36 600 XXIII Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei (XXIII) voor het jaar 2025

36 600 M Vaststelling van de begrotingsstaat van het Klimaatfonds (M) voor het jaar 2025

D1 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 31 januari 2025

Antwoorden op vragen begroting Klimaat en Groene Groei 2025

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

1

Er bestaan duidelijke paralellen tussen het beëindigen van de gaswinning nu en de sluiting van de mijnen. Sinds het begin van de 20ste eeuw heeft de steenkoolwinning een stempel gedrukt op het dagelijks leven in Zuid-Limburg. Het bracht welvaart en werkgelegenheid, echter gebeurde dit onder zware en ongezonde omstandigheden. Na het sluiten, 50 jaar geleden, van de mijnen dook de mijnstreek economisch en sociaal in een diep dal, en nu nog zijn onder andere de werkloosheid en armoede in de voormalige mijnstreek significant hoger dan in de Randstad, aldus de fractieleden van de BBB. Is de regering het met de fractieleden van de BBB en JA21 eens dat door het sluiten van de mijnen de economische gevolgen, tot op de dag van vandaag merkbaar zijn? Deze fractieleden ontvangen graag een toelichting hierop. Is de regering bereid dit onderwerp te bespreken met de daarvoor (mede)verantwoordelijke collega’s in het kabinet?

Antwoord

De sluiting van de steenkoolmijnen in Zuid-Limburg is één van de belangrijkste gebeurtenissen op economisch en sociaal gebied in Limburg in de vorige eeuw. Het herstructureringsprogramma dat daarna volgde is door prof. Dr. J. Kasper geëvalueerd2. In de evaluatie wordt vastgesteld dat de mijnsluiting nog steeds in verband wordt gebracht met de hogere werkloosheid, conjunctuurgevoeligheid en sociale problemen in Limburg, maar trekt in twijfel of dit wel gegrond is. In de periode 1965–2000 is er actief beleid gevoerd om de regio te helpen.

Het kabinet werkt op dit moment intensief samen met de regio om te komen tot een goede afhandeling van de mijnbouwschade in Zuid-Limburg. We volgen hierbij de wensen van de Limburgers zoals bijvoorbeeld een digitaal loket en een fysiek loket in Heerlen, zoals ook in de brief benoemd die vandaag naar de Eerste en Tweede Kamer gestuurd is.

2

Met de sluiting van de mijnen kwam niet alleen een einde aan een belangrijke industrietak, maar ook aan een unieke cultuur. Waar Groningen een Nij Begun krijgt verdient ook het Limburgs cultureel erfgoed meer ondersteuning. Is de regering het met de fractieleden van de BBB eens dat het goed zou zijn als provincies/regio’s meer wettelijke en financiële mogelijkheden krijgen om de eigen cultuur te beschermen en bevorderen? Welke mogelijkheden ziet de regering daarvoor? Is de regering bereid dit onderwerp te bespreken met de daarvoor (mede)verantwoordelijke collega’s in het kabinet?

Antwoord

Het kabinet steunt en beschermt de cultuur in Limburg. Voor het versterken en ondersteunen van de regionale culturele infrastructuur ontving de provincie Limburg in de periode 2021–2024 jaarlijks € 333.330,– van de Minister van OCW. In de periode 2025–2028 wordt deze impuls voortgezet en beschikbaar gesteld als een decentralisatie-uitkering (onder voorbehoud van goedkeuring van de fondsbeheerders bij Voorjaarsloket 2025).

Daarnaast heeft de Minister van OCW op 17 januari het cultuurconvenant 2025–2028 met Limburg getekend. Hierin staan afspraken tussen het ministerie en de medeoverheden, vanuit het gedeelde belang van cultuur, over de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de cultuursector en de onderlinge samenwerking op cultuurgebied.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

1

«Nederland heeft op 24 mei 2024 het eerste betalingsverzoek ter waarde van € 1,3 miljard ingediend bij de Europese Commissie».3 Deze is inmiddels goedgekeurd. Er volgt nog een tweede betalingsverzoek in dit kader.

De fractieleden van de SP vragen welke deel van de € 1,3 miljard ten goede komt aan het Ministerie van Klimaat en Groene Groei en voor welke projecten deze middelen worden ingezet.

Antwoord

Het HVP bestaat, conform bestaande afspraken, enkel uit reeds bestaand en begroot beleid. Op de Rijksbegroting zijn de middelen te vinden op de inkomstenkant van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarmee de Europese middelen ten goede komen van de algemene middelen op de Rijksbegroting. Het geld komt dus niet direct ten goede aan het Ministerie van Klimaat en Groene Groei.

Eén mijlpaal uit het eerste betaalverzoek valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei. Dit is een hervormingsmijlpaal uit het Energiehervormingspakket, te weten de inwerkingtreding van een besluit van de Autoriteit Consument en Markt tot wijziging van de elektriciteitsnetcode.

2

Wat is de relatie tussen noodzakelijke maatregelen om de gestelde klimaatdoelen te halen en de betaalbaarheid van deze maatregelen?

Antwoord

Bij de keuze van alternatieve maatregelen om de klimaatdoelen te halen spelen verschillende overwegingen waaronder de betaalbaarheid een rol. Het kabinet besluit bij Voorjaarsnota 2025 integraal over alternatief beleid om invulling te geven aan de bestaande afspraken over klimaat en energie. Alternatief beleid kan bestaan uit normering, beprijzing en subsidie. Sommige maatregelen kunnen nodig zijn, maar desondanks wringen met betaalbaarheid (bijvoorbeeld beprijzing van fossiele uitstoot). Door samenhang met subsidie kan dit effect gemitigeerd worden. Andere maatregelen dragen juist bij aan de betaalbaarheid, zoals isolatie van woningen, dat tot een lagere energierekening leidt. De lasteneffecten worden integraal meegewogen in de balans van alternatief beleid.

3

Voor het energiebeleid is de inzet van het kabinet op: kernenergie, innovatie, energiebesparing, waterstof, diepe ondergrond, aanpak van netcongestie en het verduurzamen van Nederland en de industrie.

Hoeveel megawatt (hierna: MW) aan kernenergie is nodig om een substantiële bijdrage te leveren aan de energietransitie? Hoeveel kerncentrales zijn hiervoor nodig, tegen welke kosten en op welke reële termijn kunnen deze centrales worden opgeleverd?

Antwoord

In het NPE wordt uitgegaan van een inzet tussen de 3,5 en 7 GW per 2050, wat afhankelijk van de vraag naar elektriciteit ongeveer 10–15% van de electriciteitsmix omvat. Het kabinet zet in op vier grootschalige kerncentrales en hier is 14 miljard euro voor gereserveerd.

TNO heeft in een recente analyse berekend dat de inzet van twee grootschalige kerncentrales en een aantal SMR’s in 2050 kan bijdragen aan een verlaging van de energiesysteemkosten met 1,2% tot 2,5%. Deze besparing is vooral toe te schrijven aan een efficiëntere inzet van flexibel vermogen en besparingen op infrastructuur.

De exacte omvang van de kostenbesparing hangt af van de mate waarin Nederland elektrificeert en hoe de kosten van kernenergie zich ontwikkelen ten opzichte van alternatieven. TNO baseert zijn studie op een kostenraming van € 7.100/MW voor grootschalige kerncentrales.

Het kabinet heeft de ambitie om vier grootschalige kerncentrales te realiseren en zal in de volgende brief over de voortgang op het gebied van de bouw van de kerncentrales ingaan op de planning. Het kabinet laat daarnaast aanvullend onderzoek uitvoeren naar de systeemwaarde van deze (extra) centrales.

4

Van welke landen buiten de Europese Unie wordt Nederland, als het gaat om kernenergie en de levering van splijtstof, afhankelijk?

Antwoord

Uranium is een veel voorkomende grondstof, maar om uranium te kunnen gebruiken als brandstof in een kerncentrale moet het eerst verschillende stappen doorlopen. De eerste stap is het mijnen van uraniumerts. De grootste uraniumvoorraden bevinden zich in Australië, Canada en Kazachstan. Nadat het gemijnd is moet uranium omgezet worden in een vorm die geschikt is om het uranium te verrijken. Dit wordt conversie genoemd. Conversie is onder andere mogelijk in Frankrijk, China en Canada. Na conversie wordt het uranium verrijkt. In Europa zijn het deels Nederlandse Urenco en het Franse Orano in staat om uranium te verrijken. Ten slotte wordt het verrijkt uranium omgezet in splijtstofstaven, dit wordt onder andere gedaan in Frankrijk en Duitsland. De conclusie is dus dat voor een groot deel van de splijtstofcyclus er een beroep gedaan kan worden op partijen binnen de EU. Voor het mijnen van uraniumerts zal er beroep gedaan moeten worden op landen buiten de EU. Hierbij geldt echter dat er geen afhankelijkheid is van één land, maar dat er een ruim en divers aanbod is.

Verder geldt dat EPZ (exploitant kerncentrale Borssele) een indirecte afhankelijkheid heeft van Rusland bij het hergebruik van uranium en de daarmee gepaarde vermindering van radioactief afval en de inzet van natuurlijke grondstoffen. Er wordt onderzocht hoe we deze indirecte afhankelijkheid kunnen doorbreken en wat het zou betekenen om gebruikte splijtstofelementen niet te hergebruiken, maar direct op te slaan als radioactief afval.

5

Worden er door de regering achterstanden verwacht als het gaat om de te behalen klimaat- en energiedoelen en zo ja welk alternatief beleid is de regering voornemens te nemen dit voorjaar?

Antwoord

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) aangegeven dat het doel van 55% buiten de bandbreedte (46–52%) ligt en het heel erg onwaarschijnlijk is dat we de bestaande klimaat-en energiedoelen halen met het huidige en geagendeerde beleid. Dat vraagt om actie en daarom zijn alternatieve maatregelen nodig. In de Klimaatnota geeft het kabinet in reactie op de KEV aan dat in het voorjaar tot alternatief beleid besloten zal worden zodat de afgesproken doelen, conform het Regeerprogramma, binnen bereik komen. De voorbereidingen hiervoor zijn reeds in gang gezet. Het kabinet heeft eerder aangegeven de volgende zaken op te pakken:

  • extra inspanningen voorbereiden om bestaande belemmeringen weg te nemen, randvoorwaarden te versterken en het gelijke speelveld (waaronder energiekosten) te verbeteren;

  • bezien welke investeringen gericht op de klimaat- en energietransitie ná 2030 nu al noodzakelijk zijn. Bijvoorbeeld op het vlak van energie-infrastructuur of opschaling van duurzame energie omdat deze investeringen vaak lange doorlooptijden hebben;

  • werken aan alternatief beleid richting de voorjaarsbesluitvorming van dit jaar.

6

Hoeveel van de voor 2025 gereserveerde SDE++ subsidie van € 555 miljoen verdwijnt er naar buitenlandse investeerders?

Antwoord

Bij welke projecten buitenlandse investeerders betrokken zijn wordt niet apart geregistreerd. De investeringen komen bij projecten in Nederland terecht en zijn bedoeld om de onrendabele top van Nederlandse duurzame projecten af te dekken die hernieuwbare energie opwekken of anderszins CO2 reduceren. Onderdeel hiervan is dat er een redelijk rendement op het geïnvesteerde (eigen of vreemde) vermogen mag worden gemaakt voor het genomen risico. Er zijn daarnaast waarborgen om overstimulering te voorkomen.

7

Wordt bij het evenwichtiger verdelen van de kosten en opbrengsten ook de Opslag Duurzame Energie (hierna: ODE) eerlijker verdeeld tussen huishoudens en grootverbruikers, zo ja op welke wijze, zo nee waarom niet?

Antwoord

De SDE++-regeling en haar voorgangers worden niet meer uit de opbrengsten van de ODE gefinancierd, maar via de uitgaven in de begroting. De ODE is namelijk opgegaan in de energiebelasting en sinds 2022 opgeheven.

8

Hoeveel MW gaat de rijksoverheid naar verwachting opwekken op Rijksgronden en welke ruimtelijke procedures worden hierbij doorlopen?

Antwoord

Opwekcapaciteit programma OER (opwek van Energie op Rijksvastgoed): uitgaande van het beschikbare areaal in het programma, schatten wij de opwekpotentie in op 2.200 MWp. Het areaal bestaat uit gronden van Rijkswaterstaat, ProRail en Defensie. De komende periode zal het doelbereik van het programma verder worden aangescherpt. Het doelbereik is mede afhankelijk van hoe de vragers van het aanbod van de opgewekte energie verbonden kunnen worden en hoeveel procent van het beschikbare areaal daadwerkelijk gebruikt kan worden voor OER.

Ruimtelijke inpassing OER: de rijksgronden uit het programma OER hebben voor de start van een OER-project doorgaans de bestemming die uitgaat van de primaire functie van de grond (voor Rijkswaterstaat-gronden is dit bijvoorbeeld meestal «verkeer»). Deze bestemming moet worden uitgebreid naar «energie». De planologische procedures die gehanteerd worden voor het toevoegen van een extra bestemming gaan volgens de Omgevingswet. Gemeentes of provincies kunnen hierbij kiezen uit verschillende procedurele routes voor de ruimtelijke besluitvorming. Vaak worden volgende routes per bevoegd gezag gekozen: als bevoegd gezag ligt bij de provincie wordt doorgaans gekozen voor een projectbesluit; gemeentes kiezen doorgaans voor aanpassing van het omgevingsplan of voor een BOPA (buitenplanse omgevingsplanactiviteit).

9

Aan welke versnellingsopties wordt gedacht als het gaat om de realisatie en implementatie van cruciale energie-infrastructuurprojecten?

Antwoord

De versnellingsmaatregelen waaraan KGG met haar partners werken zijn genoemd in de Klimaatnota 20244, Voortgangsrapportage LAN5 en Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) brief van december 20246. Een aantal voorbeelden:

  • Aanpassen van wet- en regelgeving voor versnelde procedures zoals gedoogplicht van rechtswege in de ontwerpfase, aanwijzen van projecten van zwaarwegend maatschappelijk belang (verkorte beroepsprocedure) en implementeren van RED 3.

  • Verkenning naar een juridisch houdbare en praktisch uitvoerbare aanpak voor versnelde natuurvergunningen voor energie-infrastructuur (waaronder stikstof).

  • Beleidsversnellingen die bijdragen aan het verkorten van procedures. Zo starten we bijvoorbeeld een verkenning naar mogelijkheden voor bulkvergunningen en zetten we in op de vliegende brigade die mede overheden kan ondersteunen bij ruimtelijke procedures.

  • Vergroten van realisatiekracht door bijvoorbeeld meer standaardisatie.

  • Verbeterde samenwerking tussen netbeheerders en gemeenten door het opstellen van samenwerkingsafspraken en het uitwisselen van best practices in een lerende aanpak.

  • Voor inpassing kunnen regio-specifieke maatregelen, zoals verkenningen voor gebiedsinvesteringen helpen om draagvlak voor inpassing van nationale energie-infrastructuurprojecten te behouden.

10

Is er de verwachting dat deze (red. kerncentrales) zonder subsidies ontwikkeld kunnen worden?

Antwoord

In de meest recente Kamerbrief over kernenergie van november 20247 heeft het kabinet aangegeven dat stevige overheidsdeelname noodzakelijk is om de bouw te realiseren. Daarnaast heeft het kabinet in deze brief aangegeven dat het onwaarschijnlijk is dat een substantieel deel van de investering voor de bouw van vier centrales gedekt kan worden door financiering van marktpartijen gedurende de bouwfase. Wanneer de centrale operationeel is, vermindert het risicoprofiel van een investering significant, waardoor financiering in latere fases van het project voor marktpartijen aantrekkelijker zal zijn.

11

Aan hoeveel kleinere centrales wordt gedacht, welke type locatie zou hiervoor geschikt zijn en welke veiligheidsmaatregelen moeten in welke straal rond deze centrales in acht worden genomen?

