36 333 Regels inzake een wettelijke taak van gemeenten om opvangvoorzieningen voor asielzoekers mogelijk te maken (Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen)

F NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET TWEEDE VERSLAG

Ontvangen 5 januari 2024

Inleiding

De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van het tweede verslag van de vaste commissie voor Immigratie & Asiel met betrekking tot het wetsvoorstel inzake een wettelijke taak van gemeenten om opvangvoorzieningen voor asielzoekers mogelijk te maken, de zogenoemde Spreidingswet. Hieronder beantwoordt de regering de gestelde vragen. De antwoorden op de vragen van de bij het verslag betrokken fracties zijn in volgorde van het verslag in cursieve tekst beantwoord. De leden van de fractie van de VVD hebben kennisgenomen van de antwoorden van de regering op de door hen gestelde vragen, zoals opgenomen in de nota naar aanleiding van het verslag van 6 december 2023. Deze leden hebben nog een aantal vervolgvragen. Het lid van de fractie van 50PLUS sluit zich bij de door de leden van de fractie van de VVD gestelde vragen aan.

De leden van de fractie van de PVV hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag. Deze leden hebben naar aanleiding hiervan nog een aantal vragen.

De leden van de fractie van de SP danken de regering voor de nota naar aanleiding van het verslag en voor de aan deze leden verschafte duidelijkheid dat de toepassing van de sociaaleconomische statusscores (SES-WOA-scores) geen discretionaire bevoegdheid van de regering betreft en dat er van «ontwijken» van de SES-WOA scores bij het door de regering bepalen van de opgave per gemeente geen sprake kan zijn. Deze leden hebben nog een enkele vraag.

De leden van de fractie van de PvdD hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag. Deze leden hebben naar aanleiding hiervan nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de fractie van FVD hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag en wensen de regering nog een aantal vervolgvragen te stellen.

De leden van de fractie van JA21 hebben kennisgenomen van de antwoorden van de regering op de door hen gestelde vragen over het wetsvoorstel. Zij hebben nog een aantal vervolgvragen.

1. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de fractie van de VVD zijn bezorgd over de eventuele aanzuigende werking van de voorgestelde wet, met name waar het kansarme asielzoekers betreft, en deze leden hebben in dit kader de volgende vragen:

  • kan de regering aangeven hoe de eventuele aanzuigende werking kan worden voorkomen bij kansarme asielzoekers?

    De Spreidingswet beoogt de benodigde opvangplaatsen te realiseren middels een betere spreiding van asielopvang over Nederland. Het wetsvoorstel biedt een handvat en rekenkundig model voor het evenwichtig realiseren, maar ook voor het evenwichtig afbouwen van opvangplaatsen indien de bezetting toe- of afneemt.

    Daarnaast heeft het WODC op 4 september jl. het rapport «Invloed asielbeleid op migratie naar Nederland – wetenschappelijke inzicht in migratiedrivers» gepubliceerd. Uit het onderzoek blijkt dat opvangvoorzieningen nauwelijks van belang zijn voor de voorkeur voor een bepaald bestemmingsland. Dit blijkt ook uit het op 21 december jl. gepubliceerde WODC onderzoek naar de redenen waarom minderjarige asielzoekers naar Nederland komen. Als het gevoerde asielbeleid invloed heeft op het besluit om naar Nederland te komen dan is dat met name in de latere fase van het asielproces. Het gaat dan bijvoorbeeld om de invloed van het inwilligingspercentage en de mogelijkheden voor gezinshereniging. De Spreidingswet beoogt enkel voldoende opvangplaatsen te realiseren. In combinatie met het voorgaande lijkt er geen correlatie te bestaan tussen de Spreidingswet en een toename van asielzoekers in Nederland als gevolg van een zogenaamde «aanzuigende werking» vanuit derde landen.

  • is de regering bereid om deze kansarme asielzoekers, voor zolang deze in ons land moeten verblijven, te concentreren op andere plekken dan in de opvangcentra?

  • is de regering bereid om een versnelde procedure toe te passen voor deze groep kansarme asielzoekers?

  • ziet de regering mogelijkheden om deze kansarme asielzoekers sneller terug te sturen?

    Op dit moment worden asielzoekers met een kansarme asielaanvraag – waar vreemdelingen uit een veilig land van herkomst ook onder vallen – zo veel mogelijk apart opgevangen in de procesbeschikbaarheidslocatie (pbl). Het doel van deze zogeheten procesbeschikbaarheidslocatie is dat asielzoekers met een kansarme asielaanvraag permanent beschikbaar zijn voor de asiel-, vertrek- en beroepsprocedure, zodat deze procedures zo efficiënt en vlot als mogelijk worden doorlopen.

    Het betreft een opvangmodaliteit in ontwikkeling. In Ter Apel wordt deze modaliteit gefaseerd opgebouwd zodat op 29 januari 2024 100 plekken zijn gerealiseerd. De opschaling is ook afhankelijk van de ontwikkeling van de bezetting op Ter Apel als geheel, waarbij het belangrijk is te benadrukken dat het capacitair mogelijk moet zijn om de bezetting niet hoger dan 2.000 te laten zijn, zoals ook is opgenomen in de bestuursovereenkomst. Verder worden er gesprekken gevoerd met de gemeente Cranendonck om op zeer korte termijn in Budel te starten met een pre-procesbeschikbaarheidslocatie. Het is de bedoeling dat in Budel gefaseerd opgeschaald wordt naar circa 50 plekken. Voorts vinden constructieve gesprekken plaats met de gemeente Almere over een eventuele ingebruikname van de penitentiaire inrichting. om als pbl in te zetten. De inzet is om meer van dit soort locaties te realiseren en daarbij wordt zowel gebruik gemaakt van beschikbare voorzieningen op bestaande opvanglocaties als gezocht naar mogelijkheden om nieuwe opvanglocaties voor deze doelgroep in te richten. Wat dat laatste betreft zijn we echter sterk afhankelijk van de medewerking van medeoverheden.

  • ziet de regering een mogelijkheid om het Rijksvastgoedbedrijf in te zetten om extra opvangplekken te creëren?

    Er wordt reeds langer en intensief door het COA samengewerkt met het Rijksvastgoedbedrijf (maar ook met Defensie en andere vastgoed houdende diensten) om locaties beschikbaar te stellen.

De leden van de fractie van de VVD constateren dat de groep asielzoekers die niet zouden kunnen blijven, voor een groot deel (vaak jonge) kinderen betreft die per definitie een status krijgen, waarmee een keten van gezinshereniging ─ nareis op nareis ─ in gang wordt gezet. Deze leden hebben hierover de volgende vragen aan de regering te stellen:

  • op welke wijze gaat de regering de hierboven geschetste situatie tegen?

  • welke bevoegdheid ontbreekt om aan deze grote misstanden een einde te maken?

    Gestapelde gezinshereniging, oftewel nareis op nareis is binnen het huidige beleid toegestaan. Zodra nareizigers een goedgekeurde zelfstandige asielaanvraag hebben, kunnen zij nareis aanvragen voor gezinsleden die tot hun kerngezin behoren. Een aanpassing hierin, vraagt een wijziging van beleid. Beleidsopties hiertoe lagen eerder voor in het brede pakket op migratie. Het is aan een nieuw kabinet om hier fundamentele keuzes in te maken.

  • de leden van de fractie van de VVD merkt op dat Nederland bij de nareis van kinderen, op grond van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), een ruime regeling hanteert waar mensen van tussen de 18 tot 25 jaar als kind kunnen nareizen. Ziet regering kans om deze regeling, in lijn met onze buurlanden, aan te passen?

    Ten aanzien van de procedure rondom nareis: recent is in de Tweede Kamer de motie Van den Brink (CDA) en Brekelmans (VVD) aangenomen. In deze motie wordt de regering onder andere verzocht «het nareisbeleid voor jongvolwassenen terug te brengen naar het nareisbeleid conform de Europese Gezinsherenigingsrichtlijn». Uit de Gezinsherenigingsrichtlijn volgt geen verplichting om de ruimere nareis voorwaarden tot gezinshereniging van toepassing te laten zijn op jongvolwassenen. Deze motie kan dan ook uitgelegd worden als een verzoek om het jongvolwassenenbeleid af te schaffen. Ik heb de Tweede Kamer tijdens het commissiedebat toegezegd om voor de begrotingsbehandeling van J&V de Tweede Kamer te informeren over de voortgang van onder andere deze motie. Tegen die tijd zal ook uw Kamer worden geïnformeerd.

De leden van de fractie van de VVD wensen een helder beeld te krijgen van het verschil tussen de huidige bevoegdheden en de bevoegdheden die voortkomen uit het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden hebben daartoe de volgende vragen voor de regering:

  • welke bevoegdheden hebben provincies om gemeenten te verplichten om statushouders in gemeenten te huisvesten?

    De verplichting om statushouders te huisvesten, wordt niet door provincies opgelegd, maar volgt uit de Huisvestingswet. Provincies houden hier toezicht op volgens het generieke interbestuurlijk toezicht op grond van de Gemeentewet (art. 124 e.v.). Op dit punt brengt de Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen geen verandering.

  • bestaat er voor provincies een doorzettingsmacht ten aanzien van gemeenten? Zo ja, welke doorzettingsmacht is dit?

    Met betrekking tot de huisvesting van statushouders zijn gemeenten gehouden aan hun taakstelling huisvesting vergunninghouders op grond van de Huisvestingswet. gedeputeerde staten houden hier volgens de reguliere systematiek toezicht op. Daarbij kunnen gedeputeerde staten als ultimum remedium in de plaats treden wanneer gemeenten niet aan hun wettelijke taakstelling voldoen. De provincie huisvest de vergunninghouders dan namens (het College van) burgemeester en Wethouders en op kosten van de gemeente. In die zin is er sprake van doorzettingsmacht. Ook op dit punt brengt de Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen geen verandering.

  • en als provincies bedoelde bevoegdheid hebben; waarom zetten zij deze niet in, zeker nu er zo’n 16.000 statushouders nog steeds in de asielzoekerscentra verblijven.

    Als een gemeente aan het eind van de halfjaarlijkse termijn niet volledig aan haar taakstelling heeft voldaan, dan geldt voor de provincie als toezichthouder de beginselplicht om in te grijpen. Het ultieme middel daarbij is de indeplaatsstelling. De provincie huisvest de vergunninghouders dan namens burgemeester en wethouders en op kosten van de gemeente. Uitgangspunt van de wettelijke regeling is dat een besluit tot indeplaatsstelling niet door een provincie wordt genomen zonder dat de gemeente eerst in de gelegenheid is gesteld zelf in de zaak te voorzien. Dat is alleen anders wanneer het gaat om een spoedeisend geval. Een besluit tot indeplaatsstelling wordt voorafgegaan door een bestuurlijk traject. In de praktijk blijkt dat bestuurlijk overleg en de dreiging van juridische interventie in het algemeen voldoende is om ervoor te zorgen dat een gemeente de gevorderde taken naar behoren uitvoert. Het bestuurlijk traject wordt omschreven als een interventieladder die verschillende fasen kent:

    • Fase 1: Signaleren

    • Fase 2: Informatie opvragen en valideren

    • Fase 3: Actief toezicht: afspraken over acties, termijnen en vervolg

    • Fase 4: Vooraankondiging van juridische interventie

    • Fase 5: Besluit tot indeplaatsstelling met laatste termijn om alsnog zelf te voorzien

    • Fase 6: Sanctie indeplaatsstelling De provincie beslist als toezichthouder zelf in welk tempo de treden worden doorlopen.

  • Zijn er volgens de regering paralellen te trekken met het voorliggende wetsvoorstel?

    De Spreidingswet geeft gemeenten de wettelijke taak asielopvang mogelijk te maken. Anders dan bij de huisvesting van statushouders, is het toezicht in onderhavige wet bij de Minister van J&V belegd. Hiervoor geldt een algemeen beleidskader interbestuurlijk toezicht bij taakverwaarlozing. Het toezicht vindt plaats op de uitvoering van het verdeelbesluit. Dat verdeelbesluit volgt op het verslag van de cdK’s waarbij geldt dat als in het verslag door gemeenten zelf is gekomen tot een sluitende en uitvoerbare verdeling deze wordt overgenomen. Indien sprake is van taakverwaarlozing zal de Minister de gebruikelijke bestuurlijke interventieladder doorlopen, vergelijkbaar met de wijze waarop provincies invulling geven aan hun toezichthoudende taak.

De leden van de fractie van de VVD kijken met belangstelling naar de voortgang in de onderhandelingen omtrent het Europese migratie- en asielpact. Deze leden hebben in dit licht de volgende vragen voor de regering:

  • kan de regering uitleggen hoe ver het staat met de Europese wetgeving omtrent instroombeperking?

  • wat is de inzet van de regering hierbij? Kan de regering daarbij ook aangeven wat de resultaten van deze onderhandelingen betekenen voor het Nederlandse beleid?

  • welke maatregelen verwacht de regering op Europees niveau ten aanzien van de beperking van de instroom en hoe effectief acht de regering dat deze maatregelen zullen zijn?

    In antwoord op bovenstaande vragen verwijs ik naar mijn brief van 21 december 2023 over het principeakkoord op hoofdlijnen dat het Spaans Voorzitterschap bereikte met het Europees Parlement (EP) over het Asiel- en Migratiepact.1

2. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de fractie van de PVV hebben over de nota naar aanleiding van het verslag de volgende vragen te stellen.

1. De leden van de fractie van de PVV verwijzen naar de volgende passages uit de nota naar aanleiding van het verslag: «Het wetsvoorstel werkt met een verdeelsleutel op basis van inwoneraantal om te komen tot de provinciale opgave en de indicatieve verdeling per gemeente. Het inpassen van een aantal aanmeldvoorzieningen past niet in die systematiek.»2 en «In de AMvB zal uitwerking worden gegeven aan de motie van het lid Piri c.s. en zal spreiding van aanmeldvoorzieningen expliciet worden meegenomen.»3 Kan de regering deze leden aangeven op welke wijze een en ander binnen de kaders van het wetsvoorstel kan worden uitgewerkt als het niet in de systematiek past?

Het inpassen van de aanmeldvoorzieningen past niet in de systematiek om per gemeente indicatief een aantal plaatsen toe te delen voor een aanmeldvoorziening (zoals wel is gedaan voor de bijzondere opvangplaatsen voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen in artikel 2.2, tweede lid, van de concept-AMvB). Zoals in de concept-AMvB is aangegeven kunnen deze aanmeldvoorzieningen wel worden opgenomen in de provinciale opvangopgave. Het past dus wel binnen de kaders van het wetsvoorstel.

2. De leden van de fractie van de PVV merken op dat de regering in de nota naar aanleiding van het verslag ook refereert aan de grote achterstanden bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) waardoor het asielsysteem verstopt raakt.4 Kan de regering aangeven welke concrete maatregelen worden genomen om de achterstanden bij de IND aan te pakken? Kan de regering onderbouwd aangeven of het niet veel efficiënter is om de tekortkomingen bij de IND aan te pakken, in plaats van kost wat kost deze voorgestelde wet door te zetten, die slechts «in beperkte mate» bijdraagt aan het oplossen van dit probleem?

Inzet op het wegwerken van achterstanden van de IND is ook een prioriteit van het kabinet. Er zijn daarom ook diverse maatregelen genomen om versneld asielaanvragen af te handelen. Zo verwacht de IND het komende jaar meer zaken af te kunnen doen dan afgelopen jaar. Dit komt met name door het project Bespoediging Afdoening Asiel (BAA) waar de IND projectmatig asielaanvragen afhandelt van asielaanvragen van nationaliteiten die op basis van het huidige landenbeleid kansrijk zijn. Daarnaast geeft de IND prioriteit aan de behandeling van aanvragen in spoor 1 en 2 en aanvragen van overlastgevers. En tot slot werft de IND nieuwe medewerkers om zo de behandelcapaciteit te vergroten teneinde de achterstanden in te lopen. Daarbij is de kanttekening dat nieuwe medewerkers goed moeten worden opgeleid en daardoor capaciteit wordt weggehaald uit de operatie. Om die reden kan de IND niet meer nieuwe medewerkers opleiden dan zij nu al doen. Helaas zijn deze maatregelen niet voldoende om de achterstanden bij de IND op korte termijn in te lopen. Er zijn geen eenvoudige maatregelen die ervoor zorgen dat de achterstanden snel ingelopen kunnen worden. Gecombineerd met een achterblijvende uitstroom van statushouders maakt dit dat meer (stabiele) opvangplaatsen, evenwichtig verspreid over Nederland, noodzakelijk zijn. Uiteraard blijft het kabinet zich inzetten om de achterstanden bij de IND weg te werken.

3. De leden van de fractie van de PVV lezen in de nota naar aanleiding van het verslag het volgende: «Een nieuw kabinet zal fundamentele keuzes moeten maken, zodat er grip op migratie komt.»5

Kan de regering aangeven waarom zij ondertussen wél vasthoudt aan het voorliggende wetsvoorstel, in plaats van deze óók aan een nieuwe regering te laten, om dit integraal af te kunnen wegen in hun fundamentele keuzes?

