36 512 Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Huisvestingswet 2014, de Omgevingswet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Woningwet in verband met de versterking van de regie op de volkshuisvesting en met het oog op enkele andere met de volkshuisvesting samenhangende maatregelen (Wet versterking regie volkshuisvesting)

Nr. 8 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 21 mei 2024

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel II wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel B wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste onderdeel wordt «23a» vervangen door «21».

2. In het tweede onderdeel vervalt de zinsnede «of vanuit het behoud van de leefbaarheid van de woonomgeving».

2. Onderdeel E komt te luiden:

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt de zinsnede «woonruimte met een koopprijs van ten hoogste € 390.000» vervangen door «betaalbare koopwoonruimte».

2. Het vierde lid vervalt.

3. Onderdeel G komt te luiden:

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «artikel 12, tweede lid» vervangen door «artikel 12, tweede en derde lid».

2. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over gronden voor intrekking van de indeling in een urgentiecategorie als bedoeld in artikel 12, derde lid.

4. Bij ministeriële regeling wordt bepaald wanneer burgemeester en wethouders een aanvraag om een indeling van een woningzoekende in een urgentiecategorie als bedoeld in artikel 12, derde lid, kunnen afwijzen.

5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de voorschriften die burgemeester en wethouders kunnen verbinden aan een besluit tot indeling van een woningzoekende als bedoeld in artikel 12, derde lid, in een urgentiecategorie of aan een huisvestingsvergunning die wordt verleend op basis dat besluit.

4. In onderdeel K wordt telkens «twee jaar na inwerkingtreding van de Wet versterking regie volkshuisvesting» vervangen door «op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip».

B

Artikel III wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel L wordt het voorgestelde artikel 16.87a als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1°. «Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens Onze Minister voor Rechtsbescherming,» wordt vervangen door «Op voordracht van Onze Minister die het aangaat, mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister voor Rechtsbescherming,».

2°. «categorieën projecten» wordt vervangen door «besluiten voor categorieën projecten».

b. In het tweede lid vervalt onderdeel a, onder verlettering van onderdelen b en c tot onderdelen a en b.

b. Het derde lid komt te luiden:

3. Als de evaluatie van de aanwijzing aanleiding geeft tot verlenging daarvan, kan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister voor Rechtsbescherming, besluiten om de termijn, bedoeld in het tweede lid, onder a, eenmaal met ten hoogste vijf jaar te verlengen.

c. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Als een besluit uit verschillende besluitonderdelen bestaat waarvan alleen een gedeelte als een besluit als bedoeld in het eerste lid is aangewezen, strekt de aanwijzing zich uit over alle besluitonderdelen.

2. In onderdeel N wordt in het voorgestelde artikel 22.23, tweede lid, na «het tijdstip, bedoeld in het eerste lid,» ingevoegd «en binnen de termijn, bedoeld in artikel 16.87a, tweede lid, onder a,».

C

In Artikel IV, onderdeel B, wordt in het tweede lid van het voorgestelde artikel 2.5.4. na «desgevraagd» ingevoegd «kosteloos».

D

In artikel V, onderdeel N, komt het eerste lid van het voorgestelde artikel 62a te luiden:

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ouderen en andere, tot een bij of krachtens die maatregel aangewezen aandachtsgroep behorende, categorieën personen aangewezen van wie de woonbehoefte of huisvesting bijzondere aandacht behoeft.

Toelichting

Onderdeel A (artikel II (wijzigingen Huisvestingswet 2014))

In de eerste twee onderdelen worden enkele wetstechnische omissies hersteld in verband met de inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Huisvestingswet 2014 naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Huisvestingswet 2014 op 1 januari 2024.

In het derde onderdeel wordt ten eerste geregeld dat burgemeester en wethouders ook beslissen over de indeling van woningzoekenden in de urgentiecategorieën, bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet 2014. In het nieuw opgenomen vierde lid wordt geregeld dat bij ministeriële regeling bepaald wordt wanneer burgemeester en wethouders een aanvraag om een indeling van een woningzoekende in een urgentiecategorie als bedoeld in artikel 12, derde lid, kan afwijzen.