Antwoord

Met het SMR programma (gepubliceerd in maart 2024) wordt Nederland stapsgewijs voorbereid op de mogelijke komst van een SMR. Binnen dit SMR programma wordt inzicht verkregen in de mogelijke toepassing en inpassing van SMR’s in het (regionale) energiesysteem en transportnetwerk en stakeholders (zoals bedrijven en medeoverheden) worden in een geïnformeerde positie gebracht door kennis op te doen over SMRs. Ook wordt er helderheid gecreëerd over noodzakelijke randvoorwaarden (zoals ruimtelijk beleid) en veiligheid. Tegelijkertijd is het kabinet in gesprek met ontwikkelaars en energieafnemers om te bekijken hoe initiatieven die al het dichtst tegen marktontwikkeling aanzitten, verder kunnen worden gefaciliteerd. Het SMR programma stuurt op dit moment niet op aantal of type locaties.

Medio 2025 zullen de benodigde resultaten uit het SMR programma worden opgeleverd. Het kabinet zal daaropvolgend een brede visie op SMR’s formuleren en streeft ernaar deze na de zomer op te leveren. Deze visie zal onder andere meer inzicht geven in de potentie van SMR’s in Nederland en de ruimtelijke implicaties.

12

Welke veiligheidsmaatregelen en binnen welke straal zullen rond de twee grote centrales nodig zijn?

Antwoord

Precieze veiligheidsmaatregelen hangen af van de locatie waar twee nieuwe kerncentrales gerealiseerd worden en hebben onder meer betrekking op het ontwerp van de centrales zelf en de ruimtelijke ordening in de nabijheid van de centrales. Ter voorbereiding op een mogelijk kernongeval wordt voor het bepalen van zogenoemde preparatiezones uitgegaan van maatgevende ongevalsscenario’s. De preparatiezones worden in het Landelijk CrisisPlan – Straling (LCPS) opgenomen. Op basis van de vastgestelde preparatiezones worden door de betrokken Veiligheidsregio’s veiligheidsplannen opgesteld en kunnen zij zich voorbereiden, zodat nood- en hulpdiensten getraind zijn om in het geval van kernongeval te kunnen handelen.

13

Welke mogelijkheid bestaat er bij de nieuw te bouwen kerncentrales, in relatie tot het voor de exploitatie benodigde rendement, deze uitsluitend in te zetten als er onvoldoende stroom wordt opgewekt uit wind- en zonne-energie?

Antwoord

Vanwege de hoge kapitaalkosten en relatief lage marginale kosten van een kerncentrale is het doorgaans het meest efficiënt om deze continu of bijna continu (baseload) in te zetten. Het rendement en inzet op de elektriciteitsmarkt hangt af van hoe de elektriciteitsmarkt zich de komende tijd gaat ontwikkelen en kent daarom een mate van onzekerheid. Desalniettemin is het de verwachting dat juist in uren dat de zon niet schijnt of de wind niet voldoende waait kerncentrales het gros van hun omzet zullen genereren. Op momenten dat er wel (ruim) voldoende hernieuwbare energie is, is die omzet relatief beperkt. Hierbij hangt het af van de exacte situatie op de elektriciteitsmarkt en de verwachte duur van periodes met een overschot aan hernieuwbare energie of de kerncentrale tijdelijk niet of slechts beperkt aan het elektriciteitsnet zal leveren.

14

Welke investeringen stelt de regering voor als het gaat om het transport van waterstof via pijpleidingen?

Antwoord

Het kabinet investeert in de aanleg van een transportnet voor waterstof. Het transportnet verbindt de 5 grote industriële clusters, ontsluit de locaties voor opslag van waterstof en verbindt Nederland met de buurlanden. Dit is vastgelegd in het plan voor de uitrol van het transportnet (uitrolplan). De bouw van het transportnet is inmiddels begonnen en voor een groot deel van de tracés loopt de ruimtelijke procedure. Voor het afdekken van de verliezen die Gasuniedochter HyNetwork Services lijdt in de periode dat het net in ontwikkeling is, is een subsidiebeschikking afgegeven voor maximaal € 750 miljoen.

15

Welke voordelen en mogelijkheden ziet de regering voor het transport van waterstof middels ammoniak (NH3) in pijpleidingen?

Antwoord

De positie van het kabinet ten aanzien van waterstofdragers – zoals ammoniak – is beschreven in de kabinetsvisie waterstofdragers van 22 november jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 1424). Het kabinet ziet voor ammoniak een duidelijke rol bij het opbouwen van een mondiale markt voor waterstof, maar ziet ook de nadelen van deze waterstofdrager, met name bij de verwachte toename van opslag en vervoer door Nederland. Het kabinet geeft daarom bij ammoniak de voorkeur aan eindgebruik of conversie in de zeehavens en zo ver als mogelijk van bewoond gebied. Doorvoer is toegestaan, mits veilig, en vindt bij voorkeur plaats in geconcentreerde stromen via een buisleiding of binnenvaart. Leidingen hebben als voordeel dat transport via andere modaliteiten geminimaliseerd kan worden. Fijnmazige distributie van ammoniak door Nederland en uitbreiding van doorvoer per spoor of weg is ongewenst, maar echter niet geheel te vermijden. Zeker zolang een alternatief ontbreekt, laat de visie hier ruimte voor als tijdelijke dan wel als terugvaloptie en zoveel mogelijk via de Betuweroute.

Het kabinet heeft op 5 december 2024 besloten om een ammoniakbuisleiding uit de scope van de Delta Rhine Corridor procedure te halen (Kamerstuk 29 826, nr. 216). Deze ammoniakbuisleiding was bedoeld voor het opwekken van elektriciteitin Duitsland. Momenteel zijn er te veel onzekerheden rondom deze ammoniakbuisleiding. Dit zou onacceptabele vertraging opleveren voor de aanleg van de waterstof en CO2 in de Delta Rhine Corridorstrook. Op basis van het voorliggende besluit blijft in de Delta Rhine Corridorstrook wel ruimte beschikbaar voor een toekomstige ammoniakbuisleiding, mochten initiatiefnemers op een later moment alsnog besluiten tot aanleg daarvan.

16

Welk effect heeft de bezuiniging van € 1,2 miljard op de realisatie van de ambities als het gaat om de productie, transport en opslag van groene waterstof?

Antwoord

De naar rato bezuiniging van 1,2 miljard euro maakt het moeilijker om de gestelde ambities voor productie, transport en opslag van groene waterstof te realiseren. Op basis van de uitkomsten van de tweede OWE-tender voor elektrolyseprojecten, de geactualiseerde planning van het landelijk transportnet en de besluitvorming over de resterende Klimaatfondsmiddelen en de verplichtingen voor de industrie en mobiliteit verwacht het kabinet tegen de zomer een beter beeld van de gevolgen te hebben.

17

Welk effect op de laag- en hoogspanningsnetten is te verwachten als er op termijn meerdere kerncentrales in gebruik worden genomen?

Antwoord

Het effect op het elektriciteitsnet is sterk afhankelijk van de locatie van de kerncentrales en de mate waarin vraag, aanbod en het elektriciteitsnet zich in de tussentijd ontwikkelen. De grootste impact wordt verwacht op het landelijke hoogspanningsnet. Landelijk netbeheerder TenneT houdt hier rekening mee in het kader van het programma VAWOZ, dat gericht is op de inpassing van kernenergie en wind op zee aan de kust, en verwerkt dit ook in haar bredere investeringsplannen. Voor kustlocaties geldt dat de combinatie van windenergie en kernenergie een extra beroep zal doen op TenneT om voldoende transportcapaciteit te realiseren. Landinwaartse locaties kunnen mogelijk eenvoudiger worden ingepast vanuit nettechnisch oogpunt. De inpassing in het elektriciteitsnet is dan ook één van de aspecten die wordt meegenomen bij de uiteindelijke selectie van een locatie.

18

Welk deel van de netcongestie wordt veroorzaakt door de handel op de internationale energiemarkt?

Antwoord

Internationale handel zorgt ervoor dat elektriciteit kan worden opgewekt waar dit het goedkoopst kan en tegelijk helpt het om een meer robuust Europees elektriciteitssysteem te krijgen. In welke mate de handel bijdraagt aan netcongestie op het hoogspanningsnet is niet precies te kwantificeren. Deze handel kan in sommige gevallen netcongestie mitigeren en in andere voorkomende situaties mede bijdragen aan de drukte op het hoogspanningsnet. Bij het laagspanningsnet kan worden gesteld dat netcongestie daar over het algemeen niet wordt veroorzaakt door internationale handel in elektriciteit.

19

Welk doel streeft de regering na als het gaat om de productie van energie in Nederland? Is dit zelfvoorzienend, importerend of exporterend?

Antwoord

In de toekomst zal energie import nodig blijven omdat Nederland niet volledig zelf kan voorzien in de energiebehoefte. In de Energienota van afgelopen oktober8 is hier uitgebreider op ingegaan. Het kabinet streeft ernaar om het energiesysteem van Nederland zo in te richten dat bedrijven en huishoudens met zekerheid kunnen rekenen op betaalbare duurzame energie. Om dit te doen wil het kabinet ervoor zorgen dat we kwetsbare afhankelijkheden van andere landen afbouwen en nieuwe voorkomen door in te zetten op productie van energie in eigen land, energie te besparen en te zorgen dat import van energie uit betrouwbare landen komt. Momenteel is Nederland in hoge mate afhankelijk van andere landen door de import van olie en gas. Zoals beschreven in het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) kan Nederland met zon, wind, kernenergie en aardwarmte veel elektriciteit en warmte zelf produceren. De sectoren gebouwde omgeving, landbouw en wegmobiliteit in Nederland kunnen daarmee in 2050 nagenoeg volledig energieonafhankelijk worden. Voor deze sectoren geldt namelijk dat zij uiteindelijk bijna uitsluitend gebruik zullen maken van elektriciteit en/of warmte uit lokale duurzame warmtebronnen. Voor de industrie en lucht- en scheepvaart geldt dat ze (naast elektriciteit) ook gebruik zullen maken van grote hoeveelheden waterstof en duurzame koolstof. Deze sectoren zullen dus afhankelijker blijven van import, want een aanzienlijk deel van die energiedragers zullen we ook in de toekomst importeren.

20

Welke verantwoordelijkheid hebben bedrijven zelf als het gaat om het verduurzamen van hun productieproces, de verwerking van afval ontstaan bij het productieproces en het verduurzamen en verlagen van de energiebehoefte?

Antwoord

Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor verduurzaming en het verlagen van hun CO2-uitstoot. De overheid ondersteunt daarbij door de juiste randvoorwaarden, zoals (energie-)infrastructuur, betaalbare energie en tijdige vergunningverlening, te creëren. Daarnaast is er een combinatie van stimulerende, beprijzende en normerende instrumenten om bedrijven te stimuleren te verduurzamen, en is er aandacht voor concurrentiekracht en een gelijk internationaal speelveld.

21

Hoe wordt voorkomen dat nieuwe duurzame groeimarkten ontstaan «naast» huidige markten voor reguliere producten, zodat per saldo geen verduurzamingswinst wordt gemaakt?

Antwoord

De vraag voor een bepaald product of markt blijft in principe even groot. Binnen deze markten of producten gaat het dus om het relatieve aandeel van «grijs» en «groen». Op dit moment hebben veel groene groeimarkten het lastig. De uitdaging is om groene productie rendabel te maken en te zorgen dat groene producten kunnen concurreren met grijze producten. Wanneer dit lukt zullen de groene producten de grijze producten vervangen. Daar zet dit Kabinet op in door bijvoorbeeld de versterkte aanpak voor nieuwe industrie die dit voorjaar naar de Kamer verzonden wordt, door het adequaat beprijzen van industriële emissies middels het EU-ETS en door het inzetten op marktcreatie binnen de EU in het kader van de Clean Industrial Deal (CID).

22

Voor hoeveel jaar denkt de regering dat CO2 opslag onder de Noordzee toereikend kan zijn voor de reductie van onze klimaatdoelen?

Antwoord

De Nederlandse ondergrond heeft een theoretisch opslagpotentieel van 0,4 – 3,6 gigaton.9 Volgens een studie van TNO10 bieden lege gasvelden onder de Noordzee een geschat geologisch opslagpotentieel van zo’n 1.700 megaton – oftewel 1,7 gigaton. Dit is voldoende voor tientallen jaren opslag van CO2 uit Nederlandse emissiebronnen. Dit is afhankelijk van de duur en mate van inzet van CCS op bestaande industriële bronnen (bijvoorbeeld in de chemie, raffinage en metaalproductie) en voor koolstofverwijdering (bijvoorbeeld bij biogene grondstoffenproductie en afvalwerking) in Nederland. Ook de opslag van Nederlandse CO2 buiten Nederland of de opslag van CO2 afkomstig uit het buitenland in Nederland heeft hier invloed op.In de reactie op de motie-Postma is het kabinet onlangs nader ingegaan op de verhouding tussen te verwachten opslagcapaciteit en vraag naar opslagcapaciteit11.

23

Welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat door de opslag van CO2 onder de Noordzee er niet langer voor 100% wordt gewerkt aan het reduceren van de CO2 uitstoot?

Antwoord

Emissiereductie is en blijft prioriteit in het klimaatbeleid. Het kabinet weegt daarom de inzet op CCS zorgvuldig af. Vervolgens houden we hier ook rekening mee in de verschillende instrumenten, zoals de SDE++. Om de ontwikkeling en inzet van alternatieve technieken te stimuleren, wordt de ondersteuning van CCS via de SDE++ beperkt via de «zeef». Met de «zeef» wordt bezien of er geen kosteneffectieve alternatieven voor CCS bestaan. Tevens kent de SDE++-subsidie voor CCS een in het Klimaatakkoord afgesproken «horizon»-afspraak: na 2035 worden er geen nieuwe subsidiebeschikkingen afgegeven voor CCS voor fossiele CO2.

24

Welk effect heeft het opslaan van CO2 onder de Noordzee op de prijs van de CO2-emissiemarkt?

Antwoord

Het opslaan van CO2 onder de Noordzee kan de vraag naar emissierechten verlagen, net als elke andere vorm van emissiereductie. Dit zou de prijs van emissierechten kunnen verlagen, indien het aanbod van emissierechten (het plafond) ongewijzigd blijft. Sinds de Fit for 55 herziening van het emissiehandelssysteem daalt het plafond echter snel en is de werking van de marktstabiliteitsreserve, die overtollige rechten uit de markt haalt en annuleert, aangescherpt. Hierdoor ligt een verlaging van de prijs niet voor de hand.

25

Wordt het aardgas dat geproduceerd wordt door de versnelde gaswinning op de Noordzee uitsluitend ingezet voor gebruik in eigen land of is (deels) sprake van levering van gas via de internationale markt voor aardgas?