4. Voorts lezen de leden van de fractie van de PVV in de nota naar aanleiding van het verslag het volgende:

«Om deze reden worden de prognoses twee keer per jaar bijgesteld en worden de onzekerheden weergegeven in een drietal scenario’s: een minimum-, medio- en maximumscenario. Op basis van onder andere deze scenario’s en het capaciteitsbesluit van het COA wordt het verwachte aantal plekken bepaald.»6

Het kabinet staat achter de Spreidingswet, om zo de opvang evenredig te verdelen over Nederland. De Spreidingswet beoogt dat te realiseren.

Kan de regering deze leden aangeven op welke wijze voor de bepaling van het verwachte aantal plekken de keus tussen de verschillende scenario’s voor het te volgen scenario wordt gemaakt?

De Meerjaren Productie Prognose (MPP) 2023–2 beoogt een prognose in beeld te brengen voor de migratieketen in de vorm van 3 scenario’s (minimum, medio en maximum) en wordt 2x per jaar bijgesteld. Het voornaamste doel van de MPP is het creëren van een gemeenschappelijk toekomstbeeld voor de migratieketen.

Hiervoor wordt een kwantitatief beeld van de verwachte aantallen instroom, doorstroom en uitstroom gecreëerd ten behoeve van de gehele migratieketen. De MPP staat als analytisch product op zichzelf en is vervolgens ondersteunend aan het vraagstuk of en zo ja welke consequenties en handelingsperspectieven de migratieketen hieraan verbindt.

De MPP beoogt een realistisch verwachtingsbeeld op te stellen op basis van de inzichten, risico’s, onzekerheden en aannames die op dat moment gelden. Dit beeld hoeft niet te stroken met datgene wat door de politiek, migratieketen of van buitenaf gewenst wordt. Mogelijke consequenties en maatregelen die daarop genomen kunnen worden, horen een plaats te krijgen binnen het (financieel) vervolgtraject waarbij de MPP een objectieve analyse van verwachtingen voor de migratieketen in kaart brengt. Beleid, maatregelen of andere input zal alleen in de MPP verwerkt worden indien er concrete afspraken, schattingen van de impact of aannames op basis van realisaties van een eerdere periode meegewogen kunnen worden.

Het COA neemt voorts 2 keer per jaar een zogenaamd «capaciteitsbesluit». Het baseert zich op de meest waarschijnlijke ontwikkeling van de bezetting. Het vertaalt het MPP medio scenario door naar de bijbehorende capaciteitsbehoefte voor zowel het totaal aantal opvangplekken als specifiek voor alleenreizende jongeren (amv).

Daarbij wordt een correctiefactor (91%) toegepast om te komen van verwachte bezetting naar benodigde opvangcapaciteit, omdat niet elk bed op elk moment bezet kan worden. Dit komt omdat bijvoorbeeld door de samenstelling van een groep bewoners of gezinnen op een kamer en het niet kunnen gebruiken van kamers vanwege onderhoud.

5. De leden van de fractie van de PVV wijzen op de volgende passage in de nota naar aanleiding van het verslag:

«De regering gaat er dan ook vanuit dat het door deze leden bedoelde commitment er in de meeste gevallen zal zijn en dat eventuele juridische procedures – mochten die er komen – met vertrouwen tegemoet kunnen worden gezien.»7

Kan de regering aangeven wat de consequenties voor de uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel zijn indien dergelijke juridische procedures er tóch komen en deze langdurig zijn?

Het laat zich moeilijk op voorhand voorspellen wat de consequenties van juridische procedures zullen zijn. In zijn algemeenheid zal gelden dat in de eerste jaren ervaring moet worden opgedaan. Bij de evaluatie van de wet, waarover de beide Kamers der Staten-Generaal binnen 4 jaar na inwerkingtreding van de wet, een verslag zullen ontvangen, zal worden meegenomen wat de consequenties zijn van eventuele juridische procedures voor het effect van de wet.

6. De leden van de fractie van de PVV merken op dat naast de bestuursrechtelijke procedures er tegenwoordig ook civiele procedures worden gevoerd om overheidsbesluiten aan te vechten of af te dwingen, zoals bijvoorbeeld in de Klimaatzaak van Urgenda tegen de Nederlandse Staat. Kan de regering aangeven in hoeverre er een kans bestaat dat in het kader van de aan de orde zijnde voorgestelde wet civiele procedures kunnen worden gevoerd om bepaalde zaken af te dwingen of aan te vechten? Kan de regering aangeven welke specifieke juridische aanknopingspunten hiervoor kunnen bestaan?

Zoals opgemerkt in de nota naar aanleiding van het verslag (p. 18) wordt met deze wet een wijziging doorgevoerd in het stelsel van de opvang van asielzoekers. Ook in juridische zin zullen we daar ervaring mee moeten opdoen. Op voorhand is nooit uit te sluiten dat civiele procedures kunnen worden gevoerd; of een betrokkene hierin wordt ontvangen is immers aan de rechter. Nu voldoende rechtsbescherming openstaat via de bestuursrechtelijke weg, ligt dit volgens de regering echter niet voor de hand.

7. De leden van de fractie van de PVV wijzen op de volgende passage in de nota naar aanleiding van het verslag:

«Om richting te geven aan deze afweging – en de verdeelbesluiten van een draagkrachtige motivering te kunnen voorzien – worden de factoren die worden meegewogen momenteel uitgewerkt in een beleidskader».8

Is de regering bereid om dit (concept) beleidskader aan de Kamer te doen toekomen vóór de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel, zodat het betrokken kan worden in de beoordeling van de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel?

Dit beleidskader is op dit moment nog niet afgerond en er is niet met zekerheid te zeggen of dit lukt voor de plenaire behandeling van het wetsvoorstel. Wel is meer zicht op de factoren die daarbij een rol zullen spelen. Dat zijn:

  • het streven naar een zo evenwichtig mogelijke verdeling van opvangplaatsen over Nederland, rekening houdend met het inwonertal en de SES-WOA score van gemeenten (amendement van het lid Jasper van Dijk)

  • de duur van de eerder geboden opvang (maanden, jaren)

  • eerder geboden omvang (aantal opvangplaatsen)

  • de aanwezigheid van bijzondere opvangmodaliteiten binnen de gemeenten

Uiteraard geldt het bovenstaande alleen indien het verslag van de cdK niet tot een (volledig) sluitende én uitvoerbare verdeling leidt. Indien uit het verslag wel een sluitende én uitvoerbare verdeling volgt neemt de Minister die verdeling immers over in het verdeelbesluit.

8. De leden van de fractie van de PVV verwijzen naar de volgende passage uit de nota naar aanleiding van het verslag:

«Een besluit tot indeplaatsstelling is als een handhavingsbesluit te beschouwen omdat dan de Minister op kosten van de gemeente asielopvangvoorzieningen voor het in het verdeelbesluit bepaalde aantal plaatsen binnen de gemeente organiseert.»9 Kan de regering aangeven in hoeverre deze indeplaatsstelling een uitvoerbare maatregel is, als geschikte locaties volstrekt ontbreken in een gemeente en de regering deze dus ook niet kan realiseren? Wat zijn dan de consequenties?

Een besluit tot indeplaatsstelling kan alleen kunnen worden genomen indien sprake is van taakverwaarlozing van een gemeente die in het verdeelbesluit is opgenomen. De regering acht het moeilijk voorstelbaar dat er in het geheel geen opvangplaatsen binnen een gemeente zouden kunnen worden gerealiseerd, ook kleinschalige voorzieningen zijn immers mogelijk. Zoals meermaals aangegeven is daadwekelijke indeplaatsstelling een ultimum remedium. Theoretisch is denkbaar dat asielzoekers in hotels of vergelijkbare locaties worden ondergebracht, waarbij de meerkosten daarvan voor rekening van de betreffende gemeente zullen komen. De regering acht het op dit moment echter niet goed denkbaar dat het zover zal moeten komen.

9. De leden van de fractie van de PVV verwijzen naar de volgende passage in de nota naar aanleiding van het verslag:

«Asielzoekers met een kansarme asielaanvraag (hier valt herkomst uit een veilig land onder) en die overlast plegen worden door de IND versneld in behandeling genomen en op hun aanvragen wordt zo snel mogelijk beslist».10

Kan de regering aangeven of hiervoor überhaupt wel voldoende capaciteit bij de IND aanwezig is om dit effectief uit te voeren? Kan de regering tevens aangeven hoe dit zich verhoudt tot de reeds langer bestaande problemen bij het detentie- en vertrekcentrum in Rotterdam?

Het betreft hier de pilot procesoptimalisatie in Ter Apel, waar de organisaties in de migratieketen, waaronder de IND, capaciteit beschikbaar stellen om asielzoekers die overlast veroorzaken, versneld in behandeling te nemen en op hun aanvragen te beslissen. Deze werkmethode is het afgelopen jaar effectief gebleken. De doelgroep betreft primair overlastgevende asielzoekers die in Ter Apel verblijven. Dit heeft geen directe relatie met detentiecentrum Rotterdam.

10. De leden van de fractie van de PVV wijzen voorts op de volgende passage uit de nota naar aanleiding van het verslag:

«De doelgroepbeperkingen die nu in veel gemeenten worden gehanteerd».11

Kan de regering aangeven of voor die doelgroepbeperkingen een formele grondslag bestaat en hoe hier in de praktijk mee wordt omgegaan? Gebeurt dit ten aanzien van alle gemeenten op een gelijkwaardige wijze?

In die gevallen dat er sprake is van afgesproken doelgroepbeperkingen is dat in de regel enkel gebaseerd op bestuurlijke afspraken tussen het COA en de betreffende gemeenten. Op het moment dat er in een gemeente opvang wordt gerealiseerd worden er bestuurlijke afspraken gemaakt. Of en in hoeverre daarbij sprake is van doelgroepbeperkingen kan verschillen per locatie en per gemeente. Doelgroepbeperkingen werken in de praktijk zeer belemmerend voor de efficiënte inzetbaarheid van beschikbare opvangplaatsen en het kabinet wenst in de toekomst dat dergelijke afspraken in beginsel niet meer tot stand komen.

11. Verder wijzen de leden van de fractie van de PVV op het volgende gedeelte uit de nota naar aanleiding van het verslag:

«Dit terwijl spreiding juist ook van belang is om overlast te beperken».12

Kan de regering duiden op welke wijze bedoelde overlast dan beperkt wordt? Is er niet juist een verdere verspreiding van overlast naar andere gemeenten door een waterbedeffect?

Op dit moment is sprake van een tekort aan duurzame opvangplaatsen hetgeen leidt tot een onevenredige belasting van bestaande locaties. De bezettingsgraad is hoger dan gewenst. Vanuit het perspectief van veiligheid, leefbaarheid en beheersbaarheid is een groot aantal tijdelijke locaties dat niet voldoet aan de gewenste eisen voor opvang en begeleiding. Daarnaast zorgt het huidige tekort ervoor dat op sommige locaties de bezetting hoger is dan afgesproken met de betreffende gemeente; in het bijzonder speelt dit in Ter Apel. Meer structurele plekken die voldoen aan de kwalitatieve kaders en een evenwichtigere spreiding daarvan maakt het tevens weer mogelijk te komen tot een lagere bezettingsgraad per locatie en een bezetting die past binnen de lokale afspraken. Dat is een belangrijke voorwaarde voor het beheerst kunnen opvangen en het preventief, adequaat en stevig kunnen reageren op overlast, hetgeen niet alleen in het belang van bewoners, maar ook van medewerkers en omwonenden is.

12. De leden van de fractie van de PVV wijzen vervolgens naar de volgende passage in de nota naar aanleiding van het verslag:

«Dat de wetgever een eigen afweging maakt bij het opleggen van medebewind, betekent niet dat er niet wordt geluisterd naar de decentrale overheden zelf. Zo is dit wetsvoorstel nadrukkelijk in samenwerking met de VNG en het IPO tot stand gekomen.»13 Kan de regering aangeven waarop zij haar stelling baseert dat de privaatrechtelijke organisaties van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal overleg (IPO) hetzelfde zouden zijn als «de decentrale overheden zelf»? In hoeverre is onderzocht of er draagvlak is onder volksvertegenwoordigers in raden en Staten, in plaats van alleen in deze bestuurlijke overlegkoepels, waar bestuurders bovendien op persoonlijke titel in participeren, en daardoor ook niet bestuurlijk aanspreekbaar zijn?

VNG en IPO zijn vaste belangrijke partners als het gaat om vraagstukken van medeoverheden. Zij voeren regelmatig achterbanraadplegingen uit, ook op dit onderwerp. Het kabinet heeft geen reden om te twijfelen over de vraag of deze partners hun achterban vertegenwoordigen.

13. De leden van de fractie van de PVV lezen in de nota naar aanleiding van het verslag voorts het volgende:

«In reactie op de vraag van deze leden of de overheid de zorgplicht voor leerlingen wat betreft onderwijs nog wel kan waarmaken, antwoordt de regering dat het voldoen aan de zorgplicht voor leerlingen de blijvende aandacht heeft van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs.»14 Kan de regering aangeven welke concrete maatregelen worden genomen in het kader van deze zogenaamde «blijvende aandacht»?

Alle kinderen hebben recht op onderwijs en moeten voldoen aan de leerplichtwet. Met de «blijvende aandacht» wordt gedoeld op het feit dat de toegang tot onderwijs in elke gemeente gegarandeerd moet zijn. Zoals in het antwoord waarnaar wordt verwezen staat aangegeven heeft de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs het initiatief genomen voor de Wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in het onderwijs. Met deze wet wordt het mogelijk gemaakt dat in gemeenten waar het echt niet mogelijk blijkt te zijn om op de reguliere wijze voldoende onderwijsplaatsen te garanderen voor leerlingen die nieuw zijn in Nederland, het onderwijs voor deze leerlingen tijdelijk op een andere manier te organiseren.

14. De leden van de fractie van de PVV lezen dat de regering bij de beantwoording van de eerder door deze leden gestelde vraag 2 spreekt over «samenwerking met (inter)nationale experts».15

Deze leden vragen de regering welke experts dit betreft en op basis van welke criteria zij worden geselecteerd. Is de regering bereid om de analyses van deze experts met de Kamer te delen?

De (internationale) experts die worden geraadpleegd om een eerste inschatting te maken van het aantal eerste asielaanvragen zijn met name experts uit een aantal Europese instellingen en overlegorganen, zoals onder andere het European Migration Network (EMN), General Directors» Immigration Services Conference, European Union Agency for Asylum (EUAA). Daarnaast wordt de prognose voor de eerste asielinstroom afgestemd met medewerkers van de verschillende betrokken Nederlandse ketenpartners, waarvan een deel ook zitting heeft in de werkgroep van de Meerjaren Productie Prognose. Voor de uitkomsten van de meest recente prognoses verwijs ik u graag naar de brief die met de Tweede Kamer hierover op 10 november jl. is gedeeld.16 Bij een eerdere brief aan de Tweede Kamer is onder andere ook het protocol gedeeld.17

15. In antwoord op de eerder door de leden van de fractie van de PVV gestelde vraag 3 lezen deze leden het volgende:

«Op dit moment lijkt het gezien de geopolitieke ontwikkelingen niet aannemelijk dat bij staand beleid de instroom zal gaan dalen.»18 Kan de regering aangeven hoe dit zich verhoudt tot haar eigen ambitie om «grip op migratie» te krijgen?

Grip op migratie ziet op verschillende aspecten, kort gezegd de toestroom naar de EU, de instroom naar Nederland, de doorstroom in de asielprocedure en de uitstroom. Om grip te krijgen op migratie wordt aan deze verschillende aspecten gewerkt zowel nationaal als in internationaal verband.

En hoewel de geopolitieke ontwikkelingen geen rooskleurig beeld geven betekent dat niet dat we als land en/of EU geen (enkele) invloed hebben op de instroom. Hiertoe wordt ook bezien of het staand beleid nog voorziet in de behoeften en actualiteit. U wordt bijvoorbeeld verwezen naar de positieve ontwikkelingen in de EU met het sluiten van het pact om tot meer grip te komen.

16. Bij de beantwoording door de regering van de eerder door deze leden gestelde vraag 5 wordt het volgende gesteld: «al dan niet nogmaals als duurzaam worden ingebracht.»19

Kan de regering duidelijk aangeven of deze nu wel of niet meetellen? Wat immers als er nog geen verlengingsbesluit is genomen, kan er dan wel sprake zijn van de aanduiding van een «duurzame opvangplaats»?

Als geen sprake is van verlenging van de afspraken met betrekking tot de beschikbaarheid van een opvangplaats en de opvangplaats niet meer vijf jaar beschikbaar is, is geen sprake van een duurzame opvangplaats in de zin van artikel 2, derde lid, van de wet.