Ten slotte wordt in het nieuwe opgenomen vijfde lid bepaald dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld over de voorschriften die burgemeester en wethouders kunnen verbinden aan woningzoekenden in een besluit tot indeling van woningzoekenden in de urgentiecategorieën, bedoeld in artikel 12, derde lid. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een voorschrift dat de woningzoekende begeleiding ontvangt voor een door het college te bepalen duur van een instelling in de woningmarktregio, indien dit naar het oordeel van het college nodig is voor het zelfstandig wonen van de woningzoekende.

In het vierde onderdeel wordt voor enkele overgangsrechtelijke bepalingen geregeld dat de termijn waarop de gemeenteraad en gedeputeerde staten aan bepaalde verplichtingen moeten voldoen wordt bepaald op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Verwacht werd dat het wetsvoorstel op 1 januari 2024 in werking zou treden en daarom was gekozen voor een overgangstermijn van twee jaar. Het is van belang dat gemeenten en provincies in staat zijn om op goede wijze invulling te geven aan de huisvesting van urgent woningzoekenden zoals door het wetsvoorstel wordt geïntroduceerd. Uit de overleggen met onder meer gemeenten, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) en het Interprovinciaal Overleg (hierna: IPO) blijkt, dat verschillende gemeenten en provincies nu al de nodige voorbereidingen treffen voor een goede uitvoering ter huisvesting van de in het wetsvoorstel genoemde urgent woningzoekenden. Om tegemoet te komen aan het belang van een goede uitvoering wordt het dan ook niet nodig geacht om in het wetsvoorstel een termijn van twee jaar op te nemen als overgangsperiode. Bij de verdere overleggen met, onder meer gemeenten, VNG en IPO zal blijvend aandacht worden besteed aan een goede uitvoering waarna op basis daarvan zal worden besloten tot inwerkingtreding van deze onderdelen.

Onderdeel B (artikel III (wijzigingen Omgevingswet))

1. Wijziging onderdeel L (artikel 16.87a Omgevingswet)

Eerste en tweede lid

Met de voorgestelde wijzigingen van het eerste lid van artikel 16.87a van de Omgevingswet wordt geregeld dat de voordracht van een algemene maatregel van bestuur op grond van dat artikellid kan worden gedaan door de Minister die het aangaat. De betrokkenheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister voor Rechtsbescherming vanwege de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de Algemene wet bestuursrecht en het stelsel van bestuursrechtelijke rechtsbescherming blijft geborgd, omdat de voordracht mede namens voornoemde Ministers moet worden gedaan.

Daarnaast wordt voorzien in een aanpassing waarmee in de grondslag de samenhang tussen de aanwijzing van besluiten en de aanwijzing van categorieën projecten explicieter tot uitdrukking komt. Beoogd is immers dat besluiten voor categorieën projecten worden aangewezen om zo te specificeren op welke besluiten de procedurele versnellingen van toepassing zijn, en op welke besluiten dus niet. Met de aanvankelijke formulering werd de aanwijzing van de categorieën projecten op grond van het eerste lid en de verplichting tot het bepalen voor welke besluiten die aanwijzing gold op grond van het tweede lid uit elkaar getrokken, waardoor de samenhang tussen deze twee elementen van de aanwijzing minder expliciet tot uitdrukking kwam.

Derde lid

Met de wijzigingen van het derde lid wordt verduidelijkt dat de termijn van de aanwijzing alleen kan worden verlengd als de evaluatie daartoe aanleiding geeft. In dat geval kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met de Minister voor Rechtsbescherming, een besluit nemen tot verlenging met ten hoogte vijf jaar.

