tegen de Islamitische Universiteit Rotterdam (ingezonden 26 september 2014).

Antwoord van Minister Bussemaker (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 23 januari 2015). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 339.

Vraag 1

Bent u op de hoogte van het kort geding dat is aangespannen door twee vrouwen tegen de Islamitische Universiteit Rotterdam (IUR)?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Kunt u, los van deze specifieke zaak, inzicht geven in de regels omtrent het verwijderen van studenten bij geaccrediteerde niet-bekostigde opleidingen?

Antwoord 2

De bepalingen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) over de bevoegdheid van het instellingsbestuur om de inschrijving van een student voor een opleiding eenzijdig te beëindigen, zijn niet van toepassing op niet-bekostigde instellingen. Het instellingsbestuur van een niet-bekostigde instelling zegt met de beslissing een student weg te sturen in feite tussentijds een privaatrechtelijke overeenkomst op. Dat kan normaliter niet zonder goede motivering. Met de inschrijving van de student verplicht de niet-bekostigde instelling zich jegens hem of haar tot het verzorgen van de opleiding. De student kan tegen de niet-bekostigde instelling langs civielrechtelijke weg een rechtszaak aanspannen indien hij of zij meent dat de instelling bedoelde verplichting ten onrechte niet langer nakomt.

Vraag 3

In hoeverre is een geaccrediteerde opleiding vrij om studenten te verwijderen tijdens de behandeling van een klacht? Op basis van welke wetgeving is dit toegestaan? Is hier een verschil met bekostigde instellingen?

Antwoord 3

Zoals vermeld in antwoord 2 gelden de bepalingen van de WHW met betrekking tot het eenzijdig beëindigen van een inschrijving niet voor de niet-bekostigde instellingen. Niet-bekostigde instellingen kunnen met de student – ook – andere regels overeenkomen voor het eenzijdig beëindigen van de inschrijving. Niet-bekostigde instellingen zijn op grond van de WHW overigens niet verplicht om een klachtenregeling te hebben.

Het enkele feit dat een student een klacht indient mag natuurlijk geen reden zijn om de inschrijving eenzijdig te beëindigen. Inmiddels heeft ook de rechter geoordeeld dat de instelling fout zat en de studentes hun opleiding moeten kunnen voortzetten.

Het uitsluiten van een opleiding of het eenzijdig beëindigen van de inschrijving van een student door het college van bestuur van een bekostigde instelling voor hoger onderwijs kan op grond van de WHW alleen in de volgende gevallen:

  • wanbetaling (art. 7.42, tweede en derde lid van de WHW);

  • het niet-respecteren van de grondslag van de bijzondere instelling dan wel het maken van misbruik van de inschrijving bij een bijzondere instelling (art. 7.37, vijfde en zesde lid van de WHW);

  • gedragingen of uitlatingen in relatie tot een toekomstig beroep (art. 7.42a van de WHW);

  • overlast door de student (art. 7.57h van de WHW);

  • een inschrijving die niet in overeenstemming met de eisen inzake nationaliteit of woonplaats heeft plaatsgevonden (art. 7.32, zesde lid van de WHW) en

  • een bindend studieadvies (BSA).

Vraag 4

Bent u op de hoogte welke cultuur bedoeld wordt met het «niet passen in de cultuur» als verwijderingsgrondslag?

Antwoord 4

Ja, de IUR heeft dit toegelicht in haar verweerschrift bij het kort geding. De rechter heeft geoordeeld dat dit onvoldoende grondslag biedt voor verwijdering en bepaald dat de twee vrouwen hun opleiding moeten kunnen hervatten.

Vraag 5

In hoeverre is een veilige omgeving binnen de universiteit een voorwaarde voor accreditatie?

Antwoord 5

De onderwijsleeromgeving is onderdeel van het accreditatiekader, zowel in de beperkte als de uitgebreide opleidingsbeoordeling, en wordt in deze toetsen door een onafhankelijk panel van deskundigen beoordeeld. In de tekst van het kader en de toelichting daarop worden meerdere aspecten van de leeromgeving onderscheiden: het onderwijsprogramma en het didactisch concept, de kwaliteit van het personeel, de opleidingsspecifieke voorzieningen, studeerbaarheid van het programma (studenten de mogelijkheid bieden om de eindkwalificaties te behalen), en de informatievoorziening aan studenten (in functie van de studievoortgang).

Vraag 6

Welke consequenties kan dit kort geding hebben voor de accreditatie?

Antwoord 6

Het kort geding betreft het afdwingen van een inschrijving. De IUR heeft aangegeven het juridisch oordeel van de rechtbank te respecteren en de studenten alsnog in te schrijven. Zie verder antwoord vraag 7.

Vraag 7

Hoe verhoudt deze informatie zich tot de eerder in de Kamer besproken incidenten op de IUR?

Antwoord 7

Mijn vertrouwen in het bestuur van de Islamitische Universiteit Rotterdam is beschaamd. Mijn juridische mogelijkheden om in te grijpen zijn beperkt daar het gaat om een niet-bekostigde instellingen. Op dit moment lopen er, mede op mijn verzoek, twee acties.