17. De regering gaat bij de beantwoording van de eerder door de leden van de fractie van de PVV gestelde vraag 9 in op het interbestuurlijk toezicht.20 Kan de regering bij indeplaatsstelling aangeven welk specifiek instrumentarium wordt ingezet ten aanzien van het wijzigen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen? Gaat het Rijk dan een Rijksinpassingsplan vaststellen als de gemeenteraad blijft weigeren een bestemmingsplan of beheersverordening te wijzigen?

Het in te zetten instrumentarium bij taakverwaarlozing door een gemeente is dat uit de Gemeentewet. Een besluit tot indeplaatsstelling ex artikel 124 jo. 124b van de Gemeentewet is zoals aangegeven een allerlaatste middel en zal kunnen inhouden dat de Minister van Justitie en Veiligheid handelt als ware hij het college of de gemeenteraad van de desbetreffende gemeente en op die wijze – op kosten van de gemeente – hun medebewindsverplichtingen kan nakomen, zoals bijvoorbeeld wijziging van een bestemmingsplan of beheersverordening. Een Rijksinpassingsplan is dus niet aan de orde.

18. Verder stelt de regering in antwoord op de eerder door de leden van de fractie van de PVV gestelde vraag 11 het volgende:

«Indien asielzoekers om moverende redenen aangeven dat zij wensen dat het gezin niet gezamenlijk opgevangen wordt, wordt daar waar mogelijk rekening mee gehouden.»21 Gelet op het aspect van «waar mogelijk»; wat als daar echt geen rekening mee kán worden gehouden, kan de regering deze leden aangeven in hoeverre een asielzoeker dit dan alsnog kan afdwingen?

De bevoegdheid tot het plaatsen van asielzoekers is in het wetsvoorstel expliciet toebedeeld aan het COA; het COA kan dus besluiten dat een gezin al dan niet gezamenlijk wordt opgevangen.

19. In antwoord op de eerder door deze leden gestelde vraag 12 stelt de regering het volgende:

«Daarbij geldt wel dat steeds in het oog moet worden gehouden dat doelmatige exploitatie mogelijk moet zijn.» 22

Kan de regering aangeven door wie, op welke wijze en op basis van welke criteria bepaald wordt of van een doelmatige exploitatie sprake is?

Op basis van het jaarplan van het COA wordt bepaald waar welke middelen ten behoeve van de uitvoering worden ingezet. Hierover worden inspannings- of resultaatsafspraken vastgelegd in de beschikking voor het betreffende uitvoeringsjaar. In de gesprekken die in het kader van de P&C cyclus met het COA, de opdrachtgever en de eigenaar gevoerd worden, wordt de voortgang op deze afspraken besproken en gemonitord.

20. De leden van de fractie van de PVV wijzen op de volgende passage uit het antwoord op de eerder door deze leden eerder gestelde vraag 13 en 14:

«Op welke aspecten specifiek getoetst zal worden, wat de indicatoren zijn en of er een nulmeting zal worden toegepast is onderdeel van het implementatietraject.»23 Kan de regering aangeven hoe de Kamer de uitvoerbaarheid effectief kan beoordelen als deze essentiële informatie nog niet beschikbaar is? Kan de regering aangeven wanneer er duidelijkheid komt over dit implementatietraject en of dit, al dan niet in concept, nog vóór de plenaire behandeling aan de Kamer beschikbaar kan worden gesteld?

In het eerdere verslag is aangegeven dat er wordt getoetst en dat de indicatoren worden uitgewerkt binnen het implementatietraject. Toetsing middels nog vast te stellen indicatoren zal gebeuren op de beoogde doelstellingen van de Spreidingswet. Zoals in de eerdere beantwoording is aangegeven zal in de implementatiefase dus worden bepaald welke indicatoren gebruikt gaan worden om de effectiviteit van de wet te toetsen.

Hierover zal dus geen duidelijkheid zijn voor de behandeling van de wet in de Eerste Kamer. Wel is bij de behandeling in de Tweede Kamer nadrukkelijk gekeken naar de uitvoerbaarheid van de wet en is de wet daar ook op aangepast.

21. De leden van de fractie van de PVV merken op dat de eerder door deze leden gestelde vraag 17 niet specifiek is beantwoord op het onderdeel: «Kan de regering nader duiden of dit ook op bepaalde artikelen of onderdelen is gericht?» Graag ontvangen deze leden alsnog een duidelijk antwoord van de regering op deze vraag.

Voor het inwerkingtredingsartikel in de onderhavige wet is een van de standaardformuleringen uit de Aanwijzingen voor de regelgeving gebruikt. Zoals eerder is aangegeven zal de wet – indien deze door uw Kamer wordt aanvaard – zo spoedig mogelijk in werking treden, tegelijk met het Besluit gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen en de twee ministeriële regelingen. Het is aangewezen om de wet integraal voorafgaand aan het ingaan van de wettelijke verplichtingen met betrekking tot de start van de tweejaarlijkse wetscyclus in werking te laten treden. Van de «kan»-zinsnede in artikel 14 wordt dan geen gebruik gemaakt.

22. De leden van de fractie van de PVV wijzen op de beantwoording van de eerder door deze leden gestelde vraag 18:

«De regering is van mening dat het voorliggende wetsvoorstel uitvoerbaar is.»24

Graag ontvangen deze leden een nadere onderbouwing van dit standpunt met feitelijke gegevens van de regering. En indien dit niet mogelijk is, dan vragen deze leden een verwijzing naar andere organisaties.

Aangegeven is dat meerdere betrokken organisaties tijdens een door uw Kamer georganiseerd rondetafelgesprek hebben onderstreept dat het voorliggende wetsvoorstel uitvoerbaar is, temeer nu de wet geamendeerd is. Het kabinet deelt dit oordeel en acht de verwijzing naar de uitvoerende organisaties passend aangezien dit de organisaties zijn die de uitvoering zullen moeten vormgeven. Zij hebben zoals gezegd meermaals aangegeven dat het wetsvoorstel goed uitvoerbaar is.

23. De leden van de fractie van de PVV lezen het volgende antwoord op de eerder door deze leden eerder gestelde vraag 20:

«Een overzicht zoals gevraagd is niet beschikbaar.» 25

Is de regering wel in staat om deze leden enkele voorbeelden te geven van lidstaten van de Europese Unie met vergelijkbare wetgeving?

Nee, zoals aangegeven is het maken van een vergelijking om de genoemde redenen niet mogelijk.

24. De leden van de fractie van de PVV vragen de regering om in ieder geval een uitgewerkte vergelijking te maken met de Belgische «Opvangwet»26, welke ook het element van spreiding over gemeenten zou bevatten. Zijn er bij de regering ook gegevens over de effectiviteit van deze Belgische «Opvangwet»27 bekend?

Hoewel inderdaad sinds 2015 de Belgische «Opvangwet» voorziet in de mogelijkheid een verplicht spreidingsplan in te voeren voor gemeenten, is deze in de praktijk nog niet geëffectueerd. Daarnaast is de systematiek van de wet niet hetzelfde als de Nederlandse Spreidingswet. Een vergelijking is derhalve niet te maken.

25. De leden van de fractie van de PVV constateren dat bij de beantwoording op de eerder door deze leden gestelde vraag 22 de regering haar antwoord ten aanzien van «subsidiariteit» niet nader heeft onderbouwd.28 Kan de regering alsnog een nadere duiding geven en ook nader onderbouwen waarom er haar inziens geen alternatieven denkbaar zijn?

In de achterliggende jaren is juist met kracht ingezet op alternatieve wijzen om vrijwillig tot voldoende en gespreide opvang te komen. Deze alternatieve inzet is onvoldoende gebleken.

26. Kan de regering de leden van de fractie van de PVV ─ in reactie op het door haar gegeven antwoord op de door deze leden eerder gestelde vraag 2429 ─ aangeven hoe effectief op de uitvoerbaarheid kan worden gecontroleerd als deze informatie wordt geweigerd. Hoe kunnen gemeenten effectief de voorgestelde wet uitvoeren, mede gelet op de gemeenteraad gerichte medebewindstaken, als ook raadsleden niet over deze relevante informatie kunnen beschikken?

Dat contractinformatie niet kan worden verstrekt, laat onverlet dat informatie over de uitvoering, zowel cijfermatig als kwalitatief, over de opvang wel met het parlement kan worden gedeeld en ook wordt gedeel, alsook met provinciale regietafels (en gemeenteraadsleden).

27. De leden van de fractie van de PVV lezen in antwoord op de door hen eerder gestelde vraag 26 het volgende: «Dit overzicht is evenmin beschikbaar.»30

Kan de regering aangeven hoe zij dan tot de conclusie komt dat gemeenten nu vaak onvoldoende meewerken aan asielopvang?

De conclusie volgt uit de brede opvolgende oproepen aan gemeenten om tot voldoende opvang te komen en de constatering dat dat niet heeft geleid tot voldoende plekken om te voldoen aan de capaciteitsbehoefte van het COA. Een kwart van de gemeenten biedt nu duurzame opvang, zij worden onevenredig belast. De Spreidingswet beoogt daar verandering in te brengen.

28. De leden van de fractie van de PVV lezen het volgende in de nota naar aanleiding van het verslag bij de beantwoording van de eerder door hen gestelde vraag 31 en 32:

«Een nieuw kabinet zal hierover fundamentele keuzes moeten maken.»31 Deze leden vragen de regering of de fundamentele keuze over een systeemwet als het thans voorliggende wetsvoorstel dan ook niet aan een nieuw kabinet moet worden gelaten. Kan de regering deze vraag ook beantwoorden in relatie tot de bovengrens van het asielsysteem, wat ook onder het huidige demissionaire kabinet een factor is?

Zoals gezegd staat het kabinet staat achter de Spreidingswet, om zo de opvang meer evenwichtig over Nederland te verdelen. De Spreidingswet beoogt dat te realiseren. Het stellen van een cijfermatige bovengrens aan de asielinstroom is binnen de huidige internationale kaders niet mogelijk.

29. De leden van de fractie van de PVV constateren dat de regering bij de beantwoording van de eerder door deze leden gestelde vraag 33 niet is ingegaan op de vraag welke aantallen op dit moment worden gerealiseerd ten aanzien van terugkeer naar landen van herkomst.32 Graag ontvangen deze leden hierop alsnog een antwoord van de regering.

Een uitgebreid overzicht van de gerealiseerde terugkeer- en vertrekcijfers treft u aan in hoofdstuk 5 van Staat van Migratie 2023 van begin oktober 2023.

30. De leden van de fractie van de PVV lezen dat de eerder door deze leden gestelde vraag 36 «hoe dit vaststellen kan plaatsvinden zonder overleg en betrokkenheid of instemming van volksvertegenwoordigers?» door de regering enkel wordt beantwoord met een vermelding van de «bestuurlijke afspraken». Kan de regering alsnog aangeven hoe de betrokkenheid van volksvertegenwoordigers vorm krijgt?

Het parlement is met de verschillende voortgangsbrieven over het programma flexibilisering asielketen vanaf 2019 frequent meegenomen in de ontwikkeling van dit programma, waar de Uitvoeringsagenda een onderdeel van heeft uitgemaakt.

31. De leden van de fractie van de PVV lezen dat de regering in antwoord op de eerder door deze leden gestelde vraag 37 toezegt dat de verslagen van de Landelijke Regietafel Migratie (hierna: LRT) separaat worden toegezonden.33 Deze leden vragen de regering wanneer deze worden verstrekt. Kunnen deze verslagen nog tijdig voor het plenaire debat over het thans voorliggende wetsvoorstel aan de Kamer worden toegezonden?

De verslagen worden u voor het plenaire debat verstrekt.

32. In het antwoord van de regering op de eerder door de leden van de fractie van de PVV gestelde vraag 40 lezen deze leden dat de aanwijzing van de middelgrote proceslocaties plaatsvindt «na overleg met gemeenten».34 Kan de regering aangeven in hoeverre dit verweven zit in de systematiek van dit wetsvoorstel en hoe de gemeenteraden hierbij betrokken worden?

Het is aan de colleges van B&W om te bepalen op welke wijze de gemeenteraad betrokken wordt bij de besluitvorming. Het ligt in de lijn der verwachting dat colleges mede met het oog op het draagvlak in de gemeente de gemeenteraden hierin goed meenemen.

33. De leden van de fractie van de PVV wijzen op de volgende passage in de nota naar aanleiding van het verslag:

«De regering is van mening dat de Spreidingswet bijdraagt aan het vergroten van draagvlak voor de opvang van asielzoekers vanwege de evenwichtige spreiding van asielopvang en de inzet op duurzame opvangvoorzieningen.»35

Kan de regering aangeven in hoeverre dit draagvlak effectief is gemeten?

Van een meting op dit punt is geen sprake. Wel kan ik aangeven dat juist dit aspect veelvuldig terugkomt in de vele gesprekken die ik op verschillende plaatsen over dit onderwerp voer. De Spreidingswet zorgt voor duidelijkheid voor gemeenten en hun inwoners, zorgt ervoor dat gemeenten zelf de regie in handen kunnen houden en ook kleinschalige opvang mogelijk kunnen maken. Naar verwachting draagt dit bij aan het vergroten van draagvlak voor de opvang van asielzoekers.

34. De leden van de fractie van de PVV lezen in de beantwoording van de eerder door deze leden gestelde vraag 45 dat gesproken wordt over een «stevig maatregelenpakket» tegen overlast.36 Kan de regering met feiten en cijfers onderbouwd aangeven in hoeverre dit pakket daadwerkelijk effectief is?

Eén van de maatregelen is de start van de pilot procesoptimalisatie. In het eerste jaar van de pilot zijn er meer dan 480 zaken van overlastgevers versneld behandeld. Minder dan 10 asielzoekers hebben zich na hun procedure opnieuw gemeld. Door deze snelle werkmethode wordt de opvang en het asielsysteem zoveel mogelijk ontlast. Daarnaast is de aansluiting strafrechtketen versterkt en wordt sinds 1 november ook supersnelrecht toegepast in Ter Apel zodat lik-op-stuk gegeven wordt bij misdrijven. Tot slot kunt u meer informatie vinden in de recente Kamerbrief voortgang aanpak overlast37.

35. Kan de regering voor de leden van de fractie van de PVV duiden hoe ondanks voormeld «stevig maatregelenpakket» er nog steeds sprake is van ernstige overlast van asielzoekers, zoals recentelijk nog twee 14-jarige zusjes die volgens Omroep Gelderland lastig werden gevallen door asielzoekers bij het asielzoekerscentrum in Berg en Dal en waar de ouders aanvankelijk niet serieus werden genomen door de locatiemanager. In een artikel van 15 december 2023 van de Omroep Gelderland valt over dit incident het volgende te lezen:

«Een meisje van 14 voelde zich onderweg naar school omsingeld door een groep van ongeveer vijftien jongens. Ze riepen dingen in een taal die ze niet verstond, maar concludeerde wel dat het overduidelijk over haar ging. Ze voelde zich zo bedreigd dat ze niet verder durfde te fietsen en rechtsomkeert naar huis is gegaan. Daar kwam ze huilend binnen. Diezelfde middag overkwam haar eveneens 14-jarige zus iets soortgelijks. Dat was voor de moeder van de meisjes reden om contact te zoeken met de manager van de locatie in de buurt waar jonge asielzoekers worden opgevangen. Ongeveer vijftig minderjarige jongens verblijven sinds afgelopen zomer tijdelijk in een hotel aan de Molenbosweg in Berg en Dal. Het antwoord «Hoe weet u dat die jongens bij ons vandaan komen?» viel niet goed bij zowel de moeder als de vader van de meisjes. Ze voelden zich afgepoeierd. Daarop heeft de vader een brief aan de locatiemanager geschreven. «Mijn conclusie hierbij is dat het lastigvallen van voorbijfietsende meiden toeneemt, zowel in frequentie als in heftigheid, en ook door een groep die in aantal toeneemt.» De vader maakt zich zorgen dat er meer meisjes worden lastiggevallen. «Ik kan het niet rijmen met de zalvende woorden die op informatieavonden worden gesproken als zouden alle klachten serieus genomen worden, er bewaking zou zijn die ingrijpt als er iets voorvalt en er geen overlast zou zijn omdat de bewoners overdag toch naar school gaan. Bij het voorval van vandaag is precies het tegenovergestelde gebeurd.»38

In reactie hierop wordt opgemerkt dat de overheid er alles aan doet om overlast door asielzoekers te voorkomen en aan te pakken. Ondanks alle inspanningen, kan overlast nooit helemaal worden voorkomen. Het beter verspreiden van opvangplaatsen en het realiseren van duurzame opvangplaatsen draagt zoals reeds gezegd wel bij aan het verbeteren van de veiligheid en leefbaarheid op een opvanglocatie waardoor overlast wordt voorkomen, en draagt ook bij aan het adequaat kunnen reageren op overlast.

36. Kan de regering aangeven hoe groot zij het risico acht dat er meer voorvallen ─ en het niet serieus nemen van zorgen en klachten zoals bij voormeld incident ─ zich voor kunnen gaan doen in gemeenten die door toepassing van het voorliggende wetsvoorstel een asielopvang krijgen toegewezen?

