36 600 XIV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2025

O VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 29 april 2025

De vaste commissie voor heeft Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 nader schriftelijk overleg gevoerd met de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur over de verhouding landelijke beëindigingsregelingen en de Wet dieren. Bijgaand brengt de commissie hiervan verslag uit. Dit verslag bestaat uit:

  • De uitgaande brief van 9 april 2025.

  • De antwoordbrief van 22 april 2025.

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, De Boer

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

Den Haag, 9 april 2025

De leden van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 10 maart 2025 met antwoorden op vragen over toezegging T03811 Doorverwijzing Minister LNV wet dieren in verhouding tot landelijke beëindigingsregelingen.2 De leden van de fracties van de PvdD en de SP hebben naar aanleiding hiervan gezamenlijk nog enkele vervolgvragen.

In uw brief schrijft u dat de Landelijke beëindigingsregelingen veehouderijlocaties voor stikstofreductie (Lbv) en de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) het mogelijk maken dat een veehouder die met subsidie op een bepaalde locatie stopt met het houden van een bepaalde soort dieren, op een andere locatie een veehouderij bedrijf kan starten met andere soorten dieren.

Kunt u een overzicht geven van het aantal bedrijven dat tot nu toe gebruik heeft gemaakt van de regelingen die inderdaad op een andere locatie een ander soort veehouderijbedrijf zijn gestart? Om hoeveel bedrijven gaat dit en welk percentage van het aantal bedrijven dat deelneemt aan de regelingen start op een andere locatie een ander veehouderijbedrijf? Welke soorten dieren houden deze bedrijven op deze nieuwe locatie (graag een overzicht van de verschillende bedrijven) en hoeveel dieren per bedrijf? Hoeveel van deze bedrijven hebben veehouderijbedrijven op meer dan één locatie? Kunt u voorts een overzicht geven van de bedrijven die hebben deelgenomen aan een beëindigingsregeling die toen ze gebruik maakten van de regeling al op meerdere locaties een veehouderijbedrijf hadden en bedrijven die na deelname aan de regeling meerdere locaties hebben? Hoeveel subsidie is in totaal verleend aan deze bedrijven, die elders een «doorstart» hebben gemaakt, voor hun beëindiging? Indien er inderdaad dit soort nieuwe veehouderijbedrijven bestaan, hoeveel stikstof en fosfaat stoten deze «herstarters» uit? Zijn de nieuwe bedrijven megastallen, andere gangbare bedrijven of bedrijven die een duurzaamheidskeurmerk en/of een dierenwelzijnskeurmerk hebben en/of op een andere wijze aan duurzaamheid en/of dierenwelzijn werken? Graag ontvangen deze leden een overzicht.

Verwacht u de komende maanden nieuwe informatie over de bedrijven die deelnemen aan de beëindigingsregeling? Zo ja, bent u bereid voor de zomer nogmaals bovenstaande vragen te beantwoorden als er dan nieuwe cijfers bekend zijn?

In uw brief d.d. 6 maart 2025 over de Wet wijziging Meststoffenwet in verband met de maximale mestproductie3 stelt u dat u ervan uitgaat dat de Lbv en Lbv-plus regelingen zullen bijdragen aan het doel om onder het mestproductieplafond te komen. Als bedrijven die aan de beëindigingsregelingen deelnemen elders een veehouderijbedrijf starten, is dit toch onrealistisch? Graag ontvangen de leden een reactie hierop.

Ook noemt u in uw brief van 6 maart nieuwe beëindigingsregelingen. Zijn dit de reeds gepubliceerde regelingen of komt er nog een additionele regeling? Is of wordt in deze nieuwere regelingen de eis opgenomen dat het bedrijf niet op een nieuwe locatie een veehouderijbedrijf mag starten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe denkt u dat deze regeling bijdraagt aan de mestproductiedoelstellingen?

De leden van de vaste commissie voor LNV zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 6 mei 2025.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, G.J. Oplaat

BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, VISSERIJ, VOEDSELZEKERHEID EN NATUUR

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 april 2025

Bij brief van 9 april 20254 verzoekt u mij om in te gaan op enkele vervolgvragen naar aanleiding van mijn brief van 10 maart 20255 over toezegging T03811. Met deze brief ga ik in op uw vervolgvragen.