Vierde lid

Met het voorgestelde vierde lid wordt verduidelijkt dat de procedurele versnellingen uit de artikelen 16.86, eerste en derde lid, en 16.87, eerste tot en met derde lid, zesde lid en zevende lid (nieuw), van de Omgevingswet ook van toepassing zijn als een besluit uit meerdere besluitonderdelen1 bestaat waarvan alleen een gedeelte als een besluit als bedoeld in het eerste lid van artikel 16.87a van de Omgevingswet is aangewezen. Uit artikel 16.87a, eerste lid, volgt dat naast de categorieën projecten ook de daarvoor benodigde besluiten worden aangewezen waarop de procedurele versnellingen van toepassing zijn. Door te specificeren op welke besluiten de procedurele versnellingen van toepassing zijn, kunnen de gevolgen voor de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling bestuursrechtspraak) worden beperkt. Bij de aanwijzing van besluiten voor categorieën projecten, zoals ook het voornemen is bij de aanwijzing van woningbouwprojecten, zullen in ieder geval omgevingsvergunningen voor bepaalde activiteiten worden aangewezen. Door de aanwijzing te beperken tot omgevingsvergunningen voor specifieke activiteiten kan worden voorkomen dat de Afdeling bestuursrechtspraak met veel losse besluiten voor hetzelfde project wordt geconfronteerd in een situatie waarin alle aanvragen voor de benodigde omgevingsvergunningen niet gelijktijdig en samen worden aangevraagd. Artikel 5.7 van de Omgevingswet laat de aanvrager voor het merendeel van de activiteiten vrij in de keuze of hij voor alle activiteiten waarvoor hij een omgevingsvergunning nodig heeft gelijktijdig of afzonderlijk en gespreid in de tijd de omgevingsvergunning aanvraagt.2 Wanneer een aanvraag om een omgevingsvergunning voor meer dan één activiteit wordt gedaan – een zogenaamde meervoudige aanvraag – kan die zowel betrekking hebben op activiteiten waarvoor de omgevingsvergunning wel of niet is aangewezen als een besluit als bedoeld in artikel 16.87a, eerste lid. In dat geval kan onduidelijkheid bestaan over de toepassing van de procedurele versnellingen op de verschillende besluitonderdelen van de beslissing op de aanvraag. Om deze onduidelijkheid weg te nemen, wordt met het voorgestelde vierde lid geregeld dat wanneer een besluit uit meerdere besluitonderdelen bestaat waarvan alleen een gedeelte als een besluit als bedoeld in het eerste lid van artikel 16.87a is aangewezen, die aanwijzing zich uitstrekt over alle besluitonderdelen (dus ook op de beslissing op de aanvraag om de omgevingsvergunning voor niet-aangewezen activiteiten). Dit brengt mee dat de aanvrager zorgvuldig zal moeten nadenken voor welke activiteiten hij tegelijk in een meervoudige aanvraag de omgevingsvergunning aanvraagt.

Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat de aanvraag om een omgevingsvergunning voor bepaalde activiteiten los moet worden aangevraagd van een omgevingsvergunning voor andere activiteiten (artikel 5.7, tweede en derde lid, Omgevingswet).3 Dat is bijvoorbeeld het geval bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit (artikel 5.7, tweede lid). Wanneer de verplichte losse aanvraag om een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit gelijktijdig met een omgevingsvergunning voor een andere activiteit wordt aangevraagd, volgt uit artikel 16.7, eerste lid, van de Omgevingswet dat de coördinatieregeling (afdeling 3.5 Awb) van toepassing is. Uit artikel 3:28 Awb volgt vervolgens dat de besluiten die zijn voorbereid met toepassing van afdeling 3.5 Awb voor de mogelijkheid van beroep moeten worden aangemerkt als één besluit. Uit artikel 3:29, tweede lid, onder a, Awb volgt dat er beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak openstaat als tegen een of meer besluiten beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak. Dit betekent dat wanneer een niet-aangewezen besluit gecoördineerd wordt voorbereid met een aangewezen besluit er beroep in één instantie geldt bij de Afdeling bestuursrechtspraak. Wat betreft de andere procedurele versnellingen geldt dat het wettelijk kader voor de gebundelde besluiten ongewijzigd blijft.4 Dit betekent dat de andere procedurele versnellingen, zoals onder andere de uitsprakentermijn van zes maanden en het uitsluiten van de mogelijkheid van pro forma beroep, niet alsnog via artikel 3:28 Awb op niet-aangewezen besluiten van toepassing zijn. In geval er sprake zou zijn van losse aanvragen om een omgevingsvergunning waarvoor de toepassing van de coördinatieregeling wenselijk zou zijn en die toepassing niet volgt uit artikel 16.7, eerste lid, of uit een ander wettelijk voorschrift, kan de coördinatieregeling ook worden toegepast als het bevoegde bestuursorgaan daartoe een coördinatiebesluit neemt (artikel 3:20, aanhef en onder b, Awb).