Antwoord

In Nederland wordt momenteel gas gewonnen door verschillende gasproducenten, zogenoemde operators. Het gaat daarbij om partijen zoals NAM, Vermilion, Neptune, Total, Wintershall. Energie Beheer Nederland (EBN) neemt in de meeste gevallen voor 40% deel in de winning. De meeste operators die in Nederland gas winnen, verkopen hun gas zelfstandig op de groothandelsmarkt aan partijen die op die markt actief zijn. Het is meestal niet bekend aan wie dit gas wordt verkocht, want dit betreft bedrijfsvertrouwelijke informatie. Bovendien geldt dat handel via de TTF (via gasbeurzen) anoniem plaatsvindt. Dat wil zeggen dat niet bekend is met wie een transactie wordt aangegaan en dus ook niet uit welk land een verhandeld volume afkomstig is

Voor alle spelers op de interne markt geldt dat zij klanten kunnen bedienen in de hele EU. Partijen die in Nederland beschikken over een vergunning voor de levering aan kleinverbruikers hebben in hun klantenportfolio’s mogelijk ook klanten in andere EU lidstaten. De inkoop die zij op de groothandelsmarkt doen, dient dit gehele klantenportfolio. Andersom geldt dat grote buitenlandse, bijvoorbeeld Duitse, energieleveranciers ook Nederlandse kleinverbruikers kunnen beleveren (mits zij daarvoor een vergunning hebben). In de praktijk komt dit veelvuldig voor. Het staat partijen verder ook vrij om hun ingekochte gas binnen de EU door te verkopen, dit is ook het expliciete doel van de Europese wet- en regelgeving die bijvoorbeeld zogenaamde bestemmingsclausules verbiedt. Zo kan een Nederlandse speler die inkoopt op de groothandelsmarkt het gas doorverkopen aan een andere Europese speler voordat het, ergens op de Europese retailmarkt, uiteindelijk aan een eindafnemer wordt geleverd. Dit is ook de praktijk. Gas dat op het noordwestelijke deel van de Europese markt wordt in gevoed, wordt zeer vaak verhandeld voordat het uiteindelijk fysiek wordt geleverd aan een eindverbruiker. Hierdoor is doorgaans niet te traceren welk specifiek volume van een bepaalde herkomst uiteindelijk door welke eindafnemers wordt verbruikt. Deze vrije gasstromen door de EU zorgen ervoor dat er ook genoeg gas naar Nederland, als netto-importeur, kan stromen. In de Kamerbrief aan de Tweede Kamer van 14 januari jl.12 is toegelicht dat de leveringszekerheid deze winter gewaarborgd blijft. Dit blijkt ook uit een persbericht van Gasunie Transport Services van 9 januari jl.13

Ondanks dat de overheid vanwege de Europese interne markt niet kan sturen op waar het gas uit Nederlandse kleine velden daadwerkelijk wordt gebruikt, draagt het stimuleren van gaswinning uit de Nederlandse kleine velden, mede vanwege de fysieke beperkende factor van het gasleidingennetwerk, bij aan de leveringszekerheid en betaalbaarheid op de (noordwest) Europese markt en daarmee dus ook op Nederlands niveau. Zoals hiervoor genoemd, is Nederland netto-importeur van aardgas. Er wordt dus niet meer gewonnen dan dat we nodig hebben voor binnenlands gebruik. Uit het jaarverslag 2023 «Delfstoffen en Aardwarmte» opgesteld door TNO blijkt dat de hoeveelheid in Nederland geproduceerd aardgas de aardgasvraag in de periode tot en met 2048 niet zal overschrijden.

26

Ten slotte vragen de fractieleden van de SP welke concrete kansen de regering ziet als het gaat om de klimaat- en energietransitie.

Antwoord

De klimaat- en energietransitie biedt ons veel kansen. We willen een welvarend land blijven, én een schonere en gezondere wereld doorgeven aan onze kinderen en kleinkinderen. We willen minder afhankelijk worden van andere landen voor de levering van onze energie en (kritieke) grondstoffen. En we willen als land de kansen van de klimaat- en energietransitie verzilveren. Nederlandse bedrijven kunnen geld verdienen aan de klimaat- en energietransitie. Denk bijvoorbeeld aan nieuwe technologieën, patenten en schone producten die wereldwijd verhandeld kunnen worden. Voorbeelden zijn innovatieve onderdelen voor zonnepanelen, duurzamere onderdelen voor machinesen zuinigere verlichting. De wereldwijde klimaat- en energie-uitdagingen van vandaag creëren de groeimarkten van morgen. Ook in de EU wordt steeds meer de verbinding gemaakt tussen het klimaatbeleid en concurrentiekracht, onder andere in het kader van het Draghi-rapport en de Clean Industrial Deal. Voor huishoudens wordt door verduurzaming de woning fijner en gezonder, doordat bijvoorbeeld niet meer op gas gekookt wordt. Door duurzamer vervoer verbetert de omgeving en luchtkwaliteit langs wegen.

27

Aan welke scherpe keuzes wordt gedacht als het gaat om het beleid waarin we de kans moeten pakken om een positieve verandering te maken?

Antwoord

De klimaat- en energietransitie biedt vaak meerdere kansen tegelijk: veel maatregelen kennen een win-win-effect. Bijvoorbeeld doordat schoon vervoer beter is voor de luchtkwaliteit, goedkoper is over de gehele levensduur én stiller is. Desalnietteminvragen maatregelen ook scherpe keuzes: het ondersteunen van nieuwe technieken kost geld, en budgetten zijn eindig. Ook kan niet alles tegelijk, of overal. Er is zowel op het elektriciteitsnet als op de arbeidsmarkt sprake van krapte. Bij het maken van keuzes kijkt het kabinet scherp hoe met de beschikbare middelen de meeste impact kan worden gemaakt op zowel het verminderen van onze uitstoot als bredere voordelen voor de maatschappij, waaronder groen verdienvermogen voor de toekomst.

Vraag van de fractieleden van de ChristenUnie mede namens het fractielid van OPNL

1

Kan de regering aangeven wat het effect is voor klimaat en energie om de generieke taakstelling van budgetten voor subsidies structureel met één miljard euro te verlagen?

Antwoord

Op pagina 21 in de memorie van toelichting van de begroting van Klimaat en Groene Groei (KGG) zijn de budgettaire effecten van deze bezuiniging weergegeven. Voor de begroting van KGG gaat het in totaal om een bezuiniging oplopend tot € 129 mln in 2029. Een groot aantal instrumenten (die niet volledig juridisch verplicht zijn) zijn hierdoor neerwaarts bijgesteld. Hierdoor is minder budget beschikbaar voor diverse regelingen op het terrein van klimaat en energie, zoals verduurzaming van de industrie, de energietransitie en lokale initiatieven. Uit de KEV 2024 van dit najaar blijkt dat het klimaatdoel 2030 uit het zicht raakt, daarbij zorgt elke ombuiging voor een grotere afstand tot het doelbereik. Daarom wordt dit voorjaar gewerkt aan een maatregelenpakket om dit doel binnen bereik te houden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

1

De fractieleden van de PvdD stellen dat in de beantwoording op hun schriftelijk gestelde vragen in het kader van de Algemene Financiële Beschouwingen de regering een overzicht heeft gegeven over verschillende investeringen en kosten ten behoeve van kernenergie. Die bedragen volgens het overzicht € 14,1 miljard (tot en met 2035) in het Klimaatfonds.14

Daar bovenop zijn er al middelen uit het Klimaatfonds (ongeveer € 350 miljoen) overgeheveld naar de begroting van Klimaat en Groene Groei voor Small Module Reactors (SMR’s), voorbereidende werkzaamheden voor nieuwe kerncentrales en het versterken van de kennisinfrastructuur.

Onderdeel hiervan is € 12,8 miljoen voor het langer openhouden van de kerncentrale in Borssele.

De fractieleden van de PvdD vragen of dit inderdaad alle kosten zijn voor kernenergie van de rijksoverheid. Zijn er niet bijvoorbeeld lopende reserveringen/voorzieningen et cetera voor de huidige kerncentrale in Borssele, COVRA of andere bedrijven in de kernenergieketen waarmee de rijksoverheid een relatie heeft? Zo staat bijvoorbeeld in de begroting van Financiën een garantstelling van € 9,2 miljard euro in het kader van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen (WAKO). Het bovengenoemde overzicht was dus nog niet compleet, aldus deze leden. Graag ontvangen zij alsnog een compleet overzicht van de kosten/reserveringen/voorzieningen op het gebied van kernenergie in de Rijksbegroting, met nadere informatie waar deze kunnen worden gevonden op de begroting.

Antwoord

In onderstaande tabel zijn alle middelen voor kernenergie op de KGG-begroting weergegeven, tot op het niveau van instrument.

De categorieën en begrotingsposten (kolommen 1 en 2 in de tabel) komen overeen met die in tabel 13 van de KGG-begroting. Alles wat in tabel 13 onder begrotingspost «Projecten Kernenergie» valt, is in detail terug te vinden in tabel 59, op pagina 145 (daar staat weer de begrotingspost «Projecten Kernenergie») en 146 (namelijk de allerlaatste regel van de tabel).

De Wet aansprakelijkheid kernongevallen (WAKO) staat in het «Overzicht Risicoregelingen van het Rijk» bij de Miljoenennota, in tabel 12.1 en 12.3 is zowel de garantie als de betaalde premie te vinden. Ook is dit te vinden in de begroting van het Ministerie van Financiën, tabellen 8 en 9 op p. 34 en 37. Voor de WAKO is een garantie opgenomen van 9,2 miljard euro, hier wordt jaarlijks 612.000 euro premie over ontvangen. Er worden geen uitgaven onder de WAKO geraamd (en er heeft zich nog nooit een uitkering voorgedaan). De premies worden niet in een reserve gestort.

Voor de aanvullende kosten van de instandhouding van de veilige insluiting en de ontmanteling van de Kerncentrale Dodewaard, is een reservering op de begroting van IenW opgenomen van € 185 miljoen. Daarnaast is voor de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) circa € 4,5 miljoen per jaar opgenomen op de begroting van IenW (dit zijn niet de Klimaatfondsmiddelen). Deze staan in tabel 143 van Artikel 97 van de IenW-begroting.

2

In het verlengde hiervan ontvangen deze leden graag een overzicht welke ministeries verantwoordelijk zijn voor welke aspecten inzake kernenergie (ontwikkeling, risico’s, afvalvoorzieningen et cetera). Kunnen deze verantwoordelijkheden worden uitgesplitst per ministerie en per onderdeel van de kernenergie-agenda (Borssele, plan om Borssele langer open te houden, plan voor nieuwe kerncentrales, SMR’s, kernafval, garantstelling et cetera)?

Antwoord

De volgende taken zijn bij de diverse ministeries belegd:

  • Het Ministerie van Klimaat en Groene Groei is verantwoordelijk voor de nieuwbouw van kerncentrales, de bedrijfsduurverlenging van de bestaande kerncentrale in Borssele, de ontwikkeling van SMR’s en ondersteuning van toegepast onderzoek waaronder het verstevigen van de kennisinfrastructuur.

  • Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is verantwoordelijk voor de Kernenergiewet, waaronder het beheer van radioactief afval, ontmanteling en, samen met het Ministerie van Financiën, voor de financiële zekerheidsstelling voor ontmanteling.

  • Het Ministerie van Financiën is verantwoordelijk voor de Wet aansprakelijkheid kernongevallen (wet Wako) en kijkt mee bij de ontwikkeling van een financieringsstructuur voor de nieuwbouw en is aandeelhouder van de staatsdeelnemingen COVRA en URENCO. Samen met het Ministerie van IenW is er verantwoordelijkheid voor de financiele zekerstelling voor ontmanteling.

  • Het Ministerie van VRO is op het gebied van ruimtelijke ordening betrokken bij de locatiekeuzes en is verantwoordelijk voor de ruimtelijke inpasbaarheid van nucleaire activiteiten.

  • Het Ministerie van OCW stimuleert nucleaire gerichte opleidingen en onderzoek, onder andere door ondersteuning van en samenwerking met onderwijs- en onderzoeksinstellingen, zoals de TU Delft met het reactorinstituut.

  • Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor non-proliferatie en de internationale coördinatie van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming, inclusief security en safeguards.

De regulatory body in het nucleaire domein bestaat uit de ANVS en diverse kleinere onderdelen bij de ministeries. De AVNS houdt toezicht op het gebied van nucleaire veiligheid, stralingsbescherming, security, safeguards en transport.

Daarnaast zijn er nog diverse aspecten rondom stralingsbescherming van voedselkwaliteit en dierenwelzijn, patiënten en werknemers die respectievelijk bij de Ministeries LVVN, VWS en SZW liggen.

Het Ministerie van IenW is verantwoordelijk voor de interdepartementale crisiscoördinatie bij nucleaire incidenten. Onder meer de Ministeries KGG, VWS, VenJ zijn hier ook bij betrokken.

3

De kerncentrale in Borssele is eigendom van de Elektriciteits Produktiemaatschappij Zuid-Nederland (hierna: EPZ). 70% van de aandelen van EPZ zijn in handen van de Zeeuwse Energie Houdstermaatschappij (hierna: ZEH) (met provincies en gemeenten als aandeelhouders).De andere 30% is in handen van Energy Resources Holding B.V. (hierna: ERH B.V.). Wie zijn de aandeelhouders van ERH B.V.?

Antwoord

De aandelen van ERH B.V. zijn voor 100% in handen van RWE Generation Holding B.V.

4

Wat zijn de geschatte kosten voor ontmanteling van Borssele? Heeft de Nederlandse Staat verantwoordelijkheden bij de ontmanteling, zo ja welke?

Antwoord

In de Jaarrekening 2023 van EPZ, de vergunninghouder van de Kerncentrale Borssele, worden de kosten voor de ontmanteling geraamd op € 629 mln. (prijspeil 2023). De verantwoordelijkheid voor de ontmanteling van de Kerncentrale Borssele is op grond van het Besluit Kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (art.30 en 30a) belegd bij de vergunninghouder. Het radioactief afval afkomstig van de ontmanteling wordt opgeslagen bij de staatsdeelneming COVRA. Onderdeel van de ontmantelingskosten zijn ook de tarieven die COVRA in rekening brengt bij de vergunninghouder, zie ook het antwoord op vraag 5.

5

Welke kosten maakt de Nederlandse Staat voor de definitieve opslag van kernafval (inclusief het afval dat wordt geproduceerd bij ontmanteling), bijvoorbeeld via de staatsdeelneming COVRA?

Antwoord

De producent van radioactief afval (inclusief het radioactief ontmantelingsafval) is verantwoordelijk voor het veilig beheer van radioactief afval en de overdracht aan COVRA Daartoe brengt COVRA een tarief in rekening bij de producenten van het radioactief afval. In dit tarief betrekt COVRA de kosten van transport, verwerking, bovengrondse opslag tot 2130 en de kosten van eindberging vanaf 2130 (inclusief de kosten voor onderzoek).

COVRA berekent de tarieven op basis van een kostprijsmodel. Hierbij houdt COVRA rekening met de verwachte kosten van de bovengrondse opslag en de eindberging, onzekerheden en het verwachte rendement van de belegging van een deel van de opbrengst van de tarieven, toekomstige kosten. Na overdracht van het radioactief afval wordt COVRA eigenaar van het afval en de daaraan verbonden (financiële) risico’s. Het beleggingsbeleid moet worden goedgekeurd door de Minister van Financiën in zijn rol als aandeelhouder van de staatsdeelneming COVRA.

Ook neemt COVRA hierin mee het verwachte rendement van haar beleggingen voor kosten in de toekomst. Het beleggingsbeleid dat hierbij wordt gehanteerd moet worden goedgekeurd door de Minister van Financiën in zijn rol als aandeelhouder van de staatsdeelneming COVRA. Het doel is om alle kosten van het beheer van het radioactieve afval, nu en in de toekomst, te dekken door de tarieven van COVRA zodanig dat de Nederlandse Staat hier geen kosten voor dient te maken.

6

De fractieleden van PvdD vragen hoe Nederlandse overheden (Rijk, provincies, gemeenten) zijn betrokken bij de ontwikkeling en productie van kernenergie en -afval en de ontmanteling van kerncentrales? Met andere woorden; welke rollen hebben zij, en hoe groot zijn de financiële belangen van de verschillende overheden bij de kernenergie keten?

Antwoord

Vergunninghouders van een kerncentrale zijn op grond van het Besluit Kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (art.30 en 30a) verantwoordelijk voor de ontmanteling van de kerncentrale. Vergunninghouders moeten financiële zekerheid stellen voor de kosten van ontmanteling (Kernenergiewet, artikel 15f) en deze iedere vijf jaar actualiseren. Het plan voor financiële zekerheid moet worden goedgekeurd door de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat en van Financiën.

Er zijn honderden bedrijven met vergunningen onder de Kernenergiewet die radioactief afval genereren, actief zijn in de ketens van energieproductie en/of ontmanteling. Een overzicht is te vinden op de website van het RIVM.15

Het Rijk en betrokken gemeenten en provincies zijn betrokken bij de ontwikkeling van conventionele kerncentrales, de bedrijfsduurverlenging van de bestaande kerncentrale in Borssele en SMR’s. Hiernaast is het Rijk (Ministerie van Financiën) aandeelhouder van COVRA en Urenco.

7

In aanvulling op de vragen van de fractieleden van OPNL ten aanzien van gaswinning en mijnbouwschade, waar leden van deze fractie zij bij hebben aangesloten hebben de fractieleden van de PvdD nog de volgende vragen.