Een aantal van uw vragen ziet toe op gegevens over bedrijven die na deelname aan de Lbv of Lbv-plus op een nieuwe locatie een veehouderij starten met een andere diersoort dan de diersoort waar de aanvrager subsidie voor ontvangt. Hoewel ik begrip heb voor uw vragen hierover kan ik deze echter niet beantwoorden. Ik beschik namelijk niet over deze gegevens, aangezien de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) met betrekking tot de aanvragers van de Lbv en de Lbv-plus enkel gegevens controleert die toezien op de uitvoering van de regeling. Behoudens de controle op het doorstartverbod, die plaatsvindt na vaststelling van de subsidie, registreert RVO niet wat een aanvrager van de regeling met het ontvangen subsidiebedrag doet na de beëindiging van zijn veehouderijlocatie. Het is daarom niet mogelijk om antwoord te geven op de vragen die betrekking hebben op dit onderwerp.

Daarnaast verzoekt u mij om een overzicht te geven van de bedrijven die meerdere veehouderijlocaties bezitten op het moment van deelname en na deelname aan de Lbv of Lbv-plus. Deze informatie kan wel worden ontsloten uit de systemen van RVO. Enkel het aantal aanvragers dat in de systemen van RVO geregistreerd staat met een bedrijf met meerdere locaties kan worden opgehaald. De aanvragers met meerdere bedrijven (en dus locaties) kunnen niet in beeld worden gebracht. Het gaat daarbij dus om een indicatie van het aantal bedrijven met meerdere locaties dat bedrijfsmatig vee houdt op het moment van aanvragen van de regeling en op het moment van retourneren van de ondertekende overeenkomst. Het beschikbaar maken van deze gegevens kost echter tijd en capaciteit. Ik kan u toezeggen deze toe te zenden voor het zomerreces.

Voorts vraagt u of het realistisch is om er vanuit te gaan dat de Lbv en de Lbv-plus bijdragen aan het doel om onder het mestproductieplafond te komen, aangezien deelnemers elders een veehouderijlocatie mogen starten. Ik kan bevestigen dat de beëindigingsregelingen daadwerkelijk bijdragen aan het verlagen van de mestproductie. Een belangrijke reden is dat het productierecht, noodzakelijk voor de betreffende veehouderij, permanent moet worden doorgehaald waardoor de daling van de mestproductie geborgd is. Bij eventuele overname van een bestaande veehouderijlocatie buiten familieverband wordt voorts productierecht afgeroomd. Ook anderszins zijn de mogelijkheden om in Nederland een nieuwe veehouderijlocatie te starten beperkt door een gebrek aan stikstofruimte voor vergunningverlening.

Tot slot vraagt u of de in mijn brief van 6 maart 20256 genoemde beëindigingsregelingen nieuwe of bestaande regelingen betreffen en of hier ook een zogenoemd «doorstartverbod» in zal worden opgenomen en hoe de regeling bijdraagt aan de mestproductiedoelstellingen. Mijn aankondiging heeft betrekking op de beëindigingsregeling die aangekondigd is in het hoofdlijnenakkoord en betreft dus niet een reeds gepubliceerde regeling. Op de inhoud van toekomstige beëindigingsregelingen kan ik niet vooruit lopen, maar tegelijkertijd zijn de Europese staatssteunrichtsnoeren voor sluiting van productiecapaciteit op dit punt helder. Eén van de eisen is dat een ondernemer die met subsidie zijn productiecapaciteit heeft gesloten niet elders dezelfde activiteit mag starten. De beëindigingsregeling zal als neveneffect naar verwachting ook leiden tot een lagere mestproductie, zoals in de voorgaande alinea is toegelicht.

De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma


X Noot
1

Samenstelling:

Oplaat (BBB) (voorzitter), Kemperman (BBB), Jaspers (BBB), Van Knapen (BBB), Kluit (GroenLinks-PvdA), Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA), Fiers (GroenLinks-PvdA), Thijssen (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA) (ondervoorzitter), Van Ballekom (VVD), Meijer (VVD), Van de Linden (VVD), Rietkerk (CDA), Prins (CDA), Aerdts (D66), Van Meenen (D66), Van Kesteren (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Aelst-Den Uijl (SP), Holterhues (CU), Dessing (FVD), De Vries (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
2

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 XIV, N.

X Noot
3

Kamerstukken I 2024/25, 36 618, J.

X Noot
4

175931.22U

X Noot
5

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 XIV, N.

Naar boven