36 387 Wijziging van de Omgevingswet, de Gaswet en de Warmtewet in verband met gemeentelijke instrumenten voor de warmtetransitie in de gebouwde omgeving (Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie)

Nr. 45 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 mei 2024

Tijdens de stemmingen over de moties bij het wetsvoorstel Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Wgiw) op 16 april jl. heeft mevrouw Beckerman (SP) gevraagd om een reactie op haar moties die door uw Kamer zijn aanvaard1. Hieronder treft u deze reactie aan.

Motie Beckerman over bij de uitvoering van de Wgiw tot een plan te komen om het niet-meer-dan-andersprincipe individueel te garanderen (nr. 35):

Het niet-meer-dan-anders-principe komt voort uit de Warmtewet. Dit principe is in de Warmtewet gewaarborgd doordat de ACM jaarlijks de maximumtarieven op basis van de gasprijzen vaststelt. Deze tariefstelling is nooit op individueel niveau. Ook bij huishoudens in exact hetzelfde huis met hetzelfde gebruik kan een energierekening voor aardgas namelijk verschillen op basis van o.a. het type contract en de looptijd. Wat voor die specifieke situatie dan «het anders» was geweest, is niet te achterhalen. Daarom gaat de gasreferentie uit van gemiddelden van alle gasgebruikers. Bij het wetsvoorstel Wgiw zijn er wijzigingen voorgesteld in de Warmtewet die leiden tot een iets lager warmtetarief op basis van deze gasreferentie.2 De Warmtewet wordt op termijn vervangen door het wetsvoorstel Wet collectieve warmte (Wcw). In de Wcw wordt het niet-meer-dan-anders-principe gefaseerd losgelaten en overgestapt naar een op kosten gebaseerde tariefsystematiek.

Gemeenten zullen bij het inzetten van de aanwijsbevoegdheid uit de Wgiw bij het maken van hun plannen moeten waarborgen dat de overstap naar het duurzame alternatief voor het overgrote deel van de wijk betaalbaar is, volgens de instructieregels die op basis van het amendement Erkens c.s.3 zullen worden gesteld in het Besluit gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Bgiw). Anders mogen zij de wijk niet aanwijzen. Deze instructieregels ten aanzien van de betaalbaarheid zijn breder dan alleen de vergelijking van de energierekening: er zal gekeken moeten worden naar de verwachte ontwikkeling van kosten en opbrengsten van de investering in de verduurzamingsmaatregelen. Het Bgiw – inclusief deze instructieregels – zal aan uw Kamer worden voorgelegd in het kader van de voorhangprocedure, na of gelijktijdig met de indiening van de Wcw conform motie Postma.4

Zonder vooruit te willen lopen op de concrete invulling hiervan in het Bgiw, merk ik graag op dat het niet mogelijk is op voorhand te garanderen dat ieders energierekening hetzelfde blijft. Immers, niemand heeft de garantie dat de energierekening de komende 5, 7 of 10 jaar hetzelfde blijft, ook niet de huishoudens die niet (hoeven te) verduurzamen. Alleen al door bijvoorbeeld verandering in het energieverbruik – door isolatie, gedragsaanpassingen en/of verandering in huishoudenssamenstelling – is het onmogelijk om de energierekening voor en na verduurzaming exact te vergelijken én op basis daarvan te compenseren.

Ik zal op basis van deze motie samen met de Minister voor Klimaat en Energie verkennen hoe we de betaalbaarheid bij de overstap van een aardgasgestookte verwarmingsinstallatie naar een warmtenet in het kader van de Wgiw optimaal kunnen waarborgen, in het bijzonder voor de kwetsbare huishoudens in de wijk. Dit gebeurt onder andere in de Wcw door de warmtetarieven drie jaar na start van de levering van warmte vast te zetten. Daarbij zijn er nog andere mogelijkheden denkbaar zoals varianten van een maximumtarief voor warmte, een fonds voor de kwetsbare huishoudens of een fonds om excessieve tarieven als gevolg van calamiteiten te drukken. Overigens zullen daarbij ook de indicatieve omvang van de kosten voor eventuele compensatie nader in beeld moeten worden gebracht, zodat dit kan meegenomen worden in een eventueel dekkingsvoorstel, dat nu ontbreekt. Hier zullen we bij de verdere uitwerking van de Wcw en het Bgiw op terug komen.