Hoeveel kost gas- en oliewinning in Nederland de Nederlandse Staat momenteel? Hoeveel inkomsten verkrijgt de Nederlandse Staat door gas- en oliewinning? Graag deze gegevens uitsplitsen per soort energie en per jaar. Waar staan deze gegevens op de Rijksbegroting?

Antwoord

De winning van aardgas en -olie levert de Nederlandse Staat geld op: 70% van de opbrengsten komen via belastingafdrachten en dividend bij de Nederlandse Staat. De kosten van gas- en oliewinning voor de Nederlandse Staat worden gedragen door EBN. Dit betreffen alleen de kosten voor de deelname van EBN in de opsporing en feitelijke winning. Volgens het jaarverslag 2023 van EBN zou in 2024 € 365 mln. geïnvesteerd worden in gas- en oliewinning. De realisatie van deze ambitie is op dit moment nog niet bekend. Het jaarverslag is nog niet gepubliceerd. Er is geen indicatie dat de werkelijke investering veel zal afwijken van de prognose.

Ook de inkomsten van gas- en oliewinning voor 2025 zijn nu nog niet met zekerheid vast te stellen, maar worden geraamd op € 1,02 mld. aan dividend van EBN en € 150 mln. aan inkomsten uit hoofde van de Mijnbouwwet (cijns en oppervlakterecht). De inkomsten in 2024 zijn wel bekend en bedroegen € 1,567 mld. aan dividend van EBN en € 280 mln. aan inkomsten uit hoofde van de Mijnbouwwet. Naast dividend en inkomsten uit hoofde van de Mijnbouwwet ontvangt de Nederlandse Staat ook belastingafdrachten van de olie- en gasondernemingen.

De raming van inkomsten uit olie- en gaswinningen voor de komende vijf jaar toont een daling van inkomsten in verband met de afbouw van fossiele winning. EBN rapporteert haar dividend niet gespecificeerd naar soort energie, daarom kan alleen een totaalopbrengst worden gegeven. Wel weten we dat de opbrengsten uit olie niet substantieel zijn ten opzichte van de inkomsten uit gas.

De inkomsten van gaswinning zijn terug te vinden in tabel 20 van de Rijksbegroting 2025 Kamerstuk 36 600-XIII, nr. 2 (volume en prijsontwikkeling) en in tabel 13 (Ontvangsten Mijnbouwwet).

8

Wat zijn de te verwachten kosten en opbrengsten van de versnelling van de realisatie van de productie van gaswinning van de regering? Graag uitsplitsen per locatie. Wat is de te verwachten gasopbrengst van deze versnelling en realisatie? Op welke termijn verwacht de regering deze versnelde productie? Wat zijn de financiële en milieurisico’s van deze realisatie en productie?

Antwoord

De te verwachten kosten en opbrengsten van de voorgenomen versnelling op zee van de gaswinning zijn erg lastig in te schatten. Dit komt mede door de schommeling van de gasprijs die niet op voorhand is vast te stellen. De gasbatenraming geeft wel een inschatting van de gasprijzen voor de komende vijf jaar, maar de afgelopen jaren hebben we gezien dat de schommelingen groot kunnen zijn door externe factoren zoals geopolitieke ontwikkelingen. Daarnaast gaat de exploratie van nieuwe gasvelden gepaard met (ondergrondse) onzekerheden.

De gasbatenraming gaat voor de komende vijf jaar uit van een gemiddelde prijs van zo’n 30 ct/m3 (29,36 ct/m3). EBN heeft aangegeven dat zonder verdere maatregelen die bijdragen tot de versnelling van de gaswinning op zee in Nederland, het te verwachten is dat enkel de aangetoonde reserves nog geproduceerd kunnen worden. Dit bedraagt zo’n 35 tot 40 miljard m3. De potentie van de totale resterende gaswinning in Nederland wordt geschat op zo’n 200 miljard m3 en zal nog tot ongeveer 2045 in beslag kunnen nemen. Het gaat hierbij grotendeels om nog te exploreren gasvoorkomens. Daardoor is dit niet uit te splitsen per locatie.

Op basis van een gemiddelde gasprijs van 0,30 ct/m3 zou 40 miljard m3 in totaal zo’n EUR 8 miljard opleveren aan gasbaten, waarbij ervan moet worden uitgegaan dat deze opbrengsten over een periode van 20 jaar binnenkomen.

Op basis van dezelfde gasprijs zou 200 miljard m3 in totaal zo’n EUR 40 miljard opleveren aan gasbaten over een vergelijkbare periode.

9

In de antwoorden op de schriftelijk gestelde vragen van de leden van de PvdD-fractie over groen gas in het kader van de behandeling van de Energiewet zegt de regering het volgende:

«Het kabinet stimuleert de opschaling van groen gas via verschillende instrumenten, waaronder de SDE++, de DEI en de voorziene bijmengverplichting groen gas. Deze ondersteuning is van belang om de bijdrage van vergisting en vergassing aan hernieuwbare energieproductie en het verduurzamen van de landbouwsector mogelijk te maken (zie ook Kamerstukken II, 2022/23, 32 813, nr. 1146). Er is geen gereserveerd budget specifiek voor groen gas productie als geheel of voor individuele soorten van groen gas. Via de DEI+ wordt ondersteuning gegeven aan innovatieprojecten waarbij vergassingstechnologie gedemonstreerd en opgeschaald wordt, waarbij groen gas een eindproductie kan zijn. Vanuit het Klimaatfonds is er € 600 miljoen beschikbaar voor meerjarige DEI+-rondes.

In de regeling van de Minister van Economische Zaken, de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselkwaliteit en Natuur en de Minister van Klimaat en Groene Groei van 18 december 2024, nr. WJZ/ 95850148 tot vaststelling van de subsidieplafonds en termijnen van openstelling van subsidie- instrumenten op hun respectievelijke beleidsterreinen (Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2025) staat dat € 109 miljoen euro subsidie beschikbaar komt voor «vergassing van reststromen»».16

Kan de regering de definitie «vergassing van reststromen» toelichten? Welke reststromen vallen hier exact onder? Is deze subsidie bedoeld voor het stimuleren van de productie van «groen» gas? Zo nee, onder welke subsidie valt de productie van «groen» gas? Zo ja, zijn er nog andere subsidies bedoeld voor de ontwikkeling van de productie van «groen» gas? Zo ja, welke subsidies zijn dit?

Antwoord

Met vergassing van reststromen wordt gedoeld op het thermochemisch proces, waarbij grondstoffen op hoge druk of temperatuur met zuurstof worden gekraakt tot een mengsel van gassen. De reststromen die gebruikt mogen worden bij de DEI+-regeling dienen minimaal voor 40% (van de energetische waarde) te bestaan uit biogene grondstoffen. De biogene grondstoffen die in aanmerking komen worden voorgeschreven in de Europese richtlijn voor Hernieuwbare Energie (RED), annex IX. Reststromen waarbij de biogene fractie lager is dan 40%, zijn uitgesloten van de DEI+-regeling, omdat deze mogelijk hoogwaardiger verwerkt kunnen worden via mechanische of chemische recycling.

De DEI+ voor vergassing is bedoeld voor demonstratieprojecten met als doel de vergassingstechnologie in Nederland op te schalen. De demonstratieprojecten die in aanmerking komen voor de DEI+-regeling hebben als eindproduct hernieuwbare energiebronnen in de vorm van groen gas of biobrandstoffen en/of grondstoffen die gebruikt kunnen worden voor de circulaire economie.

Naast de DEI+-regeling is er voor vergassing ook budget beschikbaar gesteld in het Klimaatfonds voor het stimuleren van samenwerking en kennisdeling in de sector. Dit budget heeft als doel de uitrol en opschaling van vergassingtechnologie te versnellen en tracht hiermee indirect bij te dragen aan de verhoging van onder meer de groen-gasproductie. Ook zijn er in de SDE++ categorieën voor de productie van groen gas, zowel via vergisting als vergassing.

10

Omvatten de Meerjarig Missiegedreven Innovatie Programma’s (MMIP’s) ook «groen» gas? Zo ja, voor welke soorten «groen» gas en wat is de omvang van dit budget?

Antwoord

Ja, groen gas kent een eigen innovatieprogramma dat direct verbonden is aan de Meerjarig Missiegedreven Innovatieprogramma’s van de Topsector Energie: de innovatieagenda groen gas. Dit innovatieprogramma omvat groen gas dat geproduceerd is via twee technologieën.

Allereerst, bestaande, breed toegepaste technologieën op basis van vergisting. De uitdaging is hier vooral de opschaling van de omvang van installaties. De uitrol van deze technologie wordt ondersteund via de SDE++-regeling en kent in het innovatieprogramma alleen nog enkele incrementele innovaties die efficiëntie, kosten of diversiteit aan biomassa-input kunnen verbeteren. Hiervoor is geen apart innovatiebudget geoormerkt.

Ten tweede, nieuwe technologieën op basis van vergassing. De technologieontwikkeling ziet hier vooral toe op het ondersteunen van pilot- en demonstratieprojecten van vergassingstechnologie met als doel opschaling. In het Klimaatfonds is € 600 mln. beschikbaar gesteld voor deze opschalingsstap gericht op de productie van biobrandstoffen, groen gas en/of bouwstenen voor de circulaire economie. De uitvoering hiervan loopt via het separate thema «vergassing van reststromen» van de DEI+-regeling.

11

Graag ontvangt de fractieleden van de PvdD het totaalbedrag dat gaat naar het stimuleren/ontwikkelen/subsidiëren van projecten van «groen» gas in de begrotingsstaten van Economische Zaken / Klimaat en Groene Groei van 2025.

Antwoord

Groen-gasproductie wordt via meerdere instrumenten gestimuleerd, waaronder de SDE++ en de DEI+-regeling. Binnen deze instrumenten is er geen geld gereserveerd voor specifiek groen gas. Er is dus geen totaalbedrag te noemen voor de ondersteuning van groen-gasprojecten in 2025. Binnen de DEI+-regeling is wel € 600 mln uit het Klimaatfonds gereserveerd voor de brede ontwikkeling van vergassing gericht op biobrandstoffen, groen gas en bouwstenen voor de circulaire economie. Hiervan is € 111 mln. verplichtingenbudget in 2025. Hiernaast is € 25 mln gereserveerd voor samenwerking en kennisdeling in de vergassingssector, waarvan € 3,2 mln. verplichtingenbudget in 2025.

12

Waarom spreekt de regering van «hernieuwbare energieproductie» als het gaat om «groen» gas? Mest of kadavers zijn toch niet hernieuwbaar?

Antwoord

Nederland sluit wat betreft de definitie van hernieuwbare energie aan bij de Europese richtlijn voor Hernieuwbare Energie (RED). Energie die voldoet aan de eisen uit de RED telt als hernieuwbaar. De vergisting of vergassing van biogene reststromen als mest, wanneer voldaan is aan de in de RED gestelde duurzaamheidseisen, als hernieuwbare energieproductie onder de RED.

De Europese Verordening dierlijke bijproducten, waarvan de NVWA in Nederland de toezichthouder is, kent een drietal categorieën dierlijke bijproducten waarbij verhoudingsgewijs categorie-1 materiaal het hoogste risico kent en categorie-3 het laagste. Onverwerkt categorie 1-materiaal, zoals kadavers en delen van kadavers, mogen niet worden vergist. Categorie 2 mag worden vergist, dit betreft voornamelijk dierlijke mest. Categorie 3 mag ook worden vergist, dit betreft vooral voormalige levensmiddelen en voormalig diervoeder.

Vragen en opmerkingen van het lid van de fractie van OPNL, mede namens de fractieleden van GroenLinks-PvdA, CDA, D66, SP, ChristenUnie en PvdD

1

Hoewel het aan de regering en parlement is om het uiteindelijke oordeel te vellen over welke mijnbouwactiviteiten voortgezet worden en welke niet, dragen de omwonenden de lasten.

Mijnbouwactiviteiten kunnen aanzienlijke fysieke schade en een gevoel van onveiligheid voor omwonenden met zich meebrengen. Het Rijk zal daarom de verantwoordelijkheid moeten dragen voor deze politieke keuze en alle getroffenen rechtvaardig behandelen.

Een rechtvaardige behandeling zou betekenen dat er bijvoorbeeld een algemeen recht op compensatie komt. Dit kan worden bereikt met het instellen van een fonds welke inwoners de garantie biedt dat hun schade ook daadwerkelijk zal worden gecompenseerd, ook na het vertrek van de mijnbouwbedrijven, die uiteraard wel verantwoordelijk en aansprakelijk blijven voor eventuele schade, aldus deze leden.

Deelt de regering de bovenstaande visie? Deze leden ontvangen graag een uitgebreide toelichting hierop.

Antwoord

Veiligheid voor mens, natuur en milieu is een absolute voorwaarde voor mijnbouwactiviteiten. Ondanks dat het kabinet er alles aan doet om de veiligheid rondom mijnbouw te waarborgen, kan het voorkomen dat omwonenden ervaren dat er schade aan hun huis is ontstaan door gaswinning uit de kleine velden. Dit is erg ingrijpend.

Als er schade ontstaat door mijnbouwactiviteiten is de aansprakelijkheid voor schade geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Hieruit volgt dat mijnbouwbedrijven risicoaansprakelijk zijn voor schade die ontstaat door mijnbouwactiviteiten (Burgerlijk Wetboek Boek 6 artikel 177).

Een rechtvaardige en snelle afhandeling van schade is in dat geval van het grootste belang. Omwonenden die vermoeden dat er schade aan hun huis is ontstaan kunnen zich melden bij de Commissie Mijnbouwschade; het landelijke loket voor mijnbouwschade. Het uitgangspunt van de schadeafhandeling bij de Commissie Mijnbouwschade is dat deze laagdrempelig, transparant, deskundig en onafhankelijk is. Om het makkelijker te maken voor de schademelder, neemt de commissie in de praktijk de bewijslast van de melder over. Op deze manier wordt de overlast voor de bewoners bij eventuele schade beperkt. De Commissie Mijnbouwschade beoordeelt of de schade door mijnbouw komt en brengt hierover advies uit aan de schademelder en de betrokken mijnbouwonderneming. De mijnbouwonderneming is vervolgens – omdat hij zich hier in een overeenkomst met de Staat aan heeft gecommitteerd – verplicht om deze schade te vergoeden.

Voor het geval een mijnbouwbedrijf of diens rechtsopvolger betalingsproblemen heeft, failliet is verklaard of niet meer bestaat, heeft de overheid een Waarborgfonds Mijnbouwschade opgericht. Dit fonds is bedoeld als vangnet voor bewoners die schade hebben door mijnbouw, maar dit niet meer op het mijnbouwbedrijf of de rechtsopvolger kunnen verhalen. Schade in het effectgebied van het Groningenveld wordt door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) behandeld.

Voor een andere vorm van batendeling loopt op dit moment een onderzoek. Dit onderzoek is in de afrondende fase en in het eerste kwartaal van 2025 wordt de appreciatie hiervan met de Eerste en Tweede Kamer gedeeld.

2

Wanneer een bewoner boven een van de kleinere gasvelden een schadeclaim wil indienen, moet deze zich eerst wenden tot de Commissie Mijnbouwschade (CM). Dat advies wordt vervolgens al dan niet overgenomen door de concessiehouder. Indien de bewoner het ook niet eens is met het besluit van de NAM of een andere concessiehouder, resteert slechts een procedure bij de civiele rechter, waar hoge financiële drempels gelden en in beginsel geen omgekeerde bewijslast van toepassing is.

Is de regering het met de genoemde fractieleden eens dat deze complexe structuur, met meerdere betrokken instanties, de schadeafhandeling onnodig ingewikkeld en belastend maakt voor bewoners?

Antwoord

Het kabinet deelt niet het beeld dat de structuur de schadeafhandeling onnodig ingewikkeld en belastend maakt voor bewoners. De Commissie Mijnbouwschade neemt de bewijslast van bewoners over door onafhankelijk onderzoek te doen naar de oorzaak van de schade. De adviezen van de Commissie Mijnbouwschade zijn bindend voor bedrijven. Daar hebben mijnbouwondernemingen zich in een overeenkomst met de Staat aan gecommitteerd. Als de Commissie Mijnbouwschade een vergoeding voor schade adviseert, zijn bedrijven verplicht dit uit te keren aan een bewoner. Een bewoner hoeft hiervoor niet naar de rechter.