Ondanks alle maatregelen kan overlast plaatsvinden. Het COA kan verschillende maatregelen treffen in geval van incidenten op een opvanglocatie. Dit kan variëren, afhankelijk van de ernst van de situatie, van het voeren van een correctiegesprek tot het inhouden van leefgeld of de ontzegging van toegang tot de locaties. Kan een bewoner niet zelf in onderdak voorzien, dan wordt een alternatieve, sobere opvang plek aangeboden. Asielzoekers die op of rondom een opvanglocatie voor overlast zorgen, kunnen in de handhaving- en toezichtlocatie (htl) worden geplaatst. Hier geldt een strikt gebiedsverbod. Daarnaast heeft het COA via verschillende pilots geïnvesteerd in intensievere begeleiding van asielzoekers met (potentieel) overlastgevend gedrag om incidenten te voorkomen. Voor zorgen en klachten van omwonenden is de locatiemanager het eerste aanspreekpunt. Als uit dit contact geen gepaste oplossing komt bestaat er een COA klachtenregeling. Mocht overlast zich voordoen rond de locatie, dan is een gezamenlijke aanpak van belang waarbij de politie verantwoordelijk is voor de veiligheid in de openbare ruimte en handhaving.

37. De leden van de fractie van de PVV constateren dat de regering in haar beantwoording van de eerder door deze leden gestelde vraag 47 slechts ingaat op de rol van de gemeente.39 Deze leden merken echter op dat in het onderzoeksrapport «Onderzoek huisvesting en ondersteuning statushouder. Gemeente Bernheze» naar aanleiding van de moord door een statushouder op een achttienjarige inwoner uit Heesch40 in aanbeveling 1 juist een oproep wordt gedaan om te komen tot een overleg op landelijk niveau. Kan de regering aangeven in hoeverre van regeringszijde iets is gedaan met deze aanbeveling en welke gevolgen zij hieraan heeft gegeven?

In de beantwoording van de Kamervragen van 3 september 2020 met kenmerk 2020Z13571 heeft het vorige kabinet gereageerd op het onderzoek41.

38. In het antwoord van de regering op de eerder door de leden van de fractie van de PVV gestelde vraag 48 lezen deze leden het volgende:

«In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat asielzoekers die een misdrijf plegen, daar niet ongestraft mee weg mogen komen.» 42

Deze leden merken op dat in Budel onlangs twee jonge vrouwen zijn aangerand door een asielzoeker van het asielzoekerscentrum Cranendonck.43 Daarnaast wijzen deze leden op een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 3 november 202344 waarin een gevangenisstraf van slechts 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar is gewezen. De asielzoeker in deze zaak zou zich in een ander asielzoekerscentrum ook al schuldig hebben gemaakt aan een zedenmisdrijf. Kan de regering, gelet op dit voorbeeld, begrijpen dat met zulke lichte voorwaardelijke straffen de omwonenden van een asielzoekerscentrum het gevoel hebben dat asielzoekers die een misdrijf plegen er voor hun rechtsgevoel wel degelijk ongestraft mee weg komen? Kan de regering aangeven of bij zedenmisdrijven het recht op opvang in Nederland niet zou moeten vervallen en uitzetting zou moeten volgen, in plaats van via het voorliggende wetsvoorstel zulke «overlastgevers» in andere gemeenten opnieuw voor overlast te laten zorgen?

Bij misdrijven geldt dat het strafrecht in werking treedt. Het is aan de rechtbank om te bepalen welke straf wordt opgelegd. Uitgangspunt van het openbare-ordebeleid is dat vreemdelingen die misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Een veroordeling voor een (bijzonder) ernstig misdrijf kan grond zijn om geen verblijfsvergunning te verlenen. De IND kan de vluchtelingenstatus weigeren of intrekken op grond van openbare orde indien de vreemdeling (onherroepelijk) is veroordeeld voor een (bijzonder) ernstig misdrijf.

39. De leden van de fractie van de PVV lezen in de nota naar aanleiding van het verslag bij het antwoord op de eerder door hen gestelde vraag 51 het volgende:

«Nee, er wordt geen vergaande clustering voorgesteld, maar wel een verdeling van de asielopvangopgave die uitvoerbaar is, niet alleen voor gemeenten maar ook voor het COA en de andere (keten)partners.» 45

Kan de regering aangeven op basis van welke criteria deze verdeling uitvoerbaar wordt geacht?

Samen met de Landelijke Regietafel Migratie heeft het COA criteria vastgesteld voor het openen en sluiten van opvanglocaties. Het gaat dan om: spreiding, ketenbelang, flexibiliteit, kwaliteit en duurzaamheid, en financiën. Vanwege de krapte op de arbeidsmarkt let het COA bovendien op arbeidsmarktpotentie.

40. Verder verwijzen de leden van de fractie van de PVV naar de volgende passage uit de nota naar aanleiding van het verslag: «Dit betreft vaak aandachtsgroepen met een tijdelijke woonbehoefte. In de afspraken die afgelopen voorjaar zijn gemaakt over stabiele financiering is afgesproken dat afspraken worden gemaakt voor 3 of 6 maanden conform geldende huisvestingsafspraken. Verder gaat dit natuurlijk in nauw overleg met de betreffende gemeenten.»46

Kan de regering uitsluiten dat deze «aandachtsgroepen» omwille van de huisvesting van asielzoekers op straat komen te staan en/of moeten vertrekken zonder (passende) huisvesting?

Flexibele opvangvormen doen op geen manier af aan de bestaande woonbescherming; ook niet aan de woonbescherming van deze aandachtsgroepen.

41. In antwoord op de door de leden van de fractie van de PVV gestelde vraag 53 geeft de regering in de nota naar aanleiding van het verslag het volgende aan:

«Nee, wel kan ik aangeven dat de spreidingswet een essentieel instrument is om uit de ontstane situatie te komen en een stabiel opvanglandschap te realiseren.»47

Kan de regering aangeven wat dan wél de effectieve betekenis is van deze door hen uitgeroepen «nationale crisis»?

De markering van de crisis zoals deze in eerdere jaren is gedaan, heeft onder meer gevolgen gehad voor de mogelijkheden om op te schalen onder regie van de NCTV. Deze tijdelijke crisisstructuur kan tijdelijk helpen in bijvoorbeeld het versnellen van essentiële besluitvormingsprocessen en het inroepen van hulp door veiligheidsregio’s op het gebied van crisisnoodopvang.

42. De leden van de fractie van de PVV lezen dat de regering in antwoord op de door hen eerder gestelde vraag 54 in de nota naar aanleiding van het verslag het volgende aangeeft:

«Er worden ook maatregelen getroffen worden die gericht zijn op het verkrijgen van grip op migratie.»48

Kan de regering ─ zoals gevraagd ─ aangeven waarom er nog geen (tijdelijke) grenscontroles zijn ingesteld, zoals onder andere Duitsland dat binnen de mogelijkheden van de geldende Schengen-afspraken al wel heeft gedaan?

In lijn met een motie van het Tweede Kamerlid Brekelmans (VVD) is in 2022 is het grenstoezicht in de vorm van het Mobiel Toezicht Veiligheid van de KMar reeds geïntensiveerd.

43. De leden van de fractie van de PVV lezen het volgende bij de beantwoording van de eerder door deze leden gestelde vraag 55:

«Inzet van genoemde wet in het kader van de asielopvang is niet aan de orde.»49 Kan de regering ook de inzet van ander staatsnoodrecht uitsluiten om asielopvang af te dwingen?

In reactie op deze vraag kan het kabinet aangeven dat ook inzet van ander staatsnoodrecht in dit kader niet wordt voorzien.

44. Onder verwijzing naar de beantwoording door de regering van de eerder door deze leden gestelde vraag 59 vragen de leden van de fractie van de PVV de regering of de toekomstige LRT-verslagen ook actief en stelselmatig beschikbaar kunnen worden gesteld.

Ja, dat kan.

45. De leden van de fractie van de PVV verwijzen naar de volgende passage uit de nota naar aanleiding van het verslag waar de door deze leden eerder gestelde vragen 60 en 61 worden beantwoord:

«Plaatsen waar sprake is van stikstofdeposities zijn veelal bekend in de provincie. Daar waar sprake is van eventuele benodigde vergunningen zullen gemeenten daar in provinciaal verband aan de PRT rekening mee houden bij het maken van afspraken in het kader van de asielopvangopgave. Daarmee is een keuze tussen welke verplichtingen dienen te prevaleren niet aan de orde.»50

Kan de regering aangeven of dit niet tot gevolg kan hebben dat gemeenten met veel stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden eerder worden uitgezonderd van realisatie van locaties voor een asielzoekerscentrum, waardoor de druk op andere gemeenten hoger wordt en van effectieve spreiding nog steeds geen sprake is?

De regering verwacht dat gemeenten hier aan de PRT-tafel goede afspraken over kunnen maken met elkaar.

46. De leden van de fractie van de PVV vragen de regering om voorbeelden te geven van locaties van asielzoekerscentra die door natuurbeschermingswetgeving niet gerealiseerd konden worden en/of vertraging in de realisatie hebben opgelopen.

Er zijn enkele voorbeelden te geven waar (mogelijk) sprake is van invloed van natuurbeschermingswetgeving op het aantal plekken op een locatie. Dit geldt onder meer voor enkele gemeenten in Noord-Holland, gegeven het Bijzonder Provinciaal Landschap. Met betrekking tot een mogelijke uitbreiding van het aantal plekken in de locatie Sweikhuizen vindt een stikstofberekening plaats. Natura 2000 heeft daarnaast invloed op het aantal plekken dat in Ermelo beschikbaar is.

47. De leden van de fractie van de PVV merken op dat door de regering bij de beantwoording van de eerder door deze leden gestelde vraag 71 in de nota naar aanleiding van het verslag wordt ingegaan op de onderwijsvoorzieningen.51 Kan de regering aangeven welke afspraken er worden gemaakt rond onderwijs in Internationale Schakelklassen (ISK) en in hoeverre er geconcentreerde onderwijsvoorzieningen in ISK-klassen worden georganiseerd, waarmee omwonenden van zulke scholen ook dagelijks te maken hebben met (grote) groepen jongeren uit asielopvangvoorzieningen uit de hele regio? Wordt met dergelijke voorbeelden van concentratie van voorzieningen voor asielzoekers het effect van spreiding niet weer deels teniet gedaan?

De Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen wijzigt niets in de wijze waarop het onderwijs voor nieuwkomers, zoals in Internationale Schakelklassen, wordt georganiseerd. Om de uitdagingen in het nieuwkomersonderwijs het hoofd te kunnen bieden, is sinds begin oktober de eerder genoemde Wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in het onderwijs in werking getreden.

48. Verder wijzen de leden van de fractie van de PVV op de volgende zinsnede uit de beantwoording van de regering van de eerder door deze leden gestelde vraag 71 in de nota naar aanleiding van het verslag:

«Voor de asielzoekerscentra en de opvang die onder de verantwoordelijkheid van het COA vallen geldt in de regel dat het Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) daar of in de nabijheid een huisartsenpraktijk heeft.» 52

Deze leden merken op dat de nabijheid van een huisartsenpraktijk nog niets zegt over de daar beschikbare capaciteit. Kan de regering ingaan op het aspect van capaciteit, gelet op het grote huisartsentekort op veel plaatsen in het land?

Tot op heden lukt het GZA om voldoende huisartsen in te zetten in de huisartsenpraktijken, waarbij hier en daar ook gebruik wordt gemaakt van aanbieders in zorgpersoneel zoals Arts en Specialist of Just4Care.

49. De leden van de fractie van de PVV wijzen op de volgende passage uit de nota naar aanleiding van het verslag waar de regering de eerder door deze leden gestelde vraag 74 beantwoordt:

«Het kabinet acht het onverstandig om correspondentie en individuele afspraken en contracten tussen partijen publiek te maken omdat in dat geval op voorhand duidelijk is onder welke (financiële) voorwaarden afspraken kunnen worden gemaakt over de opvang».53

Deze leden vragen de regering of zij het wel verstandig acht dat volksvertegenwoordigers hier niet effectief op kunnen controleren. Kan de regering aangeven hoe hier dan wél effectief op gecontroleerd kan worden en hoe deze weigering zich verhoudt tot artikel 68 van de Grondwet?

Lokale volksvertegenwoordigers kunnen wel degelijk effectief controleren, het is immers de gemeenteraad die het college controleert en het college sluit de bestuursovereenkomst met het COA. Dat het kabinet contracten niet kan delen laat onverlet dat zowel cijfermatig als kwalitatief het parlement periodiek en op verzoek geïnformeerd wordt over de uitvoering van beleid. Op basis daarvan kan het parlement dan ook zijn controlerende taak uitoefenen. Artikel 68 Grondwet bepaalt dat het kabinet Kamerleden de verlangde inlichtingen verstrekt, waarvan het verstrekken niet in strijd is met belang van de staat. In geval van contractafspraken acht het kabinet het in strijd met het belang van de staat om aan dat verzoek te voldoen. Dat zou er potentieel immers toe kunnen leiden dat door het verstrekken van informatie over onder meer financiële voorwaarden rondom opvang, het voor de staat (nog) moeizamer wordt om met partijen tot overeenkomsten te komen met betrekking tot opvanglocaties.

50. De leden van de fractie van de PVV verwijzen naar de volgende passage uit de nota naar aanleiding van het verslag waar de regering de eerder door deze leden gestelde vraag 78 beantwoordt. De regering heeft de volgende vragen niet beantwoord:

«Kan de regering aangeven hoeveel hotels, vakantieparken en cruiseschepen op dit moment al worden ingezet en in welke gemeenten? Kan de regering daarbij tevens alle contracten, afspraken en facturen voor zulke accommodaties beschikbaar stellen?» is niet concreet beantwoord.

Graag ontvangen deze leden alsnog een zo volledig mogelijke beantwoording van de regering.

Op dit moment worden er in de volgende gemeenten vakantieparken, hotels en cruiseschepen ingezet. Per gemeente ziet u om hoeveel locaties het gaat en hoeveel opvangplaatsen.

Vakantieparken

Hardenberg

1

82

Meierijstad

1

64

Oisterwijk

1

120

Olst-Wijhe

1

144

Wassenaar

1

910

Schepen

Arnhem

6

904

Goeree-Overflakkee

1

120

Groningen

1

150

Haarlem

3

320

Harlingen

1

170

Hendrik-Ido-Ambacht

1

200

Huizen

1

200

Krimpen aan den IJssel

1

150

Maassluis

1

71

Meppel

2

224

Ridderkerk

1

90

Rotterdam

6

2.114

Velsen

1

322

Wageningen

1

122

Zaanstad

1

573

Hotels

Almelo

1

166

Almere

1

80

Amsterdam

4

1.058

Apeldoorn

2

236

Arnhem

1

160

Assen

1

80

Berg en Dal

1

60

Bodegraven-Reeuwijk

1

100

Deventer

1

65

Dijk en Waard

1

50

Duiven

2

270

Eindhoven

2

148

Goes

1

79

Haarlemmermeer

2

623

Heiloo

1

80

Hilversum

1

148

Leeuwarden

1

100

Leusden

1

84

Lochem

1

65

Maashorst

1

300

Maastricht

1

30

Midden-Drenthe

1

68

Noordwijk

1

50

Oost Gelre

1

46

Oosterhout

1

60

Pijnacker-Nootdorp

1

60

Purmerend

1

80

Reusel-De Mierden

1

21

Roermond

1

100

's-Gravenhage

2

217

Soest

1

90

Tiel

1

114

Tilburg

1

50

Utrecht

1

335

Veldhoven

1

92

Voorschoten

1

180

Wageningen

1

50

Waterland

1

160

Westerveld

2

184

Zevenaar

1

105

Zwolle

1

46

Ten aanzien van het delen van contracten en dergelijke wordt u verwezen naar het antwoord op de voorgaande vraag.

51. De leden van de fractie van de PVV lezen in de beantwoording van de eerder door hen gestelde vraag 81 het volgende:

«De Rotterdamwet is een instrument bedoeld voor gemeenten. Het is dan ook aan gemeenten deze naar eigen inzicht toe te passen.»54

Deze leden merken op dat de aanwijzing van een wijk in het kader van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek ─ ook wel bekend als de «Rotterdamwet» ─ echter niet plaatsvindt door de gemeente, maar gelet op artikel 5 van de Rotterdamwet vindt deze aanwijzing door de Minister plaats. De toepassing is dus niet naar eigen inzicht van een gemeente. Kan de regering ─ gelet op deze rol van de Minister ─ alsnog ingaan op de vraag of zij het wenselijk acht dat er asielzoekerscentra gevestigd worden in wijken waar op aanwijzing van de Minister de Rotterdamwet wordt toegepast? Kan de regering aangeven hoe dat zich verhoudt tot de doelstellingen van de Rotterdamwet en in hoeverre daar bij de uitvoering van de voorgestelde wet rekening mee wordt gehouden?

Anders dan de vraag veronderstelt, vindt aanwijzing onder het betreffende artikel 5 enkel plaats op aanvraag van de gemeenteraad. De in de vraag veronderstelde tegenstelling wordt dan ook niet gevolgd.