  • 1) Ik heb de Inspectie gevraagd om over te gaan tot wat in de praktijk neerkomt op verscherpt toezicht. Dit krijgt de vorm van ten minste twee instellingsbezoeken in 2015. Daarbij wordt in elk geval met de Raad van Toezicht en het College van Bestuur van de IUR apart gesproken over de voortgang, de genomen maatregelen en de voorgenomen veranderingen en verbeteringen.

  • 2) De NVAO heeft een reguliere taak ten aanzien van de bewaking van de kwaliteit van het onderwijs. In het kader van deze taak vindt onderzoek plaats naar de opleidingen aan deze instelling. Dat zal op de volgende manier zijn beslag krijgen:

    • De masteropleiding Islamitisch Geestelijk Verzorger wordt in maart of april 2015 gevisiteerd.

    • Samen met de beoordeling van de masteropleiding zal er een tussentijdse beoordeling (midterm review) plaatsvinden van de bacheloropleiding Islamitische Theologie.

    • De NVAO zal het beoordelingspanel vragen in de midterm review van de bacheloropleiding en de visitatie van de masteropleiding specifiek en voor elke opleiding apart aandacht besteden aan de manier waarop de visie van de Islamitische Universiteit Rotterdam inzake burgerschap en sociale integratie in de praktijk van het onderwijs gestalte krijgt.

    • Indien de NVAO op grond van de rapportages van het beoordelingspanel constateert dat studenten de leeromgeving in fysiek of gevoelsmatig opzicht met rede als onveilig ervaren en dat daardoor de kwaliteit van het onderwijs op enigerlei wijze in de knel komt, zal de NVAO dat meewegen in het oordeel over de opleiding. Wanneer de bevindingen ernstig en aantoonbaar zijn, kan de NVAO besluiten tot een negatief oordeel over de betreffende onderdelen van het kader en over de opleiding als geheel.

    • De NVAO volgt in het geval van een eindoordeel onvoldoende voor de gehele opleiding de reguliere werkwijze: indien herstel mogelijk wordt geacht door het panel, kent zij een herstelperiode toe. Wanneer het panel herstel op korte termijn niet mogelijk acht, volgt een negatief besluit. Ook als standaard 2 (onderwijsleeromgeving) van het kader voor de beperkte opleidingsbeoordeling als onvoldoende is beoordeeld, maar het gerealiseerde eindniveau positief is, kan dit leiden tot een negatief besluit of – wanneer het panel herstel op korte termijn mogelijk acht – tot een herstelperiode.

Mocht een van deze lopende onderzoeken mij de aanleiding geven om in te grijpen, zal ik niet aarzelen dat te doen. Zoals gemeld zal de visitatie van zowel de master als de bachelor in maart of april 2015 plaatsvinden.

De voorvallen bij IUR zijn voor mij aanleiding om met wetgeving te komen waarmee ook het niet-bekostigde hoger onderwijs de opdracht krijgt maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef aan studenten bij te brengen. Ik streef ernaar dit wetsvoorstel medio 2015 bij de Raad van State aanhangig te maken.

Vraag 8

Deelt u de mening dat er meer aan de hand is op de IUR dan een incident?

Antwoord 8

De aard en de hoeveelheid incidenten betreffende de IUR zijn mij een doorn in het oog. Ik maak mij dan ook ernstige zorgen over (bestuurs)cultuur op deze instelling.

Vraag 9

Is de Inspectie op de hoogte van de klacht die door de studenten is ingediend?

Antwoord 9

Ja, de Inspectie is op de hoogte van de klacht die door de studenten is ingediend en van de uitspraak van de rechter in dit kort geding.

Vraag 10

Welke stappen gaat de inspectie zetten om de gang van zaken op de IUR te onderzoeken?

Antwoord 10

Wat de klacht van de twee studenten betreft verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 7. De inspectie heeft naar aanleiding daarvan al gesproken met het College van Bestuur en de Raad van Toezicht van de IUR en terzake afspraken gemaakt.

Het bedoelde gesprek van de inspectie betrof ook de onrust die is ontstaan door een bericht dat de rector van de IUR op Facebook heeft geplaatst in het kader van de Europese parlementsverkiezingen. Van de zijde van de inspectie is met klem benadrukt dat de afspraak, die na het vorige incident rond de rector is gemaakt, helder is: de rector zal geen uitspraken meer doen die maatschappelijke commotie veroorzaken. De rector dient zich te realiseren dat zijn uitlatingen gezien de maatschappelijke context grote impact kunnen hebben en bijzondere zorgvuldigheid dus vereist is. Dat heeft hij onvoldoende gedaan. Daarmee is de aangehaalde afspraak wat mij betreft geschonden.

Vraag 11

Hoe verhoudt de gang van zaken op de IUR zich tot de eerdere uitspraak van het bestuur van de IUR dat de IUR zich actief wil inzetten om een brug te slaan tussen de (normen en waarden van de) Nederlandse maatschappij en de islamitische gemeenschap?

Antwoord 11

Zie antwoord op vraag 8.

Vraag 12

Deelt u de mening dat, als een onderwijsinstelling bewust een tegenstelling creëert tussen de Nederlandse maatschappij en de islamitische gemeenschap, dit grond zou moeten zijn om de accreditatie te herbezien en/of in te trekken?

Antwoord 12

Zie antwoord op vraag 7.

Naar boven