3

Kan de regering het verschil toelichten in de behandeling tussen gedupeerden van mijnbouwschade boven/nabij het Groningenveld (IMG; Instituut Mijnbouwschade Groningen) en gedupeerden boven/nabij kleinere gasvelden (CM), waarbij laatstgenoemden naar de civiele rechter moeten zonder omgekeerde bewijslast?17

Antwoord

Bewoners met mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van zoutwinning of de winning of opslag van olie en gas in kleine velden kunnen zich melden bij de Commissie Mijnbouwschade. De commissie neemt in de praktijk de bewijslast van de melder over. Er is dus – anders dan in de procedure bij de civiele rechter – in het geheel geen sprake van een bewijslast voor bewoners. Het advies dat de commissie uitbrengt is bindend voor bedrijven. Als de Commissie Mijnbouwschade adviseert dat de schade inderdaad door bodembeweging als gevolg van een mijnbouwactiviteit in de diepe ondergrond komt, dan is een bedrijf verplicht om deze schade te vergoeden. Wanneer die duidelijkheid over de rol van andere relevante oorzaken op de fysieke schade, ondanks gedegen onderzoek, niet kan worden verkregen, oordeelt de Commissie Mijnbouwschade dat daarmee voldoende aannemelijk is gemaakt dat de bodembeweging als gevolg van mijnbouw een rol heeft gespeeld bij de fysieke schade.

Bewoners die schade hebben door het Groningenveld of de gasopslagen Norg en Grijpskerk kunnen dit melden bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). Zij kunnen kiezen uit de Vaste Eenmalige Schadevergoeding van 10.000 euro, daadwerkelijk herstel van de schade tot maximaal 60.000 euro zonder onderzoek naar de oorzaak of financiële vergoeding op basis van maatwerk-opname. Als een bewoner kiest voor deze laatste optie past het IMG het wettelijk bewijsvermoeden toe. Dit houdt in dat een bewoner niet hoeft te bewijzen dat zijn schade veroorzaakt is door het Groningenveld of gasopslagen Norg en Grijpskerk. Als een bewoner in het effectgebied van het IMG woont en er is geen aantoonbare andere oorzaak van schade, wordt aangenomen dat de schade het gevolg is van de opslag of winning van gas en wordt de schade vergoed.

4

De Staat van de Uitvoering heeft in augustus vorig jaar een rapport uitgebracht waarin wordt gepleit voor een algemene wet rond de mijnbouwschade.18 Met deze algemene wet zou de zojuist geschetste problematiek rondom de schadeclaims bij kleine gasvelden verholpen worden.

Overweegt de regering de invoering van een uniforme aanpak en afhandeling waarbij alle mijnbouwschades volgens hetzelfde laagdrempelige bestuursrechtelijke model, inclusief een omgekeerde bewijslast, worden afgehandeld?19

Antwoord

Nee, met de instelling van de Commissie Mijnbouwschade is er al een uniforme aanpak en afhandeling van mijnbouwschades ingericht, waarbij de bewijslast van bewoners wordt overgenomen.

In de motie van de leden Beckerman en Bushoff20 wordt de regering verzocht het bewijsvermoeden voor alle mijnbouwactiviteiten in Nederland te laten gelden. Het wettelijk bewijsvermoeden, zoals dat wordt toegepast door het IMG, is een uitzondering op de standaardregel in het Nederlands burgerlijk recht dat «wie stelt, bewijst», die is opgenomen in artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor een dergelijke uitzondering moet er voldoende rechtvaardiging zijn. In het geval van schade door bodembeweging als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld is daarvan sprake omdat dit in relatief korte tijd heeft geleid tot tienduizenden schademeldingen, waarvan het grootste deel te herleiden was tot bodembeweging door gaswinning. Voor het uitbreiden van de reikwijdte van het wettelijk bewijsvermoeden naar bodembeweging als gevolg van alle soorten mijnbouwactiviteiten in het hele land kan, anders dan in Groningen, geen voldoende rechtvaardiging gevonden worden in het aantal schademeldingen. In de rest van Nederland verschilt het schadebeeld voor bodembeweging door mijnbouw zeer van dat in Groningen. Het gaat hier – in plaats van om tienduizenden schademeldingen met zeer waarschijnlijk dezelfde oorzaak – om enkele tientallen schadegevallen per jaar waarvan in slechts enkele gevallen is vastgesteld dat dit herleidbaar is tot bodembeweging als gevolg van activiteiten in de diepe ondergrond. Om zeker te weten dat een wetsvoorstel om de reikwijdte van het bewijsvermoeden uit te breiden naar alle mijnbouwactiviteiten in Nederland juridisch houdbaar is, heeft het kabinet voorlichting gevraagd aan de Afdeling advisering van de Raad van State21. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft op 20 november 2024 haar voorlichting uitgebracht22 en op 25 november 2024 gepubliceerd. Het kabinet is de voorlichting op dit moment aan het bestuderen en zal in het eerste kwartaal van 2025 hier een brief over sturen aan de Eerste en Tweede Kamer.

5

Hoe beoordeelt de regering het instellen van één landelijke instantie die verantwoordelijk is voor álle vormen van mijnbouwschades, inclusief die door zoutwinning en voormalige mijnbouwlocaties?

Antwoord

De Commissie Mijnbouwschade is verantwoordelijk voor het proces van buitengerechtelijke afhandeling van schade door bodembeweging als gevolg van zoutwinning en de opsporing, winning of opslag van olie of gas in kleine velden. De taak van de Commissie Mijnbouwschade zal op zeer korte termijn worden uitgebreid met bodembeweging als gevolg van opslag in zoutcavernes. Het kabinet wil verder het takenpakket van de Commissie Mijnbouwschade uitbreiden naar schade door bodembeweging als gevolg van voormalige steenkoolwinning en de winning van aardwarmte, zodat de commissie de landelijke instantie wordt de afhandeling van alle vormen van schades door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten in de diepe ondergrond met uitzondering van schades door het Groningenveld of de gasopslagen Norg en Grijpskerk. Het kabinet voert daaromgesprekken met de verschillende sectoren en, in het geval van de voormalige steenkoolwinning, met de regio.

6

Is de regering bereid om onderzoek te laten doen naar het vereenvoudigen van de schadeafhandeling? Zo ja, op welke termijn?

Antwoord

Het kabinet ziet geen aanleiding nu, los van herziening van de Mijnbouwwet, om de schadeafhandeling anders vorm te geven. Het kabinet werkt momenteel aan een herziening van de Mijnbouwwet. In dat kader zal worden verkend in hoeverre het wenselijk is om bestaande wettelijke bepalingen aan te passen. Daarbij zal ook worden gekeken naar de schadeafhandeling. Begin dit jaar zal de Eerste en Tweede Kamer nader worden geïnformeerd over het traject rondom de herziening van de Mijnbouwwet en de beoogde planning.

7

Op verzoek van de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat heeft de Afdeling Advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) op 20 november jongsleden haar voorlichting over uitbreiding van de reikwijdte van het wettelijke bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek naar alle mijnbouwactiviteiten gepubliceerd.23 De Afdeling stelt dat uitbreiding van dit bewijsvermoeden geen gerechtvaardigd belang dient.

De Afdeling constateert onder andere dat «Anders dan in het Groningenveld is in Nederland niet op grote schaal sprake van door een bodembeweging veroorzaakte schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten, ook niet in de gebieden waar mijnbouwactiviteiten in enigerlei vorm plaatsvinden.»24 Is de regering het hiermee eens? Zo ja, wat zijn de effecten als in de toekomst blijkt dat er wél op grote(re) schaal schade is ontstaan? Zo nee, wat is de visie van de regering?

Antwoord

In de door de Tweede Kamer aangenomen motie van de leden Beckerman en Bushoff (Kamerstukken II, 2023/24, 33 529, nr. 1219) wordt de regering verzocht het bewijsvermoeden voor alle mijnbouwactiviteiten in Nederland te laten gelden. Om meer duidelijkheid te krijgen over de mate waarin uitbreiding van de reikwijdte van het wettelijk bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek naar alle mijnbouwactiviteiten in Nederland juridisch houdbaar is heeft het vorige kabinet voorlichting gevraagd aan de Afdeling advisering van de Raad van State (Kamerstukken II, 2023/24, 33 529, nr. 1233). Het verzoek om voorlichting kwam voort uit de behoefte om meer inzicht te krijgen in de mate waarin de toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden voor alle mijnbouwactiviteiten in Nederland gerechtvaardigd en proportioneel zou zijn. De Afdeling heeft haar voorlichting vastgesteld op 20 november en gepubliceerd op 25 november 2024.25 Het kabinet is de voorlichting momenteel aan het bestuderen en kan daarom nog niet ingaan op vragen die verzoeken om een inhoudelijke appreciatie van de voorlichting. Het kabinet zal de Eerste en Tweede Kamer dit voorjaar informeren over de vervolgstappen inzake de uitbreiding van de reikwijdte van het wettelijk bewijsvermoeden en de uitvoering van de motie Beckerman en Bushoff.

8

Vindt de regering het feit dat schade niet op grote schaal voor zou komen een valide argument om de reikwijdte van het wettelijke bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek niet uit te breiden?

Antwoord

Het kabinet buigt zich momenteel over de voorlichting van de afdeling Advisering van de Raad van State over uitbreiding van de reikwijdte van het wettelijke bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek naar alle mijnbouwactiviteiten. Daarom kan nog niet ingaan worden op vragen die verzoeken om een inhoudelijke appreciatie van de voorlichting. Het kabinet zal de Eerste en Tweede Kamer dit voorjaar informeren over de vervolgstappen inzake de uitbreiding van de reikwijdte van het wettelijk bewijsvermoeden en de uitvoering van de motie Beckerman en Bushoff. Zie ook het antwoord op vraag 7.

9

De Afdeling stelt verder dat «Als het moeten vergoeden van schade het gevolg is van de uitbreiding van het wettelijk bewijsvermoeden, zonder dat de feiten daartoe aanleiding geven, bestaat het risico dat er sprake is van een ongerechtvaardigde beperking van het recht op eigendom van de mijnbouwonderneming.»26 Omgekeerd kan hetzelfde gesteld worden voor gedupeerden; het risico bestaat dat zij niet aan de bewijslast kunnen voldoen en zo geen schade vergoed krijgen. Is de regering het hiermee eens? Deze leden ontvangen hierop graag een toelichting.

Antwoord

Het kabinet buigt zich momenteel over de voorlichting van de afdeling Advisering van de Raad van State over uitbreiding van de reikwijdte van het wettelijke bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek naar alle mijnbouwactiviteiten. Daarom kan nog niet ingaan worden op vragen die verzoeken om een inhoudelijke appreciatie van de voorlichting. Het kabinet zal de Eerste en Tweede Kamer dit voorjaar informeren over de vervolgstappen inzake de uitbreiding van de reikwijdte van het wettelijk bewijsvermoeden en de uitvoering van de motie Beckerman en Bushoff. Zie ook de antwoorden op vraag 7 en 8.

10

Hoe kijkt de regering aan tegen de suggesties van de Afdeling om de positie van schademelders te versterken, te weten de voorstellen van de Commissie Mijnbouwschade (loslaten twaalfmaandentermijn, uitbreiding groep meldingsgerechtigden)?

Antwoord

Zoals aangegeven buigt het kabinet zich momenteel over de voorlichting van de afdeling Advisering van de Raad van State over uitbreiding van de reikwijdte van het wettelijke bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek naar alle mijnbouwactiviteiten. Het kabinet bestudeert deze voorlichting en kan daarom nog niet ingaan op vragen die verzoeken om een inhoudelijke appreciatie van de voorlichting. Het kabinet zal de Eerste en Tweede Kamer dit voorjaar informeren over de vervolgstappen inzake de uitbreiding van de reikwijdte van het wettelijk bewijsvermoeden en de uitvoering van de motie Beckerman en Bushoff. Daarbij zal ik ook ingaan op de suggesties van de Afdeling om de positie van schademelders te versterken. Zie ook de antwoorden op vraag 7, 8 en 9.

11

De gevolgen van de gaswinning uiten zich in de provincie Groningen met name in aardbevingen. Elders, vooral in delen van de provincie Fryslân zorgt gaswinning voor een veelal geleidelijke bodemdaling. Hierdoor stijgt in relatieve zin het grondwaterpeil en wordt het gebied geleidelijk natter. Jarenlang compenseerde het Wetterskip Fryslân dit door het waterpeil naar beneden aan te passen. Dit leidt evenwel in het veengebied tot een stijging van CO2-uitstoot en een nog verdere bodemdaling, door inklinking van het veen. Bovendien neemt vanuit de Waddenzee de verzilting toe omdat ook grondwater vanuit de hoger liggende kustgebieden wordt aangetrokken. Ten slotte wordt het steeds lastiger om overtollig water via het boezemsysteem af te voeren naar zee. Om deze redenen heeft het Wetterskip Fryslân laten weten dat het onacceptabel is en maatschappelijk en economisch onverantwoord om het waterpeil verder te verlagen.

Is de regering bekend met deze overwegingen van het Wetterskip Fryslân en deelt de regering deze zorgen? Gelet op de onwenselijkheid van verdere verlaging van het waterpeil, welke oplossingen ziet de regering dan bij toekomstige winningsplannen voor gas en zout? Worden deze oplossingen vooraf vastgelegd of worden de provincie Fryslân, de betrokken gemeente(n), het Wetterskip Fryslân en de omgeving hier pas achteraf mee geconfronteerd? Anders gezegd, worden deze problemen al aan de voorkant in de vergunningsverlening in goed overleg met de Friese medeoverheden en de lokale bevolking meegenomen en geregeld? En kan dit op zich genomen een doorslaggevende reden zijn om de winning niet te vergunnen dan wel stop te zetten om verdere schade te voorkomen? Is hiervoor ruimte in de wet of moet die hierop worden aangepast?

Antwoord

Het kabinet kent de zorgen van de Provincie en het Wetterskip Fryslân en is bekend met hun overwegingen. Het grondwaterpeil wordt laag gehouden ten behoeve van landbouw op de Nederlandse veenweidegebieden. Hierdoor komt de toplaag van de veengrond in contact met zuurstof en oxideert het veen, waardoor CO2 vrijkomt en het veen compacteert met bodemdaling als gevolg. Bij het verlenen van een besluit op het winningsplan, wordt gekeken naar mogelijke effecten zoals bodemdaling. Hierover wordt advies gevraagd aan TNO, SodM, waterschappen, regionale overheden en de Mijnraad. Vervolgens wordt door de Minister van Klimaat en Groene Groei een afgewogen beslissing genomen over de winningsplannen voor gaswinning. Dit ontwerpbesluit wordt ter inzage gelegd voor een periode van 6 weken. In deze periode kan iedereen zienswijzen indienen. Daarnaast wordt een informatiemarkt georganiseerd waar omwonenden terecht kunnen met vragen aan de aanvrager, de adviseurs TNO en SodM en het ministerie. Na de ter inzagelegging worden alle zienswijzen meegenomen in het definitieve besluit van de Minister.

12

Wie is verantwoordelijk voor de problemen die ontstaan met het watersysteem door de verdere bodemdaling als gevolg van gas- en zoutwinning? Zijn dat de concessiehouders voor de winning van gas of zout, of zijn dat het Rijk, de provincie, het Wetterskip of de gemeente en hoe verhoudt dit zich tot de wettelijke taken van provincie, gemeente en Wetterskip m.b.t. het watersysteem en het grondwater? Ten slotte, wie is financieel verantwoordelijk voor schade wanneer de bodemdaling leidt tot problemen rond de (infrastructuur van) leidingen van de waterbedrijven? Deelt de regering de mening van deze leden dat de vergunninghouder uiteindelijk alle schade dient te voldoen (vervuiler betaalt).