52. De leden van de fractie van de PVV lezen in de nota naar aanleiding van het verslag in de beantwoording van de eerder door deze leden gestelde vraag 84 het volgende:

«De regering is van mening dat met het creëren van een wettelijke taak voor gemeenten een belangrijke stap wordt gezet richting een duurzaam en stabiel opvanglandschap, solidariteit tussen gemeenten en eerlijke en evenwichtige spreiding over het land. Dit komt ook ten goede aan de situatie in Ter Apel.» 55

Kan de regering aangeven hoeveel asielzoekers er effectief minder gevestigd zullen worden in Ter Apel? Of blijft het aantal opvangplaatsen daar per saldo even hoog?

De Spreidingswet zal naar verwachting tot gevolg hebben dat het weer mogelijk zal zijn om de aantallen op te vangen personen in Ter Apel structureel te brengen binnen de met Westerwolde overeengekomen kaders, dit door het beschikbaar komen van meer opvangplaatsen elders in het land waardoor doorstroom vanuit Ter Apel mogelijk gemaakt wordt.

53. De leden van de fractie van de PVV constateren dat van de eerder door hen gestelde vraag 85 het volgende onderdeel niet is beantwoord; «Hoe groot acht zij het risico dat Vluchtelingenwerk Nederland hierover gaat procederen?»56

Graag ontvangen deze leden alsnog een antwoord op de door hen eerder gestelde vraag.

De kwaliteitseisen voor opvangvoorzieningen volgen voor het belangrijkste deel direct uit de Opvangrichtlijn.57 De regering zet in op de versterking van het wettelijk kader en de kwaliteitseisen voor opvangvoorzieningen. De Spreidingswet beoogt dat alleen opvangplaatsen beschikbaar worden gesteld die voldoen aan de wettelijke eisen zoals voorgeschreven in de Opvangrichtlijn. Op basis hiervan neemt de kans dat de Vereniging Vluchtelingenwerk Nederland in de toekomst de Staat voor de rechter zal dagen naar verwachting af.58 De kwaliteitseisen worden nader uitgewerkt in de ministeriële regeling op grond van het nieuw voorgestelde artikel 3c van de Wet COA (zie artikel 10, onderdeel C).

54. Verder lezen de leden van de fractie van de PVV in het antwoord op de eerder door hen gestelde vraag 86 het volgende:

«Het beeld dat veel uitgeprocedeerden opvangcapaciteit bezet houden is derhalve onjuist.»59 Kan de regering aangeven in hoeverre dit voor procedurestapelaars (die dus formeel nog niet zijn uitgeprocedeerd) wel van toepassing is? Graag ontvangen deze leden in dit kader concrete aantallen.

In 2023 zijn tot en met november ongeveer 1300 opvolgende asielaanvragen ingediend. Als hoofdregel hebben personen gedurende de behandeling van een opvolgende asielaanvraag recht op opvang.

55. De leden van de fractie van de PVV constateren dat de regering bij de beantwoording van de eerder door hen gestelde vraag 87 over problemen met asielzoekers in Ter Apel slechts ingaat op het «ontbreken van voldoende opvangplaatsen», maar niet op de problemen rond overlast. Graag ontvangen deze leden van de regering nog een antwoord op juist dát aspect.

Met landelijke en lokale maatregelen bundelen het Rijk en gemeenten hun krachten om tot een gezamenlijke aanpak van overlast en criminaliteit van asielzoekers te komen. De nationale aanpak, waar het kabinet structureel 45 miljoen euro per jaar voor heeft vrijgemaakt, is te onderscheiden in vier pijlers: snel beslissen in de asielprocedure, maatwerk bieden in de opvang, lik-op-stuk beleid toepassen in de openbare ruimte en inzetten op terugkeer. Via de pilot procesoptimalisatie in Ter Apel wordt ingezet op een snelle afhandeling van asielaanvragen van criminele en/of overlastgevende asielzoekers in Ter Apel en omgeving door bijvoorbeeld rust- en voorbereidingstijd te onthouden. Doel is om overlastgevers zo snel mogelijk door de asielprocedure en uit de opvang te halen. Veelplegers staan op een zogeheten TOP-X-lijst, die maandelijks wordt opgesteld met gegevens van COA en de politie. Betrokken partijen bepalen per persoon een individuele aanpak. Asielzoekers met een kansarme aanvraag worden op dit moment deels in de pilot procesbeschikbaarheidslocatie (pbl) versoberd opgevangen en moeten beschikbaar zijn voor het versneld in behandeling nemen van de asielaanvraag. Onder de groep asielzoekers met een kansarme aanvraag bevindt zich ook een groep overlastgevende asielzoekers wiens asielverzoeken daarom snel afgedaan worden. Dit kan bijdragen aan een vermindering van overlast. Bij een afwijzing wordt zo snel mogelijk gestart met het vertrek van de betreffende doelgroep waardoor het opvangstelsel zo kort mogelijk wordt belast. Het OM zet in op een directe strafrechtelijke afdoening (lik-op-stuk) van een asielzoeker die verdacht wordt van een misdrijf. Bijvoorbeeld door het inzetten van (super)snelrecht komen de verdachten snel voor de rechter. Een dagvaarding – waarbij een asielzoeker zich op een later moment voor de rechter dient te verantwoorden – blijft waar mogelijk achterwege. Zo wordt voorkomen dat veroordeelde overlastgevende en criminele asielzoekers uit beeld raken en ongrijpbaar blijven.

56. De leden van de fractie van de PVV lezen in de beantwoording door de regering op de eerder door hen gestelde vraag 89 in de nota naar aanleiding van het verslag het volgende:

«Op grond van die bepaling heeft de cdK de opdracht de samenwerking tussen de besturen van gemeenten en de in de provincie werkzame rijksambtenaren te bevorderen.»60 Kan de regering aangeven op welke wijze hierover verantwoording zal worden afgelegd?

Tijdens de LRT wordt door de cdK’s teruggekoppeld over de vorderingen aan de PRT’s, waar de samenwerking tussen gemeenten en provincies aan de orde is. Toegezegd is dat de verslagen van de LRT aan uw Kamer worden toegezonden.

57. Verder verwijzen de leden van de fractie van de PVV naar de beantwoording door de regering van de eerder door hen gestelde vraag 90 in de nota naar aanleiding van het verslag:

«Het overgrote deel van de migratie van naar Nederland bestaat uit personen uit andere lidstaten van de EU en reguliere migranten van buiten de Europese Unie, die naar Nederland komen voor hun gezin, werk of studie.»61

Kan de regering aangeven of zij een essentieel verschil met asielmigratie kan onderkennen, in die zin dat arbeids- en studiemigranten doorgaans veel korter in Nederland verblijven ten opzichte van asielmigranten, die veelal de rest van hun leven in Nederland zullen blijven waardoor de druk van asielmigratie op de Nederlandse samenleving relatief groter is? Kan de regering tevens aangeven of zij meent dat er draagvlak in de Nederlandse samenleving is voor verdere ─ met name door migratie veroorzaakte ─ bevolkingsgroei?

Vanuit het beschreven perspectief onderschrijft het kabinet dat de gevolgen die uitgaan van asielmigratie anders (en vaak langjariger) zijn dan bij studie- en arbeidsmigratie. Voor de vraag naar de demografische ontwikkeling van Nederland wordt u verwezen naar het hierna volgende antwoord op vraag 14 van de leden van de fractie van FvD, in welk antwoord melding wordt gemaakt van het binnenkort te verwachten advies van de staatscommissie Demografische Ontwikkelingen.

58. De regering gaat in haar beantwoording van de door de leden van de fractie van de PVV eerder gestelde vraag 91 ten aanzien van de aanzuigende werking in op de mate van het inwilligingspercentage.62 Kan de regering bevestigen dat het Nederlandse inwilligingspercentage hoger is dan de ons omringende landen en dat het derhalve veel efficiënter kan zijn dit te verlagen, in plaats van de opvangcapaciteit uit te breiden middels het voorliggende wetsvoorstel?

De Spreidingswet heeft ten doel de opvangopgave meer evenwichtig over Nederland te verdelen; dit staat los van de aantallen die moeten worden opgevangen.

Het klopt dat uit de analyse die is gedeeld bij brief van 28 april 2023 blijkt dat het inwilligingspercentage in Nederland hoger ligt dan in de ons omringende lidstaten en het EU gemiddelde in 2022. In deze brief is ook nader ingegaan op de mogelijke verschillende redenen voor dit hoge inwilligingspercentage waaronder de samenstelling van de instroom. In dezelfde brief zijn tevens maatregelen aangekondigd met als inzet een asielbeleid- en uitvoering binnen de kaders van het (Europees en internationaal) asielrecht en in overeenstemming met dat van andere EU-lidstaten, waarbij Nederland niet onnodig aantrekkelijk is als land van bestemming.

59. Gelet op de beantwoording van de eerder door de leden van de fractie van de PVV gestelde vraag 9763 vragen deze leden de regering om aan te geven of het wetsvoorstel nu wel volledig in lijn is met de Financiële-verhoudingswet (Fvw).

De regering is van mening dat het wetsvoorstel volledig in lijn is met de Financiële-verhoudingswet (Fvw), zoals ook in het nader rapport (p. 15) vermeld. In artikel 15a, eerste lid, van de Fvw wordt omschreven wat een specifieke uitkering is. Dit is elke bijdrage uit ’s Rijks kas die door of vanwege Onze Minister wie het aangaat onder voorwaarden ten behoeve van een bepaald openbaar belang aan provincies en gemeenten wordt verstrekt. Het criterium is allereerst het onder voorwaarden verstrekken, waarbij de wetstekst niet vereist naar «oormerken». Vervolgens is het aspect van het openbaar belang relevant. De memorie van toelichting bij de Fvw gaf hierbij de volgende omschrijving: ‘Onder dienen van een openbaar belang worden in dit verband alle activiteiten van een medeoverheid verstaan, behalve voor zover die medeoverheid optreedt als marktpartij of werkgever, of als eigenaar of huurder van een onroerende en roerende zaak en voor zover bovendien andere natuurlijke en rechtspersonen, niet zijnde medeoverheden ook onder dezelfde voorwaarden voor de betreffende bijdrage in aanmerking komen. Bij het uitvoeren van een wettelijke taak zal steeds sprake zijn van het dienen van een openbaar belang.» Het is duidelijk dat de activiteiten hier ontplooid worden door de gemeenten in hun publiekrechtelijke hoedanigheid van overheid, waarmee tevens uitvoering gegeven wordt aan een wettelijke taak om asielopvangvoorzieningen mogelijk te maken. De specifieke uitkering voor het ter beschikking stellen van opvangplaatsen (artikel 9 van de wet) is voorts bedoeld om een bepaald openbaar belang te dienen. Dit is het collectieve belang dat voldoende opvangplaatsen in Nederland worden georganiseerd. Naar de mening van de regering is de voorwaarde derhalve dat er – vooral duurzame – opvangvoorzieningen worden gecreëerd en dat het collectieve openbaar belang is dat er voldoende opvangplaatsen in Nederland zijn.

60. De leden van de fractie van de PVV lezen dat de regering in de nota naar aanleiding van het verslag melding maakt van het «Portefeuilleplan Vastgoed COA (scope 30 jaar)».64 Is de regering bereid om dit document aan de Kamer te doen toekomen?

Het document bevat informatie die raakt aan de bedrijfsvoering van het COA en kan niet zonder meer worden verstrekt aan de Eerste Kamer.

61. De leden van de fractie van de PVV merken op dat in de nota naar aanleiding van het verslag wordt gerefereerd aan de opvang en huisvesting van Oekraïense vluchtelingen.65 Kan de regering aangeven wat de consequenties zijn voor de verdeling door middel van toepassing van het voorliggende wetsvoorstel indien op een gegeven moment de «ontheemden»-status van Oekraïense vluchtelingen vervalt en zij ook terugvallen op de reguliere asielprocedure? In hoeverre tellen hun opvanglocaties dan mee in gerealiseerde opvang?

Op basis van het wetsvoorstel tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne eindigt de taak van het college van burgemeester en wethouders uiterlijk een jaar nadat de ontheemden niet langer onder de reikwijdte van de Richtlijn tijdelijke bescherming vallen. Vanaf dat moment vallen de ontheemden (weer) onder de verantwoordelijkheid van het COA en derhalve ook onder de reikwijdte van de Spreidingswet – één en ander vanzelfsprekend slechts voor zover de ontheemden dan niet al zijn teruggekeerd of, indien tijdelijke bescherming ook daarna nog noodzakelijk is, dat verblijf op andere wijze wordt voortgezet. Het kabinet houdt met die scenario’s rekening. Voor de periode na afloop van de Richtlijn tijdelijke bescherming wordt daarom een verkenning uitgevoerd naar verblijfsrecht en terugkeer van ontheemden uit Oekraïne. De Tweede Kamer wordt hier aan het begin van 2024 nader over geïnformeerd.De eventueel benodigde opvangplaatsen worden meegenomen in de capaciteitsraming op basis waarvan de provinciale asielopvangopgaven worden gemaakt. Dit is enkel aan de orde in de situatie dat ontheemden weer onder het COA zouden vallen. Opvanglocaties tellen in dat geval niet automatisch mee in de gerealiseerde opvang, het is aan gemeenten om te bepalen of zij deze willen indienen ten behoeve van de invulling van de asielopvangopgave uit de Spreidingswet.

62. De leden van de fractie van de PVV kunnen uit de tekst van de voorgestelde wet niet opmaken of deze wet ook van toepassing is op de BES-eilanden. Kan de regering aangeven of deze wet ook geldt voor de Nederlandse «bijzondere gemeenten» Bonaire, Saba en Sint Eustatius?

De Spreidingswet geldt niet voor de BES-eilanden. De wettekst geeft hierop het antwoord omdat niet in een aparte bepaling voor Caribisch Nederland is voorzien.

63. De leden van de fractie van de PVV begrijpen dat het verdeelbesluit tweejaarlijks wordt vastgesteld. Kan de regering aangeven op welke wijze, met betrekking tot de verdeling, wordt omgegaan met tussentijdse gemeentelijke herindelingen en daarbij tevens specifiek de effecten te duiden van de splitsing van een gemeente en de overgang van een (deel van een) gemeente naar een andere provincie.

De Wet algemene regels herindeling regelt de overgang van rechten en verplichtingen in geval van gemeentelijke herindeling. In deze wet is een apart hoofdstuk opgenomen met voorzieningen om – afhankelijk van de aard van de indeling – de juridische consequenties en behoeften rondom herindeling nader te regelen. Aangezien de Spreidingswet de onderlinge samenwerking tussen gemeenten en overleg aan de PRT’s voorop zet, zal ook bij een eventuele herindeling van gemeenten of bij overgang van een gemeente naar een andere provincie – gedurende de tweejaarlijkse cyclus van de Spreidingswet – een passende modus worden gevonden. Het gevolg van een herindeling voor een opgelegde taakstelling is afhankelijk van de vraag of sprake is van een splitsing of een samenvoeging. Bij een samenvoeging gaan verplichtingen, zoals het geven van opvolging aan een wettelijke taakstelling, automatisch over op de nieuwe gemeente. Bij een splitsing waarin verschillende delen van het grondgebied worden toebedeeld aan nieuwe of bestaande gemeenten zal hiervoor een afzonderlijke op de situatie toegespitste voorziening moeten worden getroffen.

64. De leden van de fractie van de PVV constateren dat de regering in de nota naar aanleiding van het verslag herhaaldelijk aangeeft ervan uit te gaan dat gemeenten er «in goed overleg» uit zullen komen aan de Provinciale regietafels en derhalve de kans op juridische bezwaarprocedures niet groot te achten. Op dit moment vindt vanuit de regering echter geen overleg plaats met gemeenten, zo constateren de leden. Het Algemeen Dagblad schreef in haar artikel van 17 december 2023 het volgende over de gemeente Berg en Dal die niet eens werd ingelicht over opvang van asielzoekers/statushouders in een hotel:

«Met taxi's werden vrijdagavond twintig statushouders (asielzoekers met een verblijfsvergunning) afgezet bij Fletcher hotel Val Monte in Berg en Dal. De gemeente was niet van te voren ingelicht en dat noemt burgemeester Mark Slinkman «verbijsterend». Om die reden heeft Berg en Dal bij het COA bezwaar gemaakt tegen de opvang. «Het standpunt van het college is daarbij verwoord: onmiddellijke beëindiging van deze opvang.» Volgens Slinkman was het aanvankelijk de bedoeling dat de statushouders uiterlijk tot juni in het hotel konden verblijven, maar hij wil dat ze maandag vertrekken.» 66

Kan de regering aangeven waarom er geen overleg met de gemeente plaatsvindt vanuit COA en/of de regering en wat deze methoden zeggen over de te verwachten houding van de regering en het COA bij de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel, hetgeen haaks staat op «goed overleg»?