2. Wijziging onderdeel N (artikel 22.23, tweede lid, Omgevingswet)

Met deze wijziging van onderdeel N wordt verduidelijkt dat voor de toepassing van het overgangsrecht in het tweede lid het besluit ook bekend moet zijn gemaakt binnen de termijn van de aanwijzing, bedoeld in artikel 16.87a, tweede lid, onder a (nieuw), van de Omgevingswet. Zo volgt uit artikel 22.23, tweede lid, duidelijker dat artikel 16.87a van toepassing blijft op een besluit dat is bekendgemaakt op of na het tijdstip van inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur waarmee dat besluit wordt aangewezen en binnen de termijn van de aanwijzing, waaronder mede begrepen een eventuele verlenging van die termijn op grond van artikel 16.87a, derde lid, tot het besluit onherroepelijk is. Dit betekent dat het wettelijk kader voor de beroepsprocedure hetzelfde blijft voor besluiten die zijn bekendgemaakt in de periode dat die besluiten waren aangewezen op grond van artikel 16.87a, dus ook als de beroepsprocedure pas aanvangt na afloop van de in de algemene maatregel van bestuur opgenomen termijn voor aanwijzing van dat besluit.

Onderdeel C (artikel IV (wijzigingen Wet maatschappelijke ondersteuning 2015))

Met de voorgestelde wijziging van het nieuwe artikel 2.5.4. van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 wordt een omissie hersteld. Het eerste lid van dit artikel regelt al dat de betreffende gegevens desgevraagd kosteloos moeten worden verstrekt, het woord «kosteloos» is per abuis niet opgenomen in het tweede lid.

Onderdeel D (artikel V (wijzigingen Woningwet))

Dit onderdeel wijzigt in het voorgestelde artikel 62a van de Woningwet de wijze waarop ouderen en andere, tot een aandachtsgroep behorende personen worden aangewezen. Als gevolg hiervan zal deze aanwijzing niet rechtstreeks bij ministeriële regeling plaatsvinden, maar bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Deze maatregel kan een grondslag voor nadere aanwijzing bij ministeriële regeling bevatten.

Het bij algemene maatregel van bestuur onderscheiden van categorieën ouderen en andere personen maakt het mogelijk om de inhoud van andere bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels, zoals instructieregels over de inhoud van volkshuisvestingsprogramma’s of regels over te verzamelen of te verstrekken gegevens, te differentiëren naar gelang de categorie aangewezen personen die het betreft. Dit zal in het voorgenomen Besluit versterking regie volkshuisvesting worden uitgewerkt.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge


X Noot
1

Met het begrip «besluitonderdeel» in deze context wordt aangesloten bij de wijze waarop dit begrip in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt gebruikt (zie ABRvS 9 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP7155).

X Noot
2

Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 160.

X Noot
3

Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 489–490.

X Noot
4

Kamerstukken II 2018/19, 35 256, nr. 3, p. 41.

Naar boven