Antwoord

Wanneer schade optreedt als gevolg van gas- en zoutwinning is de mijnbouwonderneming op grond van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek verplicht de schade te vergoeden. Een mijnbouwonderneming is ook aansprakelijk voor eventuele kosten die waterschappen moeten maken voor compenserende maatregelen om nadelige gevolgen van de gas- of zoutwinning te voorkomen of verhelpen.

13

Op welke wijze betrekt de regering de overheden in de provincie Drenthe bij de problemen rond het waterbeheer die daar ontstaan als gevolg van de gaswinning in Fryslân? Immers, door de diepere grondwaterstromen van het Drents plateau naar het lage midden van Fryslân lopen de hoge zandgronden in Drenthe serieus risico nog droger te worden. Overigens, ook de zandgronden en rivieren en beken in het oosten en zuidoosten van de provincie Fryslân (de Fryske Wâlden en de Stellingwerven) lopen tegen dezelfde problemen aan.

Antwoord

Bij de beoordeling van winningsplannen, wordt onder meer advies gevraagd aan het waterschap in de regio van de delfstoffenwinning. In de brede beoordeling over het winningsplan van de Minister worden alle adviezen van TNO, SodM en Mijnraad meegewogen. Over de problematiek in Friesland en de mogelijke effecten daarbuiten zal het ministerie in gesprek gaan met het waterschap Fryslân.

14

De regering kijkt bij het beoordelen van gaswinningsplannen nu primair naar de bodemdaling door gaswinning. Echter, in de provincie Fryslân daalt de bodem ook door andere ontwikkelingen zoals veenoxidatie en verdroging. Verdere gaswinning kan dit nog verergeren. Om die reden vindt het Wetterskip Fryslân, dit proces van sluipende bodemdaling onaanvaardbaar, omdat de gevolgen voor de waterhuishouding ingrijpend en onomkeerbaar zijn.

De regering is op grond van de Mijnbouwwet (artikel 9 onder f) bevoegd om winning te weigeren op grond van onder andere de veiligheid van de omwonende of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan. Waarom heeft de regering, ondanks de bodemdaling in Fryslân, besloten om hier geen gebruik van te maken?

Antwoord

Per gaswinning wordt, op grond van de Mijnbouwwet, beoordeeld of deze veilig kan plaatsvinden. In deze beoordeling wordt ook het advies betrokken van het Wetterskip en andere adviseurs als TNO, Mijnraad en SodM. Dat er in zijn geheel geen nieuwe gaswinning mogelijk is in de provincie Friesland kan niet bij voorbaat worden gezegd. Een vergunning wordt alleen verleend als dit veilig en verantwoord kan.

15

Welke lessen heeft de regering geleerd uit de vergunning voor het gaswinningsplan Tietjerk van 30 juli 2020, waarin uitdrukkelijk werd gerefereerd aan de mogelijk grote gevolgen voor de waterhuishouding in dat gebied? Heeft deze vergunning naar het oordeel van de regering het beoogde effect bereikt en zijn de zorgen van de lokale bevolking en overheden voldoende weggenomen? Zo ja, waar blijkt dat uit?

Antwoord

In 2020 heeft Vermilion een verzoek tot instemming met het gewijzigde winningsplan Tietjerk ingediend. Het betrof een verzoek om de reeds bestaande winning voort te zetten. Mijn voorganger heeft eind 2021 geoordeeld dat deze voortzetting van de winning veilig en verantwoord kan plaatsvinden. In de afgelopen periode is niet gebleken dat dit anders ligt. Vermilion moet zich houden aan het besluit uit 2021, bijvoorbeeld als het gaat om bodemdaling. SodM ziet hierop toe.

16

Op welke wijze gaat de regering borgen dat bij verdere gas- en zoutwinning in Fryslân schade aan gebouwen, infrastructuur en functieverlies van de bodem wordt gecompenseerd richting (agrarische) bedrijven, burgers en de medeoverheden in de provincie Fryslân?

Antwoord

Bewoners en kleine bedrijven met mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van zoutwinning of de winning of opslag van olie en gas in kleine velden dit melden bij de Commissie Mijnbouwschade. De commissie neemt in de praktijk de bewijslast van de melder over. De provincie en het waterschap kunnen schade door gaswinning melden bij de onafhankelijke Commissie Bodemdaling Aardgaswinning Fryslân. Dit is vastgesteld in overeenkomsten die zijn gesloten tussen de gaswinningsbedrijven, de provincie en het waterschap. Grote bedrijven en andere rechtspersonen kunnen indien gewenst de schade door gaswinning laten afhandelen door de Commissie Bodemdaling Aardgaswinning Fryslân door aan te sluiten bij deze overeenkomsten. In overige gevallen kan de gedupeerde schade rechtstreeks verhalen bij het mijnbouwbedrijf of door tussenkomst van de burgerlijk rechter. Zoutwinning in Friesland vindt alleen plaats onder de Waddenzee. De veenweideproblematiek speelt hier geen rol.

17

Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) heeft het verzoek van de NAM om gaswinning bij Warffum vanaf 1 januari 2025 te gedogen, afgewezen. In het licht van de parlementaire enquête aardgaswinning Groningen vindt SodM het belangrijk dat er naar lokale bestuurders en inwoners wordt geluisterd. Volgens SodM is ten gevolge van de aangevraagde gaswinning een beving van 3,7 op de Richterschaal mogelijk en kan dit schade aan woningen veroorzaken.27

Kan de regering reflecteren op dit negatieve advies van het SodM om de winning in Warffum te gedogen?

Antwoord

De bevoegdheid om deze beslissing te nemen ligt geheel bij SodM. Het kabinet heeft hierin geen rol en respecteert de beslissing. Overigens verwijst de 3.7 op de schaal van Richter, zoals opgenomen in het winningsplan, naar een inschatting van de zwaarste beving die theoretisch zou kunnen plaatsvinden (de zogenaamd Mmax). De kans hierop is zeer klein (nihil). In geen enkel klein gasveld in Nederland is ooit een beving met een sterkte van de voor dat veld berekende Mmax voorgekomen. SodM heeft op 22 december 2022 in haar advies op het winningsplan aangegeven dat de winning veilig kan plaatsvinden. Zie ook het antwoord bij vraag 18.

18

Op welke wijze implementeert de regering de adviezen van de enquête aardgaswinning Groningen bij het besluit tot het gedogen van de winning in Warffum? De enquêtecommissie heeft destijds geconcludeerd dat de belangen van Groningers structureel werden genegeerd, wat heeft geleid tot wantrouwen richting de overheid. Hoe wordt voorkomen dat het Rijk hier dezelfde fout begaat?

Antwoord

De bevoegdheid om een beslissing te nemen over het al dan niet tijdelijk gedogen, ligt geheel bij SodM. SodM heeft het verzoek van NAM om tijdelijk af te zien van handhaving afgewezen. SodM heeft hier eerder over aangegeven: «Het verzoek om af te zien van handhavend optreden ten aanzien van gaswinning bij Warffum – dat SodM op 13 december jl. van de NAM ontving – is getoetst aan de aspecten die zijn genoemd in de brief uit 2022 aan de mijnbouwbedrijven. De NAM is in dat verzoek niet ingegaan op de onrust die is veroorzaakt. SodM heeft contact gehad met provincie, gemeente en groeperingen van bewoners over het eventueel gedogen van de gaswinning bij Warffum. Uit deze gesprekken is gebleken dat de omgeving zich niet door de NAM gehoord voelt en dat het eventueel gedogen vanaf 1 januari 2025 van de gaswinning aldaar – zeker na de uitkomst van de parlementaire enquête aardgaswinning Groningen – een nog grotere mate van onrust heeft veroorzaakt. Het is aan de NAM om deze onrust te adresseren en na te gaan wat ervoor nodig is om deze onrust te beperken of weg te nemen.»

Zoals eerder aangegeven in de Kamerbrief over de verantwoorde afbouw van gaswinning28 is het Kabinet niet over één nacht ijs gegaan bij het nemen van het ontwerp-instemmingsbesluit voor het voortzetten van de gaswinning uit het gasveld Warffum. Veiligheid staat voorop. De aanvraag van NAM is nauwkeurig bekeken en het besluit genomen op basis van de adviezen van TNO, SodM en de Mijnraad. Uit de adviezen blijkt dat de veiligheid niet in het geding is. Daar komt bij dat het een veld betreft waarvan de monitoring en het monitoringsnetwerk goed op orde zijn. Tot en met 22 januari 2025 konden zienswijzen worden ingediend op het ontwerpbesluit. Deze zienswijzen worden op dit moment verwerkt. Naar verwachting wordt in maart het definitieve besluit genomen. Tot die tijd mag NAM geen gas winnen uit het gasveld Warffum, gezien de beslissing van SodM om de gaswinning niet tijdelijk te gedogen.

19

Het kabinet heeft aangeven het komende half jaar met de NAM te willen proberen tot een oplossing te komen waarbij de NAM mogelijkerwijs zal afzien van de gaswinning bij Ternaard.29

Welke stappen gaat de regering nemen voor wat betreft de gaswinning in Ternaard en de schadeafhandeling wanneer de regering er niet in slaagt om binnen een half jaar overeenstemming te bereiken met de NAM en er ook geen onderhandelingsmandaat wordt opgesteld?

Antwoord

Op dit moment bereidt het kabinet de gesprekken met de aandeelhouders voor en loopt niet vooruit op de uitkomsten.

20

SodM oordeelt negatief over de gaswinning bij Ternaard vanwege de ernstige gevolgen voor natuur en milieu in dit UNESCO Werelderfgoed.30 Is de regering het met deze leden eens dat ook wanneer het niet lukt om overeenstemming te bereiken met de NAM de winning niet door mag gaan.

Antwoord

Het maatschappelijke en politieke sentiment rondom de winning van gas onder een kwetsbaar natuurgebied met een Werelderfgoedstatus is veranderd, maar de wettelijke kaders niet. Het kabinet staat ook voor een betrouwbare overheid, wat betekent dat het zich dient te houden aan de wet. De intentie van het kabinet is om tot een oplossing te komen waarbij de NAM mogelijkerwijs zal afzien van de winning bij Ternaard. In het belang van een zorgvuldige besluitvorming, juist ook in het belang van die regio en de Waddenzee, kiest het kabinet deze route gericht op een uitkomst die recht doet aan de gevoelens in de samenleving en de politiek met inachtneming van de bestaande juridische kaders. Zowel de NAM, haar aandeelhouders als de staat zijn in beginsel bereid dit gesprek te voeren, onder voorbehoud van rechten over en weer mocht dit overleg niet tot de gewenste uitkomst leiden.

21

De regering gebruikt nu verschillende manieren om inwoners te informeren over nieuwe gaswinningsplannen. Bij een projectbesluit wordt er een participatietraject doorlopen met onder andere inspraakavonden. Wanneer de nieuwe winning vanuit een bestaande locatie plaatsvindt, wordt er enkel via het vergunningstraject en de lokale media geïnformeerd.

Moet echter, gezien de maatschappelijke gevoeligheid van het onderwerp en in de geest van de Contourennota aanpassing Mijnbouwwet van Staatssecretaris Vijlbrief,31 hier niet één lijn in worden getrokken? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze wil de regering de omgeving beter bij de besluitvorming betrekken?

Antwoord

Het klopt inderdaad dat bij verschillende projecten inwoners op verschillende manieren kunnen worden geïnformeerd. Maatwerk is hierbij van belang. Afhankelijk van het project en de effecten van het project op de omgeving, wordt gekozen voor een passende wijze van communiceren.

22

Op dit moment wordt gewerkt aan de herziening van de Mijnbouwwet. Deze herziening ziet ook op de borging van betrokkenheid van de omgeving bij gebruik van de diepe ondergrond. Het kabinet beoogt daarnaast met het Programma Duurzaam Gebruik Diepe Ondergrond de belangen van de omgeving nadrukkelijk mee te nemen.

Vijftig jaar na de sluiting van de steenkolenmijnen in Limburg wachten bewoners nog steeds op een schadeloket voor mijnbouw-gerelateerde schade. De ambitie om in 2024 van start te gaan werd in oktober 2023 gepresenteerd door bestuurders van de tien Limburgse mijnbouwgemeenten en van de provincie Limburg alsmede door Staatssecretaris Vijlbrief.32 Het loket is echter tot op heden niet operationeel.33

Welke concrete stappen onderneemt de regering om de oprichting van het Instituut voor Mens, Milieu en Mijnbouw in Limburg (I3ML) te versnellen, zodat gedupeerden niet langer hoeven te wachten op adequate schadeafhandeling?

Antwoord

De ambitie van 2024 was helaas niet haalbaar. Het is heel belangrijk om de schadeafhandeling goed en zorgvuldig in te richten, dat hebben we geleerd van het Groningen dossier. Hiermee kunnen we veel gedoe voor bewoners voorkomen. De schadeafhandeling wordt op dit moment ingericht. Het kabinet komt vandaag met een brief waarin wordt aangegeven hoe de schadeafhandeling zal worden georganiseerd.

23

Wat is de huidige stand van zaken betreffende de beslissing over de rechtsvorm van het schadeloket?

Antwoord

Het kabinet is op dit moment nog aan het kijken naar welke rechtsvorm van de structurele organisatie voor de schadeafhandeling het meest geschikt is. Het kabinet zal vandaag de uitkomsten van het overleg met de regio delen met de Eerste en Tweede Kamer.

24

Kan de regering een concrete tijdlijn geven waarbinnen dit besluit wordt genomen en het schadeloket operationeel zal zijn? Wat is de verwachte opleverdatum?

Antwoord

Hier kan het kabinet op dit moment nog geen uitspraken over doen. Het streven is om de schadeafhandeling zo spoedig mogelijk in werking te laten treden. Hierbij wil het kabinet ook heel zorgvuldig zijn om gedoe voor bewoners te voorkomen.

Antwoorden op vragen begroting Klimaatfonds 2025

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie, mede namens de fractieleden van JA21

1

In de begrotingsstaat van het Klimaatfonds lijkt nergens in te worden gegaan op een bewezen, effectieve en efficiënte manier om het klimaat te verbeteren: planten van bomen, struiken en gras (ook «grastegels»). Met name in sterk versteende buurten van grote(re) steden kunnen deze het leefplezier en CO2-opname vergroten. Met het aanleggen of weer terugbrengen van water in steden kan extreme hitte («urban heat island») duidelijk tegen worden gegaan. De fractieleden van de BBB en JA21 vragen of de regering bereid is hiervoor een financiële ondersteuning aan gemeenten met de meest versteende buurten in de begroting op te nemen, al dan niet door dit uit de begroting van een ander ministerie over te nemen. Wat deze leden betreft mag deze substantieel en langdurig zijn.

Antwoord

Vergroening van onze steden is een mooie manier om de effecten van klimaatverandering te mitigeren in dichtbebouwde plaatsen. Groen in en om de stad is belangrijk voor het welzijn en de gezondheid van mensen en dieren. Aanplant en bewatering in steden past waarschijnlijkniet goed onder het Klimaatfonds, omdat het hier voornamelijk over klimaatadaptatie gaat en het geen directe emissiereductie realiseert. Dat neemt niet weg dat vergroening van onze steden een belangrijke bijdrage kan leveren aan de leefomgeving in onze stedelijke omgeving. Daarom hebben vorig jaar de toenmalige Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een handreiking Groen in en om de Stad gepubliceerd. De handreiking helpt provinciale en gemeentelijke ambtenaren bij het verder vergroenen van de steden.

2

In de begroting staat dat 5,2 miljard in het Klimaatfonds bestemd is voor «vroege fase opschaling».34 Dit is circa een vijfde deel van het totale fonds. Later wordt beschreven welke technieken hieronder vallen.35 De fractieleden van de BBB en JA21 vragen zich af of een vijfde deel niet een te groot deel is voor technieken, en toepassingen daarvan, die zichzelf nog niet of onvoldoende in de Nederlandse samenleving en internationaal hebben bewezen. Waarom is het noodzakelijk, en daarmee rechtmatig, dat de Nederlandse overheid zoveel voorop loopt? Hoe en wanneer meet de regering of het efficiënt is? Zou het niet beter zijn dit deel te beperken tot bijvoorbeeld 5–10% van het totale fonds en technieken die zichzelf op significante schaal (10% van hun «markt») hebben bewezen? Deze leden ontvangen graag een reactie van de regering hierop.