Het kabinet hecht aan goed overleg met gemeenten over het opvangen van asielzoekers. In december hebben wij gemeenten verzocht om statushouders versneld in te laten stromen in de gemeente. De aandacht is hierbij met name gegaan naar statushouders die reeds een woningaanbod hebben, maar waar de feitelijke beschikbaarheid van de woning nog enkele weken of maanden op zich laat wachten. Hiervoor bestaat de Hotel- en accommodatieregeling. Die biedt de gemeente de mogelijkheid om statushouders tot de beschikbaarheid van een woning in een hotel of andere tijdelijke accommodatie te huisvesten en daarmee eerder in te laten stromen bij de gemeente. Het betreft dus nadrukkelijk geen opvang van het COA, maar instroom van statushouders in de gemeente. In de regel contracteert de gemeente het hotel of de accommodatie. Om het proces te versnellen en de gemeenten te ontlasten heeft het COA in december aangeboden om binnen de kaders van de Hotel- en accommodatieregeling hotels te contracteren. In de in het Algemeen Dagblad genoemde situatie in het hotel in Berg en Dal betrof het tien statushouders gekoppeld aan de gemeente Lingewaard die komende maanden ook een woning zullen betrekken in die gemeente. Aangezien het hotel niet in de gemeente Lingewaard zelf was, had de gemeente Lingewaard hierover de gemeente Berg en Dal moeten informeren. In de communicatie tussen het COA en de gemeente Lingewaard is dit onvoldoende aan de orde geweest, met als resultaat dat de gemeente noch het COA de gemeente heeft geïnformeerd. Dit had vanzelfsprekend wel gemoeten en dat betreurt het kabinet.

De Spreidingswet ziet op de opvang van asielzoekers, niet de huisvesting van statushouders en biedt gemeenten juist ruimte om gezamenlijk aan de PRT in goed overleg te komen tot een verdeling van de asielopvangopgave. Zo wordt voorkomen dat gemeenten en haar inwoners zich overvallen voelen als het gaat om asielopvang.

65. De leden van de fractie van de PVV lezen in artikel 2.2 lid 2 van het ontwerpbesluit behorend bij het wetsvoorstel Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen67 (hierna: het besluit) over een aanmeldvoorziening. Kan de regering de leden van de fractie van de PVV aangeven op welke wijze en in welke mate wordt bepaald in hoeverre rekening wordt gehouden met de omvang van de provinciale opvangopgaven?

Zoals in het tweede lid van artikel 2.2 van het ontwerpbesluit wordt vermeld, is de gedachte dat bij het voorzien in een aanmeldvoorziening, rekening wordt gehouden met de omvang van provinciale opvangopgaven. Anders gezegd: aan de hand van de optelsom van de opgaven van en aanwezige opvangvoorzieningen in de verschillende provincies wordt bepaald wat in redelijkheid een evenwichtige spreiding over Nederland kan worden geacht.

66. Kan de regering tevens aangeven op welke wijze op dit moment een aanmeldvoorziening kan worden gerealiseerd? Kan hiertoe een bestaande locatie van een asielzoekerscentrum worden aangewezen? Kan de regering schetsen hoe deze aanwijzingen voor Ter Apel en Budel hebben plaatsgevonden? Klopt het dat de voorgestelde wet formeel niet noodzakelijk is om een aanmeldvoorziening te kunnen realiseren?

Op dit moment wordt een aanmeldvoorziening alleen in nauw overleg met een gemeente gecreëerd. Dat is destijds ook gebeurd in Ter Apel en Budel. Ik heb recent aan de Tweede Kamer medegedeeld dat ik graag meerdere aanmeldcentra zou hebben en daartoe gemeenten ga aanschrijven. De Spreidingswet laat ruimte voor eenzelfde aanpak waarbij er vóór aanvang van de cyclus met de gemeenten wordt gesproken. Indien met een gemeente overeenstemming is bereikt, kan de aanmeldvoorziening worden opgenomen in de provinciale opvangopgave. Daarnaast kunnen gemeenten tijdens het gesprek aan de PRT een aanmeldvoorziening aanbieden. Deze wordt dan opgenomen in het verslag van de cdK. Opgemerkt wordt dat een aanmeldvoorziening een bijzondere opvangvoorziening is en aldus in aanmerking komt voor een uitkering.

67. De leden van de fractie van de PVV wijzen op artikel 2.2 lid 3 van het besluit dat spreekt over een regeling van Onze Minister om nadere regels te kunnen stellen over de verdeling van opvangplaatsen van bijzondere aard. Kan de regering aangeven welke criteria hierbij zijn voorzien?

Het betreft hier een kan-bepaling en deze wordt op dit moment (nog) niet bij ministeriële regeling ingevuld.

68. In artikel 4.1 lid 1 van het besluit wordt gesproken over het voorzien in de materiële en immateriële opvang van asielzoekers. Kan de regering aangeven op welke aspecten deze bepaling specifiek ziet?

De ministeriele regeling die ziet op exploitatie en kwaliteit is momenteel nog in ontwikkeling. De begrippen materiele en immateriële opvang worden daarin gedefinieerd.

69. De leden van de fractie van de PVV begrijpen dat op grond van artikel 5.1 van het besluit de commissaris van de Koning de overleggen bijeen. Kan de regering aangeven of de commissaris van de Koning daarmee ook bestuurlijk verantwoordelijk is voor de inhoud van die overleggen?

De commissaris van de Koning (cdK) is in zijn rol als rijksorgaan – als voorzitter van het overleg aan de PRT – verantwoordelijk voor het – met redelijke tussenpozen – bijeenroepen van het overleg aan de PRT. Daarnaast is hij verantwoordelijk voor het uitbrengen van het verslag van het overleg aan de Minister van Justitie en Veiligheid. De cdK is niet bestuurlijk verantwoordelijk voor de inhoud van de overleggen.

70. Kan de regering de leden van de fractie van de PVV aangeven of er naast dit besluit nog andere algemene maatregelen van bestuur en/of ministeriële regelingen zijn voorzien ter uitvoering van het thans voorliggende wetsvoorstel?

Naast dit besluit zijn thans alleen nog twee ministeriële regelingen in voorbereiding:

  • Regeling houdende specifieke uitkeringen voor gemeenten en provincies die het mogelijk maken asielzoekers op te vangen (Regeling specifieke uitkeringen Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen)

  • Regeling tot wijziging van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 en de Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen 2008, houdende regels inzake de eisen waaraan opvangvoorzieningen voor asielzoekers moeten voldoen en de exploitatie van een opvangvoorziening door gemeenten.

71. De leden van de fractie van de PVV merken op dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO) en het Veiligheidsberaad op 14 december jongstleden een brief aan de Tweede Kamer hebben gezonden over de «Motie Spreidingswet»68. Deze leden merken op dat het Veiligheidsberaad een onder de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid vallend orgaan is. Kan de regering duiden of een dergelijke politiek beladen brief namens het Veiligheidsberaad daarmee ook onder verantwoordelijkheid van de regering aan de Tweede Kamer wordt gestuurd?

Dat het onderwerp van de Spreidingswet politiek beladen is, is ontegenzeggelijk waar. Dat neemt naar het oordeel van het kabinet niet weg dat de brief die mede door het Veiligheidsberaad is ingezonden hoofdzakelijk feitelijk van aard is vanuit het perspectief van de ervaringen die de medeoverheden hebben op dit terrein.

72. De leden van de fractie van de PVV merken op dat de Tweede Kamer in voormelde brief wordt opgeroepen om de behandeling van het voorliggende wetsvoorstel «in de Eerste Kamer aan de senatoren te laten».

Kan de regering bevestigen dat gelet op artikel 86 van de Grondwet de regering een wetsvoorstel nog kan intrekken zolang deze in de Staten-Generaal in behandeling is, dus ook nog tot aan de stemming in de Eerste Kamer en een dergelijke motie vanuit de Tweede Kamer dus niet in strijd is met het staatsrecht?

De regering kan bevestigen dat de regering een wetsvoorstel nog kan intrekken voordat het in de Eerste Kamer aanvaard is. De oorspronkelijke motie is bij brief van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken van 13 december jl. door het kabinet van een appreciatie voorzien. Nadien is de motie gewijzigd (TK 36 471, nr. 16).

73. De leden van de fractie van de PVV wijzen erop dat in de aangenomen gewijzigde motie Yesilgöz-Zegerius C.S.69 in het dictum de wens wordt uitgesproken dat voor de duur van de formatie een pas op de plaats wordt gemaakt met de behandeling van het thans voorliggende wetsvoorstel. Kan de regering aangeven of zij ─ gelet op artikel 86 van de Grondwet ─ bereid is om dit wetsvoorstel in te trekken, wetende dat ─ mede gelet op deze aangenomen motie ─ voor de verdere effectuering en daarmee uitvoerbaarheid van deze wet het draagvlak ontbreekt in de nieuwe Tweede Kamer?

In voornoemde brief van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken is aangegeven dat het kabinet achter het wetsvoorstel voor de Spreidingswet staat. Het wetsvoorstel zal dan ook niet worden ingetrokken.

74. Indien de Kamer onverhoopt de voorgestelde wet toch aanneemt, kan de regering de leden van de fractie van de PVV dan aangeven welk gevolg zij geeft aan deze aangenomen motie? Kan het demissionaire kabinet dan bijvoorbeeld voor de duur van de formatie afzien van het tekenen van het contraseign, geen koninklijk besluit als bedoeld in artikel 14 van de wet slaan ter inwerkingtreding of de datum van de inwerkingtreding in het koninklijk besluit niet eerder bepalen dan nadat de formatie is afgerond?

75. Mocht de Kamer het voorliggende wetsvoorstel onverhoopt toch aannemen en indien de regering de wet vervolgens toch in werking laat treden; is het demissionaire kabinet dan ─ gelet op de aangenomen motie ─ bereid om voor de duur van de formatie af te zien van de in artikel 2 van de wet bedoelde capaciteitsraming per 1 februari 2024 en het in artikel 5 van de wet bedoelde verdeelbesluit?

Antwoord vraag 74 en 75

Zoals uit de voorafgaande antwoorden kan worden afgeleid zal het kabinet, indien de Eerste Kamer het wetsvoorstel aanneemt, waarborgen dat het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in werking treedt. De routes die de leden van de fractie van de PVV schetsen, zullen niet worden gevolgd.

3. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de fractie van de SP hebben vernomen dat de formule zoals die gebruikt werd om de opgave door middel van de SES-WOA score te bepalen voor verbetering vatbaar is, om een meer consequente toepassing van de SES-WOA score te bewerkstelligen. Is het juist dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een verbeterde formule heeft aangereikt die in samenspraak met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) nog verder is verfijnd?

In de ontwerp-AMvB die op dit moment ter advisering voorligt bij de Afdeling advisering van de Raad van State is een formule opgenomen waarmee wordt beoogd zo objectief en inzichtelijk mogelijk te regelen hoe de zogeheten SES-WOA-score70 op gemeenteniveau wordt betrokken bij het bepalen van de provinciale opgave en de indicatieve verdeling per gemeente. Het is nu aan de Afdeling om te adviseren over de ontwerp-AMvB en de daarin opgenomen formule. Indien het advies van de Raad van State daar aanleiding toe geeft, kan een aanpassing worden overwogen. Tevens vinden doorlopend gesprekken plaats met de uitvoerende partijen. Vanuit de VNG is geopperd om een rekenkundig iets anders ingestoken formule te gebruiken die tot een nagenoeg vergelijkbare opgave en verdeling leidt. Vanzelfsprekend wordt een groot belang gehecht aan bestuurlijk draagvlak en worden hierover nog gesprekken gevoerd. De regering ziet vooralsnog niet dat de door de VNG voorgestelde formule leidt tot een meer consequente toepassing van de SES-WOA-score dan de formule die in de ontwerp-AMvB is opgenomen.

Voor een goed begrip, maakt de regering graag gebruik van de gelegenheid om de uitwerking van het amendement tot het meewegen van de SES-WOA-score in de ontwerp-AMvB nader toe te lichten. De regering meent hiermee op een getrouwe wijze uitvoering te geven aan dit amendement en ziet in de zienswijze van de VNG dat de verschillende formules tot een nagenoeg vergelijkbare opgave en verdeling leiden.

Om tot een rekenkundige indicatieve verdeling per gemeente te komen, wordt één berekening gemaakt in de volgende drie stappen:

  • 1. De totale vastgestelde landelijke behoefte aan opvangplaatsen wordt naar rato van het inwoneraantal verdeeld (hiertoe wordt de behoefte aan opvangplaatsen vermenigvuldigd met het aantal inwoners van de gemeente gedeeld door het aantal inwoners van Nederland). Dit aantal wordt vervolgens gecorrigeerd door de SES-WOA-score. In de praktijk beweegt deze score zich voor de verschillende gemeenten in Nederland thans tussen – 0,3 en 0,3. In de berekening wordt de score voor de betreffende gemeente met 1 vermeerderd en vervolgens vermenigvuldigd met de eerder genoemde verdeling op basis van inwoneraantal. Deze uitkomst wordt naar boven afgerond op een geheel getal.

  • 2. Wanneer alle op de onder 1 beschreven wijze berekende verdelingen per gemeente bij elkaar worden opgeteld, zal de einduitkomst echter niet exact de vastgestelde behoefte aan opvangplaatsen vormen, omdat de gemiddelde waarde van de SES-WOA-scores niet nul is en deze score bovendien wordt vermenigvuldigd met het inwoneraantal. Door het betrekken van de SES-WOA-score en het inwoneraantal ontstaat in iedere formule een te corrigeren aantal. Het betrekken van de SES-WOA-score leidt er bij de huidige scores toe dat er teveel plaatsen worden toebedeeld aan gemeenten omdat er meer positieve dan negatieve SES-WOA-scores zijn gerelateerd aan de omvang van de gemeenten. Daarom wordt vervolgens het verschil vastgesteld tussen de behoefte aan opvangplaatsen en de uitkomst van de berekening onder stap 1. Theoretisch kan er overigens ook sprake zijn van een tekort.

  • 3. Het teveel aan plaatsen (in de huidige situatie landelijk enkele tientallen plaatsen) wordt omgeslagen over de gemeenten naar rato van het inwoneraantal.

Hoewel dus meerdere stappen worden doorlopen om tot een zo objectief mogelijke en uiteindelijk sluitende uitkomst te komen, is sprake van één berekening die op één moment in de tijd – voor 1 februari in het eerste jaar van de cyclus – één uitkomst kent waarover de gemeenten en de provincies worden geïnformeerd (artikel 3, tweede lid, van de wet).

Gaat de regering deze verbeterde formule voor toepassing van de SES-WOA score gebruiken om daarmee de voorspelbaarheid van de uitvoering te vergroten en daarmee tevens recht te doen aan de bedoeling van het nader gewijzigd amendement van het lid Jasper van Dijk over een verdeling op basis van inwoneraantal en sociaaleconomische status van de gemeente?71

De regering gaat ervan uit de SES-WOA op de hierboven beschreven manier eerlijk en objectief te betrekken en daarmee voldoende recht te doen aan het amendement Van Dijk. Zoals nu kan worden ingeschat wordt met de door de VNG voorgestelde formule de voorspelbaarheid van de uitvoering niet vergroot. Het verschil in benadering zit in de wijze van de correctie die rekenkundig nodig is omdat door de aard van de verdeling van de SES-WOA score in eerste aanleg iets teveel plaatsen worden toebedeeld als er niet wordt gecorrigeerd.

De leden van de fractie van de SP constateren dat de regering inmiddels het ontwerpbesluit gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen72 heeft gepubliceerd met daarin de «oude» formule. Moeten deze leden dit ontwerpbesluit zo lezen dat er nog aanpassingen mogelijk zijn en dat er niets aan in de weg staat om de verbeterde formule van het COA en de VNG voor toepassing van de SES-WOA score toe te gaan passen?

Het ontwerpbesluit is ter advisering voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Indien het advies of nadere inzichten – bijvoorbeeld over het voorstel van de VNG – daar aanleiding toe geven, kan een aanpassing worden overwogen.

4. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van FVD

De leden van de fractie van FVD hebben naar aanleiding van de nota naar aanleiding van het verslag de volgende vragen te stellen aan de regering.

1. Is er een impactanalyse gemaakt naar de effecten van het aannemen van het voorliggende wetsvoorstel voor alle groepen woningzoekers?

2. De leden van de fractie van FVD zijn van mening dat de huisvesting van asielzoekers niet ten koste mag gaan van huisvesting van andere woningzoekers. Is de regering dit met deze leden eens?

Antwoord op vraag en 1 en 2

De Spreidingswet gaat over opvangvoorzieningen voor asielzoekers. Er is dan ook geen impactanalyse gedaan over de impact op de huisvesting van alle groepen woningzoekers.

3. De leden van de fractie van FVD vragen de regering hoe het mogelijk is dat het aan de orde zijnde wetsvoorstel gemeenten dwingt om nieuwkomers op te vangen en daarvoor vergoedingen en zelfs bonussen uitkeert, terwijl veel gemeenten hun eigen bevolking vaak niet eens kunnen huisvesten. Is dit niet in strijd met artikel 1 van de Grondwet waarin discriminatie van inwoners op grond van afkomst enzovoorts niet is toegestaan?