Motie Beckerman over samen met warmtebedrijven en corporaties een fonds te onderzoeken om het niet-meer-dan-anders-principe individueel te garanderen (nr. 36):

De motie Beckerman onder nummer 36 vraagt de regering om samen met warmtebedrijven en corporaties een fonds te onderzoeken om het niet-meer-dan-anders-principe individueel te garanderen. Ik zal deze motie betrekken bij de uitwerking van de motie Kröger5, die oproept om de kostensystematiek voor warmteverbruik in huis integraal in kaart te brengen, waarbij het uitgangspunt is dat de optie die maatschappelijk het meest wenselijk is ook voor de bewoners het meest aantrekkelijk wordt, te schetsen met welke instrumenten (zoals tarieven, belastingen, subsidies en toeslagen) hierop gestuurd kan worden, en dit voor de behandeling van de Wet collectieve warmte (Wcw) met de Kamer te delen.

Er is ook samenhang met het tweede deel van de motie Postma6, die voorafgaand aan de behandeling van de Wcw aan de Kamer vraagt voorstellen te presenteren hoe de betaalbaarheid van collectieve warmte afdoende geborgd wordt om de overstap naar warmtenetten aantrekkelijk te maken voor de burger. De in de motie Beckerman gedane suggestie voor een fonds kan een van de oplossingen zijn die bij de uitwerking van de mogelijke instrumenten aan bod komt.

Motie Beckerman over tot de invoering van de Wet collectieve warmte streven naar minimaal 50% eigenaarschap van (lokale) overheden voor toekomstige warmtebedrijven (nr. 38):

De motie Beckerman onder nummer 38 verzoekt de regering om tot de invoering van de Wcw te streven naar minimaal 50% eigenaarschap van (lokale) overheden voor toekomstige warmtebedrijven. Zoals de Minister voor Klimaat en Energie tijdens het debat heeft aangegeven, zijn bij de vormgeving van minimaal 50% + 1 aandeel eigenaarschap verschillende varianten van publieke deelname denkbaar. Dit kan gaan via een provinciaal warmtebedrijf zoals in Gelderland, dat een grote rol speelt, maar ook door deelname van verschillende individuele gemeenten. Warmtebedrijf HVC heeft bijvoorbeeld meerdere publieke aandeelhouders. Wel benadrukt de Minister voor Klimaat en Energie het belang van warmtebedrijven van voldoende schaal, omwille van de uitvoeringskracht en professionalisering. Om die reden heeft de Minister ook opgeroepen om regionaal en provinciaal het gesprek te voeren over samenwerking tussen overheden in het oprichten en beheren van warmtebedrijven. VNG en IPO hebben in hun inbreng voor het commissiedebat Klimaat en Energie van 15 februari jl.7 het belang benadrukt van partijen die warmte-oplossingen ontwikkelen als maatschappelijke opgaven.

Ik ga er vanuit dat zij en hun leden de oproep in de motie onderschrijven, waarbij zoals gezegd de exacte vormgeving lokaal of regionaal maatwerk is. Parallel werkt de Minister voor Klimaat en Energie aan onder meer een Waarborgfonds Warmtenetten en verkent hij een nationale deelneming warmte om de participatie van decentrale overheden in warmtebedrijven te ondersteunen.

Mede namens de Minister voor Klimaat en Energie, De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge


X Noot
1

Kamerstukken II 2023/24, 36 387, nr. 35, 36 en 38.

X Noot
2

Kamerstukken II 2023/24, 36 387, nr. 10.

X Noot
3

Kamerstukken II 2023/24, 36 387, nr. 20.

X Noot
4

Kamerstukken II 2023/24, 36 387, nr. 28.

X Noot
5

Kamerstukken II 2023/24, 36 387, nr. 22.

X Noot
6

Kamerstukken II 2023/24, 36 387, nr. 30.

Naar boven