36 645 Voornemen tot oprichting Stichting Herdenkingscomité Slavernijverleden

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 25 oktober 2024.

De wens over de voorgenomen rechtshandeling nadere inlichtingen te ontvangen kan door of namens een van beide Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk 4 december 2024.

De voorgenomen rechtshandeling kan niet eerder worden verricht dan op 5 december 2024 dan wel binnen veertien dagen na het verstrekken van de in de vorige volzin bedoelde inlichtingen.

Bij deze termijnen is rekening gehouden met de recesperiode van de Tweede Kamer

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 oktober 2024

Met deze brief start ik de voorhangprocedure van 30 dagen voor het voorgenomen besluit tot oprichting van de Stichting Herdenkingscomité Slavernijverleden. Dit is conform artikel 4.7, eerste lid, onder a, van de Comptabiliteitswet 2016 en het Kader voor stichtingen (Beleidskader voor betrokkenheid van de Rijksoverheid bij het oprichten van stichtingen, 2006).

Na de kabinetsexcuses van 19 december 2022 over het Slavernijverleden van de Nederlandse Staat (Kamerstukken II 36 284, nr. 1) zijn er, in goed overleg met de betrokken gemeenschappen, stappen gezet om de excuses vorm te geven. Een belangrijke stap als vervolg op de excuses is het oprichten van een onafhankelijk Herdenkingscomité dat toeziet op de invulling en organisatie van een grootse, waardige herdenking van het slavernijverleden. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 15 juni 2023 (Kamerstukken II 36 284, nr. 31) en 22 april 2024 (Kamerstukken II 36 284, nr. 39).

In de brief aan uw Kamer van 14 juni 2024 (Kamerstuk 36 284, nr. 42) kondigde mijn ambtsvoorganger het voornemen van oprichting en de opdracht van het Herdenkingscomité aan en werd de naam van de beoogd voorzitter, mevrouw Astrid Elburg genoemd. Na uitvoerige informele consultatie kwam zij naar voren als een voorzitter met veel draagvlak bij de betrokken gemeenschappen en bestuurlijke ervaring. Mevrouw Elburg heeft de afgelopen maanden onder meer contact gehad met organisaties en stichtingen met een vergelijkbare achtergrond zoals de Stichting Nationaal Comité 4 en 5 mei en de Stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945. Ook zijn bezoeken gebracht aan vele stakeholders en bestuurders. Dit met de intentie meer kennis te vergaren over waar het toekomstige Herdenkingscomité Slavernijverleden wel en geen rekening mee moet houden bij het verder uitwerken van de opdracht aan het Herdenkingscomité.

Ook zijn de besturen van de (ei)landen in het Caribisch deel van het Koninkrijk en het bestuur van het NiNsee gevraagd om een lid voor het Herdenkingscomité voor te dragen, Een aantal voordrachten zijn reeds ontvangen. De republiek Suriname heeft ook de mogelijkheid als zij dat wenst een lid van het bestuur voor te dragen.

Deze zomer is dit voornemen conform het stichtingenkader getoetst door de Toetsingscommissie Verzelfstandigingen, wat heeft geresulteerd in een positief advies. Tevens is formeel overleg gevoerd met de Algemene Rekenkamer over de voorgenomen oprichting.

De Toetsingscommissie beveelt aan het gekozen besturingsmodel (o.a. zonder Raad van Toezicht) en de voortgang van de doelstellingen tijdig te evalueren. Ik zal de evaluatie na twee jaar laten plaatsvinden zodat de Stichting de geleerde lessen van NiNsee voor het organiseren van een herdenking kunnen worden meegenomen. Ook kunnen de geleerde lessen dan aan mogelijk nieuwe bestuursleden worden meegegeven als na de eerste drie-jaars zittingstermijn nieuwe bestuurders benoemd zullen worden. Ook raadt de commissie mij aan het contact tussen het comité en mijn departement middels een ambtelijk adviseur te regelen. De rol van ambtelijk adviseur is in de Statuten van de Stichting expliciet opgenomen.

De Algemene Rekenkamer geeft als aandachtspunt mee dat de Comptabiliteitswet 2016 geen extraterritoriale werking heeft. De Algemene Rekenkamer stelt daarom dat er een voorziening moet worden getroffen voor de beschikbaarheid van informatie over recht- en doelmatige besteding van subsidies buiten Nederland, zoals in Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Suriname. Ik zal in de subsidievoorwaarden en het bestedingsreglement van de Stichting bepalingen opnemen zodat informatie over recht- en doelmatige bestedingen van subsidiegelden buiten Nederland beschikbaar is en vergelijkbaar is met bepalingen in de Comptabiliteitswet 2016. Daarnaast zal in de subsidievoorwaarden en het bestedingsreglement van de Stichting expliciet benoemd worden dat de Algemene Rekenkamer in voorkomende gevallen toegang krijgt tot relevante informatie ten behoeve van controles.

De Algemene Rekenkamer vraagt daarnaast aandacht voor het risico dat de rol van de zogenoemde ambtelijk adviseur de onafhankelijkheid van het comité doorkruist. Wij bevestigen dat juist ook door de ervaring met vergelijkbare stichtingen de rol van de ambtelijk adviseur inderdaad bedoeld is om de inhoudelijke rol met mijn departement vorm te geven en te zorgen dat voor het bestuur van het Comité het Haagse netwerk snel toegankelijk is. Zoals de Algemene Rekenkamer dat aanbeveelt, zal dit ook bij de evaluatie van het Herdenkingscomité worden meegenomen. De onderbouwing voor het voornemen om de Stichting te doen oprichten is bij deze brief bijgevoegd (bijlage 1). Verder zijn bijgevoegd: de conceptstatuten van de stichting (bijlage 2), het advies van de Toetsingscommissie Verzelfstandiging (bijlage 3) en de brief van de Algemene Rekenkamer (bijlage 4).

Een gelijkluidende brief heb ik heden gezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Aangezien het Herdenkingscomité pas kan worden opgericht na afronding van deze voorhangprocedure, informeer ik uw Kamer in de eerste helft van 2025 over de voortgang.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.J.M. Uitermark

Naar boven