Artikel 1 van de Grondwet schrijft voor dat in gelijke gevallen gelijke behandeling dient plaats te vinden. De positie van asielzoekers in relatie tot het vraagstuk van asielopvang is niet gelijk aan het vraagstuk van huisvesting van ingezetenen. Nu van gelijke gevallen geen sprake is, is reeds om die reden geen sprake van strijdigheid met dit artikel. Dat neemt natuurlijk niet weg dat de het kabinet het bredere huisvestingsvraagstuk en alle daarmee samenhangende problematiek zeer serieus neemt en met kracht inzet op maatregelen die zien op de woningmarkt.

4. De leden van de fractie van FVD vragen de regering op welke wijze wordt voorkomen dat de voorgestelde wet een aanzuigende werking heeft op de instroom van asielzoekers.

Zoals eerder genoemd in de reactie op de eerste vragenronde heeft op 4 september jl. het WODC het rapport «Invloed asielbeleid op migratie naar Nederland – wetenschappelijke inzicht in migratiedrivers» gepubliceerd. Uit het onderzoek blijkt dat opvangvoorzieningen nauwelijks van belang zijn voor de voorkeur voor een bepaald bestemmingsland. Dit blijkt ook uit het op 21 december jl. gepubliceerde WODC-onderzoek naar de redenen waarom minderjarige vluchtelingen naar Nederland komen. Als het gevoerde asielbeleid invloed heeft op het besluit om naar Nederland te komen dan is dat met name in de latere fase van het asielproces. Het gaat dan bijvoorbeeld om de invloed van het inwilligingspercentage en de mogelijkheden voor gezinshereniging. De Spreidingswet beoogt enkel de benodigde opvangplaatsen te realiseren middels een evenwichtige spreiding over Nederland. In combinatie met het voorgaande lijkt er geen correlatie te bestaan tussen de Spreidingswet en een toename van asielzoekers in Nederland als gevolg van een zogenaamde «aanzuigende werking» vanuit derde landen.

5. De leden van de fractie van FVD vragen de regering op welke wijze de instroom van asielzoekers kan worden beperkt en waarom de regering hiertoe geen maatregelen treft.

Nederland is op basis van internationale en Europeesrechtelijke verdragen verplicht om asielzoekers die daar recht op hebben opvang te bieden. Deze wet beoogt hier invulling aan te geven door – samen met gemeenten en provincies – de benodigde opvangplaatsen middels een goede spreiding te organiseren. Daarbij geldt dat wanneer de instroom lager is er ook minder mensen opgevangen moeten worden.

Het kabinet zet zich daarom al geruime tijd in voor meer grip op de aankomsten, zowel binnen als buiten de EU. Het bereikte politiek akkoord op het Pact biedt daarvoor belangrijke aanknooppunten. Allereerst doordat daarin verplichte en uniforme screening en registratie is afgesproken van alle personen die op irreguliere wijze naar de EU komen of asiel aanvragen. Dat geeft beter zicht op wie de EU binnenkomt en is ook behulpzaam voor de toepassing van de Dublin-afspraken. Daarnaast is in het akkoord een grote stap gezet met verplichte grensprocedures voor kansarmere asielzoekers, waardoor aan deze groep reeds aan de buitengrenzen duidelijkheid kan worden geboden en direct – na afwijzing van het asielverzoek – kan worden ingezet op vertrek. Dit heeft de potentie om de aantallen asielzoekers met een kansarm asielverzoek in de EU en in Nederland naar beneden te brengen. Tot slot zijn er verschillende afspraken gemaakt over waarborgen voor de naleving van de Europese regels door de lidstaten, omdat deze op dit moment in de ogen van het kabinet onvoldoende is.

Eveneens zet het kabinet in op het ontwikkelen van brede en gelijkwaardige migratiepartnerschappen om terugkeer te bevorderen, migranten te beschermen en irreguliere migratie te beperken. Een nieuw kabinet zal fundamentele keuzes moeten maken, zodat er grip op migratie komt.

6. Hoe verhoudt het voorliggende wetsvoorstel zich tot artikel 124 van de Grondwet en het beginsel dat bestuurslagen niet hiërarchisch ondergeschikt zijn aan elkaar?

Het is juist dat decentrale overheden (provincies, gemeenten) niet hiërarchisch ondergeschikt zijn aan het Rijk. Artikel 124 van de Grondwet waarborgt de autonomie van provincies en gemeenten (eerste lid), maar maakt daarnaast ook mogelijk dat de wetgever taken in medebewind aan provincies en gemeenten opdraagt (tweede lid). De Spreidingswet is een uitwerking van dat laatste. Artikel 124 heeft in hoge mate een beginselmatig karakter. Het is een beginsel dat aan provincies en gemeenten zo veel mogelijk hun eigen taken worden overgelaten, maar het ontbreekt aan duidelijke richtsnoeren voor het bepalen wat deze eigen taken zijn. Het is aan de formele wetgever om hieraan invulling te geven.

7. Deze leden vragen de regering het eerste en tweede lid van artikel 124 van de Grondwet zich tot elkaar verhouden wanneer wetgeving wordt ingedeeld op basis hiervan. En hoe zou die verhouding er volgens de regering idealiter moeten zijn?

De Grondwet bevat zelf geen normen die de wetgever kan, laat staan moet hanteren bij het al dan niet opdragen van medebewindstaken. Naar zijn aard zal daar waar de optelsom van vrijwillige gemeentelijke inspanningen niet leidt tot een passende aansluiting bij uitdagingen op nationaal niveau, dit een overweging kunnen zijn om te kiezen voor medebewind. Ook wanneer verschillen tussen gemeenten niet wenselijk worden bevonden vanuit landelijk perspectief, kan dat het geval zijn. Uiteraard zal de wetgever er in het algemeen zorg voor moeten dragen dat een zekere mate van autonomie geborgd blijft. Dat brengt op zichzelf echter geen beperkingen met zich ten aanzien van het opdragen van medebewind op een specifiek beleidsterrein.

8. Is de regering zich ervan bewust dat zij met dit wetsvoorstel indirect het verdienmodel van mensenhandelaren faciliteert?

Op 4 september jl. heeft het WODC het rapport «Invloed asielbeleid op migratie naar Nederland – wetenschappelijke inzicht in migratiedrivers» gepubliceerd. Uit het onderzoek blijkt dat opvangvoorzieningen nauwelijks van belang zijn voor de voorkeur voor een bepaald bestemmingsland. Dit blijkt ook uit het op 21 december jl. gepubliceerde WODC-onderzoek naar de redenen waarom minderjarige vluchtelingen naar Nederland komen. Als het gevoerde asielbeleid invloed heeft op het besluit om naar Nederland te komen dan is dat met name in de latere fase van het asielproces. Het gaat dan bijvoorbeeld om de invloed van het inwilligingspercentage en de mogelijkheden voor gezinshereniging. De Spreidingswet beoogt enkel voldoende opvangplekken te realiseren. In combinatie met het voorgaande lijkt er geen correlatie te bestaan tussen de Spreidingswet en een toename van asielzoekers in Nederland als gevolg van een zogenaamde «aanzuigende werking» vanuit derde landen.

9. De leden van de fractie van FVD vragen de regering in hoeverre er door het voorliggende wetsvoorstel sprake is van uitholling van de bevoegdheden van de gemeenteraad ─ nota bene het hoogste bestuurlijke orgaan op gemeentelijk niveau ─ nu deze gemeenteraad steeds minder zeggenschap lijkt te hebben over wat er gebeurt binnen de gemeentelijke grenzen.

De wet stelt de onderlinge samenwerking tussen gemeenten en vrijwillige inbreng van opvangplaatsen (het overleg aan de PRT) voorop. De gemeenten die in het verdeelbesluit zijn opgenomen krijgen een taak in medebewind opgedragen (artikel 124, tweede lid, Gemeentewet). Indien voor het realiseren van een opvangvoorziening in een gemeente wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is, krijgt de gemeenteraad de taak daarvoor zorg te dragen (artikel 7, tweede lid). De Gemeentewet legt sinds de dualisering de bevoegdheden in medebewind in algemene zin bij het college neer. Deze Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen – de Spreidingswet – sluit daar bij aan en is dus geen uitholling van de bevoegdheden van de gemeenteraad. In geval van medebewind ligt de algemene bestuursbevoegdheid immers niet bij de raad.

10. Op welke wijze verhoudt het aan de orde zijnde wetsvoorstel zich tot de lokale democratie; gemeente en provincie?

Artikel 124 van de Grondwet erkent in het eerste lid de autonomie van provincies en gemeenten, en bepaalt in het tweede lid dat gemeenten bij of krachtens de wet in medebewind kunnen worden geroepen. De wetgever heeft een eigen democratisch mandaat en kan daarin eigen afwegingen maken. In hoeverre de lokale democratie eigen afwegingen mag maken is binnen dat stelsel dus ook aan de wetgever. In onderhavig wetsvoorstel draagt deze wet aan de in het verdeelbesluit opgenomen gemeenten een taak in medebewind op, net als tal van andere medebewindswetten dat doen. Het doel van het wetsvoorstel is daarbij bovendien de spreiding van de opvang zo te organiseren dat de lokaal-maatschappelijke impact niet te groot is. Dat de wetgever een eigen afweging maakt bij het opleggen van medebewind, betekent niet dat er niet wordt geluisterd naar de decentrale overheden zelf. Zo is dit wetsvoorstel nadrukkelijk in samenwerking met de VNG en het IPO tot stand gekomen. Met het amendement Van den Brink c.s.73 – en de verlenging van de fase van overleg aan de PRT waarin gemeenten over verdeling van de opvangplaatsen in gesprek gaan – is de autonomie van gemeenten versterkt. Verder is het uiteraard aan gemeenten zelf om hun lokale democratie vorm te geven (samenspel college/raad) en om zelf te bepalen hoe zij hun inwoners betrekken bij de uitvoering van deze wet (de totstandkoming van een verdeelbesluit eens in de 2 jaar), en de gesprekken aan de PRT waarbij alle gemeenten hun inbreng kunnen hebben. De wet wordt in deze vorm dan ook volledig gesteund door de VNG en het IPO.

11. De leden van de fractie van FVD vragen de regering in hoeverre gemeenteraadsleden en provinciale staten buiten spel worden gezet als gevolg van de voorgestelde wet?

Zoals hierboven al uiteen is gezet, ligt de algemene bestuursbevoegdheid in geval van medebewind in beginsel niet bij de raad. De democratische legitimatie wordt in die situatie op landelijk en niet op lokaal niveau gevonden. In die zin verkleint iedere medebewindswet in zekere zin de ruimte van gemeenteraden eigen afwegingen te maken. Dit specifieke wetsvoorstel bevat echter ook een vrijwillige fase. Bij de totstandkoming van het vrijwillige deel van de verdeling, zal het college namens de gemeente deelnemen aan de PRT’s, maar zal de raad uiteraard wel worden meegenomen in deze besluitvorming. Dat ligt in de aard van de verhouding tussen raad en college. Voor provinciale staten verandert er met dit wetsvoorstel niets, nu deze noch in de huidige, noch in de nieuwe situatie een positie hebben ten aanzien van asielopvang.

12. Wordt de kloof tussen burger en politiek niet steeds groter wanneer er keer op keer in de directe leefomgeving van burgers ineens een asielzoekerscentrum (AZC) verschijnt waar burgers vrij weinig tot niets tegen in kunnen brengen?

De Spreidingswet beoogt juist rust en stabiliteit in het asielopvangsysteem en het opvanglandschap te brengen zodat het «ineens verschijnen van een azc» tot het verleden gaat behoren.

13. Erkent de regering het belang van een fundamentele discussie over de staatskundige verhoudingen tussen bestuurslagen in Nederland in het licht van artikel 124 van de Grondwet? En zo ja, hoe ziet de regering een dergelijke discussie voor zich?

De staatkundige verhoudingen tussen bestuurslagen in Nederland hebben altijd en structureel de aandacht van de regering. Beide Kamers wisselen hierover ook geregeld van gedachten met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dit onderwerp wordt op verschillende wijzen behartigd.

14. Welke gevolgen heeft het huidige immigratiebeleid en het voorliggende wetsvoorstel op de korte en langere termijn voor de samenstelling van de Nederlandse bevolking?

Hier wordt momenteel onderzoek naar gedaan door de staatscommissie demografische ontwikkelingen die, onder leiding van Richard van Zwol, onderzoekt wat de komende drie decennia de maatschappelijke gevolgen zijn van veranderingen in de bevolking, waaronder migratie. De staatscommissie is onafhankelijk, heeft een eigen secretariaat en brengt op 15 januari 2024 haar advies uit.

15. In hoeverre zal de criminaliteit die zich rond het aanmeldcentrum in Ter Apel en AZC’s voordoet zich nu in hoog tempo over heel Nederland verspreiden?

Met landelijke en lokale maatregelen bundelen het Rijk en gemeenten hun krachten om tot een gezamenlijke aanpak van overlast en criminaliteit van asielzoekers te komen. De nationale aanpak, waar het kabinet structureel 45 miljoen euro per jaar voor heeft vrijgemaakt, is te onderscheiden in vier pijlers: snel beslissen in de asielprocedure, maatwerk bieden in de opvang, lik-op-stuk beleid toepassen in de openbare ruimte en inzetten op terugkeer. Via de pilot procesoptimalisatie in Ter Apel wordt ingezet op een snelle afhandeling van asielaanvragen van criminele en/of overlastgevende asielzoekers in Ter Apel en omgeving door bijvoorbeeld rust- en voorbereidingstijd te onthouden. Doel is om overlastgevers zo snel mogelijk door de asielprocedure en uit de opvang te halen. Veelplegers staan op een zogeheten TOP-X-lijst, die maandelijks wordt opgesteld met gegevens van COA en de politie. Betrokken partijen bepalen per persoon een individuele aanpak. Asielzoekers met een kansarme aanvraag worden op dit moment deels in de pilot procesbeschikbaarheidslocatie (pbl) versoberd opgevangen en moeten beschikbaar zijn voor het versneld in behandeling nemen van de asielaanvraag. Onder de groep asielzoekers met een kansarme aanvraag bevindt zich ook een groep overlastgevende asielzoekers wiens asielverzoeken hierdoor snel afgedaan worden. Dit kan mogelijkerwijs bijdragen aan een vermindering van overlast. Bij een afwijzing wordt zo snel mogelijk gestart met het vertrek van de betreffende doelgroep waardoor het opvangstelsel zo kort mogelijk wordt belast. Het OM zet in op een directe strafrechtelijke afdoening (lik-op-stuk) van een asielzoeker die verdacht wordt van een misdrijf. Bijvoorbeeld door het inzetten van (super)snelrecht komen de verdachten snel voor de rechter. Een dagvaarding – waarbij een asielzoeker zich op een later moment voor de rechter dient te verantwoorden – blijft waar mogelijk achterwege. Zo wordt voorkomen dat veroordeelde overlastgevende en criminele asielzoekers uit beeld raken en ongrijpbaar blijven.

16. In hoeverre kan de Joodse gemeenschap in Nederland, die nu al de negatieve effecten voelen van het conflict in het Midden-Oosten, maar ook vrouwen en kinderen zich nog veilig voelen in Nederland nu deze wet de opvang van asielzoekers met veelal een islamitische achtergrond op industriële wijze zal gaan organiseren?

Het kabinet herkent zich op geen enkele wijze in hetgeen in de vraag wordt geschetst. In artikel 1 van de Grondwet staat dat discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, niet is toegestaan. Discriminatie, intimidatie en geweld zijn in Nederland verboden. Het kabinet zet zich dan ook in om dit tegen te gaan.

5. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD

De leden van de fractie van de PvdD hebben de volgende vragen voor de regering naar aanleiding van de nota naar aanleiding van het verslag.

1. De leden van de fractie van de PvdD stellen voorop dat in artikel 2.1 lid 3 van het ontwerpbesluit behorend bij het voorliggende wetsvoorstel74 de formule is opgenomen die wordt gehanteerd voor de indicatieve verdeling.

1.a. Waarom is niet bepaald dat gemeenten met een negatieve score voor sociaaleconomische status (SES-WOA-score) niet in aanmerking komen voor het realiseren van opvangplekken?

Het kabinet stelt zich op het standpunt dat in beginsel van alle gemeenten kan worden verlangd een bijdrage te leveren aan de opgave om te komen tot een stabiel opvanglandschap. De toepassing van de SES-WOA-score in de verdeelsleutel leidt er nu toe dat gemeenten met een lagere SES-WOA-score verhoudingsgewijs een kleinere bijdrage leveren dan gemeenten met een hogere SES-WOA-score.

1.b. Deze leden merken op dat blijkens de formule wordt volstaan met een vermenigvuldiging met de SES-WOA score (+1). Is het juist dat artikel 3 lid 1 van het voorliggende wetsvoorstel ook toelaat dat een systeem wordt gevolgd waarin gemeenten met een hogere score een veel groter aandeel krijgen toegewezen dan bij toepassing van de nu vastgestelde formule?