Antwoord

Bij de instelling van het Klimaatfonds zijn de budgetten indicatief verdeeld over de verschillende percelen. Voor Vroege Fase Opschaling is destijds € 15 mld. van de in totaal € 35 mld. vrijgemaakt. Vroege fase opschaling van belangrijke verduurzamingstechnieken is essentieel voor de energietransitie. Met alleen inzet op bestaande technieken kunnen de doelen niet gerealiseerd worden. Volgens het Internationaal Energie Agentschap (IEA, 2023) komt ongeveer een derde van CO2-emissiereductie na 2030 van technologieën die nog niet klaar zijn voor commerciële uitrol en verder opgeschaald moeten worden. Bij uitstek ligt hier een rol weggelegd voor de overheid. Vroege fase opschaling richt zich op projecten met Technology Readiness Level (TRL) 7–9. TRL 9 is de laatste TRL, daarna kunnen technieken door de markt zelf worden opgepakt en uitgerold. Bij TRL 7–9 zijn technieken reeds bewezen, alleen nog niet op grote schaal uitgerold. Onderzoek, innovatie, pilots en demo’s zitten in de lagere TRL’s (1–6). Hier zijn specifieke programma’s en onderzoeksbudgetten voor beschikbaar, waarbij in de beoordeling rekening gehouden wordt met de slagingskans van innovaties zowel in de markt als maatschappij. Bij TRL 7–9 is er een rol voor de overheid om te zorgen dat bewezen technieken ook marktbreed beschikbaar komen en benut worden. Bij deze projecten rekent de business case nog niet rond met name door gebrek aan risicokapitaal, maar is wel voldoende zekerheid dat de technieken toepasbaar zijn en toekomstperspectief hebben. Inzet van de overheid op dergelijke technieken is nodig en noodzakelijk voor de transitie. De ondersteuning die nog nodig is t.b.v. technieken die TRL 9 al voorbij zijn gebeurd via de SDE++. Verdere ondersteuning hiervan levert risico op overstimulering en onrechtmatige overheidssteun. Uiteraard worden uitgaven, zoals uit het Klimaatfonds, altijd zorgvuldig getoetst aan de hand van de doelen uit de Tijdelijke wet Klimaatfonds en afgewogen tegen alternatieven.

3

In de begroting wordt de «Nationale subsidieregeling warmtenetten» beschreven.36 Hier staat dat tot 45% van de «subsidiabele kosten» mag worden gesubsidieerd. Kan de regering aangeven wat onder «subsidiabele kosten» valt? Als hier veel onder valt, dan lijkt dit de fractieleden van de BBB en JA21 een disproportioneel hoog percentage, waardoor de overheid meer een vraag creëert dan een autonome wens uit de samenleving ondersteunt. Tast een hoger subsidiepercentage de autonomie van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties niet aan? Het druist in tegen het beginsel van «soevereiniteit in eigen kring» dat breed in de samenleving wordt gedragen. Maakt de overheid bij een hoger percentage geen misbruik van haar financiële macht? Kan de regering aangeven waar in de (Grond)wet staat dat de overheid zich zo ver in de samenleving mag mengen? Andersom: zou het niet wenselijk zijn om de in dezelfde paragraaf genoemde absolute subsidiemaxima (30 miljoen, 6.000 en 7.000 euro) aan te vullen met een maximaal percentage?

Antwoord

De Nationale Subsidieregeling Warmtenetten (ook wel bekend als de Warmtenetten Investeringssubsidie (WIS)) heeft als doel om de ontwikkeling van efficiënte warmtenetten te stimuleren daar waar dat maatschappelijk gewenst is. Door het wegnemen van het onrendabele deel van de investeringskosten kunnen meer warmtenetten worden aangelegd, wat leidt tot lagere kosten voor de warmtetransitie als geheel. De subsidieregeling heeft een wettelijke grondslag in de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies en wordt in lijn met Europese staatssteunkaders uitgevoerd. Het uitgangspunt van de WIS is dat efficiënte warmtenetten worden ontwikkeld daar waar dat maatschappelijk ook wenselijk is. Er worden dan ook diverse eisen gesteld aan de begroting en het projectplan.

In de regeling is gedetailleerd vastgelegd welke kosten onder subsidiabele kosten vallen. Subsidiabele kosten moeten betrekking hebben op de bouw van een efficiënt warmtenet voor kleinverbruikersaansluitingen in bestaande woningen of gebouwen, en moeten worden onderbouwd door middel van bijvoorbeeld raamovereenkomsten. RVO toetst hierop. De WIS hanteert meerdere subsidiemaxima, waarbij altijd het laagste maximum geldt. De subsidie bedraagt maximaal 45% van de subsidiabele kosten, ten hoogste € 30.000.000,– per project, en maximaal € 6.000,– per te realiseren kleinverbruikersaansluiting. De gemiddelde subsidie-intensiteit over alle aanvragen lag de afgelopen twee jaar op ongeveer 30% van de subsidiabele investeringskosten, omdat in de meeste gevallen de andere maxima eerder worden bereikt dan het plafond van 45%.

Warmtenetten zijn van belang voor de verduurzaming van stedelijk gebied in heel Nederland. Het Kabinet is van mening dat de combinatie van maxima en de beoordeling van subsidiabele kosten in de aanvraag voldoende is om te voorkomen dat warmtenetten disproportioneel veel worden ondersteund.

4

In de begroting wordt een maximum van 80% subsidiering van de meerkosten ten opzichte van het fossiele alternatief voor gebruiken van waterstof in het (zwaar) vervoer genoemd.37 Kan de regering aangeven wat de wettelijke basis is voor zo’n hoog percentage? Waar staat dat de overheid een zo grote rol in de samenleving mag spelen?

Antwoord

Dit betreft een onderdeel uit de Tijdelijke subsidieregeling zero-emissie mobiliteit die onder verantwoordelijkheid valt van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. Het subsidiepercentage van 80% heeft betrekking op subsidie voor aanschaf van nieuwe emissievrije waterstofvoertuigen of retrofitting van vervoermiddelen, waardoor deze als emissievrij lichte of zware waterstofvoertuigen kwalificeren. De grondslag hiervoor is het Kaderbesluit subsidies I en M (en de daaraan ten grondslag liggende Kaderwet subsidies I en M) en de Europese algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV), welke verordening regels stelt over staatssteun. Het subsidiebedrag is weliswaar 80%, maar is tevens gemaximeerd op de bedragen die zijn opgenomen in de hiervoor genoemde regeling.

5

De begroting gaat in op een (subsidie)programma «Vrouwen in de techniek» genoemd, dat zich richt op het verhogen van het aantal vrouwen die werkzaam zijn in de technische sector.38 Vrouwen kunnen nu uiteraard ook in de technische sector gaan werken, net als mannen. Voor de wet zijn beide gelijk, en als wordt gediscrimineerd, dan is dat strafbaar. Dat geldt naar de mening van de fractieleden van de BBB en JA21 ook voor (subsidie)programma’s die welke gender dan ook bevoordelen. Kan de regering aangeven wat de wettelijke basis is voor het voortrekken van een gender, zoals wordt gedaan met dit programma?

Antwoord

De wettelijke basis voor deze subsidie is de tweede kaderwet EZK en LNV subsidies. Het stimuleren van bepaalde activiteiten, het ingrijpen bij marktfalen of het uitzonderen en ondersteunen van hele sectoren (bijvoorbeeld met een eigen departement zoals LNVV) zijn instrumenten die een overheid en samenleving gelegitimeerd kan inzetten. Zo ook subsidies.

Subsidies zijn in algemene zin zinvol als de overheid bepaald gedrag of bepaalde activiteiten wil stimuleren. Het gaat dan om activiteiten die anders niet zouden worden gedaan, omdat de verwachte kosten te hoog zijn. De overheid kan door het geven van een subsidie burgers of bedrijven overhalen toch die activiteit uit te voeren.

Dat geldt bijvoorbeeld in dit specifieke geval voor het stimuleren en activeren van de participatie en deelname van vrouwen in de techniek. Gegeven de arbeidsmarktkrapte, de vele, moeilijk te vervullen vacatures in de techniek, een zeer valide inzet van overheidsmiddelen. Techniek, technici en technische innovaties zijn immers onontbeerlijk voor het oplossen van grote maatschappelijke problemen als b.v. klimaat en stikstofproblematiek / innovatie. Juist voor dit laatste wordt een groot beroep gedaan op (technische) innovaties. Dit heeft niets te maken met het voortrekken van een bepaalde groep of gender.

6

Ook wordt het probleem van netcongestie genoemd in de begroting.39 In de begroting staat dat de regering voor zonneparken als eis gaat invoeren dat zij zelf de door hen opgewekte energie (tijdelijk) gaan opslaan in batterijen.40 Ziet de regering meer mogelijkheden om netcongestie tegen te gaan, de huidige gebruikers van het elektriciteitsnet in hun voorziening te beschermen, of anders gezegd: de opwekkers van energie meer autonoom te maken door hen niet (steeds) aan het net te laten leveren, maar (na opslag) zelf hun energie te laten gebruiken? Wordt volgens de regering niet te vaak uitgegaan van aansluiting op het net (afname en levering) en te weinig van energie- autonomie? Is het volgens de regering een optie om opwekkers van (schone) energie zelf «losse», plaatselijke netten aan te laten leggen? En wat vindt de regering van het idee om van grote elektriciteitsgebruikers (zoals datacenters) te eisen dat zij zelf hun energie opwekken, dus niet via het gebruik van het (landelijke) net. Waardoor de levering aan alle gebruikers daarvan niet in gevaar wordt gebracht?

Antwoord

Binnen het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) zijn veel acties ingezet om het net beter te benutten, waaronder op de netcongestieneutrale inpassing van energieopslag. Zo kunnen batterijen op het hoogspanningsnet netcongestieneutraal ingepast worden met de nieuwe tijdsduurgebonden contractvorm (voorheen ook wel «ATR85» genoemd). Ook worden op dit moment randvoorwaarden onderzocht voor de netcongestieneutrale inpassing voor thuisbatterijen.

Vanwege netcongestie kijken bedrijven al naar mogelijkheden binnen hun bestaande aansluiting. Zij hebben daarmee een drijfveer om aan de slag te gaan met energie-opwek, opslag en besparing. Dit levert al minder druk op het elektriciteitsnet op. Ook verplicht de plicht ter verduurzaming van het energiegebruik bedrijven met een jaarlijks energiegebruik van 50.000 kWh of 25.000m3 aardgasequivalent of meer, waaronder datacenters, al om alle hernieuwbare energieproductiemaatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder uit te voeren. Een verplichting om grote elektriciteitsgebruikers al hun energie te laten opwekken ligt niet voor de hand. Dit is een zéér vergaande eis die in veel gevallen niet nuttig zou zijn en voor veel bedrijven ook niet haalbaar is. Het wettelijk kader biedt bovendien opwekkers van elektriciteit en partijen die elektriciteit opslaan al verschillende opties rondom het aanleggen van eigen infrastructuur of het regelen van lokale samenwerking. Dat kan bijvoorbeeld via het gebruik van een gezamenlijke aansluiting (ook wel bekend als «cable pooling») of via de aanleg van een eigen, gesloten distributienet. Door het sluiten van een groepscontract tussen verschillende aangeslotenen, eveneens een nieuwe contractvorm die volgt uit het LAN, wordt daarnaast gestimuleerd om zoveel mogelijk elektriciteit lokaal uit te wisselen, waardoor alleen kleine stukjes van het lokale, openbare net worden belast, maar niet andere netdelen.

7

De fractieleden van de BBB en JA21 stellen dat een groot deel van de uitgaven in de begrotingsstaat van het Klimaatfonds zich richt op nog niet voldoende bewezen, inefficiënte technologieën en programma’s. Naar de mening van deze leden zou het beter zijn om het begrote geld behoedzamer te besteden. Om nu vaker eerst te wachten totdat echt duidelijk is wat nuttige uitgaven zijn. Is de regering bereid na te denken of het fonds beter een langere looptijd kan worden gegeven?

Antwoord

Volgens de Tijdelijke wet Klimaatfonds loopt het Klimaatfonds tot en met 2030. Met ingang van 1 januari 2031 worden geen nieuwe ontvangsten als bedoeld in artikel 5 van de wet aan het fonds toegevoegd. Het is mogelijk de looptijd van het fonds te wijzigen. Dat vergt een wijziging van de Tijdelijke wet Klimaatfonds. Hiertoe zou een ontwerpwetsvoorstel moeten worden voorbereid waarover de Afdeling advisering van de Raad van State dient te adviseren. Nadat het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer is aangeboden dienen de beide Kamers van de Staten-Generaal hiermee in te stemmen.

8

Nu dat in de jaarlijkse Klimaatnota, die rapporteert over de voortgang van het klimaatbeleid, ook specifiek gerapporteerd wordt over de bijdrage die de landbouwsector aan onze klimaatdoelen heeft geleverd, zou de regering deze sector in de klimaatbijdrage en de daarbij benodigde verduurzaming actiever kunnen ondersteunen vanuit de begroting van het Klimaatfonds. Welke mogelijkheden ziet de regering om individuele agrarische ondernemers (boeren) te helpen vanuit het Klimaatfonds?

Antwoord

In de Tijdelijke wet Klimaatfonds is verduurzaming van de landbouwsector expliciet uitgesloten. Daarbij geldt dat energetische maatregelen en verduurzamingsmaatregelen voor de glastuinbouw wél in aanmerking komen voor middelen uit het fonds. Zo is er eerder € 200 mln. voor de EG-regeling (Energie-efficiëntie glastuinbouw) vrijgemaakt. In het Klimaatfonds is daarnaast € 77 mln. onder voorwaarden opgenomen specifiek voor de verduurzaming van landbouwvoertuigen op bijvoorbeeld elektriciteit of waterstof. Daarmee is de opgave voor het Klimaatfonds om haar wettelijke doelen te realiseren al zeer groot. Voor de landbouwsector is vervolgens in het Hoofdlijnenakkoord € 5 mld. vrijgemaakt, plus € 500 mln. structureel. De Minister van LVVN is primair verantwoordelijk voor de inzet van deze middelen ten behoeve van de verduurzaming en versterking van de landbouw.Wettelijk gezien mogen op grond van artikel 2, derde lid, van de Tijdelijke wet Klimaatfonds de middelen uit het Klimaatfonds niet worden gebruikt met het oog op de klimaatdoelen genoemd in artikel 2, eerste lid van de Klimaatwet die voor de landbouw en het landgebruik zijn vastgesteld. Zou dit toch mogelijk moeten worden gemaakt, dan vergt dat een wijziging van de Tijdelijke wet Klimaatfonds.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie, mede namens de fractieleden van GroenLinks-PvdA en OPNL

1

In lijn met wat het lid Bovens tijdens de Algemene financiële beschouwingen op 19 november 2024 heeft benoemd, constateren de fractieleden van het CDA en GroenLinks-PvdA dat het Transitiefonds landelijk gebied en natuur voor de landbouw wordt afgeschaft.41 Deze leden constateren voorts dat de doelen voor de verduurzaming en versterking van de landbouw onveranderd blijven. Het Klimaatfonds, dat voor bepaalde verduurzamingsmaatregelen kan worden aangewend, mag echter niet worden gebruikt voor maatregelen uit de landbouwsector.

De leden van de CDA-fractie, de GroenLinks-PvdA-fractie en de OPNL-fractie vragen zich af in hoeverre de Minister van Klimaat en Groene Groei zich verantwoordelijk voelt voor de uitvoering van de klimaatdoelen in de agrarische sector. Deze leden vragen zich voorts af hoe de regering de doelen voor landbouwverduurzaming en -versterking gaat uitvoeren, nu het Transitiefonds wordt afgeschaft en het Klimaatfonds niet openstaat voor de agrarische sector?

Deze leden vragen zich voorts af of een openstelling van het Klimaatfonds voor de agrarische sector in technische zin mogelijk zou zijn, c.q. wat daar voor stappen voor nodig zijn. Daarbij vragen deze leden aan de regering in hoeverre een mogelijke openstelling bij kan dragen aan de uitvoering van het behalen van de klimaatdoelen voor de landbouwsector.