Artikel 3 verplicht er uitsluitend toe om de verdeling te baseren op inwoneraantal en op de SES-WOA-score. Dit artikel sluit niet uit dat er een grotere of kleinere weging wordt toegekend aan deze factoren. De regering meent dat de invulling die nu wordt voorzien strookt met het doel van het amendement Jasper van Dijk (nr. 75, I en II).75

2. De leden van de fractie van de PvdD wijzen op artikel 5 lid 2 van de voorgestelde wet waarin nader is aangegeven dat de Minister rekening houdt met het verslag, bedoeld in artikel 4 van het wetsvoorstel, met de eis van evenwichtige verdeling en met de SES-WOA-score.

In de beantwoording van de eerder door de leden van de fractie van de PVV gestelde vraag 64 geeft de regering in de nota naar aanleiding van het verslag aan dat er een beleidskader tot stand wordt gebracht.76

2.a. Begrijpen de leden van de fractie van de PvdD het goed dat artikel 5 van het wetsvoorstel een bevoegdheid toekent waarvoor beleidsvrijheid geldt en waarin alle relevante belangen dienen te worden meegewogen, zij het met inachtneming van het bepaalde in artikel 5 lid 2van het wetsvoorstel?

De regering onderschrijft de interpretatie van deze leden. Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag (p. 18) is aangegeven is het verdeelbesluit gebaseerd op overleg tussen vele partijen en het zal verplichtingen in het leven roepen voor een aantal van die partijen; bepaalde gemeenten. Uitgangspunt voor de Minister bij het nemen van het verdeelbesluit zal zijn dat het door de cdK op te stellen verslag van dit overleg wordt overgenomen in het verdeelbesluit als daarin tot een sluitende én uitvoerbare verdeling van de opvangplaatsen over de daarin aangewezen gemeenten is gekomen. Slechts indien er geen sluitende en uitvoerbare verdeling is gevonden zal de Minister – voor zover nodig en in het uiterste geval – overgaan tot het aanwijzen van gemeenten die de opvangplaatsen moeten bieden. Daarbij streeft hij naar een zo evenwichtig mogelijke verdeling over Nederland en houdt hij zoveel mogelijk rekening met de SES-WOA-score van de gemeenten. Dit volgt uit artikel 5, tweede lid, van de wet.

2.b. Kan de regering een opsomming geven van de belangen die volgens artikel 5 van het wetsvoorstel in ieder geval zullen moeten worden meegewogen?

De belangen die in elk geval een rol spelen zijn in het tweede lid van artikel 5 benoemd. Maar ook andere belangen kunnen een rol spelen, zoals eerder geboden opvang (maanden, jaren), vrijwillig geboden opvangplaatsen aan de PRT en aanwezigheid van bijzondere voorzieningen.

2.c. Op welke wijze wordt het beleidskader vastgesteld en bekendgemaakt? Worden de Staten-Generaal daar nog bij betrokken?

Het beleidskader is onderdeel van het implementatietraject en wordt komende periode voorbereid vanuit het ministerie en afgestemd met betrokken partijen. Daarna wordt het ter instemming aan de Staatssecretaris voorgelegd. Het ligt in de rede om het beleidskader daarna bekend te maken. Betrokkenheid van de Staten-Generaal is niet voorzien. Ook voor het beleidskader geldt dat dit aan de hand van de ervaringen met het nieuwe systeem zal worden geëvalueerd en zo nodig zal worden aangepast.

3. Deelt de regering de opvatting van de leden van de fractie van de PvdD dat artikel 5 lid 2 van de voorgestelde wet zo moet worden uitgelegd dat de SES-WOA-score een overwegende factor kan vormen in het kader van een evenwichtige verdeling?

De SES-WOA-score zal een van de factoren zijn die in het beleidskader worden opgenomen. De regering deelt niet de opvatting dat deze score binnen het geheel van af te wegen belangen om te komen tot een evenwichtige verdeling over Nederland van overwegend gewicht moet zijn. Artikel 5, tweede lid, van de wet draagt de Minister op om «zoveel mogelijk» rekening te houden met de score.

6. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van JA21

De leden van de fractie van JA21 wensen de regering naar aanleiding van de nota naar aanleiding van het verslag nog de volgende vragen te stellen.

1. De leden van de fractie van JA21 verzoeken de regering om te reflecteren op de voorbereidingstijd die gemeenten krijgen om te voldoen aan de voorgestelde wet. Is het niet zo dat gemeenten negen maanden voorbereidingstijd krijgen en dat de voorgestelde wet daarmee, als die zou ingaan op 1 februari 2024, pas aan het eind van 2024 de veronderstelde knelpunten in de opvang van asielzoekers zou beginnen op te lossen? Ligt het in de lijn der verwachtingen dat ─ zelfs als het wetsvoorstel wordt aangenomen ─ in 2024 alsnog grotendeels dezelfde problemen rond opvang zal kennen vanwege de extreem hoge instroomcijfers?

Als de Spreidingswet in werking treedt krijgen de gemeenten die in het verdeelbesluit zijn aangewezen na de door het lid Nanninga genoemde periode een wettelijke taak om te zorgen voor voldoende opvangplaatsen. Het kabinet rekent er echter op dat de wet, zodra deze inwerking treedt, reeds in positieve zin zijn schaduw vooruit zal werpen. De wet regelt immers dat het 2-jaarlijks proces start met een capaciteitsraming voor 1 februari, het verslag van de cdK voor 1 november en het verdeelbesluit uiterlijk voor 31 december. Uitgangspunt is steeds de vrijwilligheid, waarbij gemeenten in het overleg aan de PRT zelf opvangplaatsen kunnen aandragen. Het kabinet verwacht dan ook dat aanvaarding van de wet ertoe zal leiden dat gemeenten ook in deze vrijwillige fase opvangplaatsen zullen aanbieden. Gezien de druk op de huidige opvangvoorzieningen zal elke extra plek al bijdragen aan het verlichten van de door de leden van fractie van JA21 aangehaalde knelpunten.

2. De leden van de fractie van JA21 merken op dat er in Nederland ongeveer 40.000 dak- en thuislozen zijn. Deze leden vragen de regering of de opvangfaciliteiten voor asielzoekers aangewend kunnen worden om deze mensen op te vangen als de instroom wordt verlaagd?

Opvangvoorzieningen kunnen zo mogelijk worden ingericht als flexibele opvangvorm die aangewend kan worden voor de huisvesting van andere aandachtsgroepen. Dit betreft vaak aandachtsgroepen met een tijdelijke woonbehoefte. In de afspraken die afgelopen voorjaar zijn gemaakt over stabiele financiering is afgesproken dat afspraken worden gemaakt voor 3 of 6 maanden conform geldende huisvestingsafspraken. Verder gaat dit natuurlijk in nauw overleg met de betreffende gemeenten.

3. Kan de regering garanderen dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) zich houdt aan de geldende wet- en regelgeving? De leden van de fractie van JA21 denken daarbij bijvoorbeeld aan locaties waar het COA bouwt, zónder dat de benodigde vergunningen vooraf zijn afgegeven. Kan de regering garanderen dat de wet gehandhaafd wordt en dat deze ook geldt voor het COA?

De regering kan dit bevestigend beantwoorden. Het COA heeft de wettelijke taak om asielzoekers op te vangen. Om dit mogelijk te maken sluit het COA bestuursovereenkomsten met gemeenten. Hierbij wordt geldende wet- en regelgeving in acht genomen, anders is de overeenkomst niet rechtsgeldig. Samen met het COA spant het kabinet zich in om duurzame COA-locaties te openen en contracten van locaties te verlengen indien de geldigheidsduur afloopt. Hierbij zijn het COA en het kabinet afhankelijk van de bereidwilligheid van gemeenten om hier gehoor aan te geven.

4. De leden van de fractie van JA21 vragen de regering om te reflecteren op de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 8 december 202377 inzake het voorgenomen asielzoekerscentrum (AZC) in Uden?

Om (nood)opvang te realiseren is het in beginsel noodzakelijk dat het lokale bestemmingsplan opvang toestaat. Als de opvang niet in het bestemmingsplan past kan met een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan worden afgeweken. Uitgangspunt is dat altijd eerst wordt nagestreefd om opvang via de gemeente te realiseren waarbij het gemeentebestuur het verlenen van een omgevingsvergunning op zich neemt. In het uiterste geval – wanneer lokaal bestuurlijk draagvlak ontbreekt – kan vanuit het Rijk een omgevingsvergunning worden afgegeven waarmee wordt afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van de opvang van asielzoekers.

In Uden is inmiddels door de gemeente een vergunning afgegeven voor het opvangen van asielzoekers en statushouders in een hotel. Hier ben ik de gemeente zeer erkentelijk voor. De voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant heeft op 20 december 2023 de vergunning tijdelijk geschorst.78 In een uitspraak van 22 december 202379 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat het COA 200 asielzoekers mag onderbrengen in het hotel. Dit zijn er minder dan de 300 waarvoor de gemeente eerder een vergunning verleende. De voorzieningenrechter heeft de gemeente en het COA daarbij diverse voorwaarden opgelegd waaraan zij zich moeten houden. Zo moet het COA zorgen dat er de hele dag en nacht een toezichthouder aanwezig is en dat de huisregels worden nageleefd. Een andere voorwaarde is dat het COA elke week een bewonersoverleg organiseert waaraan omwonenden uit alle omliggende wijken en buurten kunnen deelnemen. Ook moet de gemeente zorgen voor (politie)toezicht op de veiligheid in de directe omgeving van het hotel. Verder moet de gemeente direct handhavend optreden als er meer dan 200 personen in het hotel gehuisvest worden. Ik blijf me, samen met het COA, vol inzetten op het realiseren van de benodigde plekken, zodat een ieder die recht heeft op opvang een bed geboden kan worden. Indien de Spreidingswet wordt aangenomen, zullen gemeenten en hun inwoners beter meegenomen kunnen worden in het proces omdat gemeenten aan de PRT in gezamenlijkheid de asielopvangopgave verdelen.

5. Kan de regering reflecteren op de recente verkiezingsuitslag en de overduidelijke aftekening van een gebrek aan draagvlak onder de Nederlandse bevolking voor deze extreem hoge asielinstroom?

Het kabinet onderschrijft het belang van grip op migratie. Het is aan een volgend kabinet om, in aanvulling op de inzet van het huidige demissionaire kabinet, daar desgewenst verdere stappen in te nemen. Dat laat onverlet dat het noodzakelijk is om zorg te dragen voor een ordentelijke asielopvang.

6. De leden van de fractie van JA21 vragen de regering op welke wijze zij de veiligheid rondom asielzoekerscentra borgt. Deze leden zien bij het aanmeldcentrum in Ter Apel iedere week dat de lokale autoriteiten niet in staat zijn om de openbare orde en de veiligheid van de inwoners te garanderen. Zo rijdt in Emmen inmiddels een aparte bus voor asielzoekers, omdat zij de normale busritten dermate verstoren en zich zo slecht gedragen, dat de veiligheid van de buschauffeurs in het gedrang komt. En dit is slechts één van de vele maatregelen die daar noodgedwongen zijn genomen. De leden van de fractie van JA21 vragen de regering of al deze mogelijk extra kosten ook zijn meegenomen in het wetsvoorstel? Zo ja, waar denkt de regering de benodigde extra mankracht vandaan te halen gezien de krapte op de arbeidsmarkt? Wil hij het leger inzetten? Of extra handhavers?

Overlast gaat soms gepaard met criminaliteit en kan de bewoners van de gemeente een gevoel van onveiligheid bezorgen. Zoals bekend, is de lokale driehoek (burgemeester, politie en officier van justitie) verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid, handhaving van de wet en het vervolgen van wetsovertreders. De burgemeester is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en de inzet hierop door de politie (of BOA’s). Het openbaar ministerie is verantwoordelijk voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.

De afgelopen jaren is hard gewerkt om asielzoekers die voor overlast of criminaliteit zorgen stevig aan te pakken en overlast te voorkomen. Hiertoe is een breed palet aan maatregelen ontwikkeld, waarover ik uw Kamer meerdere malen heb geïnformeerd. Daarnaast is in oktober 2023 de Toolbox aanpak overlastgevende en/of criminele asielzoekers geactualiseerd, waarin zowel bestuurlijke als praktische oplossingen worden aangeboden om overlast door asielzoekers te voorkomen en aan te pakken. Het kan variëren van het inrichten van een lokale projectgroep en het organiseren van (gemeenschappelijke) activiteiten tot en met het inzetten van extra beveiliging, cameratoezicht en gebiedsverboden.

Politiecapaciteit is per definitie schaars. Om de veiligheid te waarborgen is daarom aanvullend ingezet op het faciliteren van boa’s/mobiele toezichtteams waar nodig. In plaatsen waar veel sprake is van overlast, waaronder Ter Apel en Budel, wordt de inzet van deze mobiele toezichtteams gecontinueerd. Voor de versterking van de aanpak van overlastgevende asielzoekers is door het kabinet structureel 45 miljoen euro beschikbaar gesteld.

De leden van de vaste commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad zien de reactie van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen de nota naar aanleiding van het tweede verslag graag uiterlijk dinsdag 9 januari 2024, 12:00 uur. Onder voorbehoud van de tijdige ontvangst van deze nota acht de commissie het wetsvoorstel gereed voor plenaire behandeling op (mogelijk 15 en) 16 januari 2024.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg


X Noot
1

Kamerstukken II 2023/24, 32 317, nr. 865.

X Noot
2

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 3.

X Noot
3

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 3.

X Noot
4

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 10 en 12.

X Noot
5

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 4.

X Noot
6

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 4.

X Noot
7

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 5.

X Noot
8

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 7.

X Noot
9

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 7.

X Noot
10

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 8.

X Noot
11

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 8.

X Noot
12

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 8.

X Noot
13

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 11.

X Noot
14

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 15.

X Noot
15

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 20.

X Noot
16

Zie de brief aan de Tweede Kamer van 10 november jl. met bijgevoegde stukken, via Kamerbrief over actuele situatie asielketen en MMP 2023–2 | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl

X Noot
17

Zie ook de brief aan de Tweede Kamer van 4 november 2022 met bijgevoegde stukken, via Kamerbrief over actuele situatie asielketen | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl

X Noot
18

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 21.

X Noot
19

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 21.

X Noot
20

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 22.

X Noot
21

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 22.

X Noot
22

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 23.

X Noot
23

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 23.

X Noot
24

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 24.

X Noot
25

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 24.

X Noot
28

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 25.

X Noot
29

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 25.

X Noot
30

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 25.

X Noot
31

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 27.

X Noot
32

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 27.

X Noot
33

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 28.

X Noot
34

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 28.

X Noot
35

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 29.

X Noot
36

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 29.

X Noot
39

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 30.

X Noot
41

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3985.

X Noot
42

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 30.

X Noot
44

De uitspraak is niet gepubliceerd.

X Noot
45

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 31.

X Noot
46

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 31.

X Noot
47

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 32.

X Noot
48

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 32.

X Noot
49

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 32.

X Noot
50

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 33.

X Noot
51

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 36.

X Noot
52

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 36.

X Noot
53

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 36.

X Noot
54

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 39.

X Noot
55

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 39.

X Noot
56

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 40.

X Noot
57

Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (herschikking).

X Noot
58

Zie ten aanzien van crisisnoodopvang de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag 22 december 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2429.

X Noot
59

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 40.

X Noot
60

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 41.

X Noot
61

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 41.

X Noot
62

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 41.

X Noot
63

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 42.

X Noot
64

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 45.

X Noot
65

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C. p. 53.

X Noot
67

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, D, bijlage.

X Noot
69

Kamerstukken II, 2023/24, 36 471, nr. 16.

X Noot
70

Opgenomen in de wet door de aanvaarding van het amendement Van Dijk c.s. (TK 36.333, nr. 75).

X Noot
71

Kamerstukken II 2023/24, 36 333, nr. 75.

X Noot
72

Kamerstukken I, 2023/24, 36 333, D.

X Noot
73

Kamerstukken II 2023/24, 36 333, nr. 72.

X Noot
74

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, D, bijlage.

X Noot
75

Nader gewijzigd amendement van het lid Jasper van Dijk ter vervanging van nr. 74 over een verdeling op basis van inwoneraantal en sociaaleconomische status van de gemeente, 2 oktober 2023, Kamerstukken II 2023/24, 36 333, nr. 75.

X Noot
76

Kamerstukken I 2023/24, 36 333, C, p. 34.

X Noot
77

Rb. Oost-Brabant 8 december 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:5758.

X Noot
78

Voorzieningenrechter Rb. Oost-Brabant, 20 december 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:5937.

X Noot
79

Voorzieningenrechter Rb. Oost-Brabant, 22 december 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:6031. Zie ook: COA mag 200 asielzoekers onderbrengen in hotel Uden | Nieuws | Rechtspraak

Naar boven