Antwoord

In de Tijdelijke wet Klimaatfonds is verduurzaming van de landbouwsector expliciet uitgesloten. Daarbij geldt dat energetische maatregelen en verduurzamingsmaatregelen voor de glastuinbouw wél in aanmerking komen voor middelen uit het fonds. Zo is er eerder € 200 mln. voor de EG-regeling (Energie-efficiëntie glastuinbouw) vrijgemaakt. In het Klimaatfonds is daarnaast € 77 mln. onder voorwaarden opgenomen specifiek voor de verduurzaming van landbouwvoertuigen op bijvoorbeeld elektriciteit of waterstof. De opgave voor het Klimaatfonds om haar wettelijke doelen te realiseren is al zeer groot. Voor de landbouwsector is vervolgens in het Hoofdlijnenakkoord € 5 mld. vrijgemaakt, plus € 500 mln. structureel. De Minister van LVVN is primair verantwoordelijk voor de inzet van deze middelen ten behoeve van de verduurzaming en versterking van de landbouw. Wettelijk gezien mogen op grond van artikel 2, derde lid, van de Tijdelijke wet Klimaatfonds de middelen uit het Klimaatfonds niet worden gebruikt met het oog op de klimaatdoelen genoemd in artikel 2, eerste lid van de Klimaatwet die voor de landbouw en het landgebruik zijn vastgesteld. Zou dit toch mogelijk moeten worden gemaakt, dan vergt dat een wijziging van de Tijdelijke wet Klimaatfonds. Meer in het bijzonder zouden het derde en het vierde lid van artikel 2 van deze wet moeten vervallen. De mogelijke maatregelen die hiermee gefinancierd zouden worden, zouden ceteris paribus bij een fonds van gelijke omvang ten koste gaan van maatregelen en mogelijk doelbereik in andere sectoren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

1

De fractieleden van de PvdD vragen zich af of de prioriteiten zoals gekozen in het Klimaatfonds de meest doeltreffende en doelmatige instrumenten zijn om de doelen van het Klimaatbeleid (55% in 2030 en klimaatneutraal in 2050) te realiseren, met name voor de doelen gesteld voor 2030. Deze fractieleden ontvangen graag een reactie van de regering hierop.

Antwoord

Voorstellen voor het Klimaatfonds worden jaarlijks beoordeeld aan de hand van de doelen uit de Tijdelijke wet Klimaatfonds. Dit zijn kortgezegd: de reductiedoelstellingen in de Klimaatwet, de transitie naar een klimaatneutrale energievoorziening, economie en samenleving en een rechtvaardige klimaattransitie. Daarbij worden voorstellen getoetst op onder andere doeltreffendheid, doelmatigheid, financiële onderbouwing en bredewelvaartsaspecten. Het zogeheten ficheformat, waarin alle voorstellen worden ingediend, is bij het Meerjarenprogramma gevoegd (Meerjarenprogramma 2025 Klimaatfonds, bijlage bij Kamerstukken 32 813, nr. 1412). Tevens is in het Meerjarenprogramma per maatregel inzichtelijk gemaakt hoe de beoordeling tot stand is gekomen. In bijlage D is daarnaast per maatregel een beoordelingsformulier ingevuld dat dieper ingaat op de beoordeling. De voorstellen die gekozen worden voor het Meerjarenprogramma komen dus tot stand door toetsing aan een mix van criteria. Ter illustratie: voorstellen voor infrastructuur voor bijvoorbeeld warmte reduceren an sich geen CO2, dat gebeurt namelijk bij de hernieuwbare bron die daarmee fossiele opwek verdringt. Toch is de warmteleiding essentieel voor het duurzame energiesysteem.

Jaarlijks wordt door het kabinet gekeken naar de prioriteiten die nodig zijn. De percelen uit het Klimaatfonds geven een handvat waar in het fonds deze prioriteiten als zijnde maatregelen te plaatsen, maar het kabinet kan hierbij een andere afweging maken dan hoe de percelen zijn weergegeven. De voortgang ten aanzien van de klimaatdoelen wordt jaarlijks door het Planbureau voor de Leefomgeving doorgerekend, waarna het kabinet in de Klimaatnota rapporteert over deze voortgang. Daarbij hecht het kabinet eraan om te benoemen dat het Klimaatfonds zowel is bedoeld voor de klimaatdoelen van 2030 als van 2050. Sommige investeringen hebben misschien nog niet in 2030 effect, maar zijn wel essentieel voor klimaatneutraliteit in 2050. Omdat investeringen vaak lange doorlooptijden hebben, moeten dergelijke maatregelen nu al genomen worden.

2

De memorie van toelichting van de begrotingsstaat noemt drie bestedingsdoelen. Hoe zijn de middelen van het Klimaatfonds verdeeld over deze drie doelen?

Antwoord

Het Klimaatfonds is bedoeld voor additionele maatregelen die bijdragen aan het behalen van de reductiedoelstellingen in de Klimaatwet, de transitie naar een klimaatneutrale energievoorziening, economie en samenleving en een rechtvaardige klimaattransitie. Dit gebeurt door middel van het beschikbaar stellen van financiële middelen voor drie specifieke bestedingsdoelen, zie de volgende tabel. Deze doelen zijn verder aangescherpt tot algemene doelstellingen per perceel, met een bijbehorend resterend budget voor 2026 en verder. De algemene doelstellingen zijn te vinden in het MJP 2025 Klimaatfonds, hoofdstuk 6, onder de toelichting per perceel42.

Tijdelijke regels inzake de instelling van een Klimaatfonds (Tijdelijke wet Klimaatfonds)

Percelen

Resterend budget voor MJP 2026 (€)

 

Totaal

15.115.710

a) Een broeikasgasneutrale energievoorziening in 2050

1. Kernenergie

14.125.510

 

2. CO2-vrije Gascentrales

12.440

 

3. Energie-infrastructuur

2.417

 

4. Vroege fase opschaling

166.0001

b) Het stimuleren van de implementatie van technieken voor energie-efficiëntie en het stimuleren van de toepassing van hernieuwbare energie en overige broeikasgasreducerende en circulaire technieken en maatregelen in het bedrijfsleven

5. Verduurzaming Industrie en innovatie mkb

795.727

c) Het stimuleren van de toepassing van technieken voor energie-efficiëntie, van hernieuwbare energie en van koolstofvastlegging in de gebouwde omgeving

6. Verduurzaming gebouwde omgeving

13.616

X Noot
1

Incl. de opbrengst van de CO2-heffing AVI’s ter hoogte van € 150 mln. Voor deze middelen geldt dat zij nog geen bestemming hebben en dat hiervoor voorstellen met betrekking tot circulaire economie kunnen worden ingediend bij toekomstige Meerjarenprogramma’s. Voor deze tabel zijn de middelen opgeteld bij het perceel VFO. In het MJP staan deze middelen onder «perceel onverdeeld».

3

Hoeveel van de huidige bestedingen en reserveringen van het fonds worden besteed aan energiebesparing?

Antwoord

In het Meerjarenprogramma 202543 (Meerjarenprogramma 2025 Klimaatfonds, bijlage bij Kamerstukken 32 813, nr. 1412) worden zowel bestedingen als reserveringen specifiek besteed aan maatregelen voor energiebesparing als aan emissiereducerende maatregelen die ook een energiebesparend effect hebben. Zo is in het perceel Vroege Fase Opschaling specifiek € 6,7 mln. gereserveerd voor verbetering van de handhaving van de aangescherpte energiebesparingsplicht. Daarnaast bevat het perceel Verduurzaming Industrie en Innovatie mkb een reservering van € 150 mln. voor ondersteuning van het mkb bij het voldoen aan de aangescherpte energiebesparingsplicht. Hiervoor is € 100 mln. expliciet bedoeld voor energiebesparing. Daarnaast hebben ook andere maatregelen in de percelen van het fonds energiebesparende effecten, zoals bijvoorbeeld het stimuleren van elektrificatie, of het isoleren van gebouwen. Een totaal bedrag voor energiebesparing is hierdoor niet te geven.

4

Is de regering bereid om de bestedingen voor energiebesparing een aparte categorie te maken, zodat inzichtelijk wordt en blijft hoe het Klimaatfonds bijdraagt aan energiebesparing?

Antwoord

Het kabinet vindt het belangrijk dat energiebesparing integraal wordt meegenomen en niet een separate categorie is. Energiebesparing is opgenomen in de wettelijke doelen van het Klimaatfonds: Het stimuleren van de implementatie van technieken voor energie-efficiëntie zowel in het bedrijfsleven als de gebouwde omgeving. Juist door energiebesparing overkoepelend in de doelen op te nemen is ervoor gezorgd dat maatregelen die energie besparen onder meerdere percelen van het fonds kunnen worden ingediend. Om de sturing op energiebesparing te versterken, weegt het kabinet komend voorjaar de effecten op energiegebruik mee bij de voorjaarsbesluitvorming over klimaat- en energiebesparingsmaatregelen en bij bestedingen uit het Klimaatfonds. Van alle bij het Klimaatfonds ingediende maatregelen wordt waar mogelijk het effect op energiebesparing inzichtelijk gemaakt. Zodoende wordt en blijft inzichtelijk hoe het Klimaatfonds bijdraagt aan energiebesparing.

5

Waarom heeft de regering gekozen voor ophoging van het perceel kernenergie en bezuinigingen op groene waterstof, batterijen en andere doelen?

Antwoord

Deze budgettaire keuzes volgen uit het Hoofdlijnenakkoord. De ophoging van het perceel Kernenergie met € 9,5 mld. is benodigd voor de verhoogde ambitie van het kabinet voor kernenergie. De naar rato bezuiniging van € 1,2 mld. op groene waterstof en batterijen is omwille van budgettaire redenen ingeboekt.

6

Hoe zorgt de regering ervoor dat het beoogde informatiecentrum over kernenergie ook de negatieve aspecten van kernenergie communiceert? Is de regering bereid om hiervoor in overleg te gaan met organisaties die kritiek hebben op de inzet van het kabinet op kernenergie?

Antwoord

Momenteel is het tijdelijke infopunt Energie Zeeland in Borssele in gebruik. Dit infopunt is opgericht om de inwoners van Zeeland te informeren over de diverse energieprojecten die in de regio plaatsvinden. De communicatie over kernenergie in het infopunt is gebaseerd op feitelijke informatie.

Het ministerie is en blijft continu in gesprek met lokale en nationale stakeholders op het gebied van kernenergie. Die gesprekken leveren ons informatie op om na de definitieve locatiekeuze voor de bouw van de eerste twee kerncentrales een programma van eisen op te stellen voor de inrichting van een definitief informatiecentrum.

De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans


X Noot
1

De letter D heeft alleen betrekking op 36 600 XXIII.

X Noot
2

Na de mijnsluiting in Limburg: 35 jaar herstructureren en reconversie 1965–2000 en een doorkijk naar 2010». Uitgave van Stichting Behoud Mijnhistorie, 2013.

X Noot
3

Kamerstukken II 2024/25, 36 600 XXIII, nr. 2, p. 10.

X Noot
4

Kamerstukken II (2024/25), 32813–1416 nr. 1416

X Noot
5

Bijlage «Voortgangsrapportage Landelijk Actieprogramma Netcongestie» bij Kamerstukken II (2023/2024), 29 023, nr. 515

X Noot
6

Kamerstukken II (2024/25), 29 826, 31 239, 30 196, nr. 217 p.5–9

X Noot
7

Kamerstukken II (2024/25), 32 645 nr. 132

X Noot
8

Kamerstukken I, 2024/25, 32 813, nr. BE

X Noot
9

Clean Air Task Force. Unlocking Europe’s CO2 Storage Potential: Analysis of Optimal CO2 Storage in Europe. 2023. https://www.catf.us/resource/unlocking-europes-co2-storage-potential-analysis-optimal-co2-storage-europe/

X Noot
10

Zie verder over opslagcapaciteit voor CO2: TNO. Ondergrondse Opslag in Nederland: Technische Verkenning (R11372). 2018. p.97, TNO-2018-R11372.pdf In dit rapport worden aquifers niet meegenomen. Ook de WKR constateert groot geologisch opslagpotentieel elders in Europa. De volumegrootte kunnen verschillen. Dit verschil wordt verklaard door een verschil in definitie van theoretisch opslagpotentieel. Wetenschappelijke Klimaatraad (WKR). Achtergrondrapport CO2-verwijdering: Definitie, methoden, noodzaak en potentiëlen. 2024. p.22.

X Noot
11

Kamerstukken II (2024/25), 31 793, nr. 273.

X Noot
12

Kamerstukken II 2024–25, 29 023, nr. 531

X Noot
14

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 N, p. 45.

X Noot
16

Kamerstukken I 2024/25, 36 278 E, p. 54.

X Noot
17

Dijkstra en Van der Meer, «Bestuurlijke spaghetti of een fatsoenlijke algemene wet mijnbouwschade?», geraadpleegd op www.montesquieuinstituut.nl

X Noot
18

Dijkstra en Van der Meer, «Van euforie tot misère: wat valt er te leren uit «affaires»?», geraadpleegd op www.staatvandeuitvoering.nl

X Noot
19

Bijvoorbeeld Dijkstra en Van der Meer, «Stel één algemene wet rond mijnbouwschade in», geraadpleegd op www.fd.nl.

X Noot
20

Kamerstukken II, 2023/24, 33 529, nr. 1219

X Noot
21

Kamerstukken II, 2023/24, 33 529, nr. 1233

X Noot
22

W18.24.00172/IV

X Noot
23

Raad van State, «Voorlichting over uitbreiding van de reikwijdte van het wettelijke bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek», W18.24.00172/IV, geraadpleegd op www.raadvanstate.nl.

X Noot
24

Raad van State, «Voorlichting over uitbreiding van de reikwijdte van het wettelijke bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek», W18.24.00172/IV, geraadpleegd op www.raadvanstate.nl, p. 8.

X Noot
25

Beschikbaar via: Voorlichting over uitbreiding van de reikwijdte van het wettelijke bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek. – Raad van State.

X Noot
26

10 Raad van State, «Voorlichting over uitbreiding van de reikwijdte van het wettelijke bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek», W18.24.00172/IV, geraadpleegd op www.raadvanstate.nl, p. 11.

X Noot
27

«SodM gaat gaswinning Warffum niet gedogen», geraadpleegd op www.SodM.nl.

X Noot
28

Kamerstukken II, 2024/25, 33 529, nr. 126

X Noot
29

Kamerstukken II 2024/25, 33 529, nr. 1264, p. 2, 6.

X Noot
30

«SodM adviseert negatief over aardgaswinning Waddenzee», geraadpleegd op www.SodM.nl

X Noot
31

Kamertukken II 2024/25, 32 940, nr. 214.

X Noot
32

«Alle mijnbouwschade Limburg vanaf 2024 hersteld», geraadpleegd op www.Rijksoverheid.nl.

X Noot
33

«Limburg wacht 50 jaar na einde mijnbouw nog steeds op schadeloket», geraadpleegd op www.binnenlandsbestuur.nl.

X Noot
34

Kamerstukken II 2024/25, 36 600 M, nr. 2, p. 7.

X Noot
35

Kamerstukken II 2024/25, 36 600 M, nr. 2, p. 27.

X Noot
36

Kamerstukken II 2024/25, 36 600 M, nr. 2, p. 12 en 25.

X Noot
37

Kamerstukken II 2024/25, 36 600 M, nr. 2, p. 13.

X Noot
38

Kamerstukken II 2024/25, 36 600 M, nr. 2, p. 13 en 30.

X Noot
39

Kamerstukken II 2024/25, 36 600 M, nr. 2, p. 23.

X Noot
40

Kamerstukken II 2024/25, 36 600 M, nr. 2, p. 25.

X Noot
41

Kamerstukken I 2024/25, 36 277, D.

X Noot
42

Bijlage bij Kamerstukken II 2023–24, 32 813 nr. 1412

X Noot
43

Bijlage bij Kamerstukken II 2023–24, 32 813 nr. 1412

Naar boven